Kitabı oku: «De economische toestand der vrouw», sayfa 2
Het is immers duidelijk dat de economische welvaart van een vrouw geen verband houdt met haar moederschap. Onder de oorspronkelijke volkeren, in het patriarchale tijdperk bijvoorbeeld, was er iets waars in. De vrouwen bezaten toen geen andere waarde dan alleen om kinderen te baren en de voorrechten en gunsten die zij ontvingen stonden in direct verband tot het moederschap; de vrouwen hadden toen meer dan één reden om te juichen wanneer zij een zoon ter wereld brachten. Heden ten dage is evenwel het onderhoud van de vrouw daarop niet meer gebaseerd. Een man heeft geen recht zijn vrouw te verstooten op grond dat zij geen kinderen krijgt. De aanspraak van het moederschap om beschouwd te worden als een factor voor economischen ruil is heden ten dage ongerijmd. Maar veronderstel eens dat het waar was. Zijn wij bereid dezen grondslag, zelfs in theorie, aan te nemen? Zijn wij bereid toe te stemmen dat het moeder-zijn een bedrijf is, een vorm van ruilhandel? Zijn de zorgen en plichten van de moeder, haar werk en haar liefde, handelsartikelen die voor brood te koop zijn?
Zulke overwegingen zijn stuitend. Indien wij onze gedachten durven volgen en ze doorvoeren tot een logische gevolgtrekking, dan zullen wij zien dat er niets terugstootender voor het menschelijk gevoel kan zijn, of meer maatschappelijk en individueel beleedigend, dan het moederschap te maken tot een bedrijf. Weg daarom met deze aangevoerde reden van de economische onafhankelijkheid der vrouwen! Er is aangetoond dat vrouwen als een klasse geen goederen voortbrengen, noch verdeelen; dat vrouwen als individuen hoofdzakelijk werken als dienstboden, niet als zoodanig betaald worden en niet tevreden zouden zijn met haar economischen staat, indien zij wel als zoodanig betaald werden; dat vrouwen geen bedrijfs-vennooten of mede-voortbrengers van goederen met haar mannen zijn, tenzij zij werkelijk hetzelfde vak uitoefenen; dat zij niet als moeders gesalarieerd worden en dat, indien dit het geval was, dit onuitsprekelijk vernederend zou zijn, – wat hebben nu degenen nog in te brengen die niet willen toegeven dat vrouwen onderhouden worden door mannen? Dit (en dit is een zeer vermakelijke toestand), dat de functie van het moederschap een vrouw ongeschikt maakt voor economische voortbrenging en dat het daarom billijk is dat zij door haar man onderhouden wordt.
Wij zijn begonnen met de stelling dat bij de menschen de vrouw economisch afhankelijk is, dat zij gevoed wordt door den man. Om dit te loochenen heeft men eerst beweerd dat zij economisch onafhankelijk is, doordat zij zich onderhoudt door haar werkzaamheden in de huishouding. Daarop werd aangetoond dat er geen verband bestond tusschen den economischen staat der vrouw en den arbeid dien zij in het huisgezin verricht, toen werd aangevoerd dat zij niet als dienstbode, maar als moeder haar levensonderhoud verdient. Nadat aangetoond was dat de economische staat der vrouw geen verband houdt tot haar moederschap, noch in de kwantiteit, noch in de kwaliteit, toen werd beweerd dat het moederschap de vrouw ongeschikt maakt voor economische productie en dat het daarom rechtvaardig is dat de vrouw door haar man onderhouden wordt. Voordat wij verder gaan, kunnen wij dus vaststellen, – dat de vrouw wordt onderhouden door haar echtgenoot.
Zonder thans in zedelijkheids- of in noodzakelijkheidsbeschouwingen te treden, hebben wij ten minste dezen vasten grond onder den voet: Het wijfje van het geslacht mensch wordt onderhouden door het mannetje. Terwijl bij andere diersoorten het mannetje en vrouwtje gelijkelijk grazen en weiden, jagen en dooden, klimmen en zwemmen, graven, rennen of vliegen voor hun levensbehoeften, zoekt in onze soort het vrouwtje haar eigen levensonderhoud niet, door de gebruikelijke werkzaamheden van ons geslacht, maar wordt gevoed door het mannetje.
Nu kan de aangevoerde noodzakelijkheid nagegaan worden. Het wijfje-mensch zou door haar moederplichten onbekwaam zijn om in haar eigen onderhoud te voorzien. Aangezien de moederplichten van andere wijfjes deze niet ongeschikt maken om in eigen onderhoud en dikwijls ook in het onderhoud der jongen te voorzien, schijnt het dat de moederplichten van den mensch eischen dat de totale krachten van de moeder in dienst worden gesteld van het kind en dat wel gedurende geheel haar volwassen leeftijd, of dat er zoo’n groot gedeelte van noodig is dat er niet genoeg overblijft om de individueele belangen der moeder te behartigen.
Indien zulk een toestand bestond, zou hij natuurlijk de beklagenswaardige afhankelijkheid van het wijfje-mensch en haar onderhoud door het mannetje verontschuldigen en rechtvaardigen. Evenals de koningin-bij, geheel voor het moederschap bestemd, onderhouden wordt – niet door het mannetje, wees daarvan overtuigd – door haar medewerksters, de “oude vrijsters” de onvruchtbare werkbijen, die geduldig en lief op hare wijze arbeiden voor de moederplichten van den bijenzwerm, zoo zou ook het wijfje-mensch, dat geheel bestemd werd voor het moederschap, ongeschikt worden voor elke andere inspanning en hulpeloos afhankelijk zijn.
Is dit de toestand van het menschelijk moederschap? Verliest de vrouw door haar moederschap de macht over haar geest en haar lichaam, verliest zij de gave, de geschiktheid, den lust en de kracht voor elk ander werk? Zien wij het menschelijk geslacht voor ons met al de wijfjes, alleen bestemd voor het moederschap, zich wijden, afzonderen, bijzonder ontwikkelen en elke gave der natuur besteden in dienst hunner kinderen?
Neen. Wij zien de mensch-moeder harder werken dan een merrie, levenslang werken in dienst, niet alleen van haar kinderen, maar ook van vele menschen, echtgenooten, broeders en vaders en verdere mannelijke verwanten; ook voor moeders; voor de kerk een beetje, als het haar veroorloofd wordt; voor de maatschappij, indien zij daartoe in staat is; voor liefdadigheid en opvoeding en hervormingen; werken in verschillende richtingen, die niet speciaal de richting van het moederschap zijn.
Het is niet het moederschap dat de huisvrouw van den vroegen morgen tot den laten avond op de been houdt, het is huishoudwerk, geen werk in dienst van het kind. Vrouwen werken langer en harder dan de meeste mannen, doch niet enkel in dienst van het moederschap. Bij de wilde volksstammen draagt de moeder zware lasten en doet al de werkzaamheden voor den stam. De boerin-moeder werkt op het land en de werkmansvrouw in de fabriek of te huis. Vele moeders verdienen zelfs nu geld voor het gezin, dat zij tegelijkertijd onderhouden en besturen. Vindt men misschien bij de vrouwen die niet zoo veel doen, vrouwen die rijken mannen toebehooren, een volledige toewijding aan het moederschap, waardoor de economische afhankelijkheid der vrouw gerechtvaardigd en geduld zou moeten worden? Wij vinden haar zelfs daar niet. Rijke, in weelde levende vrouwen laten dikwijls meer zorg aan haar kinderen besteden dan de arme moeder kan doen, doch zij zelf wijden aan hen niet meer tijd, noch meer liefde en toewijding. Zij hebben andere bezigheden.
Ondanks haar veronderstelde bestemming voor het moederschap, werkt de mensch-moeder over de geheele wereld dagelijks uren lang aan werk dat met het moederschap niets te maken heeft, lang genoeg om haar een onafhankelijk levensbestaan te verschaffen en toch wordt de onafhankelijkheid onmogelijk verklaard op grond dat het moederschap haar het werken verhindert!
Als deze grond houdbaar was, dan zouden wij een wereld vol vrouwen vinden die nooit een vinger verroerden dan alleen ten dienste harer kinderen, en een wereld vol mannen die al het overige werk deden en bovendien de vrouwen bedienden, omdat dezen door het moederschap verhinderd waren zich zelf te bedienen. Dit is niet het geval. De gezonde, flinke vrouw heeft 25 levensjaren alvorens zij moeder is en zal over 25 jaren te beschikken hebben na de periode waarin zulke moederdiensten van haar verwacht worden. De plichten van het grootmoederschap zullen toch zeker haar economische onafhankelijkheid niet in den weg staan?
De werkkracht van de moeder is altijd een voorname factor in het menschelijk leven geweest. Zij is de werker “bij uitnemendheid”; maar haar werk oefent geen invloed uit op haar economischen staat. Haar levensonderhoud, dat is alles wat zij noodig heeft: – voedsel, kleeding, sieraden, weelde, amusementen, staat niet in verhouding tot haar productievermogen, haar huiselijke diensten of haar moederschap. Deze dingen staan alleen in verband tot den man dien zij huwt, den man waarvan zij afhankelijk wordt; namelijk van hoeveel hij bezit en hoeveel hij bereid is haar te geven.
De vrouwen wier opvallende levenswijze de wereld verblindt, die de grootste weelde genieten, zijn dikwijls geen huisvrouwen, noch moeders, maar eenvoudig de vrouwen die de grootste macht uitoefenen over mannen die het meeste geld hebben.
Het wijfje van het geslacht mensch is afhankelijk van het mannetje. Hij voorziet haar van voedsel.
II
Nu wij weten welk een belangrijke factor de economische verhouding in de evolutie der diersoorten is en wij in het menschengeslacht een zoo bijzondere economische verhouding vinden, moeten wij natuurlijk op gevolgen rekenen, die alleen aan ons ras eigen zijn. Wij mogen verwachten dat er zich in de geslachts-verhouding en in de economische verhouding van de menschen verschijnselen zullen voordoen, eenig in haar soort, – verschijnselen die niet uit de menschelijke superioriteit verklaard kunnen worden, doch zonderling genoeg deze superioriteit afbreuk doen; verschijnselen zoo kenschetsend, zoo ziekelijk, dat zij tot vele bespiegelingen aanleiding hebben gegeven.
Zijn deze voor de hand liggende gevolgtrekkingen juist? Zijn deze bijzonderheden in de geslachts-verhouding en in de economische verhouding in het menschelijk leven aanwezig? Zonder twijfel zijn zij het, – en wel zóó duidelijk, zóó in ’t oog loopend, zóó gebiedend de aandacht vergend, dat de menschelijke geest van zijn eerste ontwaken af er door werd bezig gehouden en getracht heeft er zich op de een of andere wijze rekenschap van te geven. Deze verschijnselen uiteen te zetten en te verklaren, – met afscheiding van wat moet toegeschreven worden aan een normale ras-ontwikkeling van datgene wat een gevolg is van abnormale sexueel-economische verhoudingen, – is het doel van de hier gegeven studie.
Aangezien het ras-kenmerk van de menschheid in haar maatschappelijke verhouding ligt, moeten wij de kenmerkende voor- en nadeelen van het menschenras ook zoeken in haar maatschappelijke verhouding. Onze betrekking tot elkander oefent meer invloed op ons uit dan onze physische omgeving.
Nadeelen van het klimaat, gebrek aan voedsel, mededinging van andere diersoorten, – al deze voorwaarden kan de maatschappij met haar krachtig organisme gemakkelijk overwinnen of regelen. Maar in onze onderlinge menschelijke verhoudingen zijn wij niet zoo voorspoedig. Ernstige gevaren en bezwaren in het menschelijk leven zijn meer een gevolg van de moeilijkheid om te wennen aan onze maatschappelijke, dan aan onze physische omgeving. Deze moeilijkheden, voor zoover zij bestaan, hebben als een aanhoudende rem aan den maatschappelijken vooruitgang gewerkt. Hoe volkomener een natie over physische toestanden getriumfeerd heeft en hoe gunstiger zij stond in haar overmacht tegenover physische vijanden en hindernissen, des te meer kracht legde zij in haar maatschappelijke macht, waardoor zij ten laatste vernietigd werd en het werd aan anderen overgelaten om den langen weg opwaarts op nieuw te doorloopen.
De moraal uit alle verhalen aan de menschheid ontleend
Zegt dat het Verleden zich steeds op dezelfde wijze herhaalt, —
Eerst Vrijheid en dan Zege; wanneer dat ontbreekt,
Dan volgt op Rijkdom, ondeugd en verderf, – Barbaarschheid op het eind.
En Geschiedenis met hare groote boekdeelen.
Beslaat dan slechts één pagina.1
Het pad der geschiedenis ligt bezaaid met fossielen en zwakke overblijfselen van uitgestorven rassen, – rassen die stierven aan wat de sociologen liever inwendige ziekten dan natuurlijke oorzaken willen noemen. Ook dit is voor den opmerker door alle eeuwen heen duidelijk geweest. Het was gemakkelijk te zien dat er iets in ons eigen gedrag was, waardoor ons meer schade berokkend werd dan eenige invloed van buiten kon teweegbrengen; wij zagen echter de natuurlijke oorzaak van ons onnatuurlijk gedrag niet en wisten zoodoende niet hoe allergemakkelijkst het te veranderen zou zijn.
Wanneer wij de voornaamste moeilijkheden van het menschelijk leven ten ruwste klassificeeren, dan vinden wij dat een groot gedeelte er van moet toegeschreven worden aan de geslachts-verhouding en een ander deel aan de economische verhouding tusschen de leden der maatschappij. Plastisch voorgesteld kan men zeggen dat de levensbezwaren bijna altijd teruggebracht kunnen worden tot het hart of de portemonnaie. De andere kwaal van ons leven – ziekte – is dikwijls een gevolg van dezelfde oorzaken, iets verkeerds in onze economische verhouding of in onze geslachts-verhouding. Ziek-gevoed of ziek-gebroed of beide, is hoofdzakelijk de oorzaak van ons ziekelijk bestaan. Wat zijn de voornaamste kenmerken van deze verkeerde voortplanting, deze averechtsche geslachts-verhouding in de menschheid? Wij zien in de maatschappelijke ontwikkeling in dit deel van het leven twee hoofdzakelijk werkende krachten. De een is een langzamerhand geordende ontwikkeling van monogame huwelijken, als de vorm van geslachts-vereeniging die het best berekend is om de belangen van het individu en van de maatschappij te bevorderen. Men moet duidelijk begrijpen dat dit een natuurlijke ontwikkeling is, die onvermijdelijk was in den loop van den maatschappelijken vooruitgang, geen kunstmatige toestand ons door wetten van eigen maaksel opgedrongen. Monogamie wordt gevonden onder vogels en zoogdieren; het is een even natuurlijke toestand als polygamie of gemengde geslachtsvereeniging of welke andere vorm van geslachts-vereeniging ook. Haar duurzaamheid en volledigheid werden ingevoerd en uitgebreid door de behoeften der jongen en de voordeelen voor het ras, om dezelfde reden dus als elke andere vorm van voortplanting werd ingevoerd. Onze zedelijkheidsbegrippen rusten voornamelijk op feiten. De zedelijke hoedanigheid van een monogaam huwelijk hangt af van het werkelijk voordeel dat het individu en de maatschappij er bij hebben. Wanneer het voor ons ras niet de beste huwelijksvorm was, zou hij geen recht van bestaan hebben. Door alle tijden heen, van de verwarde horden der wilde volksstammen, met hunne verscheidenheid in paring, tot aan de levenslange toewijding van romantische liefde, is ten slotte in het sociale leven een type van geslachts-vereeniging ontstaan, het meest geschikt voor de ontwikkeling en verbetering van het individu en het ras. Deze overgang kwam op regelmatige en zeer aangename wijze tot stand, alleen in zoover pijn en moeilijkheid veroorzakende als deze bij aanneming van nieuwe en uitroeiïng van oude processen altijd gevoeld worden, doch in dit geval leverde het meer genoegen dan pijn op.
Met het natuurlijk proces van maatschappelijken vooruitgang ging echter een onnatuurlijk proces gepaard, een ongeregelde, ziekelijke handeling, die de geslachts-verhouding der menschheid tot een vreeselijke bron van ellende maakte. Deze ziekelijke handelingen met haar slechte gevolgen drongen zoo op den voorgrond, dat oppervlakkige denkers ten allen tijde gemeend hebben dat de geheele zaak slecht en onthouding de hoogste deugd was. Zonder de macht van volkomen ontleding, zonder kennis der sociologische tijdperken die het wezenlijke deel van zulk een ontleding uitmaken, hebben wij het in zijn geheel zeer sterk veroordeeld, omdat wij gemakkelijk inzagen dat het verbonden was met zooveel pijn en verdriet. Maar evenals alle natuurlijke verschijnselen moet ook de geslachts-verhouding bestudeerd worden, zoowel de normale als de abnormale, de physiologische als de pathologische; dan zijn wij volkomen in staat den slechten toestand waarin wij verkeeren te begrijpen en uit te maken hoe wij betere toestanden kunnen verkrijgen.
Tot zoover heeft de studie van dit onderwerp berust op de veronderstelling dat de mensch juist zoo moet zijn als wij hem vinden, dat de mensch handelt zooals hij verkiest en, indien hij niet wenscht te handelen zooals hij doet, hij het dan kan nalaten. Toen wij dan ook ontdekten dat de menschelijke gedragslijn ten opzichte van de geslachts-verhouding niet de juiste was en kwaad veroorzaakte, werd de mensch vermaand die gedragslijn niet langer te volgen en deze vermaning werd door verschillende geslachten heen herhaald. Door wet en godsdienst, door opvoeding en gewoonte hebben wij getracht het menschelijk individu te dwingen zich te gedragen als volgens ons maatschappelijk gevoel noodzakelijk was.
Maar de ziekelijke daad bleef steeds bestaan. Wat ook de uiterlijke vorm van de geslachts-vereeniging was waaraan wij maatschappelijke sanctie gaven, of de Bijbel, de Koran en de Vedas ons wilden onderwijzen, een geheime oorzaak heeft voortdurend gewerkt om den waren loop van maatschappelijke ontwikkeling, tegen te gaan, om de natuurlijke neiging naar een hoogere en betere geslachts-verhouding in verkeerde richting te leiden en lager vormen en slechter toestanden van zeer schadelijken aard te handhaven.
Ieder ander dier bezigt die wijze van geslachts-vereeniging die het meest geschikt is voor de voortplanting van zijn soort en brengt die vredig in toepassing. Wij brengen in toepassing wat het best voor ons past, het best voor de betrokken personen, voor het kind dat geboren wordt en voor de maatschappij in haar geheel; maar wij doen dat niet langs vreedzamen weg. Dit is zoo’n tastbaar feit dat wij gewoonlijk aannemen en voor uitgemaakt houden, dat de geslachtsverhouding een aanhoudende bron van verdriet moet zijn. “Het huwelijk is een loterij”, is een gewoon gezegde. “Trouwe liefde loopt nimmer over effen paden.” En zalvend geven wij den raad van ”Punch” aan hen die trouwen willen: “Doe het niet.” Die bijzondere bijverhouding, welke ons gedurende den tijd dat de monogame huwelijken in wording waren naar beneden trok en de aangenomen vorm voor onze geslachts-vereeniging werd, – de prostitutie – hebben wij aanvaard en een “sociale noodzakelijkheid” genoemd. Wij noemen haar tevens een “sociaal kwaad.” Wij hebben stilzwijgend toegestemd dat de sexueele verhouding bij de menschen meer of minder onaangenaam en slecht moest zijn, dat het in onzen aard ligt om het zoo te hebben.
Laat ons nu de zaak eens eerlijk en bedaard onderzoeken en zien of zij zoo onnaspeurlijk en onveranderlijk is als tot op heden geloofd werd. Hoe zijn de toestanden? Wat zijn de natuurlijke en wat de onnatuurlijke kenmerken der kwestie? Om dit uit te maken, dient een kleine studie van het voortplantingsproces vooraf te gaan.
Door de langzame, doch zekere proeven der natuur was het reeds zeer vroeg in de ontwikkeling der diersoorten bewezen dat het in haar belang was, dat de twee geslachten in twee afzonderlijke organismen zetelden en van elkaar verschilden. Te dien einde groeiden door het gebruik uit de min of meer protoplasma massa’s de drijvende cellen, de vroege amorphe levensvormen, het onderscheid in de geslachten, – de trapsgewijze ontwikkeling van mannelijke en vrouwelijke organen en functiën in twee verschillende lichamen. Door het gebruik ontwikkeld en toegenomen, nam ook bij de evolutie der diersoorten het onderscheid in geslacht toe. Hoe meer het verschil in geslacht toenam, hoe meer ook de onderlinge aantrekking toenam, tot wij in al de hooger ontwikkelde rassen twee duidelijk verschillende seksen hebben, die zich sterk tot elkaar voelen aangetrokken en in de voortplanting van de soort hun plicht vervullen. Dit zijn de natuurlijke kenmerken van geslachts-onderscheid en geslachts-vereeniging, die zoowel in het ras der menschen als in dat van andere diersoorten gevonden worden. Het onnatuurlijke kenmerk waardoor ons ras zich niet benijdenswaardig onderscheidt, bestaat in een ziekelijke buitensporigheid in de uitoefening van deze functie.
Deze buitensporigheid is het, hetzij in het huwelijk of daarbuiten, die de gezondheid en het geluk der menschen in dezen zoo hoogst onzeker maakt. Het is deze buitensporigheid, die altijd gemakkelijk waar te nemen was, die wet en godsdienst gepoogd hebben te beteugelen. Buitensporige geslachts-bevrediging is kenmerkend voor de menschheid.
Het is niet moeilijk te bepalen wat “buitensporigheid” in dezen wil zeggen. Alle natuurlijke functiën die voor hare vervulling onze bewuste medewerking vereischen, dringen zich door een gebiedende begeerte aan onze aandacht op. Wij behoeven niet te wenschen te ademen of het bloed te laten circuleeren, want dat geschiedt zonder onzen wil; maar wij moeten wenschen te eten of te drinken, omdat de maag anders het noodige niet verschaffen kan zonder op de eene of andere wijze het geheele organisme in de war te brengen. Daarom beschouwen wij het gevoel van honger als een voornamen factor in het voedingsproces. Op dezelfde wijze is geslachts-aantrekking een voorname factor in de vervulling van het voortplantings-proces. In normalen toestand is de hoeveelheid honger die wij voelen in volkomen overeenstemming met de hoeveelheid voedsel die wij noodig hebben. De honger waarschuwt ons wanneer wij eten moeten en wanneer wij bevredigd zijn. In sommige ziekelijke toestanden treedt “een onnatuurlijke eetlust” op, dan worden wij als ’t ware gedreven om meer te eten dan de maag verteren of het lichaam opnemen kan. Dit is een buitensporige honger.
Wij toonen als ras een buitensporigen geslachtslust te bezitten, die gevolgd wordt door een buitensporige bevrediging en de onvermijdelijke slechte gevolgen daarvan. Hij drijft ons tot een graad van bevrediging welke niet in verhouding staat tot de oorspronkelijke behoeften van het menschelijk organisme en die even bespottelijk overdreven is als dat hij ongunstig terugwerkt op het toevallig bijkomend genot; een buitensporigheid die zoowel strekt om de begeerte uit te dooven en op verkeerde wegen te leiden als om de geheele voortplanting te benadeelen.
Het menschelijk dier openbaart een overdrevenheid in den geslachtslust, die niet alleen het ras benadeelt door hare ziekelijke werking op het natuurlijk verloop der voortplanting, maar die ook het geluk van het individu in den weg staat door hare ziekelijke terugwerking op eigen begeerten.
Wat is de oorzaak van dezen buitensporigen geslachtslust bij den mensch? De onmiddellijke oorzaak van geslachts-aantrekking is geslachts-verschil. Hoe meer de geslachten uiteenloopen, des te krachtiger voelen zij zich tot elkaar aangetrokken. Hoe hooger het geslachts-verschil zich in ieder organisme ontwikkelt, hoe sterker de aantrekking van het eene geslacht tot het andere wordt. In het menschenras vinden wij het geslachts-onderscheid tot een buitensporige hoogte ontwikkeld. Geslachts-onderscheid komt zoo sterk uit bij de menschen, dat het ras-onderscheid er door op den achtergrond treedt, de individueele onderscheiding er door belemmerd en het ras ernstig benadeeld wordt. Gewend als wij zijn om het leven maar steeds te nemen zooals wij het vinden, de menschen te beschouwen als vaste typen, in plaats van hen te zien als een heel ras dat aanhoudend verandert, naarmate verschillende machten daarop inwerken, schijnt het ons eerst vreemd om onderscheid te maken tusschen bekende uitingen van geslachts-onderscheid en te zeggen: “dit is normaal en mag niet tegengegaan worden; dit is abnormaal en moet verwijderd worden.” Maar dat is juist hetgeen gebeuren moet.
Het normale geslachts-kenmerk openbaart zich bij alle diersoorten in wat wij noemen, primaire en secondaire kenteekenen. Onder primaire geslachts-kenteekenen vatten wij al die organen en functiën samen, die voor de voortteling wezenlijk noodig zijn. De secondaire geslachts-kenteekenen daarentegen zijn de verschillen in vorm en functie van de organen die bij de voortteling slechts een ondergeschikten rol spelen en daarbij geen directe diensten bewijzen; bijv. de horens van het hert zijn secondaire geslachts-kenteekenen, omdat zij alleen van dienst zijn in den geslachts-strijd; evenzoo de veerentooi van den pauw-haan, die in den onderlingen geslachts-wedijver der pauw-hanen van nut is. Zoo zijn ook al de ondergeschikte kenteekenen, zooals baard, manen, kam, sporen, schitterende kleuren of meerdere grootte, waardoor het mannetje zich van het vrouwtje onderscheidt, secondaire geslachts-kenmerken. Zij zijn bij de verschillende diersoorten alleen voor de voortplanting van nut in de processen van ras-behoud. Voor het proces van zelf-behoud hebben zij geen waarde. Geen schepsel heeft persoonlijk voordeel van zijn manen, zijn kam of zijn staartveeren; zij zullen hem zijn diner niet verschaffen noch zijn vijanden dooden.
Integendeel, zij zijn in zijn persoonlijk nadeel, indien zij bijv. door te groote ontwikkeling zijn werkkracht verminderen of hem een in ’t oogloopende prooi voor zijne vijanden maken. Zulk een ontwikkeling zou een overdreven geslachts-kenmerk zijn, en dezen toestand treffen wij juist bij de menschen aan. Onze geslachts-kenmerken zijn tot zulk een hoogte ontwikkeld, dat zij op den vooruitgang der individuen zoowel als op dien van het ras een nadeeligen invloed uitoefenen. In onze diersoort verschillen de geslachten niet alleen genoeg om hun primaire functiën te kunnen uitoefenen, of genoeg om alle secondaire geslachts-kenteekenen voldoende te openbaren en aan hun doel te doen beantwoorden door genoegzame geslachtsaantrekking tot stand te brengen, maar ze zijn zoo sterk dat zij ernstig het proces tot zelf-behoud belemmeren, en erger nog, zelfs op het proces van ras-behoud, dat zij verondersteld worden te dienen, een ongunstigen invloed uitoefenen. Ons buitensporig geslachts-onderscheid, waardoor de eigenaardigheden van het geslacht tot een buitengewone hoogte zijn opgevoerd, heeft tot zulk een groote aantrekking der geslachten aanleiding gegeven, dat het een geslachtsbevrediging ten gevolge heeft, waardoor het moederschap en het vaderschap rechtstreeks worden benadeeld. Wij zijn geen beter ouders, noch beter menschen, omdat onze geslachten zoo sterk verschillen, maar blijkbaar slechter. Waar moeten wij de oorzaak voor deze verschijnselen zoeken?
Laat ons eerst onderzoeken, waardoor deze twee groote processen – zelf-behoud en ras-behoud – in de wereld in evenwicht worden gehouden. Zelf-behoud sluit in het verbruik van energie in die handelingen, en de daaruit voortvloeiende wijzigingen van bouw en functie, die strekken tot behoud van het individueele leven. Ras-behoud sluit in het verbruik van energie in die handelingen en de daaruit voortvloeiende wijzigingen van bouw en functie, die strekken tot behoud van het ras-leven, zelfs indien het individueele leven daarbij geheel moet worden opgeofferd. Dit op den voorgrond tredend verschil moet duidelijk in het oog worden gehouden. De processen die tot zelf-behoud en tot ras-behoud leiden zijn in geen enkel opzicht gelijk, dikwijls staan zij lijnrecht tegenover elkander. De natuurkeus, in het proces van zelf-behoud op het individu inwerkende, brengt die bijzonderheden tot ontwikkeling, waardoor het individu “den strijd om het bestaan” beter kan voeren, door die organen en functiën door gebruik het sterkst te doen toenemen waarbij het rechtstreeks voordeel heeft. De teeltkeus, in het proces van ras-behoud op het individu inwerkende, brengt die bijzonderheden tot ontwikkeling, waardoor het individu, wat Drummond genoemd heeft “de strijd om het bestaan van anderen” beter kan voeren, door die organen en functiën door gebruik het sterkst te doen toenemen, waarbij de jongen direct of indirect voordeel hebben. Het individu wijzigt zich niet alleen, onder de inwerking der natuurkeus naar zijn omgeving, maar onder de inwerking van de teeltkeus wijzigt het zich ook naar zijn makker. Wanneer men de keuze eenvoudig vrij laat, dan ontwikkelt elk geslacht die eigenschappen die door den ander begeerd worden, en doordat de individuen met de beste geslachts-eigenschappen dan het eerst gekozen worden, brengt geslachts-ontwikkeling ras-ontwikkeling voort.
De orde der zoogdieren is ontstaan doordat een primair geslachts-kenmerk zich door de natuurkeus ontwikkeld heeft; maar de prachtige staart van den pauwhaan is het gevolg van de ontwikkeling van een secondair geslachts-kenmerk door teeltkeus. Nam de pauwenstaart echter zoo sterk in grootte en pracht toe, dat hij een akker gronds bedekte en schitterde als de zon, – laat ons veronderstellen dat hij een neiging vertoonde om zoo toe te nemen, – dan zou zulk een overdreven geslachts-kenmerk het persoonlijk belang van den pauwhaan zoodanig in den weg staan, dat hij ten slotte zou uitsterven en zijn staart met hem. Ook omgekeerd, indien de pauw-hen, wier geslachts-kenmerk in tegenovergestelde richting aantrekt door niet groot te zijn noch te schitteren, maar klein en stemmig, – indien zij zoo klein en zoo stemmig werd dat zij zich zelf en haar jongen niet meer kon voeden en verdedigen, dan zou zij sterven, en er zou op andere wijze belemmering door een overdreven geslachts-onderscheid zijn. In kudden van rendieren en runderen is het mannetje grooter en sterker, het wijfje kleiner en zwakker; maar het wijfje blijft altijd groot en sterk genoeg om met het mannetje haar voedsel te zoeken of te kunnen vluchten voor vijanden, want anders zou zij eenvoudig sterven, het mannetje bleef dan alleen over en daarmede zou de diersoort geheel verdwijnen. Hoezeer zij ook in geslacht mogen verschillen, in soort moeten zij gelijk blijven, elkaar’s gelijke in ras-ontwikkeling, anders gaan zij te gronde. De kracht der natuurkeus, die slechts dezelfde ras-eigenschappen vraagt en voortbrengt, werkt belemmerend op de teeltkeus, die juist het ontstaan van verschil in ras-eigenschappen bevordert. Als seksen vervullen zij verschillende functiën en neigen daardoor tot verschil in ontwikkeling. Als diersoort vervullen zij dezelfde functiën en neigen daardoor tot gelijke ontwikkeling.
Aangezien geslachts-functiën slechts nu en dan en ras-functiën geregeld uitgeoefend worden, omdat paren slechts eens in het jaar of eens in de drie maanden en eten dagelijks en zelfs elk uur geschiedt, werken de processen om voedsel te verkrijgen of om geregeld vijanden af te weren aanhoudender dan de voortplantings-processen en veroorzaken daardoor een grooter uitwerking.