Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Eene Egyptische Koningsdochter», sayfa 17

Yazı tipi:

Vijfde hoofdstuk

Voorspelt het gulden morgenrood niet zelden een regenachtigen dag, de blijde verwachting is meermalen eene voorbode van droeve gebeurtenissen.

Hoe hartelijk had Nitetis zich over dezen brief niet verheugd, die toch slechts bestemd was, alsem in den zoeten kelk van haar geluk te druppelen. Met een tooverslag had hij een schoon gedeelte van haar innerlijk leven, de blijde herinnering aan het lieve vaderland, en aan de deelgenooten van het reine geluk harer kindsheid vernietigd. Terwijl zij daar in het vorstelijk purper weenend neerzat, kon zij aan niets anders denken dan aan de smart van hare moeder, aan het ongeluk van haar vader en aan de krankheid van hare zuster. De heerlijke toekomst die haar tegenlachte, die sprak van geluk, van macht en van liefde, verdween voor haar door tranen verduisterden blik. De bevoorrechte bruid van Cambyzes vergat den geliefde, die haar met geopende armen verbeidde; de toekomstige koningin van Perzië kon slechts tranen storten over het ongeluk van het Egyptische vorstenhuis.

Sinds lang reeds had de zon haar middaghoogte bereikt, toen Mandane, de kamerjuffer, het vertrek binnentrad, om de laatste hand te leggen aan de kleeding harer meesteres. »Zij slaapt,” dacht het meisje; »een kwartiertje kan ik haar nog wel laten rusten. Het offerfeest zal haar vermoeid hebben, en aan het feestmaal moet zij in volle frischheid en schoonheid verschijnen, om helderder te schitteren dan al de anderen, gelijk het licht der maan dat der sterren overtreft.”

Zonder door hare meesteres te zijn opgemerkt, sloop zij uit het vertrek, waarvan de vensters een verrukkend uitzicht hadden op de hangende tuinen, de reuzenstad, de rivier en de vruchtbare Babylonische vlakte. Zonder om te zien, liep zij naar een bloembed om rozen te plukken. Hare oogen waren als gekluisterd aan den nieuwen armband, in welks edelgesteente zich de stralen der middagzon spiegelden. Zij bemerkte dus den rijkgekleeden man niet, die met uitgerekten hals door een venster in het vertrek gluurde, waar Nitetis bedroefd nederzat. De gestoorde en, zoo hij meende, op heeterdaad betrapte spion, wendde zich aanstonds tot het meisje, en riep met krijschende stem: »Wees gegroet, schoone Mandane!”

De kamerjuffer maakte eene beweging van schrik en zeide, toen zij den eunuch gewaarwerd: »Het staat u niet mooi, heer, een arm meisje zoo te doen ontstellen! Ik zou, bij Mithra, in onmacht zijn gevallen, als ik u gezien had, alvorens het geluid uwer stem te hooren. Vrouwenstemmen verschrikken mij niet; een mannelijk wezen daarentegen is in deze eenzaamheid eene even groote zeldzaamheid, als een zwaan in de woestijn.”

Boges lachte uiterst minzaam, ofschoon hij de moedwillige zinspeling op zijne vrouwelijke stem zeer goed begrepen had, en antwoordde, terwijl hij in zijne dikke handen wreef: »Inderdaad, het is wel hard voor een jong, schoon duifje, als gij zijt, in zulk een eenzaam nest te moeten wegkwijnen. Doch geduld maar, mijn hartje; weldra wordt uwe meesteres koningin, en dan zal zij zeker een aardig jong mannetje voor u uitzoeken, met wien gij het zeker beter in de eenzaamheid zult kunnen uithouden, dan met de schoone Egyptische?!”

»Mijne meesteres is schooner dan misschien menigeen wel lief is; en ik heb niemand opgedragen een man voor mij te zoeken,” antwoordde zij snibbig. »Ook zonder u zal ik den rechten wel vinden!”

»Wie zou daaraan kunnen twijfelen? Zulk een lief poppetje lokt de mannen, evenals de worm de visschen.”

»Ik hengel niet naar mannen, allerminst naar mannen van uwe soort.”

»Waarachtig, ik geloof het gaarne!” hernam de eunuch al grinnikende. »Maar, zeg mij, mijn schatje, waarom zijt gij zoo hard tegen mij? Heb ik u iets misdaan? Ben ik het niet geweest, die u deze aanzienlijke plaats heb bezorgd? Ben ik niet uw landsman, een Mediër?”

»En zijn wij beiden niet menschen, en hebben wij beiden niet tien vingers aan onze handen, en staan onze neuzen niet midden in ons aangezicht? De helft van alle menschen hier zijn Mediërs; als deze allen mijne vrienden waren, omdat zij mijne landslieden zijn, dan kon ik morgen wel koningin worden. Wat mijne betrekking betreft bij de Egyptische, gij hebt mij die niet verschaft; ik heb haar te danken aan den opperpriester Oropastes, die mij aanbeval bij de koningin Cassandane, en niet aan u!”

»Wat ge zegt, mijn liefje! Weet ge dan niet, dat eene kamerjuffer zonder mijne bewilliging niet kan aangesteld worden?”

»Dat weet ik zoo goed, als gij, maar…”

»Maar gij, vrouwen, zijt een ondankbaar volkje, dat onze goedheid niet verdient.”

»Vergeet niet, dat gij tot een meisje van goeden huize spreekt.”

»Dat weet ik maar al te goed, mijn lammetje! Uw vader was een magiër, en uwe moeder de dochter van een magiër. Beiden stierven vroeg, en gaven u over aan de zorg van den destoer Ixabates, den vader van den opperpriester Oropastes, die u met zijne kinderen liet opgroeien. Toen gij uwe eerste oorringen hadt ontvangen, raakte de broeder van Oropastes, Gaumata274– nu, nu, gij behoeft niet zoo rood te worden, Gaumata is een mooie naam, – op uwe fijne koontjes verliefd, en hoewel hij nog slechts negentien jaren telde, wilde hij u maar dadelijk tot vrouw nemen. Gaumata en Mandane, of dat ook schoon klinkt! Mandane en Gaumata! Als ik een dichter was, dan moest mijn held Gaumata, en zijne liefste Mandane heeten.”

»Verschoon mij van uwe spotternijen!” riep het meisje, sterk blozende en stampvoetende.

»Zijt gij boos op mij, omdat ik vind, dat uwe namen zoo goed bij elkaâr passen? Wees dan liever toornig op den trotschen Oropastes, die zijn jongeren broeder naar Rhagae275 zond, en u een plaatsje aan het hof bezorgde, opdat gij elkander zoudt vergeten.”

»Lasteraar die gij zijt! Mijn weldoener zou…”

»Mijne tong moge verdorren, als ik niet de zuivere waarheid spreek! Oropastes scheidde u van zijn broeder, omdat hij grootere dingen met den schoonen Gaumata voorhad, dan een huwelijk met de arme wees van een eenvoudigen magiër. Amytis of Menische zouden hem als schoonzusters beter aanstaan. Een arm meisje als gij, dat alles aan zijne mildheid verschuldigd is, kan zijne heerschzuchtige ontwerpen slechts tegenwerken. Onder ons gezegd en gezwegen, zou hij zoo gaarne het rijk als stadhouder besturen gedurende den oorlog met de Massageten, en het zou hem, om dit doel te bereiken, veel waard zijn, indien hij door banden van bloedverwantschap aan de Achaemeniden verbonden was. Op zijn leeftijd denkt men echter niet meer aan nieuwe vrouwen; maar zijn broeder is jong en schoon. Velen zeggen zelfs, dat hij op prins Bartja gelijkt.”

»Dat is zoo,” riep de kamerjuffer. »Toen ik met u mijne tegenwoordige meesteres tegemoet trok, meende ik Gaumata te zien, toen ik Bartja op het plein van het wachthuis voor het eerst in het gezicht kreeg. Zij gelijken op elkaâr als tweelingen, en zijn de schoonste mannen in het gansche rijk!”

»Wat krijgt ge een kleur, mijn roosje! Zóo erg is het met de gelijkenis niet. Toen ik hedenmorgen den broeder van den opperpriester groette…”

»Is Gaumata dan hier?” viel de kamerjuffer den eunuch met hartstochtelijke drift in de rede. »Hebt gij hem inderdaad gezien? Of wilt gij mij maar eens uithooren en mij beetnemen?”

»Bij Mithra, mijn duifje, ik heb hem heden het voorhoofd gekust, en hem veel moeten vertellen van zijn schoon schatje. Ja, ik wil het onmogelijke voor hem beproeven, want ik gevoel mij te zwak, om aan deze lieve blauwe oogjes, deze goudgele lokken en deze wangen, zoo frisch en blozend als perziken, weerstand te bieden! Gij behoeft niet te kleuren, mijn kleine granaatbloesem, luister slechts; ik zal u alles zeggen. In het vervolg zult gij den armen Boges niet meer zoo wantrouwen, en leeren inzien, dat hij een goed hart heeft, dat hij van vriendschap gloeit voor zijne kleine, schoone, snibbige landgenoote Mandane.”

»Ik vertrouw u niet,” hervatte het meisje. »Men heeft mij gewaarschuwd voor uw gladde tong, en ik kan niet begrijpen waarmede ik uwe belangstelling zou hebben verdiend.”

»Kent gij dit?” vroeg nu de eunuch, haar een witten band toonende, kunstig met gouden vlammetjes bestikt.

»Dit is het laatste geschenk, dat ik voor hem vervaardigde!” riep Mandane.

»Ik heb Gaumata om dit teeken gevraagd. Ik wist wel, dat gij mij niet zoudt vertrouwen. Wie heeft ook ooit gezien, dat de gevangene zijn bewaker bemint!”

»Kom, zeg mij spoedig, wat mijn oude speelgenoot van mij verlangt! Want zie, ginds in het westen begint de hemel reeds te kleuren. Het wordt avond, en ik moet mijne meesteres nog kleeden voor het feest.”

»Ik zal kort zijn, en wilt gij dan al niet gelooven, dat ik mij uit vriendschap voor u aan een groot gevaar blootstel, neem dan aan, dat ik ulieder bondgenoot wil zijn, om den trots van Oropastes te fnuiken, die mij uit de gunst van den koning dreigt te verdringen. In spijt van alle listen en streken van den overste der magiërs, zult ge en moet ge, zoo zeker als ik Boges heet, de vrouw van uw Gaumata worden. Morgenavond, na het opgaan der Tistar-ster276 zal uw liefste u bezoeken. Ik zal alle wachten weten te verwijderen, opdat hij zonder gevaar tot u kan komen en éen uur, maar ook niet langer, hoort gij, bij u blijven, om alles verder met u te bespreken. Uwe meesteres zal, dit weet ik zeker, de uitverkorene gemalin van Cambyzes worden. Later biedt zij de behulpzame hand, om uw huwelijk met Gaumata tot stand te brengen. Want zij bemint u, en weet u niet genoeg te prijzen, wegens uwe trouw en bekwaamheid. »Morgenavond,” ging hij voort, weder op den ouden vleienden toon, die hem eigen was, – »morgenavond, wanneer de Tistar-ster zal zijn opgegaan, begint de zon van uw geluk te schijnen. – Gij slaat de oogen neder, en zwijgt? De dankbaarheid houdt zeker uw klein mondje gesloten. Is het zoo niet? ik bid u, mijn duifje, gebruik uwe tong wat beter, wanneer het er eens op aankomt, aan uwe gebiedster een loffelijk getuigenis van den armen Boges te geven! – Zal ik den schoonen Gaumata van u groeten? Mag ik hem zeggen, dat gij hem niet vergeten zijt, en hem met blijdschap verwacht? – Gij aarzelt? O wee, de duisternis begint reeds te vallen; ik moet weg om te onderzoeken, of al de vrouwen overeenkomstig het voorschrift voor een grooten feestmaaltijd zijn getooid. – Nog eens, Gaumata moet overmorgen Babylon verlaten. Oropastes vreest dat hij u weder zal zien, en heeft hem dus geboden, dadelijk na afloop der feesten, naar Rhagae terug te keeren. – Gij zwijgt nog altijd? Welnu, dan kan ik u en den armen knaap niet helpen! Ook zonder u zal ik mijn doel bereiken, en het is toch ook maar beter, dat gij uwe liefde vergeet. Vaarwel!”

Het meisje had een zwaren strijd. Zij kon de gedachte niet van zich zetten, dat Boges haar wilde bedriegen. Eene inwendige stem gebood haar, den geliefde de gevraagde samenkomst te weigeren. Plichtgevoel en voorzichtigheid behaalden in haar gemoed de overhand, en reeds wilde zij den eunuch toeroepen: »Zeg hem dat ik hem niet kan wachten,” toen haar oog viel op den zijden band, dien zij eens voor den schoonen knaap gestikt had. Oude herinneringen aan uren in zalige droomen doorgebracht, aan oogenblikken van bedwelmend mingekoos, rezen plotseling voor haar geest op, en liefde, lichtzinnigheid en smachtend verlangen verkregen de overhand op deugd, waarschuwend voorgevoel en voorzichtigheid. Eer Boges zijn vaarwel had kunnen uitspreken riep zij, bijna tegen wil en dank, terwijl zij als een opgejaagd hert naar huis snelde: »Ik zal hem verwachten!”

Met rassche schreden ging Boges door de bloeiende lanen der hangende tuinen. Tot de borstwering genaderd zijnde bleef hij staan en opende voorzichtig eene verborgene valdeur. Deze diende tot afsluiting van een geheime trap, die de koninklijke bouwmeester waarschijnlijk had doen aanbrengen, om door een der kolossale pijlers, waarop de hangende tuinen rustten, van den oever der rivier onopgemerkt de woning zijner gemalin te kunnen bereiken. De deur draaide gemakkelijk op hare hengsels, en was, nadat Boges ze weder gesloten en er eenige schelpen, waarmede de paden bedekt waren, overheen gestrooid had, zelfs voor hem die er naar zocht moeilijk te vinden. De eunuch wreef zich oudergewoonte, met een honigzoeten glimlach, de met ringen beladene handen, en mompelde: »Thans moet het gelukken! Het meisje loopt in het net. Haar beminde gehoorzaamt mijn wenk, de oude trap is toegankelijk, Nitetis heeft op dezen feestdag bitter geweend, de blauwe lelie bloeit morgen nacht; ja, ja, mijn plannetje moet gelukken! Schoon Egyptisch katje, uwe fluweelen voetjes zullen morgen in den vossenklem blijven zitten, dien de arme, verachte Boges, die u niets mag bevelen, heeft opgezet.”

Terwijl hij dit woord tot zichzelven sprak, schitterde het oog van den vrouwenbewaker van eene duivelsche vreugde. Hij spoedde zich nu voort. Aan de groote trap ontmoette hij den eunuch Neriglissar, die als oppertuinman op de hangende tuinen woonde.

»Hoe staat het met de blauwe lelie?” vroeg hij dezen.

»Zij ontwikkelt zich kostelijk!” antwoordde de tuinman, die in geestdrift geraakte bij de gedachte aan dat kind zijner vele zorgen. »Morgen, bij het opgaan der Tistar-ster, zal zij, gelijk ik u wel gezegd heb, in vollen bloei staan! Mijne Egyptische meesteres zal zich bijzonder verheugen, want zij houdt veel van bloemen. Ik bid u ook den koning en de Achaemeniden te verwittigen, dat het mijn ijver is mogen gelukken, deze zeldzame plant aan het bloeien te krijgen. Zij vertoont zich alle tien jaren slechts een enkelen nacht in hare volle schoonheid. Zeg dit den edelen Achaemeniden, en breng hen hierheen.”

»Uw wensch zal vervuld worden,” antwoordde Boges met een vroolijk gelaat. »Op een bezoek van den koning behoeft gij evenwel niet te rekenen, want ik geloof niet dat hij vóor zijn huwelijk met de Egyptische, de hangende tuinen zal betreden. Maar eenige der Achaemeniden zullen zeker komen. Zij zijn, gelijk alle Perzen, zoo groote liefhebbers van tuinen en bloemen, dat zij dit zoo zeldzame schouwspel niet gaarne zouden missen. Misschien leid ik ook Cresus hierheen; hij heeft wel minder kennis van het hovenieren, maar daarentegen een fijnen blik voor al wat schoon is.”

»Laat hem gerust komen,” riep de tuinman, »hij zal u er dankbaar voor zijn, want mijne nachtvorstin is schooner dan alle bloemen, die ooit in een koninklijken tuin zijn gekweekt! Gij hebt in den kristalhelderen waterbak den door groene bladeren omkransten knop gezien; als deze openbreekt, vertoont zich mijne lelie als eene hemelsblauwe, reusachtige roos. Mijne bloem…”

De opgewonden hovenier wilde nog meer zeggen tot lof zijner kweekeling. Maar Boges liet hem alleen, na hem minzaam gegroet te hebben, daalde de trap af, plaatste zich in den houten wagen op twee wielen, die hem wachtte, en liet zich door den naast hem staanden menner van de met kwasten en klokjes getooide paarden in snellen draf brengen tot voor de poort van den tuin, die het groote vrouwenverblijf des konings omgaf.

In den harem van Cambyzes was het dien dag ongemeen levendig. Boges had bevolen, dat al de vrouwen van het hof vóor het groote feestmaal, zich baden zouden, teneinde zoo schoon en frisch mogelijk te verschijnen. Derhalve begaf zich de vorst van het vrouwenverblijf, zonder een oogenblik te verliezen, naar den vleugel van het paleis, waarin zich de badplaats der vrouwen bevond. Reeds op een afstand hoorde hij een verward rumoer van schreeuwende, lachende, babbelende stemmen. In de uitgestrekte, bovenmatig verwarmde zaal bewogen zich meer dan driehonderd vrouwen277, door eene dichte wolk van vochtigen waterdamp omgeven.

Als nevelbeelden woelden de halfnaakte wezens, wier los omgeworpen dunne zijden kleederen, doortrokken van het vocht, aan hare leden kleefden, in bont gewemel door elkander over den verwarmden marmeren vloer van de badzaal, van welks zoldering lauwe droppels nedervielen, die op den steenen grond uiteenspatten. Hier lagen groepen van tien tot twintig der schoonste vrouwen, vroolijk keuvelende en zich vermakende, meestal ten koste van elkaar of van andere leden van den harem. Een eind verder krakeelden twee vrouwen des konings als bedorvene kinderen. Eene schoone, die met de sierlijke pantoffel harer buurvrouw op eene gevoelige wijze had kennis gemaakt, stoof gillend op; eene andere lag, in vadsige rust, half droomend en bewegingloos als een lijk, op den heeten, vochtigen bodem. Zes Armenische schoonen stonden naast elkaar, en zongen met schelle stemmen een ondeugend minneliedje in de taal van haar land, terwijl een aantal blondlokkige Perzische vrouwen vuur en vlam spuwden tegen de arme Nitetis, haar belasterende op eene wijze dat een vreemdeling, die hare woorden had afgeluisterd, zou hebben moeten gelooven, dat de schoone Egyptische een dier monsters was, waarmede men de kinderen schrik aanjaagt.

Tusschen deze verschillende groepjes waren de naakte slavinnen druk in de weer. Zij droegen doeken op het hoofd, ten einde ze hare meesteressen om te werpen. Het geschreeuw der eunuchen, die de deur der zaal bewaakten, en de badenden gedurig toeriepen dat zij spoed moesten maken, de gillende vrouwenstemmen, die de slavinnen bij herhaling riepen, als ze niet aanstonds bij de hand waren, en de sterke, met den heeten waterdamp opstijgende geuren, verleenden aan dit tooneel van verwarring iets bedwelmends en betooverends.

Een kwartier later leverde de harem des konings een gansch ander tafereel op, geheel verschillend van het hierboven beschrevene. Als door den dauw bevochtigde rozen lagen de vrouwen stil neder. Zij sliepen niet maar rustten, half droomende, op weeke matrassen, die langs de wanden van een groot vertrek lagen uitgespreid. Het welriekende nat hing nog altijd aan de losse, onafgedroogde haren, terwijl vlugge slavinnen het geringste spoor van het vocht, dat diep in de poriën was gedrongen, met zachte kussentjes van kemelshaar van de teedere lichamen wreven. Vervolgens werden zijden dekens over de vermoeide schoonen uitgespreid, en zorgde eene schaar van eunuchen, dat geene moedwillige of twistzieke de rust van het droomende vrouwenheer verstoorde. Maar in spijt van de wachters, was het zelden zoo stil als heden in deze zaal, die voor de sluimering na het bad bestemd was; want zij die thans den vrede waagde te verstoren, liep gevaar tot straf van het groote feestmaal te zullen worden uitgesloten.

Omtrent een vol uur hadden de schoonen in deze diepe rust doorgebracht, toen de klank van het metalen bekken weder eene verandering van tooneel ten gevolge had. De rustende vrouwen sprongen van hare matrassen op. Een tal van slavinnen stormde de zaal binnen. Deze goten zalven en welriekende wateren over de schoonen uit, wier haren kunstig gevlochten en met edelgesteenten versierd werden. Geheele bergen kostbare sieraden werden aangedragen, benevens zijden en wollen kleedingstukken in al de kleuren van den regenboog. Schoenen, stijf van paarlen en edelgesteenten, werden aan de teedere voetjes bevestigd, en rijke gouden gordels om de heupen gegespt278. Alles te zamen vertegenwoordigde wel de waarde van een geheel koninkrijk. Toen Boges de zaal binnentrad, waren de meeste vrouwen reeds gereed.

Met een luid gejubel werd hij door allen ontvangen. Een twintigtal vrouwen begonnen hand aan hand in een kring te dansen om haren altijd lachenden bewaker. Zij zongen een in den harem samengeflanst laf en vleiend loflied op zijne deugden. Op dezen gewichtigen dag was het ’s konings gewoonte, aan elke zijner vrouwen een billijken wensch toe te staan. Nadat de rondedans was afgeloopen, stormde dus eene geheele schaar smeekelingen op Boges los, om hem, onder het streelen zijner wangen en het kussen zijner vleezige handen, de meest uiteenloopende verzoeken in het oor te blazen en zijne voorspraak te vragen. De vroolijke vrouwentyran stopte zijne ooren dicht, en stiet de schoonen, die hoe langer zoo meer op hem aandrongen, al stoeiende en schaterlachende terug. Hij beloofde de Medische Amytis, dat de Phoenicische Esther, en de Phoenicische Esther, dat de Medische Amytis gestraft zou worden. Hij beloofde Parmys een kostbaarder gewaad dan dat van Parisatys, en Parisatys279 een veel kostbaarder dan dat van Parmys. Als het hem ten laatste onmogelijk werd, de aanvallen der verzoeksters van zich af te weren, bracht hij een gouden fluitje aan de lippen, welks schelle toon als met een tooverslag de rust herstelde. De opgehevene handen zonken plotseling neder, de trippelende voeten stonden roerloos, de geopende lippen sloten zich, het rumoer veranderde op eens in eene ademlooze stilte. Wie aan den toon van dit fluitje, die zoo veel beteekende als: »Stil in naam des konings!” niet gehoorzaamde, kon zich verzekerd houden eene strenge straf te zullen ondergaan. Op dezen dag werkte het schelle geluid beter en sneller nog dan anders. Boges merkte dit op met groote zelfvoldoening, hij gunde der geheele schaar een welwillenden blik van tevredenheid, beloofde in eene bloemrijke rede de bede van al zijne lieve witte duifjes aan den koning te zullen voordragen, en beval haar ten laatste zich in twee lange rijen te verdeelen. De vrouwen gehoorzaamden terstond, en lieten zich, als soldaten door hun aanvoerder, als slaven door hun kooper, monsteren.

Boges was over het algemeen voldaan. Enkele vrouwen gebood hij zich nog meer te blanketten, andere de te hooge kleur met wit poeder te temperen, de haren hooger op te steken, de wenkbrauwen zwarter te maken, of de lippen beter te zalven. Na afloop der monstering verliet hij de zaal, en begaf zich naar Phaedime, die, als echte vrouw van Cambyzes, gelijk al zijne wettige gemalinnen, afzonderlijke vertrekken bewoonde.

De gevallen gunstelinge, de vernederde dochter der Achaemeniden verwachtte den eunuch reeds lang. Zij was prachtig uitgedost en bijna overladen met kostbare sieraden. Van haren kleinen tulband, zooals de vrouwen gewoon waren te dragen, hing een dichte sluier van met goud doorwerkt floers, terwijl hij omwonden was met het blauwe en witte band, dat in haar aanstonds eene Achaemenide deed herkennen. Men moest haar schoon noemen, ofschoon men in haar de al te sterke ontwikkeling der vormen reeds opmerkte, welke de vrouw van het Oosten, na eenige jaren het vadsige haremleven geleid te hebben, gewoonlijk eigen is. Het overvloedige goudblonde, met zilveren kettinkjes en kleine goudversierselen doorvlochten haar, drong van onder haar hoofddeksel te voorschijn en was, door middel van zalven, tegen haar blanke slapen bevestigd.

Toen Boges bij haar binnentrad, sprong zij ijlings op hem toe, wierp nog een blik in den spiegel, een tweeden op den eunuch, en vroeg in hartstochtelijke opgewondenheid: »Zijt gij over mij tevreden? Zal ik genade in zijne oogen vinden?”

Als altijd glimlachte Boges, terwijl hij antwoordde: »In mijne oogen vindt gij altijd genade, mijne gouden pauwin, en ook den koning zoudt gij welgevallig zijn, als hij u zien kon gelijk ik u gezien heb. Toen gij mij zoo even toeriept: »Zal ik genade in zijne oogen vinden?” toen waart ge waarlijk schoon, want de hartstocht verfde uwe blauwe oogen zoo zwart, dat het de nacht van Angramainjus geleek; en de haat trok uwe lippen op en vertoonde twee rijen tanden, witter dan de sneeuw van den Demawend.”

Zij liet duidelijk blijken, dat zij zich door deze aanspraak gevleid gevoelde. Zij trachtte Boges andermaal met zulk een blik aan te zien, en riep: »Laat ons spoedig naar de feestzaal gaan, want ik verzeker u, Boges, dat mijne oogen nog zwarter zullen schitteren, en mijne tanden nog beter zullen uitkomen dan straks, wanneer ik de Egyptische zal zien op de plaats, die haar niet toekomt.”

»Zij kan die niet lang meer behouden.”

»Uw plan gelukt dus? O, spreek Boges, verzwijg mij niet langer wat gij in het schild voert, ik wil stom zijn als een lijk en u helpen…”

»Ik kan en mag niet klappen, maar om u de bittere teugen, die gij dezen avond te verzwelgen zult hebben, te verzoeten, wil ik u zeggen, dat alles voortreffelijk in zijn werk gaat; dat de afgrond gegraven is, waarin wij onze vijandin zullen neerstorten, en ik mijne gouden Phaedime weldra op hare oude plaats, en wellicht nog hooger denk weder te zien, zoo zij mij slechts blindelings gehoorzaamt.”

»Zeg maar, wat ik doen moet; ik ben tot alles bereid.”

»Goed gesproken, dappere leeuwin! Volg mijne bevelen, en alles zal goed gaan. Verg ik iets moeilijks van u, uw loon zal er te schooner om zijn. Spreek nu niet tegen, want wij hebben geen oogenblik meer te verliezen. Leg dadelijk alle overtollige sieraden af en behoud alleen de keten, die de koning u bij de huwelijksplechtigheid schonk. In plaats van deze rijke kleederen, moet gij een donker, een eenvoudig gewaad aantrekken. Wanneer gij u voor Cassandane, de moeder des konings, nedergeworpen hebt, buigt gij u diep voor de Egyptische!”

»Onmogelijk!”

»Geene tegenspraak! Ontdoe u gezwind van al die pracht, ik verzoek u daarom! Zoo is het goed! Alleen wanneer gij gehoorzaamt, kunnen wij van den goeden uitslag zeker zijn. De blankste hals eener Peri is donker in vergelijking met de uwe!”

»Maar…”

»Als de beurt aan u komt, om den koning iets te verzoeken, zoo zegt gij, dat uw hart opgehouden heeft te wenschen, sedert uwe zon u haar licht onthoudt.”

»Goed.”

»Als uw vader u vraagt hoe het u gaat, dan weent ge.”

»Ik zal weenen.”

»Goed, en zoo heftig, dat alle Achaemeniden u zien weenen.””

»Welk een vernedering!”

»Geene vernedering, slechts het middel om des te zekerder in de hoogte verheven te worden. Wisch snel het blanketsel van uwe wangen, en verf ze bleek, doodelijk bleek.”

»Ik zal dit niet behoeven te doen om mijn blos te verbergen. Gij vergt vreeselijk veel van mij, Boges! Maar ik wil u gehoorzamen, als gij mij slechts éen reden opgeeft, waarom gij dit alles van mij verlangt.”

»Kamerjuffer! Breng spoedig het nieuwe donkergroene gewaad uwer meesteres!”

»Ik zal eene slavin gelijken!”

»De ware bevalligheid is schoon, al is zij in lompen gehuld.”

»De Egyptische zal mij geheel in de schaduw stellen!”

»Ieder moet zien, dat gij er niet aan denkt u met haar te willen meten. Men zal zich afvragen: zou Phaedime niet even schoon zijn als deze hoogmoedige vrouw, wanneer zij zich opgetooid had?

»Maar ik kan mij niet voor haar nederbuigen.”

»Gij moet!”

»Gij wilt mij ongelukkig maken en diep vernederen.”

»Kortzinnige gekkin! Welaan verneem dan, waartoe dit alles dienen moet, en gehoorzaam! Het is mij te doen, dat de Achaemeniden een wrok zullen opvatten tegen onze vijandin. Hoe toornig moet uw grootvader Intaphernes, hoe woedend uw vader Otanes niet worden, als zij u zien neêrbuigen voor eene vreemdelinge! Hun gekrenkte trots zal hen tot onze bondgenooten maken; en zijn ze ook zelve te edel, gelijk zij het noemen, om iets tegen eene vrouw te ondernemen, zij zullen toch als ik hen van noode heb mij liever helpen, dan in den weg staan. Als de Egyptische uit den weg is geruimd, zal de koning, als gij mij althans gehoorzaamt, zich uwe bleeke wangen, uwe nederigheid, uwe belangeloosheid herinneren. De Achaemeniden en zelfs de magiërs zullen hem bidden, eene aanzienlijke vrouw uit zijn geslacht tot koningin te verheffen. En welke vrouw in Perzië kan zich op eene hoogere geboorte beroemen dan gij; wie anders zal het purper ontvangen, dan mijn bonte paradijsvogel, mijne schoone roos Phaedime? Gelijk men niet bang moet zijn om van het paard te vallen, als men wil leeren rijden, zoo moet men ook niet tegen eene vernedering opzien, als het geldt den hoogsten prijs te winnen.”

»Ik zal gehoorzamen!” riep de vorstendochter.

»Dan moeten wij overwinnen!” antwoordde de eunuch. »Zie, nu schitteren uwe oogen weder, nu zijn ze weder gitzwart. Zoo zie ik u gaarne, mijne koningin; zoo moet Cambyzes u zien, als zich de honden en vogelen aan het malsche vleesch der Egyptische vergasten, en ik hem voor het eerst sedert vele maanden, in de stilte van den nacht uw slaapvertrek ontsluit. – Hei daar, Armorges, beveel de andere vrouwen, dat zij zich gereed houden en in de draagstoelen plaats nemen; ik ga vooruit om haar heure plaatsen te wijzen.”

De groote feestzaal was helder verlicht door duizenden lampen welker vlammen zich spiegelden in de gouden platen, waarmede de wanden bekleed waren. In het midden van de zaal stond eene onafzienbaar lange tafel, die onnoemelijke schatten droeg, in de gedaante van zilveren bekers, borden, schotels, kruiken, kannen, vruchtschalen en reukaltaren. Het was inderdaad prachtig om aan te zien.

»De koning zal zoo dadelijk verschijnen,” zeide de overste der tafeldekkers tot een voornaam hofbeambte, den bijzonderen schenker des konings, een edelen bloedverwant van Cambyzes. »Zijn al de kruiken gevuld, al de wijnen geproefd, de bekers opgezet, en de lederen zakken die Polycrates gezonden heeft geledigd?”

»Alles is gereed!” antwoordde de schenker. »Die wijn van Chios overtreft in deugdelijkheid alles, wat ik tot heden gedronken heb, en stelt zelfs den lievelingsdrank van Nebucadnezar, het druivensap van Chelbon, in de schaduw280. Proef maar!”

Dit zeggende greep hij met de eene hand een sierlijk gouden bekertje, met de andere een kruik van hetzelfde metaal, hief deze aan het oor in de hoogte, als ware zij zoo licht als eene veer geweest, en goot den edelen drank met een grooten boog zoo behendig in de nauwe opening van den beker, dat er geen druppel op den grond viel. Daarop vatte hij den beker met de vingertoppen aan en overhandigde dien met zeer veel gratie aan den tafeldekker281.

Deze dronk langzaam het kostbare vocht, proefde het zeer nauwkeurig, en riep, den schenker den beker teruggevende: »Waarlijk, een edele drank, die dubbel goed smaakt, als hij zoo bevallig den drinker wordt aangeboden, gelijk gij alleen dat weet te doen. De vreemdelingen hebben gelijk, als zij de Perzische schenkers de bekwaamste in de geheele wereld noemen.”

»Ik dank u,” antwoordde de man, die aldus werd toegesproken. Hij kuste het voorhoofd van zijn vriend en vervolgde: »Waarlijk, ik ben trotsch op mijn ambt, dat de groote koning slechts aan zijne vrienden opdraagt. Toch wordt het mij in dit smoorheete Babylon bijna een last. Wanneer zullen we eindelijk de zomerresidentie te Ekbatana of Pasargadae betrekken?”

»Juist heden heb ik daarover met den koning gesproken. Met het oog op den Massageten-krijg, wilde hij nog niet van verblijfplaats verwisselen, maar van Babylon uit onmiddellijk te velde trekken. Mocht echter, wat na de heden ontvangene boodschap niet onwaarschijnlijk is, vrede met dat volk gesloten worden, dan zullen we drie dagen na het huwelijk van den koning, dus binnen eene week, naar Susa opbreken.”

274.De Grieken noemden hem Smerdes. In de spijkeropschriften leest men Goemata of Gaumata. Hij heet bij Justinus, Kometes. Aan dezen schrijver is ook de naam Oropastes ontleend, dien Herodotus Patizeithes noemt.
275.Rhagae, tijdens Alexander Europes, later door Seleuces Nicator Arsacia, heden Rei genoemd, is eene der oudste steden van Perzië. Er was eene beroemde priesterschool. Hier zouden Zoroaster en Haroen al Raschid geboren zijn.
276.De Sirius of hondster. Zij werd als een helder en machtig gesternte in Perzië aangebeden, omdat het den zoo noodigen regen aanbracht.
277.Volgens Diodorus had de koning van Perzië zooveel vrouwen, als er dagen in het jaar waren. In den slag bij Issus werden door Alexander den Groote, de 329 vrouwen van den laatsten Darius gevangen genomen. Men bedenke echter, dat deze cijfers betrekking hebben op de bijwijven. Na het onderdrukken van den opstand der magiërs werd door de edelen van het rijk vastgesteld, dat een koning alleen uit hunne dochters zijne echte gemalinnen mocht kiezen. Hieraan schijnt men zich sedert gehouden te hebben. Darius had later vier echte gemalinnen, waarvan Atossa de voornaamste bleef.
278.Sommige vorsten gaven aan hunne vrouwen, als gordelgeld (speldenduitje), het inkomen van gansche steden.
279.Deze naam beteekent: “uit het geslacht der Peri.”
280.De wijn van Chios werd door de Grieken voor den fijnsten gehouden. De wijn van Chelbon was in de oudheid inzonderheid om zijn bouquet beroemd. Ezech. 27:18.
281.Xenophon roemt zeer de Perzische schenkers, wegens hunne vlugheid en gratie.
Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
28 eylül 2017
Hacim:
760 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre