Kitabı oku: «Brieven uit en over Amerika», sayfa 2
III
14 Sept.
Even moet ik mijne artikelen, over Amerika en zijne bewoners, onderbreken met mededeelingen betreffende de Interparlementaire Conferentie, dezer dagen te St. Louis bij gelegenheid der Wereldtentoonstelling gehouden.
Het schijnt mij niet overbodig in herinnering te brengen dat de “Union Interparlementaire pour l’Arbitrage et la paix” zooals de officieele titel luidt, eene internationale vereeniging is, van groepen van leden en oud-leden van parlementen, die ieder in eigen land zich geconstitueerd hebben, met het doel, te bevorderen dat in de wetgeving, of in tractaten met andere naties, bepalingen worden opgenomen, strekkende om alle geschillen aan de uitspraak van scheidsrechters te onderwerpen.
In den beginne werd jaarlijks door de “Union” vergaderd in een der hoofdsteden van Europa; sedert 1900 evenwel, worden de vergaderingen niet meer zoo dikwerf belegd. Er zijn nu 17 groepen aangesloten, te zamen uitmakende over de 2000 leden. Deze behooren tot de meest uiteenloopende politieke richtingen; van den behoudendsten centrumman tot den vurigsten sociaal-democraat. In de laatste jaren hebben de verschillende landen, waar de vergadering werd gehouden, gewedijverd in het recipieeren der leden van de ”Union” en hunne dames, met het gevolg dat de belangstelling voor die vergaderingen steeds toenam. De ontvangst te Budapest, daarna te Christiania, vervolgens te Weenen, was in één woord schitterend.
En dit alles wordt nu nog overtroffen door Amerika, waarvan de volksvertegenwoordiging eene uitnoodiging zond, onder bijvoeging, dat de leden en hunne dames van 7 tot 24 September als gasten van het Amerikaansche volk zouden worden beschouwd.
Ongeveer 250 personen hebben aan die uitnoodiging gehoor gegeven en deze maken nu kennis met de wijze waarop Amerika’s bevolking die taak van gastvrouw vervult.
De conferentie was voor 12, 13 en 14 September te St. Louis uitgeschreven, maar reeds den 6den Sept. trad de gastvrouw in functie en van dien datum af putten een aantal personen en comités zich uit, om den gasten het verblijf op Amerikaanschen bodem zoo aangenaam mogelijk te maken. De leden en hunne dames waren nog te New-York, toen zij op 6 September genoodigd werden voor een boot-tocht op de Hudson-rivier. Door het departement van Marine was een tweetal groote stoombooten beschikbaar gesteld, en het departement van Oorlog ontving de leden op een lunch te West-Point op de terreinen der zoo prachtig gelegen opleidingsschool voor officieren. Met een extra-trein keerde het gezelschap ’s avonds laat naar New-York terug. Den volgenden ochtend, 9 uur, moesten allen gepakt en gezakt zich bevinden aan het station van den Pennsylvania Spoorweg, want van dáár zou de reis naar St. Louis aanvangen. Met twee extra treinen, elk samengesteld uit 10 Pullman Cars, werd de reis volbracht.
Na een paar uur sporens waren wij te Philadelphia. Het bestuur dier gemeente onthaalde het gezelschap op een lunch, een rit door de stad en haar prachtige omgeving, die ons op menig punt aan Zwitserland herinnerde, en eindelijk op een diner in den tuin van een dier groote clubs, waaraan elke stad in Amerika zoo rijk is.
Toen wij ’s avonds in onzen trein terugkeerden, waren de zitplaatsen in gemakkelijke bedden omgezet en sliepen wij spoedig in deze bijna geruischloos rijdende en goed veerende wagons.
Toen wij ontwaakten waren we te Pittsburg en werden daar rondgeleid in twee der groote fabrieken van Carnegie. Het was voor ons, leeken, zeer interessant te zien hoe duizenden en nog eens duizenden daar werkten om de ijzererts om te zetten in spoorwegstaven of in stalen platen voor den scheepsbouw. Het is ongelooflijk zoo spoedig dat proces wordt afgewikkeld. Terwijl wij daar stonden zagen wij de bakken met gloeiend, vloeiend ijzer aanvoeren. Een op grooten afstand geplaatste arbeider deed door de beweging van een kruk die bakken omvallen in groote ronde reservoirs. Daarin werd de inhoud op nog hoogere temperatuur gebracht en een mengsel bijgevoegd dat het geheel tot de qualiteit van staal maakte, welke gewenscht werd. De gloeiend vloeiende inhoud ging daarna weer in langwerpige bakken. In enkele minuten was zij een stijf geworden wit-gloeiend langwerpig blok, anderhalven meter hoog en een meter in omtrek. Dat gloeiende blok werd weer machinaal onder werktuigen gebracht die het rekten tot het de dikte van een spoorstaaf had gekregen. Het was dan ruim twee spoorstaven lang. Met een scherpe machine werd in een oogwenk die staaf gesneden op de lengte die spoorstaven moeten hebben en de beide op maat gebrachte rails vielen kant en klaar naast het laatst gebruikte werktuig neer.
Opvallend was het hoe weinig werklieden bij dit geheele proces werkzaam waren en hoe snel en nauwkeurig de werktuigen, die er bij gebruikt werden, in beweging kwamen.
Men meene evenwel niet dat hier weinig personeel werkzaam was. In de 4 fabrieken van The Carnegie Steelworks Company te Pittsburg zijn 28,000 man werkzaam. Deze 4 fabrieken maken een deel uit van de groote trust, bekend onder den naam van The United States Steel Corporation.
Ik had het voorrecht met een der hoofdbeambten van deze groote onderneming in aanraking te komen en vernam daardoor het een en ander van de verhouding tusschen werkgever en arbeider, dat mij van belang toeschijnt hier even te vermelden. Over de verhouding van kapitaal en arbeid in Amerika en over de arbeidersbeweging in het algemeen stel ik mij voor nog mededeelingen te doen, zoodra ik nog enkele leiders dier beweging zal hebben gesproken.
Bedoelde beambte deelde mij mede, wat trouwens in een der werken van Carnegie is te vinden, dat deze als werkgever een organisatie van den arbeid niet erkent en daarvan bij onderhandelingen over den arbeidstoestand op zijn fabrieken niets wil weten.
Hij gaat uit van de leer, dat een werkgever al het mogelijke behoort te doen om den toestand zijner werklieden te verbeteren, en dat hij met andere werklieden of leiders van werklieden daarbij niets te maken heeft. Willen de werklieden zijner fabrieken hun wensch tot verandering van toestanden op het werk te kennen geven, dan kunnen zij uit hun midden een comité benoemen, waarmede hij steeds bereid is in overleg te treden. Hoe hij zijn taak als werkgever opvat, bleek mij uit de vele instellingen, die hij ten behoeve van zijn personeel in het leven riep.
Behalve schaft- en badlokalen, recreatiegebouwen, waaronder een uitgebreide bibliotheek, opleidingscholen e.d., is een fonds geformeerd, waaruit in geval van ongeval, ziekte of ouderdom de werklieden, zonder daartoe bij te dragen, een uitkeering ontvangen. Dit niet bijdragen der werklieden heeft daarom beteekenis, omdat op de fabrieken van Carnegie de hoogste loonen worden betaald. Bij ongeval ontvangt de ongehuwde man 75 (Amerik.) cents per dag, de gehuwde $1.40, zoolang de arts der fabriek hem niet voor werken geschikt houdt. Er is een groot aantal artsen aan de fabrieken verbonden, daar de werklieden vrije geneeskundige hulp erlangen. Bij overlijden ontvangt de weduwe duizend dollar en honderd dollar voor ieder kind. In geval van ziekte ontvangen zij eene uitkeering en in geval van ouderdom, na langer dan 12 jaren in dienst der onderneming te zijn geweest, ontvangt de man een pensioen gelijk aan 40 % van het door hem genoten loon. Behalve hetgeen de onderneming als zoodanig stort in het fonds, draagt Carnegie daarin persoonlijk jaarlijks $ 200,000 bij en gaf hij bij de oprichting er van een som van $ 4 millioen. Een en ander stemt zeker tot groote ingenomenheid met hetgeen deze kolossus onder de fabrikanten doet ten behoeve van hen, die medewerken tot instandhouding en aangroeiïng van zijn onmetelijk fortuin. Maar laat het ons vooral niet blind maken voor het onjuiste in zijn systeem van bescherming zijner werklieden, hetwelk uitsluit dat zij als vrije individuen den weg kunnen behandelen, dien zij in het belang van zichzelf en van hunne medearbeiders noodig oordeelen ter bevordering van hunne belangen.
Niet te erkennen de vakvereenigingen en daarmede niet te willen onderhandelen, moge voor het personeel van Carnegie niet erg zijn, omdat dit op zoo royale wijze door hem wordt bedacht; voor anderen, wier gevoelen jegens hun personeel niet van zoo groote sympathie getuigt, kan dat zeer schadelijke gevolgen voor de werklieden hebben. En daarvoor is dan Carnegie mede verantwoordelijk, want de minder goedgezinden onder zijn mede-ondernemers zullen zich op zijn stelsel beroepen, wanneer zij in geval van conflict met hun personeel, met de vakvereeniging niet te doen willen hebben. Natuurlijk om de niet uitgesproken overweging, dat zij hun werkvolk gemakkelijk onder den duim kunnen houden, indien zij met de vakvereeniging geen rekening behoeven te houden.
Maar daarover in volgende opstellen. Alleen wil ik hier nog vermelden dat de skilled labor betaald wordt met van $ 3.50 per dag tot $ 10. En dat de unskilled labor $ 1.60 per dag ontvangt. Daarvoor zijn alleen een paar krachtige armen noodig en lust om 8 uren per etmaal te werken.
Mij werd nog verzekerd dat immigranten, kersvers uit Europa aangekomen en die geen vak kennen, voor $ 1.60 in aanmerking komen en dat die aan deze fabrieken altijd plaatsing kunnen vinden.
De skilled labor wordt hier veel door Duitschers, de unskilled door Hongaren en Polen verricht.
Ik moet nu het doel onzer reis verder bespreken. Na een spoorwegrit van nog eens 20 uren, waren wij in St. Louis. Dáár werd het geheele gezelschap ingekwartierd in het groote “Southern Hotel”. Het had heel wat voeten in den aard eer ieder zijn kamer en zijn bagage had, want de hotels hebben het nu natuurlijk heel druk en terwijl de “Parliamentaries”, zooals wij hier kortweg genoemd worden, geholpen werden, stroomde het, aan de drie ingangen van dit ontzaglijk groot hotel, maar altijd weer nieuwe gasten, die elders geen onderkomen konden vinden.
In het feestgebouw van het tentoonstellingsterrein, werd de interparlementaire unie geopend met een welkomstgroet van den vertegenwoordiger van President Roosevelt. In hartelijke woorden, geheel in overeenstemming met de royale ontvangst, gaf deze vertegenwoordiger van het hoofd van den Staat uiting aan diens gevoelens van sympathie voor het streven der “Interparliamentary Union”.
De eerste dag der zitting werd in beslag genomen door de rapporten der verschillende groepen, over de vorderingen in elk land gemaakt voor de vredes-idee. De bekende figuren: graaf Apponyi, Hon. Stanhope, Prof. Hoffmann, John Lund, La Fontaine, Emile Vandervelde ontbraken niet op ’t appèl.
In de mededeelingen, die gedrukt worden en zeer belangrijk zullen blijken te zijn, met het oog op de vorderingen die de vredesidée overal maakte, ontbrak natuurlijk niet de herinnering aan het groote aandeel dat de Interparlementaire Unie heeft gehad in den stoot, die de bijeenroeping der regeerings-gevolmachtigden te ’s-Gravenhage in 1899 ten gevolge had.
Den volgenden dag werd de zitting gewijd aan een voorstel van het Amerikaansche Parlementslid Burton, dat tot strekking had president Roosevelt uit te noodigen, alle landen bijeen te roepen voor een tweede vredes-conferentie, waar dan o.a. behandeld moet worden het recht der staten, die zich bij voorbaat neutraal verklaren bij verwikkeling tusschen andere staten; de beperking der legers; het sluiten van tractaten met de clausule van arbitrage ingeval van geschil.
Dit vèr strekkend en gewichtig besluit werd met algemeene stemmen genomen, na een talentvolle zakelijke toelichting van den voorsteller en een met gloed uitgesproken ondersteuning van den groot-redenaar Apponyi.
Dit besluit is inderdaad het glanspunt van de gehouden conferentie te noemen en zoo het tot resultaat mocht hebben, dat binnen niet al te langen tijd, een tweede Internationaal Vredes-congres der natiën wordt gehouden, dan zal zeker ieder den dag loven, waarop de ijverige talentvolle president dezer 12e conferentie Hon. Richard Barthold, de parlementariërs te Weenen het vorig jaar uitnoodigde om dit jaar naar St. Louis te komen.
Ons Nederlanders deed het goed dat èn bij de toelichting van dit voorstel èn herhaaldelijk in de rapporten van den eersten dag der conferentie, hulde gebracht werd aan het verdrag in Februari van dit jaar tusschen Denemarken en Nederland gesloten.
Onze regeering en die van Denemarken moeten wij dankbaar zijn dat zij door dit verdrag, dat als een voorbeeld anderen natiën werd voorgehouden, de eer van hun landen in het buitenland zoo waardiglijk hebben opgehouden.
Alle geschillen, die niet door de diplomatie kunnen worden bijgelegd, zullen door het scheidsgerecht te ’s Gravenhage moeten worden beslecht.
Het verdrag is voor onbepaalden tijd gesloten en duurt nog een jaar voort na de opzegging er van door een der partijen.
Iedere Staat, die daartoe den wensch te kennen geeft, kan er zich bij aansluiten.
Bij de warme hulde aan deze overeenkomst gebracht door Mr. H. Louis Israëls in “l’Europeén” van 25 Juni 1904 sloten verschillende buitenlandsche sprekers van naam zich aan.
De laatste dag was gewijd aan een voorstel van Zwitserland betreffende meer actief optreden der Unie; voorts werd bepaald dat de volgende conferentie te Brussel zal worden gehouden.
Na de gewone plichtplegingen sluiting van de conferentie.
Hedenavond gaat het gezelschap weer in de gereedstaande treinen, voor een bezoek aan Kansas-City, vervolgens Denver, waar het door den Staat Colorado zal worden ontvangen. Daarna uitstapjes naar de Rockey Mountains en dan terug over Chicago, Niagara Falls, Buffalo naar New-York.
Alvorens Amerika te verlaten wordt een bezoek gebracht aan Washington, waar de President den leden der Unie eene audientie verleent.
IV
Sept. 1904
De Interparlementaire Vredesconferentie is uiteengegaan met de beste voornemens der leden om ieder in zijn kring te ijveren voor opheffing van den oorlog, door invoering van arbitrage voor alle geschillen, die zich tusschen de natiën zullen voordoen. Intusschen zal de vredespalm opnieuw in dit land gezwaaid worden in de eerste week van October. Dan zal namelijk te Boston de Internationale Vredesbond zijn jaarlijksch congres houden. Reeds nu wordt dat congres in de Amerikaansche couranten druk besproken. Daarbij ontbreekt het niet aan aanhalingen uit Jean de Bloch’s uitnemend werk: “De toekomst van den oorlog in zijn technische, economische en politieke gevolgen”. Het werk is in vele talen verschenen, zoover ik mij herinneren kan, niet in het Hollandsch. Dat is jammer, want het bevat beschouwingen die ook voor ons land groote waarde hebben. Wanneer men b.v. leest dat de oorlog niet alleen de meest onmenschelijke wijze is om geschillen tusschen natiën tot een einde te brengen, maar ook de kostbaarste, dan denken wij onwillekeurig aan onzen dertig-jarigen strijd met Atjeh. Laat men de offers aan menschen en aan leed van nagelaten familieleden buiten beschouwing, dan kan men toch zeker aannemen, dat met het geld, voor dezen oorlog uitgegeven, heel wat meer te bereiken was geweest langs vredelievenden weg, dan nu langs den weg van dood en vernieling werd verkregen. De Bloch zegt, m.i. terecht, dat heel wat minder oorlog zou worden gevoerd indien de natiën te voren zich rekenschap gaven van de financieele gevolgen, die er aan verbonden kunnen zijn. En ter illustratie noemt hij o.a. de kosten van den burgeroorlog in Amerika (tot vrijmaking der slaven). Die hebben 5000 millioen dollar bedragen, terwijl alle slaven hadden kunnen worden vrijgekocht voor 800 millioen dollar. In plaats van duizend dollar per hoofd, heeft de vrijmaking door oorlog zes duizend dollar per hoofd gekost. En zou Rusland den oorlog met Japan zijn begonnen, indien het geweten had, welke kosten daaraan verbonden waren? Zou Engeland zich niet eenige malen bedacht hebben met het uitlokken van den oorlog in Zuid-Afrika, indien het geweten had welke ontzaglijke sommen daarmede gemoeid zouden zijn? Maar genoeg. Het geweten der natiën, dat in onzen tijd veel spoediger reageert op de geld-quaestie dan op eenige andere quaestie, is wakker geschud en heel gemakkelijk zal het den regeeringen niet vallen, het weder te doen indommelen.
Na volbrachten arbeid was de ontspanning, die voor de leden der Interparlementaire Unie zou volgen, bijzonder welkom. Langs de “Burlington”-lijn ging het gezelschap met dezelfde treinen als die het brachten van St. Louis naar Kansas-City en van daar naar Denver. Men kan zich bij ons te lande moeilijk eene voorstelling maken van de lengte dezer spoorweglijn. De hoofdlijnen hebben namelijk een lengte van ruim 14.000 kilometer en de bijlijnen van 4000 kilometer, terwijl dagelijks daarop 950 treinen zich bewegen. Die lengte van lijnen vertegenwoordigt een afstand van St. Louis over den Oceaan naar Petersburg en terug.
Over de 40.000 personen zijn bij deze enkele spoorwegmaatschappij werkzaam en 1300 locomotieven zijn in gebruik. Deze kolossale ontwikkeling – 40 jaar geleden was het nog maar een kleine lijn met 54 locomotieven – heeft het in de eerste plaats te danken aan de uitnemende keuze die het deed, bij de uitbreiding van haar net. Want in Amerika zijn het niet de keuter-boeren, die als pioniers der beschaving optreden, maar de spoorwegmaatschappijen. Deze leggen haar lijn door en naar gronden, waar nog niemand te voren een voet gezet heeft. Daarna begint de reclame om nederzettingen te lokken. Gelukt dit en blijkt de keuze der gronden een goede geweest te zijn, dan volgen spoedig andere en grootere waagstukken van denzelfden aard. Zoo is het gegaan met de “Burlington”-lijnen en met nagenoeg alle andere groote spoorweg-lijnen in Amerika. De “Burlington” heeft bovendien het voordeel gehad van eenige steden, aan haar lijn gelegen, tot groote ontwikkeling te zien komen. Zoo o.a. St. Louis, waarvan in dezen tijd zooveel geschreven is, in verband met de wereld-tentoonstelling. En zoo ook de stad, waarheen het gezelschap zich het eerst begaf: Kansas-City, evenals St. – Louis in den Staat Missouri gelegen. In 15 jaren is de bevolking van Kansas-City verdubbeld; zij bedraagt nu 300.000. De stad is door de groote slachterijen, die er in die jaren gekomen zijn, als slachtplaats de tweede in rang van Amerika. Chicago staat nog altijd bovenaan.
De ingezetenen hadden door vrijwillige bijdragen het gemeentebestuur in staat gesteld de vreemde gasten te ontvangen en dat geschiedde op de onbekrompen wijze waarop die ontvangst overal elders plaats had. O.a. werden wij op talrijke automobielen en four-in-hands door en om de stad gereden en waren wij zoodoende in staat de groote fabrieken en werkplaatsen, de mooie winkelstraten en de talrijke villa’s en het enorme verkeer in de straten in korten tijd waar te nemen. De Staat Missouri, met ruim drie millioen inwoners, is in de laatste jaren tot groote welvaart gekomen.
Vooral door zijn landbouw en veeteelt, maar het meest nog door zijn toenemende industrie. Op 1 Januari van dit jaar waren ruim 250 millioen dollar in industrieele ondernemingen belegd. Van dit alles heeft de Burlington-spoorwegmaatschappij natuurlijk mede geprofiteerd en heeft zij mede daaraan haar groote uitbreiding te danken.
Van Kansas-City ging het door den Staat Kansas naar Colorado’s hoofdstad: Denver.
Wij waren den Staat Missouri reeds uitgestoomd, toen wij bemerkten nog altijd in Kansas-City te zijn.
De Missouri-rivier scheidt namelijk den Staat Missouri van den Staat Kansas en nu heeft zich vlak tegenover Kansas-City van Missouri, aan de overzijde der rivier, nog eens een Kansas-City ontwikkeld, in den Staat Kansas gelegen. Deze helft is in handel en verkeer één met de overzijde der rivier, maar heeft een ander administratief beheer en staat onder een andere wetgeving.
Door den Staat Kansas, met z’n anderhalf millioen inwoners en onafzienbare prairiën ging het naar het rijke en om zijn heerlijk klimaat zoo gunstig bekende Colorado. Ongemerkt was de overgang van den eenen Staat in den anderen. Want de uitgestrekte, onontgonnen prairiën vindt men ook hier nog aan de oostelijke grens van Colorado. Toch mochten wij hier reeds ontwaren hoe de natuur een handje geholpen wordt ten einde deze gronden in vruchtbare weiden te herscheppen. De Staat Colorado heeft namelijk sedert eenigen tijd de irrigatie dier landen ter hand genomen en waar dit is geschied, ziet men thans uitgebreide boerderijen met ontelbaar rundvee dat daar in de nabijheid graast. Soms zagen wij in de verte de cow-boys hollen op hun rappe paarden, om de horden koeien te verzamelen en in een bepaalde richting te drijven. Na 24 uur sporens waren wij in Colorado-Springs, van waar een uitstapje gemaakt werd naar Cripple Creek, het centrum der mijnwerkers. Hier, ongeveer 3300 meter boven de zee bevindt zich een stad van 17.000 inwoners, allen bij de goud-delving betrokken. Dertien jaar geleden stonden er slechts enkele onbeduidende boerderijen. Sedert men goud ontdekte in de bergen neemt de bevolking met den dag toe. Nog geen dertig jaren is het geleden, dat Colorado in de Staten van Noord-Amerika werd opgenomen en nu, na de ontdekking der talrijke goud- en zilver-mijnen, der lood- en koper-mijnen in de Rocky Mountains, die den Staat van het Noorden naar het Zuiden doorsnijden, wordt het gerekend tot de rijkste der Staten van de Unie. En geen wonder! Er wordt jaarlijks voor 30 millioen dollar aan goud en 12 tot 15 millioen dollar aan zilver gedolven. Voeg daarbij 8 millioen dollar aan lood en de waarde van vijf millioen ton steenkolen en men kan zich voorstellen welk een welvaart deze, aan de aarde onttrokken rijkdom, in dit land moet verspreiden. Daar komt nog bij dat de valleien gebleken zijn uitnemend geschikt te wezen voor ooftteelt, en deze op groote schaal met gunstigen uitslag wordt beoefend. Thans wedijvert Colorado met alle andere Staten in fijne vruchten en wordt er jaarlijks voor millioenen aan waarde naar elders uitgevoerd.
Het behoeft nauwlijks gezegd dat de arbeidsloonen hier het hoogst zijn van geheel Amerika. Loonen van 5 tot 10 dollar per dag voor geoefende mijnwerkers, zijn niet zeldzaam. Het leven is hier echter ook duur. Verbaasd staat men over de gemakkelijke wijze waarop werklieden hier geld uitgeven. Na 4 of 5 dagen achtereen gewerkt te hebben wordt voor de rest van de week een uitstapje per spoor met vrouw en kinderen ondernomen. Men denke niet dat het daarbij dan zuinig toegaat. Hier wordt inderdaad bewaarheid dat “gemakkelijk verdiend” ook “gemakkelijk verteerd”, met zich brengt.
Cripple Creek is heerlijk gelegen, maar de stad zelve draagt, met hare primitief gebouwde houten woningen en onooglijke werkplaatsen rondom tegen de bergen, het karakter van een opkomend mijnwerkersoord. In de verte een prachtig gezicht op de reuzen der Rocky Mountains. De Sierra Bianca o.a. is 14.500 voet hoog, slechts 1300 voet lager dan de Mont Blanc.
Op de rondwandeling in Cripple Creek, werd ons eene brochure uitgereikt, waarin, van een werkgeversstandpunt, de werkstaking van het vorig jaar onder de mijnwerkers met de vele daaraan verbonden gewelddadigheden, werd verklaard. Die werkstaking is geeindigd met totale onderwerping der arbeiders en heeft dientengevolge de arbeiders-beweging onder de mijnwerkers grootelijks achteruit gezet. Hoe moeilijk het ook moge zijn voor een buiten-staander, om, na uitvoerige voorlichting van beide zijden, een oordeel uit te spreken, toch schijnt het mij toe vast te staan, dat de oorzaak van de strike, die door de mijnwerkers werd aangevangen om de stakende arbeiders van de smelterijen te steunen, aan bedenking onderhevig is. Dit rechtvaardigt echter niet het met geweld optreden der overheid om de werkgevers, die deze gelegenheid aangrepen om de labor-union der mijnwerkers den kop in te drukken, te steunen. Mijnwerkers, die weigerden op de aangeboden voorwaarden in dienst der werkgevers te treden, werden gewoon-weg uit hun woning gehaald en per spoor over de grens van Colorado gebracht in Kansas, vanwaar zij natuurlijk dadelijk naar Colorado-Springs of Denver terug spoorden. In Cripple Creek durfden zij echter niet terugkomen, omdat men dáár inmiddels niet-aangesloten mijnwerkers had aangesteld en die zoodanig tegen de aangeslotenen had opgezet, dat dezen hun leven niet zeker waren geweest, indien zij waren teruggekeerd. Er zijn in die dagen gruweldaden gepleegd, die de eene partij ten laste van de andere brengt en waarvan het nu onmogelijk is na te sporen op wiens rekening zij moeten gebracht worden. Maar één ding staat m.i. vast, dat namelijk het hoofd van den Staat, de gouverneur, onbevoegd heeft ingegrepen, door het geheele gebied der mijnwerkers tijdelijk onder militair beheer te plaatsen en toen zonder vorm van proces de arbeiders, die zich niet aan de voorwaarden der patroons wilden onderwerpen, uit den Staat Colorado te laten verwijderen. In November a.s. treedt deze “gouverneur” af en moet een nieuwe gekozen worden. De kans, dat de tegenwoordige zal herkozen worden acht ik niet groot, na al hetgeen ik daaromtrent in verkiezingsvergaderingen heb gehoord. Ook de groote pers staat in deze aan de zijde der werklieden en doet mede om zijn val voor te bereiden.
Er zijn uit dezen strijd wijze lessen te putten, ook voor het vak-vereenigingsleven in ons land. Ik zal daarom in mijn volgend schrijven nog even op het verloop der staking terugkomen.