Kitabı oku: «Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden», sayfa 10
In het jaar 1857 landden alleen in de haven van Manilla 4,232 Chinezen aan, terwijl 2,592 die verlieten om naar China terug te keeren.
Geen beter bewijs van den buitengewonen onwil der Chinesche vrouwen om te emigreren, kan men vinden dan in de statistiek van de hoofdstad der Philippijnen. In 1855 bevonden zich in de vesting Manilla 525 Chinesche mannen, doch slechts 2 vrouwen en 5 kinderen. In Binondo waren 5,055 Chinesche mannen en slechts 8 meisjes. Wanneer men nu in aanmerking neemt dat men, bij een gunstigen mousson, niet meer dan drie of vier dagen behoeft om van China naar de Philippijnen te komen, dat er een aantal rijke Chinezen op het eiland gevestigd zijn en dat de begeerte naar kinderen en om hun stam voort te planten onder het Chinesche volk algemeen is, kan men ligt begrijpen welk een weêrzin er bij de vrouwen tegen de emigratie bestaat.
Dit is dan ook eene ontegenzeggelijke waarheid en het feit blijkt een groote hinderpaal te zijn tegen de gunstige emigratie van koelies. Men heeft geene vrouw noch voor de Britsche, noch voor de Spaansche koloniën kunnen verkrijgen, ofschoon de uitvoer van koelies meer dan 60,000 had bedragen, en uitgezonderd door kinderroof en directen afkoop van koppelaarsters of bordeelhoudsters, kan men er geene vrouw toe krijgen om te emigreren. Deze zekerheid moet wel in aanmerking genomen worden door de voorstanders van de kolonisatie met Chinesche landbouwers in de Britsche koloniën. In den loop van tijd zal Hong-kong welligt eenige vrijwillige vrouwelijke emigranten opleveren en de jongste uitgevaardigde emigratiewet door de autoriteiten van Canton zal daartoe veel bijdragen.
Gedurende vijf jaren (van 1850–55) werden slechts 14 Chinezen in al de provinciën wegens ernstige misdaden veroordeeld, dat is gemiddeld nog geen drie per jaar; gevallen van moord, diefstal met geweld of aanvallen op de eerbaarheid kwamen niet voor. Er hadden negen gevallen plaats van eenvoudige diefstal, twee van diefstal van vee, een van vervalsching, een van namaak van muntspeciën en een van brandstichting. Deze feiten geven een goed denkbeeld van de zedelijkheid der Chinesche kolonisten. Misdrijven van geringen aard worden, even als bij de Chinezen, door hunne eigen plaatselijke principalia gestraft.
Het meerendeel der schoenmakers op de Philippijnen zijn Chinezen. Van 784 in de hoofdstad zijn 633 Chinezen en 151 inlanders. Vele zijn ook timmerlieden, grofsmeden, waterdragers, koks en daglooners, maar een kleine winkelhandel is het geliefkoosde bedrijf. Onder de laatste echter behooren vele welgegoede handelaars en kooplieden, die voor hunne rekening een grooten in- en uitvoerhandel drijven en op al de eilanden bijna hunne agenten hebben. Waar zal de Chinees niet doordringen; aan hoevele gevaren zal hij zich niet blootstellen; hoeveel lijden zal hij niet ondergaan; welke ondernemingen zal hij niet doen; hoeveel volharding zal hij niet ten toon spreiden – als hij slechts geld kan verdienen? En inderdaad, dit is zijne verdienste als kolonist, hij is spaarzaam, geduldig, volhardend, geslepen; onderworpen aan de wetten, eerbiedig voor de autoriteiten, terwijl hij zich slechts van verdriet onthoudt en dollar op dollar stapelt; is de hoop groot genoeg om aan zijne behoefte of zijn streven te voldoen, dan keert hij terug om door anderen opgevolgd te worden, die dezelfde eigenschappen bezitten en bij hunnen terugkeer met hetzelfde succes beloond worden.
De eerste aanmoediging die den Chinezen werd gegeven om zich op de Philippijnen te vestigen, was als landbouwers; een ander bedrijf mogten zij niet uitoefenen. Ook de Japanezen werden uitgenoodigd, doch men vindt van deze naauwelijks nog eenige op de eilanden. De naam der Chinezen als landbouwers heeft waarschijnlijk de aandacht der autoriteiten van Manilla op hen gevestigd, maar geen enkele Chinees blijft een beroep uitoefenen, wanneer hij een ander voordeeliger kan vinden. Bovendien waren zij onder de landelijke bevolking niet gezien en bij hun spaarzaam karakter meer geneigd zich tot groepen en hwey (gezelschappen) te verbinden, dan zich onder de herders- en landelijke stammen te verspreiden, die hen als mededingers benijdden en als heidenen haatten. Zij hebben zich eene positie in de steden gemaakt en zijn nu te groot in getal en te vermogend om miskend of werkelijk verdrukt te worden. De meesten zijn uit de provincie Fokien en schepen zich te Amoy in. Ik vond geen enkelen onder hen die de eigenlijke Chinesche taal sprak, ofschoon velen Chineesch schrift lezen.
Wanneer een Chinees de eed wordt afgenomen, snijdt de getuige den kop af van een witten haan en zegt men hem, dat zoo hij de waarheid niet zegt, het bloed van zijne familie even als dat van den haan zal worden vergoten en hem een ongeluk zal overkomen. Mijne langdurige ondervinding van de Chinezen noopt mij te zeggen dat geen eed – behalve bij vrees voor straf – eenige de minste zekerheid tegen de verbreking daarvan aanbiedt. In onze hoven in China werden verscheidene vormen op verschillende tijden aangenomen, als het onthoofden van een haan; het breken van een stuk vaatwerk; het doen van vervloekingen door den getuige op zich zelven en de wensch dat al zijn geluk mogt verdwijnen als hij loog; het verbranden van een stuk papier, waarop een soort van eed stond geschreven en de verbindtenis om in de hel even als dit papier op de aarde verbrand te worden als hij de waarheid niet zeide; – deze en andere ceremoniën hebben niets gebaat om de zekerheid te erlangen voor de waarheid. Terwijl ik Gouverneur van Hong-kong was, werd een besluit uitgevaardigd, waarbij het afnemen van den eed aan Chinezen werd afgeschaft en hun eene zware straf als meineedigen werd opgelegd, als zij eene valsche getuigenis gaven. Deze maatregel heeft het bekennen der waarheid veel versterkt en aangemoedigd en bedrog of logen belet. Ik vroeg eens een invloedrijk persoon in Canton welke ceremoniën zij onder hen zelven gebruikten als zij zekerheid voor eene waarachtige getuigenis wilden hebben. Hij zeide mij dat er een tempel was waarin een afgelegde eed veel meer verbindend was, dan op eene andere plaats, maar hij erkende dat hunne geregtshoven geene zekerheid voor waarheid hadden. Er bestaat een chineesch spreekwoord: «Puh tah, pu chaou», dat wil zeggen: «zonder slagen, geen waarheid», en getuigen in geregtelijke zaken worden dan ook dikwijls gekastijd. De Chinezen eerbiedigen heilig hunne geschreven en over het algemeen hunne ceremoniële verbindtenissen. Zij zijn door alles heen, als zij die onteeren. Maar logen wordt niet veracht, vooral wanneer die verholen en ongestraft blijft en het Gouvernement verstaat het best de kunst om te liegen. In sommige hunner boeken wordt zelfs logen om barbaren te bedriegen, aangemoedigd en aanbevolen.
HOOFDSTUK IX.
REGTERLIJKE INRIGTING
Het hoogste geregtshof in de Philippijnen is de Audiencia te Manilla gevestigd, die het hof van appel is voor de ondergeschikte regtspraak en de Raad van den Gouverneur-Generaal in gewigtige zaken.
Het Hof bestaat uit zeven oidores of regters. De President draagt den titel van Regent. Er zijn twee lands-advokaten, een voor straf, de ander voor burgerlijke zaken benevens vele en verschillende ambtenaren. Men heeft niet minder dan 80 advokaten, die voor regtspraktijk bij de audiencia zijn ingeschreven.
Een Tribunal de Comercio, dat door een regter gepresideerd wordt die de autoriteiten benoemen en waarin heeren zitting hebben, die den titel van Consules dragen en uit de voornaamste handelshuizen in de hoofdstad gekozen worden. Bij de audiencia bestaat het regt van appel, maar daarvan wordt naauwelijks gebruik gemaakt.
Er bestaat eene censuur, de Comercia permanente de censura. Zij bestaat uit vier geestelijken en vier ambtenaren, wordt gepresideerd door den burgerlijken fiscaal en hare magt strekt zich over alle werken uit, die in de eilanden worden ingevoerd of gedrukt.
Er bestaat eene magt van advokaten (abogados) in Manilla. Voor zoover mijne ondervinding reikt, zijn regtsgeleerden de plaag van koloniën. Ik herinner mij dat een der meest intelligente chinesche kooplieden, die zich te Singapore had gevestigd, na vroeger langen tijd in Hong-kong te hebben verblijf gehouden, mij zeide dat al de nadeelen die Singapore opleverde door het gemis van «de praktijk» werden vergoed, en dat al de voordeelen van Hong-kong meer dan overwogen werden door de tegenwoordigheid van die heeren, welke zich bezig hielden om processen en twisten aan te stoken, en daarvoor betaald werden. Velen hunner maken fortuin en vaak ten koste van eene degelijke regtspleging. Een schrander opmerker zegt, dat in de Philippijnen de waarheid wordt verdreven door het tal documenten. De deuren, die tot bescherming der onschuld worden opengesteld, herschept men in middelen tot regtsverdraaijing en de debatten worden gevoerd zonder op het decorum te letten, waardoor deze bij de Europesche geregtshoven beheerscht worden. Scherpe uitdrukkingen, beschuldigingen, personaliteiten en lasterlijke aantijgingen worden geduld en staan onder bescherming van het privilegie der praktijk. Wanneer ik de strikte, spoedige en min kostbare regtspraak bij de consulaire hoven in China vergelijk met de resultaten van de kostbare, langdurige, onvoldoende kunsttermen, van die in vele koloniën, dan zou ik als een algemeen voorschrift verlangen dat men geene civiele zaken voor eene regtbank mogt brengen, dan na onderzoek daarvan door een vredegeregt. De uitpersingen waaraan de Chinezen in Hong-kong bijv. – en hier spreek ik uit eigen ondervinding – blootgesteld zijn, doen niemand blozen over «den druk» waaraan de omkooping van hunne eigene mandarijnen hen maar al te zeer gewend heeft. In de Philippijnen bestaat eene massa ongeschreven, of althans ongedrukte wetten, uit verschillende bronnen zamengeflansd, dikwijls in tegenspraak met elkander, bij traditie ingevoerd en verkeerd uitgelegd; een mengelmoes, waarin de «Leyes de Indias», de «Siete partidas», de «Novisima recompilacion», de Romeinsche wetgeving, de oude en de koninklijke fueros – om nog niet te spreken van proclamatiën, decreten, notificatiën, orders enz. – al de «last en zorgen» van het heksenbrouwsel opleveren, dat door de booze geesten van tweedragt en twist wordt opgekookt.
Hazardspelen (Juegos de azar) zijn streng verboden in de Philippijnen, maar dit verbod doet niet veel af, en gelijk ik reeds vroeger heb aangemerkt, zijn de dagbladen van Manilla opgevuld met lijsten van personen, die beboet of gearresteerd worden wegens overtreding der wet; somtijds komen er 40 à 50 in een enkel nummer voor. Meer dan een kapitein-generaal berigtte mij dat de strengheid van de straf niet belet heeft de algemeenheid van het misdrijf, dat toegelaten en gepleegd wordt door geestelijken en ambtenaren.
De boeten bestaan in 50 dollars voor de eerste, 100 dollars voor de tweede overtreding, terwijl voor de derde maal de straf op de landlooperij, gevangenis en kettinggang, wordt toegepast.
Billard-tafels betalen eene belasting van 6 dollars per maand. Er bestaat eene geringere houten tafel, waarvan slechts de helft dier som geheven wordt.
De geregterlijke statistiek over 5 jaren – van 1851 tot 1855 – geeft het volgende aantal zaken van meer ernstigen aard. Zij bevatten de opgaven van al de provinciën. Van al de misdadigers, was meer dan de helft 20 tot 29 jaar, een derde 30 tot 39, een negende 40 tot 49, een twintigste 15 tot 19 en een vijf-en-veertigste boven de 50 jaren oud.
Zij bestonden uit 467 gehuwden, 81 weduwenaars en 690 ongehuwden.
Gedurende het genoemde tijdvak hebben 236 hun straftijd uitgediend, 217 stierven, terwijl 785 bij het maken der opgaven nog gevangen bleven.

In de stad Manilla had slechts één geval van moord plaats in vijf jaren. De evenredigheid van de zware misdrijven in de verschillende provinciën is ongeveer dezelfde, behalve op het eiland Negros, waar van 44 misdadigers 28 van moord waren beschuldigd.
HOOFDSTUK X.
LEGER- EN ZEEMAGT
Het leger op de Philippijnen bestaat, met uitzondering van twee brigades artillerie en een korps ingenieurs, die door Spanje geleverd worden, geheel uit Indianen en bevindt zich in goeden toestand. De officieren zijn allen Europeanen.
Er zijn 7 regementen inlandsche infanterie en 1 regement cavalerie, de Luzon lansiers genaamd, terwijl er een reserve-corps van officieren bestaat dat men Cuadro de Remplazos noemt en waar uit personen worden gekozen om vacante plaatsen aan te vullen.
Een klein korps Alabarderos de servicio bevindt zich op het paleis en in de speciale dienst van den kapitein-generaal. Zij bestaan reeds sedert 1590 en hunne hellebaarden en kleeding verhoogen het schilderachtige karakter van het paleis en van de receptiën die daar plaats hebben.
Men heeft ook vier kompagniën, die de stedelijke militie van Manilla genoemd worden, uit Spanjaarden bestaan en voor speciale diensten of in geval van onvoorziene omstandigheden door den Gouverneur kunnen worden opgeroepen.
Een raad van geneeskundigen houdt eene algemeene inspectie over de troepen. De voornaamste betrekkingen worden daarbij door Europesche Spanjaarden bekleed. De hospitalen, waarin de militaire invaliden worden opgenomen, staan onder toezigt van den geneeskundigen raad, zoover de behandeling dier invaliden betreft. De raad benoemt een officier voor elk der regementen, die een Ayudante wordt genoemd.
Eenigen tijd geleden werd een aanzienlijk aantal inlandsche troepen uit Manilla naar Cochin-China gezonden, ten einde de Fransche militaire en zee-magt in dat land te ondersteunen. Men zegt dat zij zich zeer goed gedragen hebben in eene dienst, die niet veel aantrekkelijks had en waarbij zij aan vele wederwaardigheden waren blootgesteld ten gevolge van het klimaat en de vijandelijke houding der inlanders. Welk doel de Spanjaarden hadden om een zoo werkdadig aandeel te nemen in deze expeditie naar Touron, is tot nog toe onverklaarbaar. Zij bezitten toch rijk en overvloedig land en havens in Oostersche streken; Cochin-China biedt bovendien niet veel aanlokkelijks aan om daarvoor zoo te ijveren, terwijl de Philippijnen zelve in zulk een toestand niet verkeeren dat men de bevolking op verre, onveilige, gevaarlijke en kostbare avonturen moet uitzenden. De nationale trots kan toch niet gestreeld worden door de verovering in Annam en de moord op een spaanschen bisschop moge als geboet beschouwd worden door de vernieling der forten en de verspreiding van het volk; zij wordt verkregen ten koste van het leven van honderde Christenen en aanzienlijke schatten. Frankrijk stelt zich het doel voor – dat het openhartig genoeg heeft blootgelegd – om eene haven, eene bezitting in eigendom te verkrijgen in of bij de Chinesche zeeën. Ik geloof niet dat zulk een streven wantrouwen of jalouzy van onze zijde behoeft op te wekken. Het is hier de vraag of de zaak de kosten waardig is? Waarschijnlijk niet, want Frankrijk heeft bijna geen handelsbelang in China of de naburige landen. Ook kan zijn koloniaal systeem, dat door bescherming en prohibitie steeds in wezen werd gehouden, zulke betrekkingen niet erlangen. In het verre Oosten kan dit land niet met succes concurreren tegen Groot-Brittannië, de Vereenigde Staten, Nederland of Spanje, welke alle betere geographische punten en een invloed hebben, die voor Frankrijk niet genaakbaar is. In onze dagen van handels-concurrentie bestaat er slechts eene voorwaarde, en dat is eene conditio sine qua non: lage prijs en een goedkoop vervoer. Frankrijk biedt den vreemden consument geen van beide aan in alle groote artikelen: het wil hooge prijzen hebben voor zijne producenten.
De marine staat onder bevel van den kommandant van het eskader. Zij bestaat uit vier stoomschepen en een oorlogsbrik, zes kanonneerbooten en een groot aantal faluas (feluccas), die voor de kustdienst en tot afwering der zeeroof gebruikt worden.
HOOFDSTUK XI.
OPENBAAR ONDERWIJS
Het openbaar onderwijs verkeert op de Philippijnen in een onvoldoenden toestand. De instellingen zijn in dit opzigt weinig verschillend van die der middeneeuwen.
Op de hoogeschool van St. Thomas bevinden zich omstreeks duizend studenten. Men heeft er faculteiten van theologie, het kanoniek en burgerlijk regt, metaphysica en taalkunde; de natuurkundige wetenschappen en de nieuwere talen worden er echter veronachtzaamd en geene der verbeteringen in het onderwijs, die op de meeste instituten van Europa en Amerika zijn ingevoerd, hebben tot nog toe in de Philippijnen een weg gevonden. Op de colegios en scholen maken de voornaamste takken van onderwijs uit hetgeen men philosophie, welsprekendheid en Latijn noemt. De drukst bezochte instellingen, die men hier vindt, zijn twee of drie eeuwen geleden gesticht en nog wordt er dezelfde wijze van onderrigt gevolgd, die bij de oprigting was ingevoerd. Men vindt overigens verscheidene collegiën en kloosters voor vrouwen. Dat van Santa Potenciana werd krachtens een koninklijk decreet, dd. 1589 gesticht, waarbij bepaald was dat daarop meisjes (doncellas) zouden worden opgenomen en er in het «zedige leven» (honestamente) en in de heilige leerstellingen zouden worden opgevoed, om tot «een huwelijk te geraken en het menschelijk geslacht voort te planten» (hagan propagacion). Men heeft voorts eene school voor de zeevaart, waarvan mij veel goeds berigt werd en eene schilderschool, die echter tot nog toe geen Murillo of Velasquez heeft gevormd. De beste inlandsche kunstwerken, die ik er zag, waren twee hoofden van de Heilige Maagd en van St. Francisco, die door een Indiaan in ivoor zijn gesneden en het klooster van Lucban, in de provincie Tajabas, versieren. De goede monniken zien in die schilderstukken veel wonderbaarlijks en verzekerden mij, dat, ofschoon hevige regens de processiën waarin deze beelden gedragen werden, waren voorafgegaan en gevolgd, een heldere en schoone zonneschijn hen op hunnen weg had vergezeld.
Onder de eigenaardigheden, die Manilla oplevert, vooral op de morgens van godsdienstige fiestas, behooren groepen gesluijerde vrouwen, die eene donkere geheimzinnige kleeding dragen en de verschillende kerken bezoeken. Zij dragen een zwart wollen of zijden jakje, waarover eene groote glanzende mantille of sluijer van eene donker paarsche kleur; anderen dragen den ouden Andalusischen zwarten mantel. Er zijn zustergenootschappen, die de Colegialas de los Beaterios genoemd worden; dit zijn godsdienstige instellingen, waar jonge vrouwen hare opvoeding genieten; sommigen bestaan door «heilige stichtingen»; anderen door vrijwillige bijdragen. De regels in deze kloosters verschillen; sommige nonnen verlaten toch nooit de gebouwen, terwijl andere de kerken onder geleide van eene «moeder» bezoeken; in enkele is het aan de colegiale vergund hare familie op zekere tijden bij zich te ontvangen en aan de wereldsche genoegens deel te nemen, hetzij te huis of buiten de stad. Zij betalen voor hare opvoeding eene som, die van twee tot acht dollars per maand verschilt naar gelang van de regelen der verschillende beaterios, wier kleeding ook in sommige opzigten verscheiden is, zooals bijv. de kleur van de voering der kleederen. Men zegt dat er bijna geene respectabele familie in Manilla is, waarvan zich niet ten minste eene dochter op een beaterio bevindt. In die van Santa Rosa betaalt ieder vijf dollars per maand. De meisjes staan daar ’s morgens ten 5 ure op, om de trisagio (heilig, heilig, heilig!) te zingen, de mis te hooren en zich voor het eerste gedeelte van den rozenkrans tot 6 ure voor te bereiden; daarop wasschen en kleeden zij zich. Ten half zeven ure ontbijt men, van zeven tot tien ure wordt er gestudeerd. Ten half twaalf ure gebruikt men het middagmaal in de eetzaal, daarna rust men en heeft de siesta plaats tot half drie ure. Vervolgens bereidt men zich in de kapel voor het tweede gedeelte van den rozenkrans voor. Van half vier tot half zes ure wordt er weder onderwijs gegeven; bij de «oratie» keert men in de kapel terug, draagt het derde gedeelte van den rozenkrans voor en leest of overdenkt dan een half uur. Ten acht ure wordt het avondmaal aangerigt; tot 9 ure vermaakt men zich verder in het klooster of in den tuin, daarop wordt er nogmaals gebeden en ieder begeeft zich naar hare cel terug. In de beaterio van St. Sebastiaan van Calumpang staan de kloosterlingen ten vier ure op; er worden vijf dollars per maand betaald, doch overigens wordt ook daar den door ons beschreven leefregel gevolgd. In de beaterio van Santa Catalina de Sena mag men het klooster niet verlaten. Men betaalt daar acht dollars en deze instelling is als de beste bekend, waar ook het meeste voedsel wordt gegeven. De beaterio van de Jezuïten telt omstreeks 900 kloosterlingen, maar in de vasten wordt dit getal nog veel grooter; dan toch komt eene menigte nieuwelingen om daar hunne geestelijke opvoeding te krijgen. Men betaalt daar slechts 2 dollars per maand, maar in het klooster moet veel genaaid en gewasschen worden om in zijne behoefte te voorzien. Na de verdrijving der Jezuïten, werd het toezigt over deze beaterio aan den vicaris-generaal van het aartsbisdom opgedragen.
De beaterio van Pasig is uitsluitend bestemd voor de opname van Indiaansche weezen en de stichter verlangde dat zij zouden worden onderwezen in de «Christelijke leerstellingen, naaijen, lezen, schrijven, borduren en andere vakken voor vrouwen.»
Men vindt vele liefdadige instellingen in Manilla. De Jezuïten, die later door Karel II van de Philippijnen verdreven werden, stichtten verscheidene der meest belangrijke. Het gesticht van San Juan de Dios telt 112 bedden; dat van San José de Cavite 250, waarvan 104 voor soldaten en de overige voor armen en misdadigers. Er bestaat voorts eene administracion de Obras Pias, onder leiding van den aartsbisschop, den regent en sommige van de hoogste civile beambten; het heeft ten doel geld te leenen aan de Indianen ter waarde van twee derden van hunne eigendommen aan landerijen, de helft van de waarde aan goud, zilver en juweelen en schepen te verzekeren die in den kusthandel worden gebezigd. Een caja de comunidad eischt jaarlijks eene halve reaal (3¼ stuiver) van de Chinezen en Indianen, ter betaling van «schoolmeesters, vaccinateurs, verdedigers van misdadigers, zangers en kerkbewaarders.» Het fonds wordt door den finantieraad bestuurd.
De geschiedenis van het gesticht van den H. Lazarus, onder leiding van de Franciscaner monniken, is niet onbelangrijk. Het werd in 1578 ten gebruike van de inlanders gebouwd, werd vergroot en twee malen door het vuur vernield. In het jaar 1632 werden er 15 °Christen-Leprozen, die uit Japan verdreven waren, opgenomen en van toen af kreeg het zijne tegenwoordige benaming. In 1662 werd het door den kapitein-generaal omvergehaald, toen de Chinesche zeeroovers de hoofdstad bedreigden en tot eene barricade ter verdediging van de plaats ingerigt. De verpleegden werden overgeplaatst en een nieuw gesticht gebouwd, dat in 1783 op nieuw werd vernield, omdat het de Engelschen was dienstig geweest in hunnen inval in 1762; een paar jaren later echter werd het tegenwoordige gebouw op een’ grond opgerigt, die aan de Jezuïten had behoord, vóór dat zij van de Philippijnen verdreven werden.