Kitabı oku: «Een Heerschappij Van Koninginnen »
EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN
(BOEK #13 IN DE TOVENAARSRING)
MORGAN RICE
Over Morgan Rice
Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die uit zeventien boeken bestaat; de #1 bestverkopende serie DE VAMPIER DAGBOEKEN, bestaande uit elf boeken; de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische thriller bestaande uit twee boeken; en de nieuwe epische fantasy serie KONINGEN EN TOVERNAARS. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.
VERANDERD (Boek #1 van de Vampierverslagen), ARENA ÉÉN (BOEK #1 van de Overlevingstrilogie), DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1van de Koningen En Tovenaars), en EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1 van De Tovenaarsring) zijn allemaal gratis te downloaden!
Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app de downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!
Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice
DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”
--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos
“[Een] entertainende epische fantasy.”
—Kirkus Reviews
“Het begin van iets uitzonderlijks is aanwezig.”
--San Francisco Book Review
“Boordevol actie …. Rice' schrijven is solide en de premisse intrigerend.”
--Publishers Weekly
“Een levendige fantasy ….Slechts het begin van wat een epische tienerserie belooft te worden.”
--Midwest Book Review
Boeken door Morgan Rice
KONINGEN EN TOVENAARS
DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)
DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)
DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)
EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)
EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek#5)
NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)
DE TOVENAARSRING
EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)
EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)
EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)
EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)
EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)
EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)
EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)
EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)
EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)
EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)
EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)
EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)
EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)
EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)
EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)
EEN STEEKSPEL VAN RIDDERS (Boek #16)
HET GESCHENK VAN DE STRIJD (Boek #17)
DE SURVIVAL TRILOGIE
ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1)
ARENA TWEE (Boek #2)
DE VAMPIER DAGBOEKEN
VERANDERD (Boek #1)
GELIEFD (Boek #2)
VERRADEN (Boek #3)
VOORBESTEMD (Boek #4)
BEGEERD (Boek #5)
VERLOOFD (Boek #6)
GEZWOREN (Boek #7)
GEVONDEN (Boek #8)
HERREZEN (Boek #9)
VERLANGD (Boek #10)
VOORBESCHIKT (Boek #11)
Luister naar DE TOVENAARSRING serie in audioboek formaat!
Copyright © 2014 door Morgan Rice
Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.
Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.
Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.
Omslagafbeelding Copyright Slava Gerj, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com
INHOUD
HOOFDSTUK EEN
HOOFDSTUK TWEE
HOOFDSTUK DRIE
HOOFDSTUK VIER
HOOFDSTUK VIJF
HOOFDSTUK ZES
HOOFDSTUK ZEVEN
HOOFDSTUK ACHT
HOOFDSTUK NEGEN
HOOFDSTUK TIEN
HOOFDSTUK ELF
HOOFDSTUK TWAALF
HOOFDSTUK DERTIEN
HOOFDSTUK VEERTIEN
HOOFDSTUK VIJFTIEN
HOOFDSTUK ZESTIEN
HOOFDSTUK ZEVENTIEN
HOOFDSTUK ACHTTIEN
HOOFDSTUK NEGENTIEN
HOOFDSTUK TWINTIG
HOOFDSTUK EENENTWINTIG
HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG
HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG
HOOFDSTUK VIERENTWINTIG
HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG
HOOFDSTUK ZESENTWINTIG
HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG
HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG
HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG
HOOFDSTUK DERTIG
HOOFDSTUK EENENDERTIG
HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG
HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG
HOOFDSTUK VIERENDERTIG
HOOFDSTUK VIJFENDERTIG
HOOFDSTUK ZESENDERTIG
HOOFDSTUK ZEVENENDERTIG
HOOFDSTUK ACHTENDERTIG
HOOFDSTUK EEN
Thorgrins hoofd beukte tegen de stenen aan terwijl hij in een vrije val langs de instortende berghelling naar beneden viel. Zijn wereld bleef maar draaien, en hij probeerde het te stoppen, probeerde zichzelf te oriënteren, maar het lukte niet. Vanuit zijn ooghoeken zag hij zijn broeders, die net als hij wanhopig naar wortels grepen, naar rotsen—wat dan ook—om hun val te vertragen.
Thor besefte dat hij met elke seconde verder verwijderd raakte van de top van de vulkaan, van Guwayne. Hij dacht aan de wilden daarboven die op het punt stonden zijn baby te offeren, en hij brandde van woede. Hij klauwde schreeuwend naar de modder en probeerde wanhopig weer naar boven te komen.
Maar er was weinig dat hij kon doen. Thor kon nauwelijks zien of ademhalen, laat staan zichzelf beschermen tegen het puin waar hij door werd geraakt. Het voelde alsof hij het gewicht van het hele universum op zijn schouders droeg.
Het gebeurde allemaal zo snel, te snel voor Thor om te verwerken. Hij ving een glimp op van een veld vol puntige rotsen. Hij wist dat zodra ze die raakten, ze er allemaal geweest waren.
Thor sloot zijn ogen en trachtte zich zijn training te herinneren, Argons raad, de woorden van zijn moeder. Hij probeerde de stilte in de storm te vinden zodat hij zijn kracht kon oproepen. Hij zag zijn leven aan zich voorbij flitsen. Was dit zijn laatste beproeving?
Alstublieft, God, bad Thor, als u bestaat, red me. Laat me niet zo sterven. Laat me mijn kracht oproepen. Laat me mijn zoon redden.
Thor had het gevoel dat hij op de proef werd gesteld, dat hij gedwongen werd om op zijn geloof te vertrouwen, om een sterker geloof op te roepen. Zijn moeder had al gezegd dat nu hij een krijger was, hij ook als een krijger op de proef zou worden gesteld.
Terwijl Thor zijn ogen sloot, begon zijn wereld te vertragen. En tot zijn verbazing voelde hij ineens een kalmte, een gevoel van vrede in de storm. Hij voelde een hitte in zich opwellen. Het stroomde door zijn aderen, door zijn handen. Hij begon zich groter te voelen dan zijn lichaam.
Thor voelde dat hij buiten zijn lichaam trad. Hij keek naar beneden en zag zichzelf langs de berghelling naar beneden storten. Op dat moment besefte hij dat hij niet zijn lichaam was. Hij was iets veel groters.
Ineens zat hij weer in zijn lichaam, en hij hief zijn handen hoog boven zijn hoofd. Er begon een wit licht uit te stralen. Hij stuurde het licht en creëerde een bel om zichzelf en zijn broeders heen. Ineens stopte de modderstroom. De muur van puin kaatste van het schild af en raakte hen niet meer.
Ze gleden door, maar nu veel langzamer, en ze kwamen tot stilstand op een smal plateau vlakbij de voet van de berg. Thor keek naar beneden en zag dat hij tot zijn knieën in water stond.
Thor keek verbijsterd op. Hij zag de bevroren muur van modder die midden in de lucht hing, alsof die op ieder moment naar beneden kon vallen, vooralsnog tegengehouden door zijn bel van licht. Hij was stomverbaasd dat hij dat had gedaan.
“Leven we nog?” riep O’Connor.
Thor zag Reece, O’Connor, Conven, Matus, Elden en Indra overeind krabbelen. Ze hadden kneuzingen en blauwe plekken, maar ze leefden nog, en geen van hen was ernstig gewond. Ze wreven over hun gezichten, die bedekt waren met zwart zand. Ze zagen eruit alsof ze door een mijn waren gekropen. Thor kon zien hoe dankbaar ze waren dat ze kon leefden, en hij kon in hun ogen zien dat ze dat aan hem te danken hadden.
Thor draaide zich om en keek op naar de top van de berg, en kon nog maar aan één ding denken: zijn zoon.
“Hoe komen we weer naar—” begon Matus.
Maar voor hij zijn zin kon afmaken, voelde Thor ineens hoe iets zich rond zijn enkels vouwde. Hij keek verschrikt naar beneden en zag een dik, slijmerig, gespierd wezen dat rond zijn enkels en schenen omhoog kroop. Het was een lang, paling-achtig wezen, met twee kleine koppen en lange tongen. Het keek naar hem op en vouwde zijn tentakels om hem heen. Zijn huid brandde rond Thors benen.
Thors reflexen namen het over. Hij trok zijn zwaard en begon op het wezen in te hakken. De anderen, die ook werden aangevallen, volgden zijn voorbeeld. Thor probeerde voorzichtig te zijn zodat hij niet zijn eigen benen zou afhakken, en terwijl hij er eentje wist af te snijden, kwam het lichaam los en zakte de afschuwelijke pijn in zijn enkel. De paling gleed sissend terug het water in.
O’Connor morrelde met zijn boog. Hij vuurde op de palingen maar miste. Elden schreeuwde het uit terwijl hij door drie palingen tegelijk werd aangevallen.
Thor stormde naar voren en sneed een paling van O’Connors been af, terwijl Indra naar voren stapte en naar Elden schreeuwde: “Niet bewegen!”
Ze spande haar boog en vuurde drie pijlen achter elkaar af. Ze doodde de palingen met drie perfecte schoten, en schampte net Eldens huid.
Hij keek geschokt naar haar op.
“Ben je gestoord?” schreeuwde hij uit. “Ik had mijn been wel kunnen verliezen!”
Indra glimlachte naar hem.
“Maar je hebt hem nog, of niet?” antwoordde ze.
Thor hoorde meer gespetter, en zag nog tientallen palingen uit het water omhoog komen. Hij besefte dat ze hier vandaan moesten komen.
Thor voelde zich compleet uitgeput door het gebruiken van zijn krachten, en hij wist dat er niet veel meer in hem zat; hij was nog niet sterk genoeg, wist hij, om constant van zijn krachten gebruik te maken. Toch moest hij ze nog één keer aanspreken. Zou hij dat niet doen, dan zouden ze hier nooit uitkomen. Ze zouden sterven in deze plas vol palingen, en zijn zoon zou geen schijn van kans maken. Het zou al zijn kracht kosten, hij zou dagen lang zwak zijn, maar het kon hem niet schelen. Hij dacht aan Guwayne, die was overgeleverd aan de genade van die wilden, en hij wist dat hij alles zou doen.
Terwijl een andere groep palingen op hen af begon te glibberen, sloot Thor zijn ogen. Hij hief zijn handen.
“Uit naam van de enige ware God,” zei Thor hardop, “ik beveel de hemel om te splijten! Ik beveel de wolken om ons op te tillen!”
Thor sprak de woorden in een diepe, duistere stem, niet langer bang om de Druïde die hij was te omarmen. Hij voelde zijn woorden vibreren in zijn borst, in de lucht. Hij voelde een enorme hitte in zijn borst, en wist ineens zeker dat er gehoor aan zou worden gegeven.
Er volgde een luid gedonder, en Thor zag dat de lucht begon te veranderen. Het kleurde donker paars, en de wolken begonnen te wervelen. Er verscheen een rond gat, een opening in de hemel, en ineens schoot er een vuurrood licht naar beneden, gevolgd door een wolk in de vorm van een trechter, die recht op hen af kwam.
Binnen enkele momenten werden door en de anderen meegesleurd in een tornado. Thor voelde het vocht van de zachte wolken om zich heen wervelen, voelde hoe hij in het licht werd gehuld, en hoe hij de lucht in werd getild. Hij voelde zich lichter dan ooit tevoren. Hij voelde zich één met het universum.
Thor voelde hoe hij hoger en hoger rees, langs de berghelling, langs de modder, langs zijn bel, helemaal naar de top van de berg. Binnen enkele momenten had de wolk hen naar de top van de vulkaan gebracht en hen zachtjes laten landen. Toen verdampte hij, net zo snel als dat hij was verschenen.
Thor stond daar met zijn broeders, en ze keken hem volslagen verbijsterd aan, alsof hij een god was.
Maar Thor dacht niet aan hen; hij draaide zich om en bestudeerde het plateau. Hij dacht maar aan één ding: de drie wilden die voor hem stonden. En het kleine wiegje, zwevend boven de rand van de vulkaan.
Thor gaf een schreeuw en stormde naar voren. De eerste wilde draaide zich verschrikt naar hem om. Thor aarzelde geen seconde en onthoofdde hem.
De andere twee draaiden zich angstig naar hem om. Thor stak de één in het hart, haalde uit en stompte de ander met de achterkant van zijn zwaard in zijn gezicht, waardoor hij gillend over de rand van de vulkaan viel.
Thor draaide zich om en griste snel het wiegje weg voor het kon vallen. Hij keek naar beneden, zijn hart bonzend van dankbaarheid dat hij hem op tijd had opgevangen, klaar om Guwayne eruit te tillen.
Maar terwijl Thor in het wiegje keek, viel zijn wereld uiteen.
Het was leeg.
Alles om hem heen bevroor. Hij stond daar, verdoofd.
Hij keek naar beneden en zag de vlammen hoog rijzen. En hij wist dat zijn zoon dood was.
“NEE!” schreeuwde Thor.
Thor liet zich op zijn knieën vallen en schreeuwde. Het was de primordiale schreeuw van een man die alles had verloren dat hij nog had.
“GUWAYNE!”
HOOFDSTUK TWEE
Hoog boven het eiland dat midden in zee lag vloog een eenzame draak, een kleine draak, nog niet helemaal volgroeid. Zijn schreeuw was schril en doordringend, een voorbode van de draak die hij op een dag zou worden. Hij vloog triomfantelijk door de lucht, en zijn kleine schubben leken te pulseren, alsof hij met de minuut groter werd. In zijn klauwen dat hij iets waardevols, het meest waardevolle dat hij in zijn korte leven had gevoeld.
De draak voelde de warmte tussen zijn klauwen en keek naar beneden om te controleren of alles goed was met zijn waardevolle bezit. Hij hoorde het huilen, hij voelde het wriggelen, en was gerustgesteld om te zien dat de baby in orde was.
Guwayne, had de man geroepen.
De draak hoorde zijn schreeuw nog door de bergen galmen. Hij was dolblij dat hij de baby op tijd had weten te redden, voor die mannen hem met hun dolken hadden kunnen doden. Hij had Guwayne op het laatste moment uit hun handen weten te grissen. Hij had zijn taak goed volbracht.
De draak vloog hoger en hoger, de wolken in, allang uit het zicht van de mensen onder hem. Hij vloog door de mist over het eiland heen, over de vulkanen en bergen, steeds verder weg.
Al snel vloog hij over de oceaan en liet hij het eiland achter zich. Voor hem strekten de zee en de lucht zich eindeloos uit. Er zou de komende miljoen kilometer niets zijn om de eentonigheid te verbreken.
De draak wist precies waar hij heen ging. Hij zou dit kind, waarvan hij al meer hield dan hij kon zeggen, ergens heen brengen.
Naar een heel speciale plek.
HOOFDSTUK DRIE
Volusia stond over Romulus heen gebogen en keek tevreden neer op zijn levenloze lichaam. Zijn warme bloed gutste over haar voeten heen, over haar tenen. Ze zwolg in het gevoel. Ze kon zich niet herinneren hoeveel mannen ze, ondanks haar jonge leeftijd, al had gedood. Ze onderschatten haar altijd, en ze vond niets heerlijker dan hen laten zien hoe wreed ze kon zijn.
En nu had ze de Grote Romulus zelf gedood—zij, en niet één van haar mannen—de Grote Romulus, de man van legendes, de krijger die Andronicus had gedood en zijn plaats op de troon had ingenomen. De Opperbevelhebber van het Rijk.
Volusia glimlachte verrukt. Daar lag hij dan, de hoogste machthebber, gereduceerd tot een plasje bloed dat over haar voeten heen liep. Allemaal door haar.
Volusia voelde zich aangemoedigd. Ze voelde een vuur door haar aderen branden, een vuur dat alles wilde verwoesten. Ze voelde haar lotsbestemming naderen. Ze voelde dat haar tijd was gekomen. Ze wist, net zoals ze had geweten dat ze haar moeder zou vermoorden, dat ze op een dag over het Rijk zou heersen.
“U heeft onze meester gedood!” klonk een trillende stem. “U heeft de Grote Romulus gedood!”
Volusia keek op en zag Romulus’ commandant staan, die haar met schok en angst en ontzag aanstaarde.
“U heeft het leven genomen,” zei hij moedeloos, “van de Man Die Niet Gedood Kan Worden.”
Volusia staarde hem aan met een harde, koude blik in haar ogen. Achter hem zag ze honderden van Romulus’ mannen, gekleed in de beste wapenrustingen, vanaf het schip toekijken, wachtend om ze zien wat haar volgende stap zou zijn. Ze waren allemaal klaar om aan te vallen.
Romulus’ commandant stond op de steiger, vergezeld door een tiental van zijn mannen die geduldig op zijn bevel wachtten. Achter Volusia, wist ze, stonden duizenden van haar eigen mannen. Romulus’ mannen waren in de minderheid, en ze waren omsingeld. Ze zaten vast. Dit was Volusia’s territorium, en dat wisten ze. Ze wisten dat een aanval, net als een poging tot ontsnappen, zinloos zou zijn.
“Dit is geen daad die onbeantwoord kan blijven,” vervolgde de commandant. “Romulus heeft één miljoen trouwe mannen tot zijn beschikking in de Ring. Hij heeft nog een miljoen trouwe mannen in het zuiden, in de hoofdstad van het Rijk. Wanneer zij horen wat u heeft gedaan, zullen ze zich mobiliseren, en ze zullen u de oorlog verklaren. U mag dan de Grote Romulus gedood hebben, maar zijn mannen leven nog. En uw troepen kunnen het, ondanks het feit dat ze vandaag in de meerderheid zijn, niet opnemen tegen zijn miljoenen mannen. Ze zullen smachten naar wraak. En wraak zullen ze krijgen.”
“Zullen ze dat?” zei Volusia glimlachend. Ze deed een stap naar hem toe. Ze voelde het mes in haar handpalm en stelde zich voor hoe ze zijn keel door zou snijden. Ze verlangde ernaar.
De commandant keek naar het mes in haar hand, het mes dat Romulus had gedood, en hij slikte. Het was alsof hij haar gedachten las. Ze kon ware angst in zijn ogen zien.
“Laat ons gaan,” zei hij tegen haar. “Laat mijn mannen gaan. Ze hebben u geen kwaad gedaan. Geef ons een schip gevuld met goud, en koop ons zwijgen. Ik zal onze mannen naar de hoofdstad brengen, en ik zal ze vertellen dat u onschuldig bent. Dat Romulus u probeerde aan te vallen. Ze zullen u met rust laten, en u kunt vredig in hier in het noorden blijven wonen. Zij zullen een nieuwe Opperbevelhebber van het Rijk zoeken.”
Volusia glimlachte breed en keek hem geamuseerd aan.
“Maar denk je niet dat je nu recht tegenover je nieuwe Opperbevelhebber staat?” vroeg ze.
De commandant keek haar geschokt aan, en begon toen spottend te lachen.
“U?” zei hij. “U bent maar een meisje, en u heeft slechts een paar duizend man tot uw beschikking. Denkt u nu echt dat u miljoenen mannen van Romulus kunt verpletteren, alleen omdat u één man hebt gedood? U mag nog blij zijn om levend weg te komen na wat u vandaag heeft gedaan. Ik biedt u een geschenk. Laat deze dwaze ideeën voor wat ze zijn, wees dankbaar en laat ons gaan, voor ik van gedachten verander.”
“En als ik jullie niet wil laten gaan?”
De commandant keek in haar ogen en slikte.
“U kunt ons allemaal doden,” zei hij. “Dat is uw keus. Maar als u daarvoor kiest, dan tekent u uw doodvonnis, en dat van uw mensen. U zult verpletterd worden door het leger dat zal volgen.”
“Hij spreekt de waarheid, mijn commandant,” fluisterde iemand in haar oor.
Ze draaide zich om en zag dat Soku, haar bevelhebbende generaal, zich bij haar had gevoegd. Hij was een lange man met groene ogen, de kaken van een krijger, en kort, krullend rood haar.
“Stuur ze naar het zuiden,” zei hij. “Geef hen het goud. U heeft Romulus gedood. Nu moet u een wapenstilstand onderhandelen. We hebben geen keus.”
Volusia wendde zich weer tot Romulus’ commandant. Ze bestudeerde hem en nam haar tijd, genietend van het moment.
“Ik zal doen wat u vraagt,” zei ze, “en u terug laten gaan naar de hoofdstad.”
De commandant glimlachte tevreden en stond op het punt om te gaan toen Volusia een stap naar voren deed en toevoegde:
“Maar niet om te verzwijgen wat ik heb gedaan,” zei ze.
Hij stopte en keek haar verward aan.
“Ik zal u laten teruggaan naar de hoofdstad om hen een boodschap te geven: dat ze weten dat ik de nieuwe Opperbevelhebber van het Rijk ben. Dat als ze nu voor mij knielen, ze zullen blijven leven.”
De commandant keek haar ontzet aan. Toen schudde hij langzaam zijn hoofd en glimlachte.
“U bent net zo gestoord als uw moeder,” zei hij. Toen draaide hij zich om en liep de lange loopbrug naar zijn schip op. “Laad het goud in het onderruim,” riep hij uit. Hij nam niet eens de moeite om zich naar haar om te draaien.
Volusia draaide zich om naar haar commandant, die geduldig op haar bevel stond te wachten, en knikte kort naar hem.
De commandant draaide zich onmiddellijk om en gebaarde naar zijn mannen. Toen volgde het geluid van tienduizenden pijlen die werden aangestoken en afgevuurd.
De pijlen kleuren de hemel zwart en zeilden in een hoge boog van vlammen over de kust, waarna ze op Romulus’ schip terecht kwamen. Het gebeurde allemaal te snel voor zijn mannen om te reageren, en al snel stond het hele schip in vuur en vlam. De mannen probeerden de vlammen te doven en schreeuwden, hun commandant nog het hardst van allemaal.
Maar het was zinloos. Volusia knikte weer, en het ene na het andere salvo van pijlen zeilde door de lucht op het brandende schip af. De mannen schreeuwden het uit terwijl ze werden doorboord; sommigen zakten op het dek in elkaar, anderen vielen overboord. Het was een bloedbad, en zonder overlevenden.
Volusia stond daar en grijnsde. Ze keek tevreden toe hoe het schip vanaf de romp tot aan de mast toe afbrandde, tot er niets meer van over was dan een zwartgeblakerd skelet.
Volusia’s mannen stopten met vuren, en alles werd weer stil. Ze stelden zich op en keken naar haar, geduldig wachtend op haar bevel.
Volusia liep naar voren, trok haar zwaard, en hakte het dikke touw door dat het schip met de steigers verbond. Volusia tilde één van haar vergulde laarzen op, zette hem tegen de boeg, en duwde het schip van de kant.
Volusia keek toe hoe het schip werd meegevoerd door de stroming, de stroming waarvan ze wist dat die het schip naar het zuiden zou brengen, naar het hart van de hoofdstad. Ze zouden allemaal het verbrande schip zien, de levenloze lichamen van Romulus’ mannen, de Volusiaanse pijlen, en ze zouden weten dat het van haar af kwam. Ze zouden weten dat de oorlog was begonnen.
Volusia wendde zich tot Soku, die met wijd open mond naast haar stond. Ze glimlachte.
“Dat,” zei ze, “is hoe ik onderhandel.”