Kitabı oku: «Eene schitterende «carrière»», sayfa 6
Plotseling zag de jonkvrouw Van Berenvelt van ganscher harte glimlachend naar Van Reelant op, en vroeg ze:
„Heeft u kennis gemaakt met Graaf Tchitchikoff?”
„Om u te dienen, freule!”
Adèle maakte eene beweging met haar waaier.
Oogenblikkelijk daarop stond de Russische attaché naast haar. 't Was een zeer lang en zeer mager heer zonder leeftijd. Men kon hem op dertig en op zestig jaren schatten. De haren, die zijn hoofd kunstrijk versierden, waren van het fraaiste zwart, dat ooit eenig „coiffeur” had uitgevonden. Zoo ook was de doorzichtige knevel, zoo waren de schrale „favoris”, terwijl zijne wangen schitterden van hetzelfde fraaie rood, dat op zijne lippen pronkte. Zijne stem klonk sleepend en krijschend. Hij sprak vloeiend Fransch.
Adèle, die hem had opgemerkt en geroepen, zei hem in dezelfde taal:
„Mijn waarde Graaf! Onze vriend Van Reelant heeft zulk een haast, dat hij ons nu al verlaat. Ik moet u daarom gauw iets vragen. Heeft u aan onze „comédie de société” gedacht? Meneer Van Reelant moet ons helpen, niet waar?”
Graaf Tchitchikoff boog, als volleerd hoveling.
Krassend, krakend en ratelend met iedere r, antwoordde hij:
„'n Charmant idee van u, freule! We hebben juist nog een „rôle de caractère” noodig. Als meneer Van Reelant misschien zoo goed wilde zijn?”
De aangesprokene streed met geen kleine verlegenheid, maar zonder eenige aarzeling zeide hij:
„Het zou mij eene bijzondere eer zijn, maar ik mag u niet verzwijgen, dat ik hoegenaamd geen aanleg heb voor comedie-spelen, en dat ik nooit vijf regels achter elkaar heb kunnen van buiten leeren!”
Adèle schudde het hoofd.
„Misschien heeft meneer Tchitchikoff dan wel een ander emplooi voor meneer Van Reelant. Wij moeten al onze krachten gebruiken. Ik stel het grootste belang in onze „comédie”. Tegen het naderen van den herfst moeten onze plannen klaar zijn. Van middag heb ik u er over gesproken, meneer Van Reelant!”
„Het was voor mij een alleraangenaamste onderscheiding, freule! Ik stel mij geheel tot uwe dispositie!”
Graaf Tchitchikoff glimlachte altijd eenige oogenblikken, voordat hij begon te spreken. Na zulk eene kleine pauze, haastte hij zich te zeggen:
„Ons gezelschap mist nog een knappen tweeden régisseur! Als ik zelf een rol heb – en dat komt in den regel voor – dan mis ik iemand, die mijn functie van eersten régisseur kan waarnemen! Wat zou u daarvan denken, mijn waarde heer Van Reelant?”
„Nu het de wil van freule Van Berenvelt is, bestaat er bij mij geen bezwaar, en neem ik uw vriendelijk voorstel aan. Ik hoop evenwel, dat mijn eerambt mij niet te veel tijd zal kosten!”
„Dat zal er van afhangen!” – zeide Adèle glimlachend. – „Wanneer u een talentvol régisseur wil zijn, meneer Van Reelant! dient u zich een beetje te sacrifiëeren!”
„Gaarne, freule! Maar ik weet zeker, dat ik geen enkel talent bezit! Adieu, freule!”
„Adieu, meneer Van Reelant!”
Een beleefde groet werd tusschen de heeren gewisseld, en daarna sloop de vriendelijk glimlachende referendaris voorzichtig door de gasten, om zonder opschudding te verdwijnen. Baron Van Berenvelt wist, dat groote ijver voor 's lands dienst den nauwgezetten ambtenaar zoo spoedig deed vertrekken.
ZESDE HOOFDSTUK.
Raadgevingen van Egeria
De vier lakeien in gala lieten Van Reelant met buitengewoon diepe buigingen uit. De referendaris wist, dat de stalen hoogmoed van dergelijk bediendenvolk door zilveren Nederlandsche standaardpenningen kon worden omgetooverd tot kruipende beleefdheid, en hij verzuimde nooit er de proef van te nemen. Bovendien verlangde hij bij de Van Berenvelts voor ieder een welkome gast te blijven.
Het was nog vroeg. Nauwelijks halfelf. Op den Vijverberg zweefde de koele adem van den nachtwind. Boven het Binnenhof tintelden millioenen starren, de licht gerimpelde oppervlakte van den Vijver weerkaatste ze hier en daar. Onder de lindenlaan aan den waterkant te wandelen, was nu een waar genot. Van Reelant vermeide er zich in de geheimzinnige zwoelte van den zomernacht, na de drukkende hitte des dags met duizenden stemmen lokkend tot verademing en rust.
Hij was tevreden. Er ruischte een vroolijk lied in zijne ooren. Zoo moest het komen. In den kring der Van Berenvelts ontmoette hij langzaam de geheele aanzienlijke wereld der residentie. Men bejegende hem met zeker ontzag, en liet duidelijk doorschemeren, dat men hem voor een „serieus” en „geposeerd” man hield. Hij werd niet versleten voor een dier modeplaatjes uit de „jeunesse dorée”, welke met hem niets gemeen hadden, dan den „fournisseur de la Cour”, Emile van Pommeren, fils, aan welken ook hij, als tevreden „locataire” de zorg voor zijn toilet had opgedragen. Ieder begreep, dat hij geen jongmensch meer was, dat hij geene behoefte meer had aan die onuitputtelijke reeks van smakelooze en peperdure genietingen, welke het leven van een aanzienlijk Haagsch bachelor plegen te … verkorten. Hij was matig in alles, roerde nooit een kaart aan, en volgde nimmer het voorbeeld zijner jeugdige kennissen, wanneer deze zich op hunne galante heldenfeiten te goed deden, daar hij vast besloten had op dit terrein geen enkelen lauwer te verdienen. Het voorstel van Adèle van Berenvelt was hem aangenamer geweest, dan hij wel had willen doen blijken. Hij wist, dat de „comédie de société” sinds eenigen tijd in de mode was. Op het tooneel te verschijnen scheen hem met de waardigheid van zijn persoon niet overeen te stemmen. Hij moest dit overlaten aan mannen als Tchitchikoff…
Evenwel … Adèle! Mejonkvrouw Van Berenvelt stelde belang in de zaak. Zij had hem verzekerd, dat zij zelve herhaaldelijk in „proverbes”, of kleine blijspelen van Alfred de Muset, Octave Feuillet, Henri Murger of Mme. de Girardin had meegespeeld. Het scheen hem niet ongepast deel te nemen aan deze geestige oefeningen in de tooneelspeelkunst. Onder voorwendsel van régisseur te zijn, zou hem de gelegenheid open staan zijn invloed op oud en jong te versterken. Zonder een vast plan, volkomen geheel en afgerond, waagde hij zich aan niets. Hij had een afkeer van het onverwachte en het onzekere. Daarom had hij, na rijp overleg, besloten, zich een schitterend doel te stellen – de hand van Adèle…
De Baron Van Berenvelt stond op de lijst der voor Zuid-Holland hoogstaangeslagenen in de Rijks directe belastingen. Zijn zeer aanzienlijk fortuin zou na zijn dood geen al te groote versnippering ondergaan. Adèle en Albertine waren zijne eenige kinderen. De zaak was zoo goed „financiëel” als „moreel” van het hoogste gewicht voor hem. De groote vraag was evenwel, zou Adèle zijn plan begunstigen…
Van Reelant wandelt aan den Vijverzoom langzaam op en neer. Hij heeft eene sigaar – de sigarette is hem te verwijfd – ontstoken, en mijmert, terwijl zijn oog zich van tijd tot tijd naar het hooge huis der Van Berenvelts richt. Met den Baron zou alles waarschijnlijk goed gaan. Haast zes weken viel hem het voorrecht te beurt den secretaris-generaal dagelijks te zien, en nu al was hij zeker, dat hij het vertrouwen en de vriendschap van den hoogst achtenswaardigen man had gewonnen. Werkzamer en ijveriger ambtenaar, dan hij zelf was, zou moeielijk zijn op te sporen. Ook getroostte hij zich de grootste inspanning, om al de voorkomende quaestiën aan het ministerie zoo grondig mogelijk te bestudeeren. Hij verraste zijn chef menigmaal door zijne degelijke adviezen, en toonde een tact en kennis, die niet onopgemerkt konden blijven. Zijn ernstig voornemen was het, zich voortdurend onmisbaarder te maken bij den secretaris-generaal en den minister, om eindelijk, al kostte het jaren van onafgebroken arbeid, de invloedrijkste man aan Buitenlandsche Zaken te worden.
Dit alles mocht uitstekend zijn overlegd, maar stond niet in 't minst verband tot Adèle. Door den Baron aan dezes gastvrije tafel genoodigd met eene heuschheid, die boven zijn lof verheven was, had Van Reelant de meeste eerbiedige hulde geboden aan de oudste dochter des huizes. Adèle bleek geene alledaagsche persoonlijkheid. Zij openbaarde geest en vernuft in hare gesprekken, maar bewaarde daarbij een akeligen afstand tegenover de jongelui, wie de eer te beurt viel, aan haar te worden voorgesteld. Intusschen mocht hieruit niets ongunstigs worden afgeleid. Eerst na langdurige kennismaking, na verloop van jaren misschien, zou de hand van eene fijn ontwikkelde en edele jonkvrouw als Adèle te winnen zijn… Maar dit stond vast: Van Reelant had met heel zijne geestkracht, met al de volharding, die hem eigen was, besloten, dat hij ze eenmaal, na langer of korter tijdsverloop, na heviger of kalmer strijd, na dieper of lichter vernedering, zou winnen, het mocht kosten, wat het wilde…
Terwijl hij met dit plan voor de toekomst gewapend langzaam den weg insloeg naar de Hoogstraat, terwijl hij glimlachend op de stoep voor het kapitale winkelhuis van den schitterenden hofleverancier Emile van Pommeren, fils, stilstond, wierp hij toevallig een blik naar boven.
Het derde venster der bovenverdieping was schitterend verlicht…
Hem ontsnapte eene uitroeping, die niet aan het woordenboek van een fatsoenlijk man ontleend was.
IJlings opende hij de deur, en snelde hij de trap op…
Anderhalf uur vroeger had mevrouw De Huibert, uitgelokt door den heerlijken zomernacht, eene dunne kanten mantille over het laag uitgesneden zilvergrijze kleedje geworpen en besloot zij, daar de geheele familie De Milde den avond te Scheveningen doorbracht, eene wandeling te maken. Suze had zich een paar dagen uiterst rustig bezig gehouden, om haar kwartier in het Westeinde zoo bewoonbaar mogelijk te maken. Ook had ze voor haar toilet te zorgen. De laatste zes weken hadden haar in dit opzicht veel te doen overgelaten. Met de uiterste vlijt had zij zich van deze gewichtige taak gekweten. Overvloed van bezigheden had den tijd met een tooverstaf op de vlucht gedreven. Thans wilde zij een oogenblik verpoozing zoeken.
Het was nog zwoel en drukkend in het Westeinde. Zij schreed langzaam vooruit. Toen zij bij de Groenmarkt gekomen was, liep zij sneller. Zij naderde haar doel. In de Hoogstraat stond zij stil op de stoep van Emile van Pommeren, fils. Zonder eenige ontroering bracht zij haar verguld sleuteltje te voorschijn, en opende zij de deur van Van Reelant's bovenwoning. IJlings verdween ze, de deur voorzichtig sluitend, en snelde ze de trap op. Een zwak licht flikkerde op het portaal in de hanglantaarn van donkerrood glas. Haastig snelde ze naar de voorkamer. Alles was donker. De gaslantaarns uit de Hoogstraat wierpen eene schemering van licht naar binnen. Het kabinetje was even donker. Achter in de werk- en in de slaapkamer van Van Reelant was geen zweem van licht. De heer des huizes was uitgegaan … bittere teleurstelling … de eerste!
Suze laat zich niet ontmoedigen. Zij kan blijven. Arnold zal misschien onmiddellijk terugkomen. Hij verwacht haar elken avond. Dat was de afspraak. Zij zou komen zoo dikwijls het maar mogelijk was. Zij heeft van Zondag tot Donderdag geaarzeld. Daar zij aan Van Reelant iets te vragen heeft, denkt zij niet aan terugkeeren. Bovendien Arnold zal haar met blijdschap verwelkomen. Reeds had zij heimlijk op een episteltje gehoopt, daar hij haar adres kende. Den vorigen Zondag had hij haar duizendmaal van zijne vurige liefde gesproken…
Suze grijpt eene doos met waslucifers, en ontsteekt eene bougie. Er klinkt eene schelle stem:
„Is u daar, meneer?”
Voetstappen naderen op het portaal. Aan de geopende deur vertoont zich de corpulente figuur van eene oude juffrouw in 't zwart, met eene zwarte muts en een zwart zijden boezelaar. Zoodra zij Suze ontdekt, roept zij hevig ontsteld:
„Heer in den Hemel! Wat … is dat?”
„Stel u gerust. Meneer Van Reelant heeft mij geïnviteerd!”
Sprakeloos bleef de oude juffrouw staan, en tuurde niet zonder eene behoorlijke mate van wantrouwen naar de indringster.
Suze begreep, dat zij de oude Anna voor zich had, de huishoudster van den uitstekenden hofleverancier Emile van Pommeren, fils, de deftige verzorgster van Van Reelant's huiselijke belangen.
De oude juffrouw scheen bijzonder snel uit het veld geslagen, want zij viel op een stoel bij de deur neer, en mompelde bevend:
„Is me dat schrikken… Ik draai met de kamer in 't rond… Meneer heeft me niet gewaarschuwd! En meneer is uit dineeren… 't Is wat te zeggen!”
Suze wilde haar zoo snel mogelijk van achterdochtige vrees genezen, en zei daarom deftig, uit de hoogte:
„Het spijt me, dat meneer Van Reelant u niet waarschuwde! Voor mij behoeft u niet te schrikken. Ik ben mevrouw De Huibert, schoonzuster van meneer!”
De corpulente huishoudster slaakte een kreet van verademing. Zij stond langzaam en zuchtend op.
„Daar heeft meneer ook nooit iets van gezegd! Maar ik wil u wel gelooven, mevrouw! Mag ik alleen maar vragen, hoe komt u hier boven … de deur is gesloten!”
Suze nam het gulden sleuteltje, en kwam een stap nader tot de huishoudster. Daar zij oude Anna noodig had, ook voor de toekomst, zei ze heel vriendelijk:
„Hier is de sleutel, dien meneer me Zondag heeft gegeven! Ik zal u de waarheid zeggen. Er zijn groote onaangenaamheden in onze familie, Juffrouw! Niemand mag weten, dat ik met meneer Van Reelant kom spreken! Ik hoop dus, dat u zoo vriendelijk zal wezen van net te doen, of u mij niet ziet!”
Zeer behendig nadert Suze oude Anna, en, terwijl ze haar voorbijloopt, legt ze bijna ongemerkt iets in de hand der verschrikte huishoudster. Deze laat het zich welgevallen – het gewicht pleit voor de waarde … maar toch kan de oude nog alle achterdocht niet laten varen. Zij heeft eene voorstelling van dieven en inbrekers uit hare krantenlectuur opgedaan, die haar thans uitermate voorzichtig maakt. Suzes voorkomen en toilet stellen haar evenwel voor een goed deel gerust. Ervaringen van allerlei aard uit haar „veelbewogen” leven – als hare kranten zouden zeggen – wegen op tegen hare vrees. Zij heeft reeds veel beleefd, en daarenboven nog veel geleerd in de laatste tien jaren, als huishoudster van den voortreffelijken Van Pommeren „fournisseur de la Cour.”
Zich snel bezinnend, zegt ze:
„Mevrouw zal het hoop ik niet kwalijk nemen! Ik wist niet, dat mevrouw komen zou! Ik zal gauw de lamp aansteken!”
De corpulente openbaart nu eene groote bedrijvigheid. Zij neemt eene sierlijke porseleinen lamp van den schoorsteenmantel. Zij gaat Suze voor naar het gezellig kabinetje, waar dagbladen en tijdschriften klaar liggen, en de brandende lamp een helder licht in alle hoeken werpt. Bedaard overlegde de oude bij zich zelve, wat haar in dit geval te doen stond. Meneer Van Reelant ging zelden uit, en kwam altijd voor elven thuis. Zij zou onder een of ander voorwendsel kunnen wachten, een praatje maken, en zoo het tijdstip verbeiden, dat meneer terugkwam. Reeds wilde ze zich familiaar op een leunstoel bij de tafel zetten, en een lang verhaal van haar leven beginnen, toen Suze zeer droog zei:
„Ik wil u niet ophouden, juffrouw!”
Oogenblikkelijk greep mevrouw de „Oprechte Haarlemmer”, en verdiepte zich in de advertentiën.
De stellige toon deed de babbelzieke oude ontstellen. Zij waagde nog eene poging.
„Kan ik mevrouw soms met iets dienen?”
„Dank u, juffrouw!”
Ditmaal was de toon gebiedend. Er bleef niets anders over dan in zich zelve murmelend heen te gaan. Maar ze vertrouwde de zaak nog niet. Zij besloot de bovenverdieping in stilte te bewaken. Zij koos een veilig observatorium achter de openstaande deur van Van Reelant's studeervertrek. Zij wilde weten wat de geheimzinnige dame in 't schild voerde. Als deze werkelijk de schoonzuster van meneer was, als zij werkelijk het sleuteltje van meneer had ontvangen, dan zou Anna zich met de zaak niet verder bemoeien – zij kon zwijgen. Ook kwam hier in dit geval het honorarium in aanmerking … het eerste wichtige stuk voelde zij al in den zak van haar zijden voorschoot.
Geruimen tijd toefde de oude huishoudster achter de deur. Zij vernam niets dan geritsel van kranten en papieren in het kabinetje – anders bleef alles stil. Eindelijk hoort ze beneden aan de trap de deur, die haastig ontsloten wordt. Anna sluipt snel te voorschijn. Driftig komt Van Reelant naar boven stormen. In het flauwe, roodachtige licht der hanglantaarn staat de huishoudster raadselachtig met den vinger op de lippen.
„Wat is er?”
„Uw schoonzuster is binnen!”
„Mijn schoonzuster…”
„Ja wel! Ze is met meneers sleutel binnengekomen. Ik moet maar net doen, of ik haar niet zie!”
Van Reelant deed een onbestemd tusschenwerpsel hooren, waardoor hij te kennen gaf, dat hij alles begreep…
Aanstonds zendt hij Anna met een geruststellend woord weg. Toornig naar boven gekomen, is hij thans door het bericht der oude schijnbaar volkomen tevreden gesteld. Suze heeft zich de weelde veroorloofd voor zijne schoonzuster op te treden… IJlings snelt hij door de voorkamer naar het kabinetje.
Suze had van het gefluister aan de trap niets verstaan. Zij blijft achteloos uitgestrekt in den gemakkelijken, lagen leunstoel, en tuurt naar den ingang van het kabinetje, daar het blauw damasten deurgordijn, als gewoonlijk, wijd is weggeschoven. Stappen klinken. Oogenblikkelijk staat Van Reelant in zwarten rok en witte das, als overgoten en omstraald met een waas van voornaamheid en aanzienlijkheid, bij den ingang der kamer. Eéne seconde aarzelde hij, toen boog hij de knie, en omhelsde hij haar. De sprekende, donkere oogen vestigden zich onderzoekend op zijn gelaat. Van Reelant glimlachte, hij gevoelde zich onder den invloed der oude tooverkracht, en bood niet den minsten tegenstand.
Toch had hij een ondeelbaar oogenblik van wrevel moeten overwinnen. Reeds drie dagen achtereen had hij er over nagedacht, welke gevolgen Suze's komst naar Den Haag voor hem zouden opleveren. Dat hij haar den vorigen Zondag met blijdschap had ontvangen, dat hij onder de macht van zijn eigen hartstocht haar had gevleid en gehuldigd als de eenige vrouw, die hij ooit zou liefhebben, dat waren feiten, waaraan niet veel te veranderen viel. Dit alles stond in het nauwste verband met de twee onaangename jaren in Osterwolde gesleten. Indien Suze eens misbruik wilde maken van haar overwicht … indien zij eens telken avond met denzelfden weemoedig-vriendelijken glimlach aan zijne zijde kwam staan … hoe zou hij haar kunnen doen gewaarworden, dat zij van … illusiën leefde?
De overweging van dezen toestand maakte hem dikwijls angstig. Nu hij eenmaal een levensdoel had gekozen, waarbij eene andere jonge vrouw de hoofdrol zou spelen, moest hij, het koste wat het wilde, langzaam den ouden band verscheuren. Hoe meer hij hier aan dacht, hoe onmogelijker het hem voorkwam. Een oogenblik had hem het denkbeeld van Suze's tragisch lot bewogen. Indien hij de zoo dikwijls met woord en schrift bezegelde trouw brak, wat zou er van haar worden? Hij moest zich zelf bekennen, dat Suze hem met vollen ernst bleef aanhangen, dat Suze met haar geheele hart op zijne schoone beloften vertrouwde. Hoe jammer, dat zij geen erfdochter was, dat zij niet ongetrouwd was, dat zij op den Vijverberg geen hooggeplaatst vader bezat, wiens fortuin dat der Van Berenvelts evenaarde! Nu was en bleef zij mevrouw De Huibert. De gebroeders De Huibert van Vliethuyzen deinsden terug voor de voltrekking eener echtscheiding, waarbij hun naam door duizenden onverschilligen genoemd, door honderdduizenden van lichtzinnigen met lafhartigen spot zoude worden uitgesproken. Eerst na den dood van Onno de Huibert zou Suze hare vrijheid herwinnen, maar hoe zou zij dan nog eene begeerlijke echtgenoote kunnen zijn voor een man als Van Reelant?
Terwijl hij zich aldus met velerlei kwellende gedachten verontrustte, betrapte hij zich nu en dan op den dwazen wensch Suze terug te zien. Hij streed een harden strijd tegen zijn eigen zelfzuchtig hart. Hij had het des Maandags zeer natuurlijk geacht, dat hij haar niet wederzag. Des Dinsdags had hij tot zich zelven gezegd, dat zij hem misschien even de hand zou komen drukken; maar zij was zoo voorzichtig en begreep beider „positie” zoo volkomen. Des Woensdags had hij bijna de pen gegrepen, om haar te zeggen, dat hij nieuwsgierig was te weten, hoe het haar in Den Haag beviel. Doch des Donderdags had hij haar bijna vergeten, daar hij zijne volle belangstelling aan de soirée bij den secretaris-generaal had geschonken.
En nu knielde hij naast den lagen leunstoel, tegen den blauw damasten rug van welken het donkere lokkenhoofd van Suze zoo schilderachtig uitkwam. En nu zag hij haar in de zielvolle oogen, en bewonderde hij weder in stilte de aantrekkelijke bevalligheid van hare geheele persoon. Het zilvergrijze kleedje, met een laag vierkant aan den hals uitgesneden en kort van mouwen, zoodat Suze's blanke arm de doffe zijde zegepralend overschitterde, stond haar verrukkelijk mooi. Van Reelant wilde nu niet aan de toekomst denken, hij wilde alles vergeten. Knielend vatte hij hare hand, en begon:
„Het schijnt, dat ik van avond mijne schoonzuster mag welkom heeten!”
„Je begrijpt, Arnold! dat ik met die oude huiszorg op de eene of andere wijze moest kennismaken! En ik heb dadelijk gezien, dat ze zeer discreet zal zijn! Ik voel me zoo nauw aan je verwant, dat ik niet beter wist te vinden dan schoonzuster…”
„Zeer goed! Bekommer je verder maar niet om haar. Ik ben waarlijk verrast je zoo onverwacht te zien!”
„Is dat een verwijt, Arnold?”
„Ja, min of meer is het een verwijt…”
„Min of meer?”
„Sinds Zondagmorgen heb ik niets meer van je gehoord of gezien … ik stond juist op het punt een epistel te zenden naar het Westeinde!”
Suze richtte zich op uit hare liggende houding. Een vreugdevuur flikkerde uit hare kijkers, onmiddellijk daarna getemperd door een traan van voldoening, dien ze blozend afwischte. Van Reelant sprong op. Hij ontdeed zich van de knellende witte handschoenen, die hem aan zijne soirée herinnerden. Hij zag, dat de blauwe overgordijnen voor het eenige venster nog opgenomen waren blijven hangen, dat het raam gesloten was. Hij stiet het raam open en deed de gordijnen vallen, daar hij steeds vermijden wilde de aandacht van overburen of voorbijgangers noodeloos op te wekken.
Zich omkeerend stond Suze vóór hem. Ondanks alle inspanning vulden zich hare oogen telkens weer met tranen. Glimlachend legt hij zijn linkerarm om hare leest, en beknort haar fluisterend. Plotseling slaat zij beide blanke armen om zijn hals, en zegt ze, half lachend, half snikkend:
„Ik ben zoo onbegrijpelijk gelukkig, Arnold! Lieve man! Heb je dus waarlijk al dien tijd aan mij gedacht?”
Van Reelant boog het hoofd naar de diepbewogen vrouw, die zich aan zijne borst drong. Alle zijne wijze en verstandige plannen schenen in rook te vervliegen. Hij dacht aan niets meer dan aan het luidkloppende hart, dat tegen het zijne bonsde…
Zij hadden dien avond veel te overleggen.
Suze zeide, dat het al zeer laat was, dat zij volstrekt naar het Westeinde moest terugkeeren uit eerbied voor de familie De Milde, maar Van Reelant was immers bereid en vereerd haar naar huis te geleiden – en hij had nog zooveel met haar te praten. Suze knikte, en beiden zetten zich op den divan. 't Werd recht prettig en genoeglijk in het fraaie kabinetje. 't Was er luchtig, want Van Reelant had de ramen van de aangrenzende kamer wijd opengezet en, daar hij lust had een enkel glaasje Rhijnschen wijn te drinken, vond Suze geen bezwaar hem gezelschap te houden.
Het gesprek liep eerst over Suze's woning, over de familie De Milde, over Den Haag, en, terwijl ze vroolijk antwoordde op Van Reelant's vragen, klonk hare stem zoo jubelend, of ze een zegelied zong. Eensklaps viel ze zich zelve in de rede, en zei haastig:
„Goed, dat ik er om denk! Arnold! ik moet je iets vragen!”
Van Reelant bewoog het hoofd, alsof hij zeggen wilde, dat hij alles zou toestemmen, en bracht Suzes blanke hand aan zijne lippen.
„Mama en Betsy zijn Maandag bij me geweest. Betsy verveelt zich in Rijswijk, en zou graag het een of ander werk ondernemen. Zij denkt er over pianolessen te geven hier in Den Haag, maar ze kent niemand. Adverteeren is niet fatsoenlijk … ze wil liever door de een of andere relatie met Haagsche familiën in kennis komen. Zou dit mogelijk zijn, Arnold?”
„Wel zeker! Dat kan zeer goed. Van middag aan tafel vertelde freule Van Berenvelt me, dat haar zuster Albertine, een meisje van twaalf jaar, een waren hartstocht voor de piano heeft. Ze speelt avond en morgen, maar met haar onderwijzers is ze niet heel gelukkig. Ze heeft er al drie versleten, en wil nu probeeren of het met eene onderwijzeres beter zal gaan. Dat zou een flink begin voor Betsy zijn. Ik zal … laat eens zien…”
Suze zag Van Reelant uitdagend aan, en viel hem in de rede:
„Je kunt er den Baron over spreken, Arnold! Van mij daarbij geen woord… Je kent de familie Muller Belmonte uit Osterwolde, fatsoenlijke menschen, ongelukkig geworden door financiëele rampen. Toen je griffier waart in Osterwolde, heb je ze in betere omstandigheden gezien. Mama en dochter wonen nu te Rijswijk, de jonge dame heeft een bijzonder talent voor de piano, en zoo voort, en zoo voort… Je ziet, dat je er niets bij waagt, en dat je zelfs den naam van mevrouw De Huibert niet hebt te noemen!”
Aangenaam getroffen door den vleienden toon van Suze's stem, sloeg Van Reelant toch de oogen neder voor haar blik. Het scheen, dat zij zijne zelfzuchtige bespiegelingen maar al te goed doorzag. Het was duidelijk, dat ze niets voor zich zelve eischte, dat zij door geene persoonlijke belangen kon worden uitgelokt zoo te spreken, dat zij zich zelve zooveel mogelijk naar den achtergrond schoof.
Hij antwoordde met buitengewonen ernst:
„Je hebt volkomen gelijk, liefste! Ik heb het in mijne macht Betsy bij de Van Berenvelts te introduceeren. Ik zal er morgen dadelijk werk van maken. Heeft Betsy slag, om aan het jonge meisje wat te leeren, dan zal ze werk genoeg vinden – ik ben er zeker van!”
„Dank je, Arnold!” – klonk het even ernstig. – „Ik wist wel, dat je me begrijpen zoudt! Betsy zal haar best doen! Ze kan niet anders!”
Er volgde eene kleine pauze.
Suze begon weer met haar innemendsten lach:
„En die andere freule Van Berenvelt is zeker wel wat ouder dan twaalf jaar?”
„Zeker, ik denk, dat ze om en bij de dertig is!”
„'n Respectabele leeftijd.”
„O, misschien is ze al ouder dan dertig, maar ze ziet er nog zeer jong uit!”
„Is ze mooi?”
„Bleek, mager, ernstig en zeer elegant!”
„Ja, maar ze zal wel heel rijk zijn?”
„De Baron Van Berenvelt heeft veel vermogen!”
„Het verwondert me, dat ze dan nog ongetrouwd is!”
„Freule Van Berenvelt schijnt zeer hooge eischen te stellen aan den man, wiens naam zij zou moeten dragen!”
„Een heel verstandige dame!”
„Verstandig – waarom?”
„Ja, zie je! in onzen tijd hebben de zoogenaamde fatsoenlijke jongelui geen ander motief om te trouwen dan enkel geld!”
„Maar Suze!”
Al deze woorden waren op vroolijken toon gewisseld. De laatste uitroep van Van Reelant alleen verried een lichten schrik.
Suze staarde mijmerend naar de blauwe gordijnen, door den nachtwind telkens lichtelijk heen en weer bewogen.
Zachtkens murmelde zij:
„O, ik weet wel, dat er uitzonderingen zijn!.. Hoe armzalig zijn de mannen, die niets beteekenen dan door het fortuin van hunne vrouwen. De stumperts meenen, dat zij machtig veel in te brengen hebben, als zij voor het geld van mevrouw zich een schijntje van consideratie gekocht hebben bij het hebzuchtig burgervolkje, dat klaar staat van hunne blufferige royaliteit te leven! Hoe kan een vrouw den man liefhebben, van wien ze weet, dat hij niets waard is zonder haar geld?”
Van Reelant hield zich een oogenblik bezig met zijn glas te ledigen, en scheen het beter te oordeelen Suze ditmaal het woord alleen te laten.
Daar zij verwonderd was over zijn stilzwijgen, zag zij hem plotseling vragend aan. Van Reelant, die geen lust gevoelde over dit onderwerp zijne meening te zeggen, trok haar zachtkens aan zijne zijde, en vroeg fluisterend:
„En hoe zou 't dan moeten gaan in de wereld volgens jou, Suze!”
„Volgens mij kan eene vrouw alleen den man liefhebben, van wien ze weet, dat hij hooger dan zij zelve staat. Arnold, jij hebt talent, jij hebt eerzucht, jij wilt en zult vooruitkomen in de wereld! Dat is mijn trots, als ik aan je denk! Iedere vrouw moet met bewondering tegen den man opzien, dien zij liefheeft – anders… Och! laat er ons niet verder over spreken!”
„Uitstekend, liefste! Maar zou toch in sommige gevallen het vermogen eener liefhebbende vrouw geen wonderen kunnen doen…”
„In sommige gevallen misschien. Maar wat zou je denken van het paar, dat door liefde en geestkracht zich een eigen weg baant? Wat zou je denken van de vrouw, die door haar schoonheid, haar vuur, haar verstand, haar steun den geliefden man naar het hoogste toppunt van maatschappelijke onderscheiding vergezelde en in zijn zegepraal deelde? De kleine voordeelen, die het geld oplevert, zouden dan toch in het niet zinken! Wat zou je denken van zulk eene vrouw, Arnold?”
„Dat zij een engel, dat zij een ideaal is!”
Suze had haar hoofd aan zijn schouder gelegd en zag triumfeerend naar hem op. Van Reelant begreep haar. Hij werd meegesleept door hare geestdrift, beheerscht door hare overredingskracht, vastgeketend door de macht harer schoonheid…
Onwillekeurig ontsnapte hem een kreet van bewondering, terwijl hij haar vuriger dan ooit aan zijn hart sloot.
Suze ontworstelde zich langzaam aan zijn armen, en vroeg, terwijl een blos van genoegen hare wangen tintte:
„Laat ons nu eens over je plannen spreken, Arnold! Hoe gaat het aan het ministerie?”
Van Reelant gaf haar trouw verslag van alles. Hij deelde haar het voornaamste mede, wat er aan Buitenlandsche Zaken voorviel, zonder eenig staatsgeheim, dat hij verzwijgen moest, te verraden.
Maar mevrouw De Huibert vond, dat haar Arnold grootscher plannen moest vormen. Schielijk vroeg ze:
„Welke vooruitzichten heb je nu als referendaris?”
„Van allerlei! Aan het ministerie is natuurlijk bevordering mogelijk! Dan zou ik misschien later, indien ik wilde, bij eene buitenlandsche legatie kunnen geplaatst worden!”
Suze dacht eene pooze na. Zij schudde langzaam het hoofd. Buiten Nederland … onder welken titel zou zij hem kunnen volgen … daar mocht niet aan gedacht worden.
Zoo snel mogelijk vroeg ze:
„Maar zou je geen politieke carrière in Nederland kunnen maken?”
„Als ik heel, heel veel geduld had!”
„Geen nood! Geduld oefenen is een quaestie van tijd! Ik zal geduld hebben!”