Kitabı oku: «Een Hemel Van Spreuken », sayfa 3

Yazı tipi:

HOOFDSTUK VIER

Alistair stormde over het chaotische slagveld terwijl ze zich een weg tussen de vechtende soldaten heen baande, die vochten tegen het leger van ondoden. Geschreeuw en gekreun vulde de lucht terwijl de soldaten de boze geesten doodden—en de boze geesten op hun beurt de soldaten. De Zilveren en MacGils en Silesianen vochten moedig—maar ze waren zwaar in de minderheid. Voor elke ondode die ze doodden, verschenen er drie meer. Alistair kon zien dat het slechts een kwestie van tijd was voor al haar mensen weggevaagd zouden worden.

Alistair verdubbelde haar snelheid en rende met alles dat ze had. Haar longen stonden op springen. Ze dook weg terwijl een ondode naar haar gezicht uithaalde en schreeuwde het uit toen een ander haar arm bekraste. Ze stopte niet om tegen hen te vechten. Er was geen tijd. Ze moest Argon vinden.

Ze rende in de richting waar ze hem als laatst had gezien, toen hij tegen Rafi had gevochten en in elkaar was gestort van de inspanning. Ze hoopte dat het hem niet had gedood, dat ze hem kon wekken, en dat ze het kon halen voor zij en al haar mensen gedood zouden worden.

Er verscheen een ondode voor haar die haar de weg versperde, en ze strekte haar hand uit; een witte bal van licht raakte het wezen tegen zijn borst, en hij werd naar achteren geblazen.

Er verschenen er nog vijf, en ze richtte haar hand weer op hen—maar deze keer kwam er slechts één witte bal van licht, en de andere vier kwamen op haar af. Haar krachten, merkte ze tot haar verassing, waren beperkt.

Alistair zette zich schrap voor de aanval—toen ze een grommend geluid hoorde en Krohn ineens vanuit het niets de wezens besprong en zijn tanden in hun kelen zette. De ondoden keerden zich tot hem, en Alistair zag haar kans. Ze gaf er één een elleboog in zijn keel en rende.

Alistair duwde zich wanhopig een weg door de chaos. De ondoden leken zich met de seconde te vermenigvuldigen, en haar mensen werden terug gedreven. Eindelijk bereikte ze een kleine open plek, de plek waar ze Argon het laatst had gezien.

Alistair liet wanhopig haar blik over de grond glijden tot ze hem zag, tussen de levenloze lichamen. Hij lag op de grond, opgekruld in een bal. Hij had duidelijk een soort spreuk gebruikt om anderen bij zich weg te houden. Hij was bewusteloos, en terwijl Alistair naar hem toe rende, hoopte ze dat hij nog leefde.

Terwijl ze dichterbij kwam, voelde Alistair de bescherming van zijn magische bubbel. Ze ging op haar knieën naast hem zitten en haalde diep adem, eindelijk veilig van de strijd om haar heen. Rust in het oog van de storm.

Maar Alistair schrok terwijl ze Argon beter bekeek: hij had zijn ogen gesloten en ademde niet. Ze werd overspoeld door paniek.

“Argon!” riep ze uit. Ze greep zijn schouders met trillende handen vast. “Argon, ik ben het! Alistair! Wordt wakker! Je moet wakker worden!”

Argon lag daar, niet reagerend, terwijl om haar heen de strijd steeds heviger werd.

“Argon, alsjeblieft! We hebben je nodig. We kunnen niet vechten tegen Rafi’s magie. We hebben jouw krachten niet. Alsjeblieft, kom bij ons terug. Voor de Ring. Voor Gwendolyn. Voor Thorgrin.”

Alistair bleef hem door elkaar schudden, maar hij gaf geen teken van leven.

Uit haar pure wanhoop kreeg ze ineens een idee. Ze legde haar handen op zijn borst, sloot haar ogen en concentreerde zich. Ze riep al haar energie op, alles dat ze nog over had, en ze voelde langzaam haar handen warm worden. Toen ze haar ogen opende zag ze een blauw licht uit haar handen komen, dat zich over zijn borst en schouders uitstrekte. Al snel was zijn hele lichaam omgeven door het licht. Alistair gebruikte een eeuwenoude spreuk die ze ooit eens had geleerd, om de zieken te genezen. Het kostte haar al haar kracht, en ze voelde al haar energie uit haar lichaam stromen. Ze werd steeds zwakker.

Alistair stortte in elkaar, uitgeput van de inspanning, en liet zich naast Argon op de grond vallen. Ze was te zwak om nog te bewegen.

Ineens voelde ze beweging, en toen ze omkeek zag ze tot haar verbazing dat Argon wakker was.

Hij ging rechtop zitten en keek haar aan. Zijn ogen glommen met een intensiteit die haar bang maakte. Hij staarde haar uitdrukkingsloos aan, pakte zijn staf en stond op. Hij strekte een arm naar haar uit, pakte haar hand vast en trok haar moeiteloos overeind.

Terwijl hij haar hand vast hield, voelde ze al haar eigen energie ineens terug stromen.

“Waar is hij?” vroeg Argon.

Argon wachtte niet op een antwoord; het was alsof hij precies wist waar hij heen moest. Hij draaide zich om en liep recht het heetst van de strijd in.

Alistair kon niet begrijpen dat Argon zonder te aarzelen op hen af kon lopen. Toen begreep ze ineens waarom: hij had een magische bubbel om zich heen, en terwijl de ondoden hem van alle kanten aanvielen, bleek geen van hen in staat om er doorheen te komen. Alistair bleef dicht bij hem terwijl hij onbevreesd over het slagveld beende, door het heetst van de strijd, alsof hij op een zonnige dag door een weiland wandelde.

Argon vervolgde zwijgend zijn weg over het slagveld, gekleed in zijn lange witte gewaden, en hij liep zo snel dat Alistair hem nauwelijks bij kon houden.

Uiteindelijk stopte hij, in het midden van de strijd, tegenover Rafi. Rafi stond nog steeds waar Alistair hem had achtergelaten, met zijn armen uitgestrekt. Zijn ogen waren weggedraaid terwijl hij de ondoden bleef oproepen.

Argon hief een hand boven zijn hoofd, en draaide zijn handpalm naar de hemel. Zijn ogen sperden zich wijd open.

“RAFI!” schreeuwde hij uitdagend.

Ondanks al het lawaai sneed Argons stem door de strijd.

Plotseling spleten de wolken boven hem, alsof ze hem verbonden met de hemel. De stroom van licht werd steeds groter, als een tornado die het hele slagveld leek te verzwelgen.

Het begon te stormen, en Alistair keek vol ongeloof toe terwijl de grond onder haar voeten nog heviger begon te trillen, en de enorme kloof in de aarde zich langzaam weer begon te sluiten.

Tientallen ondoden krijsten het uit. Ze werden verpletterd terwijl ze naar buiten trachtten te kruipen.

Binnen enkele momenten gleden honderden ondoden terug de aarde in, terwijl de kloof steeds smaller en smaller werd.

De aarde trilde nog één keer, en toen werd alles stil. De kloof was verdwenen, alsof hij er nooit was geweest. Het afschuwelijke gekrijs van de ondoden vulde de lucht, gedempt van onder het aardoppervlak.

De strijd was tijdelijk gaan liggen terwijl iedereen zwijgend toekeek.

Rafi krijste en zette zijn zinnen op Argon.

“ARGON!” schreeuwde hij.

Het was tijd voor de laatste confrontatie tussen de twee supermachten.

Rafi rende de open plek op, zijn rode staf hoog geheven, en Argon aarzelde geen seconde. Hij rende Rafi tegemoet.

De twee troffen elkaar in het midden. Rafi bracht zijn staf naar op Argon, en Argon hief die van hem om de aanval te blokkeren. Terwijl ze elkaar raakten, vlogen de vonken ervan af. Argon haalde uit, en Rafi blokkeerde.

Zo ging het over en weer. Ze bleven elkaar aanvallen terwijl er wit licht alle kanten opvloog. De aarde trilde bij elke slag, en Alistair voelde een monumentale energie in de lucht hangen.

Eindelijk vond Argon zijn opening. Hij haalde van onderaf uit en zwaaide zijn staf omhoog, en wist zo Rafi’s staf te vernielen.

De aarde trilde hevig.

Argon deed een stap naar voren, hief zijn staf hoog boven zijn hoofd, en bracht hem neer op Rafi’s borst.

Terwijl Rafi het uitschreeuwde, vlogen er duizenden kleine vleermuizen uit zijn open mond. De hemel kleurde zwart terwijl zich dikke zwarte wolken samenpakten, recht boven Rafi’s hoofd, en naar beneden wervelden. De wolken verzwolgen hem, en Rafi krijste terwijl hij omhoog werd getrokken, de lucht in, naar een afschuwelijk lot dat Alistair zich niet wilde voorstellen.

Argon stond daar, hijgend, en alles werd stil. Rafi was dood.

Het overgebleven leger van ondoden krijste terwijl ze één voor één uit elkaar vielen. Spoedig was het hele slagveld gevuld met duizenden hopen as, het enige dat nog over was van Rafi’s duistere tovenarij.

Alistair liet haar blik over het slagveld glijden en zag dat er nog één slag gevochten moest worden: aan de andere kant van het slagveld stond haar broer, Thorgrin, al klaar om de confrontatie aan te gaan met hun vader, Andronicus. Ze wist dat één van deze vastberaden mannen hun leven zou verliezen in dit gevecht: haar broer of haar vader. Ze bad dat het haar broer was die er levend vanaf zou komen.

HOOFDSTUK VIJF

Luanda lag voor Romulus’ voeten op de grond en keek vol afschuw toe hoe duizenden soldaten van het Rijk triomfantelijk schreeuwend de brug op stormden, de Ring in. Ze drongen haar thuisland binnen, en ze kon niets anders doen dan daar hulpeloos zitten en toekijken en zich afvragen of het op de één of andere manier allemaal haar schuld was. Ze kon het niet helpen, het voelde alsof zij verantwoordelijk was voor het uitschakelen van het Schild.

Terwijl Luanda naar de horizon keek en de eindeloze vloot met schepen van het Rijk zag, wist ze dat spoedig miljoenen troepen van het Rijk naar binnen zouden stromen. Haar mensen waren er geweest; de Ring was er geweest. Het was voorbij.

Luanda sloot haar ogen en schudde haar hoofd. Er was een tijd geweest dat ze zo kwaad was geweest op Gwendolyn, op haar vader, een tijd waarin ze de vernietiging van de Ring graag had gadegeslagen. Maar ze was van gedachten veranderd sinds Andronicus’ verraad, sinds hij haar hoofd had kaalgeschoren, sinds hij haar had geslagen ten aanzien van zijn mensen. Het had haar doen beseffen hoe naïef ze was geweest in haar eigen zoektocht naar macht. Nu zou ze alles doen om haar oude leven terug te krijgen. Het enige dat ze nu nog wilde was een voldaan en vredig leven. Ze verlangde niet langer naar ambitie of macht; ze wilde alleen nog overleven en haar fouten rechtzetten.

Maar terwijl ze toekeek, realiseerde Luanda zich dat het te laat was. Haar geliefde thuisland stond op het punt om vernietigd te worden, en er was niets dat ze kon doen.

Luanda hoorde een afschuwelijk geluid, een soort grommend gelach, en toen ze opkeek zag ze Romulus staan. Hij bekeek het allemaal met een enorme tevreden glimlach op zijn gezicht, zijn lange scherpe tanden ontbloot. Hij gooide zijn hoofd achterover en brulde van het lachen.

Luanda verlangde ernaar om hem te doden; als ze een dolk in haar hand had gehad, had ze hem door zijn hart geboord. Maar hem kennende, hoe groot hij was, hoe ondoordringbaar, zou de dolk hem waarschijnlijk niet eens pijn doen.

Romulus keek op haar neer, en zijn glimlach veranderde in een grijns.

“Nu,” zei hij, “is het tijd om jou langzaam te doden.”

Luanda hoorde een distinctief gerinkel en zag Romulus een wapen van zijn riem halen. Het zag eruit als een kort zwaard, maar het liep uit in een lange, smalle punt. Het was een kwaadaardig uitziend wapen, een wapen dat duidelijk ontworpen was om mensen mee te martelen.

“Je gaat heel, heel veel pijn lijden,” zei hij.

Terwijl hij uithaalde, hief Luanda haar handen naar haar gezicht. Ze sloot haar ogen en schreeuwde.

Op dat moment gebeurde er iets heel vreemds: terwijl Luanda schreeuwde, werd haar schreeuw beantwoord door een nog luidere schreeuw. Het was de schreeuw van een dier. Een monster. Een primordiaal gebrul, luider en intenser dan alles dat ze ooit had gehoord. Het was als onweer, en het leek de hemel te verscheuren.

Luanda deed haar ogen open en keek omhoog, terwijl ze zich afvroeg of ze het zich had verbeeld. Het klonk alsof God zelf het had uitgeschreeuwd.

Ook Romulus keek stomverbaasd omhoog. Luanda kon aan zijn gezichtsuitdrukking zien dat het echt was gebeurd; ze had het zich niet ingebeeld.

Er klonk weer een gebrul, nog luider dan eerst, met een enorme intensiteit, zoveel kracht. Luanda besefte dat het maar één ding kon zijn:

Een draak.

Terwijl de hemel in tweeën leek te splijten, zag Luanda tot haar verbijstering twee immens grote draken verschijnen, de grootste en meest angstaanjagende wezens die ze ooit had gezien. Ze blokkeerden de zon en veranderden de dag in de nacht terwijl ze een donkere schaduw over hen wierpen.

Romulus’ wapen viel uit zijn handen, en zijn mond viel open. Hij had duidelijk ook nog nooit zoiets gezien. De twee draken vlogen laag bij de grond, nauwelijks zes meter boven hun hoofden. Hun klauwen hingen onder hen, en terwijl ze weer brulden, kromden ze hun ruggen en spreidden ze hun vleugels.

Luanda zette zich schrap in de veronderstelling dat ze kwamen om haar te doden. Maar terwijl ze hen over zich heen zag vliegen, terwijl ze bijna omviel door de harde wind, besefte ze dat ze ergens anders heen gingen: het Ravijn over. De Ring in.

De draken moesten de soldaten de Ring in hebben zien gaan en beseft hebben dat het Schild was uitgeschakeld. Ze hadden gevoeld dat het hun kans was om ook de Ring binnen te gaan.

Luanda keek gefascineerd toe hoe één van de draken zijn bek opende, naar beneden dook, en vuur spuwde naar de mannen op de brug.

De lucht vulde zich met het geschreeuw van duizenden soldaten van het Rijk, terwijl ze werden verzwolgen door een enorme muur van vuur.

De draken vlogen door en bleven vuur spuwen terwijl ze over de brug vlogen en Romulus’ mannen levend werden verbrand. Toen vlogen ze verder de Ring in, een spoor van vernieling achterland.

Binnen enkele momenten waren er geen levende mannen van het Rijk meer op de brug of op het vasteland van de Ring te bekennen.

De mannen van het Rijk die op het punt hadden gestaan om de brug over te steken, hielden abrupt halt. Ze durfden niet meer. Ze keerden om en vluchtten terug naar hun schepen.

Romulus draaide zich en zag zijn mannen vertrekken.

Luanda zat verbijsterd op de grond en besefte ineens dat dit haar kans was. Romulus was afgeleid. Hij ging zijn mannen achterna om hen te overtuigen toch de brug over te steken. Het was nu of nooit.

Met een bonzend hart sprong Luanda overeind en rende terug naar de brug. Ze wist dat ze slechts enkele seconden had; als ze geluk had zou ze misschien, heel misschien, de overkant kunnen halen voor Romulus het door zou hebben. En als ze naar de andere kant kon komen, zou dat misschien het Schild herstellen.

Ze moest het proberen, en ze wist dat het nu of nooit was.

Luanda rende en rende. Ze hijgde zo hard dat ze nauwelijks na kon denken. Haar benen voelden als lood, haar keel was droog, en de koude wind joeg langs haar kaalgeschoren hoofd.

Ze rende steeds sneller en sneller en haar hart bonsde in haar oren. Ze hoorde niets meer behalve haar eigen ademhaling, en alles om haar heen ging als een waas langs haar heen. Ze was al een goede vijftig meter op de brug voor ze de eerste schreeuw hoorde.

Romulus. Hij had haar door.

Achter zich hoorde ze het geluid van galopperende paarden die haar achterna kwamen.

Luanda rende voor haar leven terwijl ze de mannen op zich af voelde komen. Ze rende langs de levenloze lichamen van de mannen van het Rijk, verbrand door de adem van de draken. Sommigen smeulden nog na. Achter haar kwam het geluid van de roffelende paardenhoeven steeds dichterbij. Ze wierp een blik over haar schouder en zag dat de mannen hun speren hoog hadden geheven. Ze wist dat Romulus haar deze keer dood wilde hebben. Ze wist dat die speren binnen enkele seconden haar rug zouden doorboren.

Luanda keek weer voor zich en zag het vasteland van de Ring op nog maar enkele meters afstand liggen. Als ze het maar kon halen. Nog maar drie meter. Als ze nu maar de grens over kon, dan zou misschien, heel misschien, het Schild weer hersteld worden.

De mannen denderden op haar af terwijl ze haar laatste stappen zette. Het geluid van de paardenhoeven was oorverdovend, en ze rook het zweet van de paarden en de mannen. Ze zette zich schrap, en verwachtte elk moment een speer in haar rug te krijgen. Ze waren slechts enkele meters weg. Maar zij ook.

In een laatste wanhopige poging nam Luanda een duik. Ze klapte hard tegen de grond. Vanuit haar ooghoek zag ze een speer door de lucht zeilen, die recht op haar afkwam.

Maar zodra Luanda over de lijn was en op het vasteland van de Ring landde, werd het Schild achter haar ineens weer geactiveerd. De speer, die nog slechts centimeters van haar was verwijderd, desintegreerde midden in de lucht. En daarachter begonnen de soldaten op de brug te schreeuwen terwijl ze in vlammen opgingen.

Binnen enkele seconden was er niets meer van hen over, behalve hoopjes as.

Aan de overkant stond Romulus. Hij schreeuwde. Het was een schreeuw van wanhoop. De schreeuw van iemand die verslagen was. Ze was hem te slim af geweest.

Luanda lag hijgend op de grond, in shock. Ze draaide haar hoofd en kuste de grond. Toen gooide ze haar hoofd achterover en begon te lachen.

Ze had het gehaald. Ze was veilig.

HOOFDSTUK ZES

Thorgrin stond op de open plek tegenover Andronicus, omgeven door beide legers. Andronicus torende in al zijn glorie boven Thor uit, een enorme strijdbijl in zijn ene hand, een zwaard in de andere. Terwijl Thor tegenover hem stond, dwong hij zichzelf om langzaam en diep adem te halen, om zijn emoties onder controle te houden. Thor moest zijn hoofd erbij houden, hij moest zich concentreren terwijl hij tegen deze man vocht, op dezelfde manier zoals hij bij iedere andere vijand zou doen. Hij vertelde zichzelf dat hij het niet tegen zijn vader opnam, maar tegen zijn grootste vijand. De man die Gwendolyn kwaad had gedaan; de man die al zijn landgenoten had laten lijden; de man die hem gehersenspoeld had. De man die het verdiende te sterven.

Nu Rafi dood was en alle ondoden zich weer onder de aarde bevonden, was er geen reden meer om hun laatste confrontatie uit te stellen. Het was het gevecht dat het lot van de oorlog zou bepalen. Thor zou hem niet weg laten komen, niet deze keer, en Andronicus leek eindelijk bereid om het tegen zijn zoon op te nemen.

“Thornicus, je bent mijn zoon,” zei Andronicus in zijn lage stem. “Ik wil je geen pijn doen.”

“Maar ik jou wel,” antwoordde Thor. Hij weigerde om toe te geven aan Andronicus’ mind games.

“Thornicus, mijn zoon,” herhaalde Andronicus terwijl Thor een stap naar voren deed, “ik wil je niet doden. Leg je wapens neer en sluit je bij me aan. Sluit je bij me aan zoals je eerst deed. Je bent mijn zoon. Je bent niet hun zoon. Mijn bloed stroomt door jouw aderen; niet dat van hen. Mijn thuisland is jouw thuisland; de Ring is niets meer dan een tijdelijke plek voor je. Je behoort bij mijn mensen. Deze mensen betekenen niets voor je. Kom naar huis. Kom terug naar het Rijk. Laat me de vader zijn die altijd al wilde. En wordt de zoon die ik altijd al wilde hebben.

Ik zal niet tegen je vechten,” zei Andronicus, en hij liet zijn strijdbijl zakken.

Thor had genoeg gehoord. Hij moest nu in actie komen, voor dit monster hem van gedachten zou doen veranderen.

Thor gaf een schreeuw en viel aan. Hij hief zijn zwaard hoog en bracht het met beide handen neer naar Andronicus’ hoofd.

Andronicus staarde hem verrast aan, en op het laatste moment greep hij zijn strijdbijl van de grond en blokkeerde hij Thors aanval.

De vonken vlogen van Thors zwaard terwijl hun wapens zich in elkaar haakten en ze kreunden van inspanning terwijl Andronicus Thors aanval tegenhield.

“Thornicus,” gromde Andronicus, “je hebt een grote kracht in je. Maar het is mijn kracht. Ik heb je dit gegeven. Mijn bloed stroomt door jouw aderen. Stop deze waanzin, en sluit je bij me aan!”

Andronicus duwde Thor van zich af, en Thor struikelde naar achteren.

“Nooit!” schreeuwde Thor uitdagend. “Ik zal nooit bij je terugkomen. Je bent geen vader voor me. Je bent een vreemdeling. Je verdiend het niet om mijn vader te zijn!”

Thorgrin viel weer aan, en bracht schreeuwend zijn zwaard op hem neer. Andronicus blokkeerde zijn aanval, en Thor, die dat al had verwacht, draaide snel rond en haalde in dezelfde beweging uit naar Andronicus’ arm.

Andronicus schreeuwde het uit terwijl het bloed uit de wond spoot. Hij struikelde naar achteren en keek Thor vol ongeloof aan. Hij raakte zijn wond aan en bekeek het bloed op zijn hand.

“Je wil me doden,” zei Andronicus, alsof hij het zich voor het eerst besefte. “Na alles wat ik voor je heb gedaan.”

“Dat wil ik zeker,” zei Thorgrin.

Andronicus bekeek hem aandachtig, alsof hij een nieuw persoon bekeek, en de teleurstelling in zijn ogen veranderde in woede.

“Dan ben je geen zoon van mij!” schreeuwde hij. “De Grote Andronicus stelt niet twee keer dezelfde vraag!”

Andronicus gooide zijn zwaard op de grond, hief met beide handen zijn strijdbijl, en viel Thor met een luide strijdkreet aan. Eindelijk was de strijd begonnen.

Thor hief zijn zwaard om de aanval te blokkeren, maar hij kwam met zo’n ongelofelijke kracht op hem af, dat Thors zwaard in tweeën brak.

Thor improviseerde en dook snel uit de weg; de strijdbijl miste hem op een centimeter na, zo dichtbij dat hij de wind zijn schouder voelde aaien. Zijn vader had een ongelofelijke kracht, groter dan hij ooit had meegemaakt, en Thor wist dat het niet gemakkelijk zou worden. Zijn vader was ook nog eens heel snel—een dodelijke combinatie. En nu had Thor geen wapen meer.

Andronicus haalde zonder te aarzelen weer uit, deze keer zijlings, met de bedoeling om Thor door tweeën te hakken.

Thor gebruikte zijn innerlijke kracht om zich af te zetten en sprong de lucht in, hoog boven Andronicus’ hoofd, en maakte een salto. Hij kwam achter Andronicus terecht en landde op zijn voeten. Hij reikte naar beneden, griste zijn vaders zwaard van de grond, draaide om zijn as en haalde uit naar Andronicus’ rug.

Maar tot Thors verassing was Andronicus daarop voorbereid. Hij draaide rond en blokkeerde de aanval. Thor voelde de impact van metaal tegen metaal door zijn lichaam gaan. Andronicus’ zwaard hield het in ieder geval; het was sterker dan dat van hem. Het was vreemd om zijn vaders zwaard vast te houden—zeker nu hij tegen hem vocht.

Thor haalde weer uit van opzij en mikte op Andronicus’ schouder. Andronicus blokkeerde en haalde uit naar Thor.

Zo ging het over en weer. Thor dreef Andronicus naar achteren, waarna Andronicus op zijn beurt Thor terug dreef. De vonken spatten er vanaf. Hun wapens glommen in het zonlicht en het gekletter van metaal tegen metaal galmde over het slagveld. Beide legers keken toe alsof ze aan de grond genageld stonden. De twee krijgers dreven elkaar over de open plek, en geen van hen had de overhand.

Thor hief zijn zwaard om weer uit te halen, maar deze keer verraste Andronicus hem door naar voren te stappen en hem een trap tegen zijn borst te geven. Thor vloog naar achteren en kwam op zijn rug terecht.

Andronicus stormde naar voren en bracht zijn strijdbijl neer. Thor rolde uit de weg, maar niet snel genoeg: Andronicus’ strijdbijl raakte zijn bicep, diep genoeg om bloed te doen verschijnen. Thor schreeuwde het uit, maar wist zich desondanks om te draaien en Andronicus’ kuit te raken.

Andronicus wankelde en schreeuwde het uit terwijl Thor weer overeind sprong. De twee stonden tegenover elkaar, beiden gewond.

“Ik ben sterker dan jij, zoon,” zei Andronicus. “En meer ervaren in de strijd. Geef je nu over. Je krachten werken niet tegen mij. Het is ik tegen jou, man tegen man, zwaard tegen zwaard. En ik ben een betere krijger. Dat weet je. Zwicht, en ik zal je niet doden.”

Thor keek hem dreigend aan.

“Ik zwicht voor niemand! Zeker niet voor jou!”

Thor dwong zichzelf om aan Gwendolyn te denken, aan wat Andronicus haar had aangedaan, en zijn woede werd nog heviger. Het was tijd. Thor was vastberaden om Andronicus af te maken en dit afschuwelijke monster voor eens en altijd terug naar de hel te sturen.

Thor viel aan met alles wat hij had. Hij zwaaide zijn zwaard zo snel rond dat hij het nauwelijks vast kon houden, maar ondanks het feit dat Andronicus werd teruggedreven, wist hij elke slag te blokkeren. Het gevecht ging door, en Andronicus leek verrast door de kracht en het uithoudingsvermogen van zijn zoon.

Thor zag zijn kans schoon toen Andronicus’ armen moe leken te worden. Thor mikte op de kop van zijn strijdbijl, en slaagde erin om het wapen uit Andronicus’ handen te slaan. Andronicus keek geschokt toe hoe zijn strijdbijl door de lucht vloog, en voor hij wist wat er gebeurde had Thor zijn vader in zijn borst getrapt. Andronicus viel plat op zijn rug.

Voor hij kon opstaan, zette Thor een voet op zijn keel. Thor had hem tegen de grond gepind, en staarde dreigend op hem neer.

Het hele slagveld keek gefascineerd toe terwijl Thor over hem heen gebogen stond en de punt van zijn zwaard tegen zijn vaders keel zette.

Andronicus, bij wie het bloed uit zijn mond gutste, grijnsde door zijn slagtanden.

“Je kunt het niet, zoon,” zei hij. “Dat is je grootste zwakte. Je liefde voor mij. Net als mijn zwak voor jou. Ik zou mezelf er nooit toe kunnen zetten om je te doden. Nooit. Dit hele gevecht is nutteloos. Je laat me gaan. Omdat jij en ik één zijn.”

Thors handen trilden terwijl hij de punt van zijn zwaard tegen zijn vaders keel hield. Langzaam hief hij hem. Een deel van hem wist dat zijn vader de waarheid sprak. Hoe kon hij nu zijn eigen vader doden?

Maar terwijl hij naar hem keek, dacht hij aan alle pijn, alle schade die zijn vader had toegebracht aan de mensen om hem heen. Hij dacht aan de prijs om hem in leven te laten. De prijs van compassie. Het was een te grote prijs, niet alleen voor Thorgrin zelf, maar voor iedereen waar hij om gaf. Thor keek om zich heen en zag de tienduizenden soldaten van het Rijk die zijn thuisland waren binnengedrongen. Daar stonden ze, klaar om zijn mensen aan te vallen. En deze man was hun leider. Thor was het zijn thuisland verschuldigd. En Gwendolyn. En zichzelf. Deze man was dan zijn vader door bloed, maar meer niet. Hij was niet zijn vader in een andere zin van het woord. En bloed alleen maakte geen vader.

Thor hief zijn zwaard hoog en met een luide schreeuw bracht hij hem naar beneden.

Even sloot hij zijn ogen, en toen hij ze open deed zag hij het zwaard uit de grond steken, vlak naast Andronicus’ hoofd. Thor liet het daar, en deed een stap naar achteren.

Zijn vader had gelijk: hij kon het niet. Ondanks alles kon hij zichzelf er niet toe zetten om een weerloze man te doden.

Thor keerde zijn vader de rug toe en keek naar Gwendolyn. Hij had het gevecht gewonnen, hij had zijn punt gemaakt. Als Andronicus ook maar een greintje eer had, zou hij terugkeren naar huis.

“THORGRIN!” schreeuwde Gwendolyn.

Thor draaide zich om en zag tot zijn grote schrik Andronicus’ strijdbijl recht op zijn hoofd afkomen. Thor dook op het laatste moment weg, en de strijdbijl ging langs zijn hoofd.

Maar Andronicus was snel, en in dezelfde beweging gaf hij Thor een klap met zijn handschoen, waardoor Thor op handen en knieën terecht kwam.

Thor voelde zijn ribben breken toen Andronicus’ laars hem in zijn maag raakte. Hij snakte naar adem.

Thor zat hijgend op handen en knieën. Het bloed droop uit zijn mond terwijl hij een poging deed zijn kracht bij elkaar te schrapen, om op te staan. Vanuit zijn ooghoek zag hij Andronicus naar voren stappen, breed glimlachend, en zijn strijdbijl met beide handen optillen. Thor kon zien dat hij op het punt stond hem te onthoofden. Thor kon in Andronicus’ bloeddoorlopen ogen zien dat hij geen genade zou hebben, zoals Thor wel had gehad.

“Dit is wat ik jaren geleden al had moeten doen,” zei Andronicus.

Andronicus bracht schreeuwend zijn bijl neer op Thors nek.

Maar Thor was nog niet klaar met vechten; ondanks zijn pijn wist hij overeind te krabbelen, en hij tackelde zijn vader tegen de grond.

Thor lag op hem, klaar om hem met zijn blote handen af te maken. Het gevecht was uitgelopen in een worsteling. Andronicus greep Thor bij zijn keel, en Thor was verrast door zijn kracht; hij voelde hoe hij gewurgd werd.

Wanhopig greep Thor naar zijn middel, zoekend naar zijn dolk. De koninklijke dolk, de dolk die Koning MacGil hem had gegeven voor hij stierf. Thor kreeg geen lucht meer, en hij wist dat als hij zijn dolk niet snel zou vinden, hij zou sterven.

Hij vond hem met zijn laatste adem. Hij hief hem, en dreef hem met beide handen in Andronicus’ borst.

Andronicus schoot overeind, snakkend naar adem. Zijn ogen puilden uit in een doodsstaar, maar bleef zijn zoon wurgen.

Thor begon sterretjes te zien, en werd slap.

Langzaam verslapte Andronicus’ greep, en zijn armen vielen langs zijn zij. Zijn ogen rolden weg, en hij bewoog niet meer.

Verstijfd lag hij daar. Dood.

Thor snakte naar adem terwijl hij de slappe hand van zijn vader van zijn keel haalde, en hoestend en proestend van het levenloze lichaam van zijn vader af rolde.

Zijn hele lichaam trilde. Hij had zojuist zijn vader gedood. Hij had niet gedacht dat het mogelijk was.

Thor keek om zich heen en zag alle krijgers hem geschokt aanstaren. Thor voelde een ongelofelijke hitte door zijn lijf stromen, alsof hij zojuist een kwaadaardig deel van zichzelf had gedood. Hij voelde zich anders, lichter.

Thor hoorde een luid gedonder in de lucht, en toen hij opkeek zag hij een zwarte wolk verschijnen boven Andronicus’ lichaam. Er schoot een trechter van zwarte schaduwen naar beneden, als demonen. Ze wervelden huilend rond zijn vaders lichaam, en tilden zijn lichaam hoog de lucht in, tot het verdween in de wolk. Thor keek verbijsterd toe en vroeg zich af naar welke hel zijn vaders ziel meegevoerd zou worden.

Toen Thor opkeek zag hij het leger van het Rijk naar hem staren. Tienduizenden mannen met wraak in hun ogen. De Grote Andronicus was dood. Maar zijn mannen waren er nog. Thor en de mannen van de Ring waren nog steeds met honderd tegen één in de minderheid. Ze hadden de slag gewonnen, maar ze stonden op het punt de oorlog te verliezen.