Kitabı oku: «Begeerd», sayfa 2
Plotseling werd een zijdeur geopend, en Caitlin draaide zich snel om.
Een non wandelde tot Caitlin’s verbazing, in haar richting – ze was klein, fragiel, en gekleed in golvende witte gewaden, met een witte kap. Ze liep traag, en ze liep recht op Caitlin af.
Ze deed haar kap naar achter, ze keek haar aan, en glimlachte. Ze had grote glinsterende blauwe ogen, en ze leek te jong om een non te kunnen zijn. Terwijl ze breed glimlachte, werd Caitlin de warmte gewaar die ze uitstraalde. Ze voelde ook dat ze een van hen was: een vampier.
“Zuster Paine,” zei de non zachtjes. “He is een eer u hier te mogen ontvangen.”
HOOFDSTUK TWEE
Haar wereld voelde surreëel aan terwijl de non Caitlin een rondleiding gaf door de abdij, langs een lange gang. Het was een mooie plaats, en er werd duidelijk in geleefd, door witte nonnen in witte gewaden die rondliepen en het leek of ze zich klaarmaakten, voor de ochtendvespers. Een van hen zwaaide met een kwispedoor terwijl ze voortging, en verspreidde zo een fijne wierookgeur, terwijl anderen zachtjes de morgengebeden aan het zingen waren.
Na verschillende minuten in stilte gewandeld te hebben, begon Caitlin zich af te vragen, waar de non haar naartoe aan het leiden was. Uiteindelijk stopten ze voor een enkele deur. De non opende ze, en onthulde zo een kleine bescheiden kamer, met uitzicht op Parijs. Het deed
Caitlin denken aan de kamer waar ze verbleven had in dat klooster in.
“Op het bed, zul je andere kleren vinden,” zei de non. “Er is een bron waar je een bad kun in nemen, in onze tuin,” zei ze. Ze wees, “en dat is voor jou.”
Caitlin volgde haar vingers en zag een kleine, stenen piëdestal in de hoek van de kamer staan, waarop een zilveren kelk stond, die gevuld was met een witte vloeistof. De non glimlachte terug.
“Je hebt hier alles dat nodig is voor een verkwikkende nachtrust. Nadien is de keuze aan jou.”
“Keuze?” vroeg Caitlin.
“Mij werd verteld dat al één sleutel hebt. Het is nodig dat je de andere drie ook vindt. De keuze, daarentegen, om ofwel je missie te vervullen en je reis voort te zetten, zal altijd de jouwe zijn.”
“Dit is voor jou.”
Ze kwam dichterbij en overhandigde Caitlin een cilindervormige, zilveren kist, bedekt met juwelen.
“Het is een brief van je vader. Alleen voor jou bedoeld. We hebben hem eeuwenlang bewaakt. Hij werd nog nooit geopend.”
Caitlin nam het aan en was onder de indruk, ze voelde het gewicht ervan in haar hand.
“Ik hoop heel erg dat je je missie wilt verder zetten,” zei ze zachtjes. “We hebben je nodig, Caitlin.”
De non draaide zich om, om te gaan.
“Wacht!” zo schreeuwde Caitlin het uit.
Ze stopte.
“Ik ben in Parijs, toch? In 1789?”
De vrouw glimlachte terug. “Dat klopt.”
“Maar waarom? Waarom ben ik hier? Waarom nu? Waarom deze plaats?”
“Ik ben bang dat dit aan jou is om daar achter te komen. Ik ben maar een eenvoudige dienares.”
“Maar waarom werd ik aangetrokken door deze kerk?”
“Je bent in de Abdij van Sint Pieter. In Montmartre,” zei de vrouw. “Ze staat hier al duizenden jaren. Het is een erg heilige plaats.”
“Waarom?” Caitlin bleef aandringen.
“Dit was de plaats waar iedereen samenkwam om de eed af te leggen om de Sociëteit van Jezus te stichten. Het is op deze plaats dat het Christendom werd geboren.”
Caitlin staarde terug, sprakeloos, en de non glimlachte uiteindelijk en zei, “Welkom.”
En daarmee, maakte ze een lichte buiging, en ze wandelde weg, en ze sloot de deur zachtjes achter zich.
Caitlin draaide zich en overzag de kamer. Ze was dankbaar voor de gastvrijheid, voor de andere kleren, voor de mogelijkheid om te baden, voor het comfortabele bed dat ze in de hoek zag liggen. Ze dacht niet dat ze nog een volgende stap kon zetten, in feite was ze zo moe, dat het aanvoelde alsof ze altijd zou kunnen blijven slapen.
Terwijl ze de met juwelen bezette kist vasthield, wandelde ze naar de hoek van de kamer, en ze zette ze neer. Het perkament kon wachten. Maar haar honger niet.
Ze pakte de overvolle kelk op, en ze bestudeerde ze. Ze kon al aanvoelen wat ze bevatte: wit bloed.
Ze zette ze aan haar lippen en dronk ervan. Het was zoeter dan rood bloed, en het ging er gemakkelijker in – en het liep vlugger door haar aders. Binnen enkele momenten voelde ze zich als herboren, en sterker dan ze zich voordien ooit gevoeld had. Ze kon wel eeuwig blijven drinken hebben.
Caitlin zette eindelijk de lege kelk neer, en nam de zilveren kist mee met haar naar bed. Ze lag neer, en werd er zich van bewust hoe pijnlijk haar benen waren. Het voelde goed aan om daar enkel zo te liggen.
Ze leunde achterover, en liet haar hoofd rusten tegen het kleine, enkele hoofdkussen, en ze sloot haar ogen, enkel voor een seconde. Ze was besloten om ze een enkel moment later te openen, en de brief van haar vader te lezen.
Maar op het moment dat haar ogen zich sloten, werd ze overvallen door een ongelooflijk gevoel van uitputting. Ze kon ze niet openen, zelfs niet wanneer ze het zou proberen. Binnen enkelen seconden, sliep ze vast.
*
Caitlin stond op de vloer van het Romeinse Colosseum, gekleed in een volledige gevechtsuitrusting, en ze hield een zwaard vast. Ze was klaar om gelijk wie die haar aanviel uit te dagen – inderdaad, ze voelde de drang om te vechten. Maar toen ze in iedere richting ronddraaide, zag ze dat het stadion leeg was. Ze keek op naar de rijen van zitjes, en zag dat het gehele ruimte leeg was.
Caitlin knipperde met haar ogen, en wanneer ze haar ogen opende, bevond ze zich niet langer in het Colosseum, maar eerder in het Vaticaan, in de Sixtijnse Kapel. Ze hield nog steeds haar zwaard vast, maar ze was nu gekleed in een gewaad.
Ze keek neer op de kamer, en zag honderden vampiers, netjes op een rij, gekleed in witte gewaden, met gloeiende blauwe ogen. Ze stonden geduldig langs de muur, stil en perfect in de houding.
Caitlin liet haar zwaard vallen in de lege kamer, en het kwam neer met een geklingel. Ze liep traag naar de hogepriester, ze stak haar hand uit, en nam van hem een enorme zilveren kelk aan, gevuld met wit bloed. Ze dronk ervan, en de vloeistof vloeide rijkelijk en liep langs haar wangen.
Plotseling, bevond Caitlin zich alleen in de woestijn. Ze was blootsvoets aan het lopen op het kokendhete zand, de zon matte haar af, en ze had een gigantische sleutel in haar hand. Maar de sleutel was zo groot – onnatuurlijk groot – en het gewicht ervan drukte haar naar beneden.
Ze wandelde en wandelde, naar lucht snakkend in de hitte, totdat ze eindelijk, bij een grote berg kwam. Op de top van deze berg, zag ze een man staan, hij keek glimlachend naar beneden.
Ze wist dat het haar vader was.
Caitlin zette het op een spurten, ze rende voor alles wat ze waard was, ze probeerde op de berg te komen, om dichter en dichter tot bij hem te komen. Terwijl ze dit deed, ging de zon steeds hoger staan, en voelde ze steeds heter aan in de hemel, en ze stevende op haar af, en het was alsof de zon recht van achter haar vader zelf vandaan kwam. Het was net alsof hij de zon was, en dat ze er recht naartoe ging.
Het werd steeds heter tijdens haar beklimming, steeds hoger, en ze snakte naar adem toen ze dichterbij kwam. Hij stond er met uitgestrekte armen, aan het wachten om haar in zijn armen te nemen.
Maar de heuvel werd steeds steiler, en ze was gewoon te moe. Ze kon niet meer verdergaan. Ze stortte in waar ze zich bevond.
Caitlin knipperde met haar ogen, en wanneer ze ze opende, zag ze haar vader gebogen over haar staan, hij keek naar beneden met een warme glimlach op zijn gezicht. “Caitlin,” zei hij. “Mijn dochter. Ik ben zo trots op jou.”
Ze trachtte om hem de hand te reiken, om hem vast te houden, maar de sleutel lag nu helemaal op haar, en het was te zwaar, ze werd vastgepind.
Ze keek op naar hem, ze probeerde te praten, maar haar lippen waren gebarsten en haar keel was te schor.
“Caitlin?”
“Caitlin?”
Caitlin opende haar ogen in het begin, een beetje gedesoriënteerd.
Ze keek naar boven, en ze zag een man op de rand van haar bed zitten, hij keek glimlachend op haar neer.
Hij stond nu over haar, en streek zachtjes het haar uit haar ogen.
Was dit nog altijd een droom? Ze voelde het koude zweet op haar voorhoofd, ze voelde dat hij haar polsen aanraakte, en ze bad dat het niet zo was.
Omdat hier, voor haar, de liefde van haar leven zat, en hij glimlachte.
Caleb.
HOOFDSTUK DRIE
Sam opende zijn ogen een beetje opgeschrikt. Hij staarde naar de lucht, en hij keek uit op de stam van een enorme eikenboom. Hij knipperde verschillende keren met zijn ogen, en vroeg zich af waar hij was.
Hij voelde iets zachts op zijn rug, en het voelde heel comfortabel aan, en hij keek nog wat verder, en hij realiseerde zich dat hij op een bed van mos lag op de bodem van het bos. Hij keek terug naar boven, en hij zag dozijnen bomen boven hem uit toornen, terwijl ze zwiepten in de wind. Hij hoorde een gorgelend geluid, en keek in de richting waar het vandaan kwam, en zag een beek stromen, op maar een meter van zijn hoofd.
Sam zat nu rechtop en keek rond, hij tuurde in elke richting, en nam alles in zich op. Hij was nu diep in het woud, alleen, het enige licht was het licht dat door de takken van de bomen scheen. Hij hield zichzelf in bedwang en ontdekte dat hij volledig aangekleed was, in dezelfde gevechtsuitrusting die hij in het Colosseum had aangehad. Het was rustig hier, het enige geluid was dat van de beek, van de vogels, en van een paar dieren ver weg.
Sam kwam erachter, tot zijn geruststelling, dat het tijdreizen gelukt was. Hij was duidelijk in een ander tijdvak en op een andere plaats beland – hoewel, hij geen idee had van waar en wanneer hij zich bevond.
Sam controleerde langzaam zijn lichaam, en kwam tot de ontdekking dat hij geen zware verwondingen had opgelopen, en dat hij nog heel was. Hij voelde de grote honger knagen in zijn buik, maar hij kon er mee leven. Eerst moest hij te weten komen waar hij was.
Hij strekte zijn hand naar beneden uit om te voelen of hij soms wapens bij hem droeg.
Jammer genoeg, had geen enkel wapen de reis overleefd. Hij was weer op zijn eentje, en afhankelijk van alleen maar zijn eigen blote handen.
Hij vroeg zich af of hij nog vampierkrachten bezat. Hij werd gewaar dat er nog steeds een onnatuurlijke kracht door zijn aders stroomde, en het voelde dus aan of het zo was. Maar, hij kon er niet zeker van zijn, totdat het tijdstip zou komen.
En dat tijdstip kwam vlugger dan hij zelf had gedacht.
Sam hoorde een tak afbreken, en zag een grote beer op hem afkomen, traag, en agressief. Hij stond aan de grond genageld. Het dier staarde hem boos aan, het liet zijn hoektanden zien en gromde.
Een seconde later, zette het dier een sprint in, en stevende het recht op hem af.
Sam had geen tijd om het op een lopen te zetten, en er was nergens waar hij naartoe kon lopen. Hij realiseerde zich dat hij geen andere keuze had dan de confrontatie met het dier aan te gaan.
Maar vreemd genoeg, voelde Sam, in plaats van door angst overvallen te worden, een razende woede door zich heen gaan. Hij was razend op het dier. Hij had er een hekel aan aangevallen te worden, zeker wanneer dit gebeurde vooraleer hij de kans had om zich van de situatie te vergewissen. Dus zonder er verder over na te denken, stormde Sam ook recht vooruit, om het gevecht met de beer aan te gaan, op dezelfde manier als dat hij dat zou doen bij een gevecht met een mens.
Sam en de beer kwamen elkaar halverwege tegemoet. De beer deed een uitval en Sam pareerde de uitval op zijn beurt. Sam voelde de kracht door zijn aders lopen, en dat vertelde hem dat hij onoverwinnelijk was.
Toen hij de beer midden in de lucht tegenkwam, wist hij dat hij het bij het juiste eind had. Hij pakte de beer beet bij zijn schouders, hield hem goed vast, hij draaide hem in het rond, en zwierde hem weg. De beer vloog achterwaarts door de bossen, om meters verder, hard tegen een boom aan te smakken.
Sam stond daar en gromde terug naar de beer, een zeer luid grommen was het, zelfs nog luider dan van het dier zelf. Hij voelde zijn spieren en aders opwellen in zijn lichaam terwijl hij dit deed.
De beer krabbelde traag terug op zijn poten, hij wankelde en keek in shock naar Sam. Hij mankte nu bij het lopen, en na een paar aarzelende stappen te hebben gezet, deed hij ineens zijn kop naar beneden, hij draaide om en rende weg.
Maar Sam liet het dier niet zo vlug wegkomen. Hij was woest nu, en hij voelde zich alsof er niets in de wereld was wat zijn honger zou kunnen stillen. En hij had honger. Hij zou het de beer betaald zetten.
Sam zette een sprint in, en tot zijn grote genoegen, ontdekte hij dat hij sneller dan het dier was. Binnen enkele momenten, had hij het ingehaald, en met een enkele sprong, kwam hij op de rug van de beer terecht. Hij leunde achterover en zette zijn hoektanden diep in zijn nek.
De beer huilde van angst, en sloeg wild om zich heen, maar Sam zette door. Hij zette zijn hoektanden er nog dieper in, en binnen enkele momenten, voelde hij de beer naast hem op zijn knieën zakken. Uiteindelijk bewoog hij niet meer.
Sam lag er bovenop terwijl hij aan het drinken was, hij voelde zijn levenskracht door zijn aders stromen.
Uiteindelijk leunde Sam achterover, en likte hij zijn lippen af, ze het bloed droop eraf. Hij had zich nog nooit zo fris gevoeld. Dit was exact de maaltijd die hij nodig had gehad.
Sam stond net terug recht op zijn benen, wanneer hij een andere twijg hoorde afbreken.
Hij keek in de richting, en daar stond, in een vrij stuk van het woud, een jong meisje van misschien 17, gekleed in een dunne, helemaal witte stof. Ze stond daar, ze droeg een mandje, en staarde in shock naar hem terug. Haar huid was doorschijnend wit, en haar lange lichtbruine haar, omkaderde haar grote blauwe ogen. Ze was mooi.
Ze staarde terug naar Sam, en was evenzeer gefixeerd.
Hij werd er zich van bewust dat ze waarschijnlijk angst van hem had, bang dat hij haar zou aanvallen, hij realiseerde zich dat hij er verschrikkelijk moet uitgezien hebben, zo bovenop een beer, met bloed in zijn mond. Hij wilde haar niet doen schrikken.
Dus sprong hij van het dier af, en zette verschillende stappen in haar richting.
Tot zijn verbazing, gaf ze geen krimp, of probeerde ze niet weg te komen. In de plaats daarvan, bleef ze staren naar hem, zonder angst.
“Maak je geen zorgen, ” zei hij. “Ik zal je geen pijn doen.”
Ze glimlachte. Dat verbaasde hem. Ze was niet alleen mooi, maar ze had ook echt geen angst. Hoe was dat mogelijk?
“Natuurlijk wil je dat niet,” zei ze. “Je bent een van de mijnen.”
Nu was het Sams beurt om gechoqueerd te zijn. De seconde dat ze de woorden uitsprak, wist hij dat het waar was. Hij had eerst iets gevoeld toen hij haar voor het eerst zag, en nu wist hij het. Ze was een van de zijnen. Een vampier. Dat is waarom ze geen angst had.
“Een leuke overwinning,” zei ze, terwijl ze naar de beer gebaarde. “Een beetje slordig, vind je niet? Waarom zou je niet achter een hert gaan?”
Sam glimlachte. Ze was niet alleen mooi – ze was grappig.
“Misschien doe ik dat de volgende keer wel,” antwoordde hij terug.
Ze glimlachte.
“Zou je me kunnen zeggen welk jaar het is?” vroeg hij. “Of de eeuw, tenminste?”
Ze glimlachte alleen maar, en schudde haar hoofd.
“Ik denk dat ik je daar zelf wil laten achter komen. Als ik het je zou vertellen, dan zou het niet meer leuk zijn, of wel soms?”
Sam vond haar leuk. Ze had pit. En hij voelde zich goed bij haar, alsof hij haar altijd al gekend had.
Ze zette een stap naar voor, en stak haar hand uit. Sam nam ze vast, en hield van hoe haar zachte, doorzichtige huid aanvoelde.
“Ik ben Sam,” zei hij, en hij schudde haar hand, die hij te lang vasthield.
Ze glimlachte nu wat breder.
“Ik weet het,” zei ze.
Sam was uit zijn lood geslagen. Hoe was het mogelijk dat ze dit wist? Had hij haar eerder ontmoet? Hij kon het zich niet herinneren.
“Ik werd naar jou toe gezonden,” voegde ze er aan toe.
Ze draaide zich plotseling om, en ze ging verder langs een bospad.
Sam haastte zich om haar in te halen, ervan uitgaande dat ze wilde dat hij haar zou volgen. Omdat hij niet goed uitkeek waar hij naartoe ging, voelde hij zich opgelaten omdat hij over een tak gestruikeld was; hij hoorde haar giechelen op het moment dat het gebeurde.
“Zo?” probeerde hij haar aan te sporen. “Ga je mij je naam nog vertellen?”
Ze giechelde nog een keer.
“Wel, ik heb een officiële naam, maar die gebruik ik bijna nooit,” zei ze.
Dan draaide ze zich om, om hem aan te kijken, en wachtte ze to hij haar ingehaald had.
“Als je het dan toch wil weten, iedereen noemt me Polly.”
HOOFSTUK VIER
Caleb hield de grote middeleeuwse deur open, en terwijl hij dat deed, stapte Caitlin de abdij buiten, en zetten ze haar eerste stappen in het vroege ochtendlicht. Met Caleb aan haar zijde, keek ze naar de naderende zonsopgang. Hier boven op de heuvel van Montmartre, was ze in de mogelijkheid om rond te kijken, en kon ze heel Parijs voor zich uitgestrekt zien liggen. Het was een mooie, bruisende stad, een mengeling van klassieke architectuur, en eenvoudige huizen, van kasseistraten, en zandwegen, van bomen en stedelijkheid. De lucht vermengde zich in miljoenen zachte kleuren, en dit is wat de stad zo levendig maakte. Het was magisch.
Nog magischer was de hand die ze in de hare voelde glijden. Ze keek even op, en zag dat Caleb naast haar stond, en samen met haar van het uitzicht aan het genieten was, en ze kon amper geloven dat het echt was. Ze kon het amper geloven dat hij het echt was, en dat ze echt hier waren. Samen. Dat hij wist wie zij was. Dat hij zich haar kon herinneren. Dat hij haar gevonden had.
Ze vroeg zich opnieuw af, of ze echt uit een droom was ontwaakt, en of ze niet nog steeds aan het slapen was.
Maar toen zij daar zo stond, en wat steviger in zijn hand kneep, toe wist ze dat ze echt wakker was. Ze had zich nog nooit zo overgelukkig gevoeld. Ze had zolang op de vlucht geweest, maar ze was op tijd teruggekomen, gedurende al die eeuwen, en van zover, alleen maar om bij hem te zijn. Alleen maar om er zeker van te zijn dat hij terug in leven was. Wanneer hij zich haar niet kon herinneren in Italië, was ze er het hart van in geweest.
Maar nu dat hij hier was, en bij leven, en dat hij zich haar kon herinneren – en nu dat hij helemaal van haar was, en single, zonder dat Sera erbij was – vervulde haar hart zich met een nieuwe emotie, en met nieuwe hoop. Ze had zich nooit in haar stoutste dromen kunnen voorstellen dat het allemaal zo perfect zou kunnen uitdraaien, dat het inderdaad echt zou kunnen werken. Ze was echt overweldigd, ze wist zelfs niet waar te beginnen, of wat te zeggen.
Voor dat ze iets kon zeggen, stak hij van wal.
“Parijs,” zei hij, terwijl hij zich naar haar keerde met een glimlach. “Er bestaan zekere slechtere plaatsen om samen te zijn.”
Ze glimlachte terug.
“Heel mijn leven lang, heb ik het altijd al willen zien,” antwoordde ze.
Met iemand waar ik van hou, had ze er aan willen toevoegen, maar ze stopte met praten. Het voelde of het zolang geleden was sinds ze aan de zijde van Caleb had gestaan, dat ze zich inderdaad weer zenuwachting begon te voelen. Op een of andere manier, voelde het aan alsof ze voor eeuwig en altijd al met hem samen was geweest – langer dan voor eeuwig en altijd – maar in sommige opzichten, voelde het alsof ze hem voor de eerste keer ontmoette.
Hij stak zijn hand uit, met de palm naar boven.
“Zou je het samen met mij willen zien?” vroeg hij.
Ze stak ook haar hand uit, en legde ze in die van hem.
“Het wordt een lange wandeling terug,” zei ze, terwijl ze neerkeek op de steile heuvel, die de hele weg terugliep, kilometers lang, en glooiend, tot in Parijs.
“Ik was aan het denken aan een ietwat spectaculairdere manier,” antwoordde hij. “Vliegen.”
Ze rolde haar schouderbladen terug, en probeerde te voelen of haar vleugels werkten. Ze voelde zich zo verjongd, zo opgeknapt van dat drankje, van het witte bloed – maar ze was er nog altijd niet zeker van dat ze kon vliegen. En ze voelde zich niet klaar om van een berg te springen in de hoop dat haar vleugels haar konden dragen.
“Ik denk niet dat ik er al klaar voor ben,” zei ze.
Hij keek naar haar, en begreep het.
“Vlieg samen met mij,” zei hij, en dan voegde hij eraan toe, met een glimlach, “net zoals vroeger.”
Ze glimlachte, ging achter hem staan, en hield zijn rug en zijn schouders vast. Zijn gespierde lichaam voelde zo goed aan in haar armen.
Hij maakte plots een sprong in de lucht, zo vlug, dat ze amper de tijd had om zich goed vast te houden.
Voor dat ze het wist, waren ze aan het vliegen, zij hield zich vast aan zijn rug, terwijl ze naar beneden keek, en haar hoofd op zijn schouderblad liet rusten. Ze voelde die vertrouwde kriebels in haar buik, wanneer ze gingen dalen, en laag beneden kwamen, dichtbij de stad, tijdens de zonsopgang, het was adembenemend.
Maar niets was zo adembenemend dan opnieuw bij hem te zijn, hem vast te houden, gewoon samen te zijn. Ze was amper een uur bij hem geweest, en nu al was ze aan het bidden dat ze nooit meer gescheiden zouden zijn.
*
Het Parijs waar ze overvlogen, het Parijs van 1789, was in zoveel opzichten gelijkend op de foto’s van Parijs die ze gezien had in de 21ste eeuw. Ze herkende zoveel gebouwen, de kerken, de torens, de monumenten. Ondanks dat het honderden jaren oud was, zag het er bijna helemaal hetzelfde uit als dezelfde stad in de 21ste eeuw. Zoals Venetië en Florence, zo weinig was er veranderd in enkel een paar honderd jaar.
Maar in andere opzichten, was het zeer verschillend. Het was nog niet zo uitgebouwd. Hoewel sommige straten geplaveid waren met kasseistenen, waren andere nog steeds stoffig. Het was duidelijk nog niet zo geconcentreerd, en tussenin de gebouwen waren nog steeds groepjes bomen, bijna zoals een stad die gebouwd werd in een oprukkend woud. In de plaats van auto’s, waren er paarden, koetsen, en mensen die in het stof liepen of karren voorduwden. Alles was trager, en rustiger.
Caleb dook nog lager, totdat ze boven de daken van de gebouwen aan het vliegen waren. Wanneer ze de laatste voorbij waren, opende de lucht zich plots, en voor hen ontvouwde zich de rivier de Seine, die de stad recht doormidden sneed. Ze zag er gloeiend geel uit in het vroege ochtenlicht, en het was adembenemend voor haar.
Caleb dook laag, en vloog er net boven, en zij verbaasde zich over de schoonheid van de stad, en hoe romantisch het was. Ze vlogen over het kleine eiland, het Ile de la Cite, en ze kon de Notre Dame onder haar herkennen, met zijn hoge toren die boven alles uittorende.
Caleb dook nu nog lager, tot juist boven het water, en de vochtige rivierlucht verkoelde hen op deze hete julimorgen. Caitlin keek op en zag Parijs langs de beiden kanten van de rivier, terwijl ze boven en onder de talrijke, voetgangersbruggen met kleine bogen vlogen, die de ene kant van de rivier met de andere verbinden. Dan deed Caleb hen weer stijgen, en bracht hij hen naar een kant van de rivieroever, en zette hij hen zachtjes neer, achter een grote boom, uit het zicht van alle voorbijgangers.
Ze keek rond, en zag dat hij hen naar een enorm, statig park met tuinen gebracht had, dat zich mijlenver leek uit te strekken, recht naast de rivier.
“De Tuilerieën,” zei Caleb. “Dezelfde tuin als die in de 21ste eeuw. Er is niets veranderd. Het is nog altijd de meest romantische plaats van Parijs.”
Met een glimlach, kwam hij dichterbij en nam hij haar hand. Ze begonnen alle twee te slenteren, langs een pad dat zich een weg baande door de tuin. Ze had zich nog nooit zo gelukkig gevoeld.
Ze popelde om hem zoveel vragen te stellen, zoveel dingen die niet konden wachten, en die ze hem wou zeggen, ze wist amper waar te beginnen. Maar, ze moest ergens beginnen, zo kwam ze op het idee om te beginnen met wat haar het eerst voor de geest kwam.
“Dank je,” zei ze, “voor Rome. Voor het Colosseum. Om me te redden,” zei ze. “Als je niet gekomen zou zijn, op dat moment, dan weet ik niet wat er gebeurd zou zijn.”
Ze draaide zich om en keek hem aan, opeens voelde ze zich onzeker. “Herinner je je dat?” vroeg ze ongerust.
Hij draaide zich om en hij keek haar aan, en knikte, en ze zag wat hij deed. Eindelijk waren ze tenminste op dezelfde golflengte. Hun geheugens werkten terug. En dat alleen betekende alles voor haar.
“Maar ik heb je niet gered”, zei hij. “Je redde jezelf erg goed zonder mij. In tegendeel, je hebt mij gered. Gewoon om bij jou te zijn – Ik weet niet wat ik zou doen zonder jou”, zei hij.
Terwijl hij in haar hand kneep, voelde ze dat haar hele wereld langzaam maar zeker aan het herstellen was van binnenin.
Terwijl ze door de tuin kuierden, staarde ze met verbazing naar al de soorten bloemen, de fonteinen, de standbeelden. Het was een van de meest romantische plaatsen waar ze ooit was geweest.
“En het spijt me,” voegde ze eraan toe.
Hij keek naar haar, en ze was bang om het te zeggen.
“Van je zoon.”
Zijn gezicht werd donker, en terwijl hij zich afwendde, zag ze echt verdriet op zijn gezicht opflakkeren.
Stom, dacht ze. Waarom moet je nu altijd het moment verknoeien? Waarom had je nu niet tot later kunnen wachten?
Caleb slikte en knikte, te zeer aangedaan door zijn verdriet om zelfs te kunnen spreken.
“En het spijt me van Sera,” voegde Caitlin toe. “Het was nooit mijn bedoeling geweest om tussen jullie beide in te komen staan.”
“Je moet geen spijt hebben,” zei hij. “Dat had niets met jou te maken. Dat was tussen haar en mij. We waren nooit voorbestemd om samen te zijn. Het voelde verkeerd van in het begin.”
“En dan tenslotte, had ik je willen vertellen dat ik me wil verontschuldigen voor wat gebeurde in New York,” voegde ze eraan toe, en ze was blij dat ze dit kwijt kon. “Ik zou je nooit neergestoken hebben, als ik had geweten dat jij het was. Ik zweer het, ik dacht dat je iemand ander was, die van gedaante gewisseld was. Ik zou nog in geen miljoen jaar gedacht hebben dat jij het echt was.”
Ze voelde de tranen opwellen toen ze eraan dacht.
Hij stopte en keek haar aan, en hield haar schouders vast.
“Dat spelt allemaal geen rol meer nu,” zei hij, gemeend. “Je kwam terug om mij te redden. En ik weet dat je dat je daar een hoge kostprijs moest voor betalen. Misschien zou het ook helemaal niets helpen. En je riskeerde je leven voor mij. En je gaf je kind op voor mij,” zei hij, terwijl hij weer naar beneden keek in een verdrietig moment. “Ik hou meer van jou dan ik kan uitleggen,” zei hij, terwijl hij nog steeds naar de grond keek.
Hij keek haar met natte ogen aan.
Op dat moment, kusten ze elkaar. Ze voelde zichzelf smelten in zijn armen, ze voelde haar hele wereld tot rust komen, terwijl ze zolang kusten, dat het wel eeuwig leek. Het was het beste moment dat ze ooit met hem had gedeeld, en in sommige opzichten, voelde het alsof ze hem voor de eerste keer leerde kennen.
Eindelijk, langzaamaan, kwamen ze eruit los, en keken ze diep in elkaars ogen.
Dan keken ze alle twee ingetogen de andere kant uit, ze namen elkaars handen vast, en ze vervolgden hun wandeling door de tuinen, langs de rivier. Ze merkte hoe mooi, hoe romantisch Parijs was, en ze was er zich van bewust dat op dat moment, al haar dromen aan het uitkomen waren. Dat was alles wat ze van het leven verlangde. Om met iemand te zijn die van haar hield – die echt van haar hield. Om in zulk een mooie stad te vertoeven, zulk een romantische plaats. Om te voelen dat ze een leven voor zich kon hebben.
Caitlin voelde de met juwelen bedekte kistje in haar zak, en ze had er een hekel aan. Ze wilde het niet openen. Ze hield erg veel van haar vader, maar ze wilde geen brief van hem lezen. Ze wist op dat moment dat ze de missie niet langer wilde verder zetten. Ze wilde het risico niet langer lopen om terug te hoeven reizen in de tijd, of om nog andere sleutels te hoeven vinden. Ze wilde alleen maar hier zijn, in deze tijd, in deze plaats, met Caleb. In vrede. Ze wilde niet dat iets zou veranderen. Ze was vastbesloten om al het mogelijke te doen wat ze moest doen om hun kostbare tijd samen te bewaken, om hen echt samen te houden. En een deel van haar, voelde dat zo aan dat dit betekende dat ze de missie moest opgeven.
Ze draaide zich om en ze keek hem aan. Ze was zenuwachtig om het hem te vertelen, maar ze vond dat ze het moest doen.
“Caleb,” zei ze, “Ik wil niet langer op zoek gaan. Ik ben mij ervan bewust dat ik een bijzondere missie heb, dat ik anderen moet helpen, dat ik het Schild moet vinden. En het mag dan wel egoïstisch lijken, en het spijt me als dat zo is. Maar ik wil alleen maar bij jou blijven. En dat is wat nu het belangrijkste voor is voor mij. Om in deze tijd te blijven, en op deze plaats. Ik heb het gevoel dat als we voortgaan met zoeken, dat we dan in een ander tijdperk terecht zullen komen, op een andere plaats. En dat we een volgende keer, niet samen zullen zijn…” Caitlin stopte, en realiseerde zich dat ze aan het huilen was.
Ze haalde diep adem in de stilte. Ze vroeg zich af wat hij van haar dacht, en hoopte dat hij het niet zou afkeuren.
“Kun je dat begrijpen?” vroeg ze, behoedzaam.
Hij staarde weg in de horizon, en keek ongerust, en uiteindelijk draaide hij om en keek hij haar aan. Haar eigen ongerustheid groeide.
“Ik wil mijn vaders brief niet lezen, of meer aanwijzingen vinden. Ik wil alleen dat wij samen zijn. Ik wil dat de dingen exact zo blijven zoals ze nu zijn. Ik wil niet dat er iets verandert. Ik hoop dat je me hierdoor niet haat.”
“Ik zou je nooit haten,” zei hij zachtjes.
“Maar je gaat niet akkoord?” drong ze aan. “Je denkt dat ik de missie zou moeten verder zetten?”
Hij keek de andere richting uit, maar hij zei niets.
“Wat is het?” vroeg ze. “Ben je bezorgd over de anderen?”
“Ik neem aan dat ik dat zou moeten zijn,” zei hij. “En dat ben ik ook. Maar ik heb ook egoïstische redenen. Ik denk…ergens in mijn achterhoofd was ik aan het hopen dat als we het Schild vonden, dat het op een of andere manier zou helpen om mijn zoon Jade terug te brengen.
Caitlin voelde zich verschrikkelijk schuldig, wanneer ze zich realiseerde dat hij het feit dat ze de missie wou opgeven, vergeleek met voor altijd afscheid nemen van zijn zoon.
“Maar zo is het niet,” zei ze. “We weten niet of we het schild zullen vinden, zelfs niet of het wel bestaat, dat het hem zou kunnen terugbrengen. Maar we weten dat als we het niet zoeken, dat we dan samen kunnen zijn. Dit gaat over ons. Dat is het belangrijkste voor mij.” Ze stopte even. “Is dat het belangrijkste voor jou?”