Kitabı oku: «Een Mars Van Koningen», sayfa 2

Yazı tipi:

“Je bent me niets verschuldigd,” zei Thor.

“Fout,” zei Merek, en hij greep Thors onderarm vast. “Je bent nu mijn broeder. En ik zal je een wederdienst bewijzen. Hoe dan ook. Op een dag.”

Met die woorden draaide Merek zich om, haastte zich de open celdeur uit, en rende de gang door. De andere gevangenen begonnen te schreeuwen.

Thor wierp een blik op de bewusteloze bewaker, vervolgens op de open celdeur, en hij wist dat hij ook moest handelen. Het geschreeuw van de andere gevangenen werd steeds luider.

Thor stapte naar buiten, keek beide kanten op, en besloot de tegenovergestelde richting van Merek op te rennen. Tenslotte konden ze hen niet allebei tegelijk pakken.

HOOFDSTUK DRIE

Thor rende door de nacht, door de chaotische straten van het Koninklijk Hof, verbaasd door alle commotie om hem heen. Massa’s mensen haastten zich onrustig door de straten. Velen droegen fakkels die de nacht oplichtten en donkere schaduwen op gezichten wierpen, terwijl de kasteelklokken onophoudelijk luidden. Het was een lage toon, één keer per minuut, en Thor wist wat dat betekende: dood. De klokken luidden de stervende uit. En er was slechts één persoon voor wie de klokken vannacht zouden luiden: de koning.

Zijn hart bonsde terwijl hij het zich afvroeg. De dolk uit zijn droom flitste aan hem voorbij. Was het waar geweest?

Hij moest het zeker weten. Hij greep een voorbijganger bij de arm, een jongen die de tegenovergestelde richting op rende.

“Waar ga je heen?” vroeg Thor dwingend. “Waarom al die commotie?”

“Heb je het niet gehoord?” schoot de jongen driftig terug. “Onze koning is stervende! Hij is neergestoken! Mensen gaan nu naar de Koninklijke Poort, om meer te weten te komen. Als het waar is, is het verschrikkelijk voor ons allemaal. Kun je het je voorstellen? Een land zonder koning?”

Met die woorden duwde de jongen Thor zijn hand van zich af, draaide zich om en rende de nacht in.

Thor stond daar, zijn hart bonzend, onwillig om de realiteit te erkennen. Zijn dromen, zijn voorgevoelens—het waren meer dan waanbeelden geweest. Hij had de toekomst gezien. Twee keer. En dat beangstigde hem. Zijn krachten gingen dieper dan hij dacht, en ze leken elke dag sterker te worden. Waar zou dit alles naar toe leiden?

Thor probeerde te bedenken waar hij nu naar toe moest. Hij was ontsnapt, maar hij had geen idee wat hij nu moest doen. De Koninklijke wachters—en mogelijk het gehele Koninklijk Hof—zouden ongetwijfeld naar hem uitkijken. Het feit dat Thor was ontsnapt zou hem alleen maar schuldig laten lijken. Maar toch, MacGil was neergestoken terwijl Thor in de gevangenis zat—zou dat hem niet vrijspreken? Of zouden ze denken dat hij slechts deel was van een samenzwering?

Thor kon geen risico’s nemen. Het was overduidelijk dat niemand in het koninkrijk in de stemming was voor rationele gedachten—het leek of iedereen om hem heen op bloed uit was. En waarschijnlijk zou hij de zondebok zijn. Hij moest een schuilplaats vinden, een plek waar hij de storm kon uitzitten en zijn naam kon zuiveren. De veiligste plek om heen te gaan zou ver hier vandaan zijn. Hij moest vluchten, onderdak zoeken in zijn dorp—of nog verder, zo ver mogelijk hier vandaan.

Maar Thor wilde niet de veiligste route nemen; het was niet wie hij was. Hij wilde hier blijven, zijn naam zuiveren, en zijn plek in de Krijgsmacht behouden. Hij was geen lafaard, en hij zou niet vluchten. Meer dan wat dan ook wilde hij MacGil zien voor hij stierf—aangenomen dat hij nog leefde. Hij moest hem zien. Hij voelde een overweldigend schuldgevoel voor het feit dat hij niet in staat was geweest de moord te voorkomen. Waarom was hij vervloekt de dood van de koning te zien als er niets was dat hij eraan kon doen? En waarom had hij gezien dat hij vergiftigd werd, als hij in feite neergestoken werd?

Terwijl Thor alles overdacht, wist hij het ineens: Reece. Reece was de enige die hij kon vertrouwen hem niet aan te geven bij de autoriteiten, en hem zelfs misschien een schuilplek te bieden. Hij voelde dat Reece hem zou geloven. Hij wist dat Thors liefde voor zijn vader oprecht was, en als iemand een kans had om zijn naam te zuiveren, dan was het Reece. Hij moest hem vinden.

Thor sprintte door de steegjes, door de mensenmassa’s heen, terwijl hij wegrende van de Poort van de Koning, richting het kasteel. Hij wist waar Reece zijn kamer was—in de oostelijke vleugel, dicht bij de buitenste stadsmuur—en hij hoopte maar dat Reece er zou zijn. Als hij er was, kon hij misschien zijn aandacht trekken, zodat hij hem kon helpen een weg het kasteel in te vinden. Thor had het vermoeden dat als hij hier bleef hangen, op straat, hij spoedig herkend zou worden. En als deze menigte hem herkende, zou hij aan stukken gescheurd worden.

Terwijl Thor door de nachtelijke straten rende en zijn voeten wegzakten in de modder, bereikte hij eindelijk de stenen muur. Hij bleef er dicht bij en rende er langs, net onder het gezichtsveld van de op wacht staande soldaten.

Terwijl hij dichter bij Reece zijn raam kwam, bukte hij en greep hij een gladde steen van de grond.

Gelukkig waren ze vergeten om zijn oude vertrouwde slinger in beslag te nemen. Hij haalde hem van zijn middel, legde de steen op zijn plek, en wierp. Met zijn feilloze worp wist Thor de steen over de kasteelmuur te schieten, recht door het open raam van Reece zijn kamer. Thor hoorde de steen tegen de binnenmuur aankomen en wachtte. Hij drukte zich dicht tegen de muur aan om te voorkomen dat de wachters van de Koning hem zouden ontdekken.

Er gebeurde niets, en Thors hart zonk in zijn schoenen. Hij vroeg zich af of Reece misschien toch niet in zijn kamer was. Als dat niet het geval was dat zou Thor toch moeten vluchten; er was geen andere manier om hier een veilige schuilplaats te vinden. Hij hield zijn adem in en zijn hart bonsde terwijl hij wachtte en de opening bij Reece zijn raam nauwlettend in de gaten hield.

Na wat aanvoelde als een eeuwigheid, net toen Thor op het punt stond om weg te lopen, zag hij ineens een figuur uit het raam leunen, beide handen op de vensterbank, naar buiten kijkend met een verwarde uitdrukking op zijn gezicht.

Thor ging staan, deed een paar stappen bij de muur vandaan, en hief één arm omhoog.

Reece keek naar beneden en zag hem. Zijn gezicht lichtte op, zelfs vanaf die afstand zichtbaar in het licht van de fakkels, en Thor was opgelucht om blijdschap op zijn gezicht te zien. Dat vertelde hem alles dat hij moest weten: Reece zou hem niet verraden.

Reece gebaarde dat hij moest wachten, en Thor haastte zich terug naar de muur. Hij dook laag toen een wachter zijn kant op kwam.

Thor wachtte voor hij wist niet hoe lang, klaar om op elk moment voor de wachters te moeten vluchten, tot Reece eindelijk verscheen. Hij barstte door een deur in de buitenmuur, hijgend, terwijl hij beide kanten op keek en vervolgens Thor in het oog kreeg.

Reece haastte zich naar hem toe en omhelsde hem. Thor was dolblij. Hij hoorde gepiep, en zag tot zijn genoegen Krohn, die in Reece zijn shirt zat opgekruld. Krohn sprong bijna uit het shirt toen Reece hem pakte en hem aan Thor overhandigde.

Krohn—het kleine witte luipaard welpje dat Thor ooit had gered— sprong in Thors armen. Terwijl Thor hem knuffelde, piepte hij zachtjes en likte hij Thor zijn gezicht.

Reece glimlachte.

“Toen ze je meenamen, probeerde hij je te volgen, en ik heb me over hem ontfermd om te zorgen dat hij veilig was.”

Thor kneep even in Reece zijn onderarm, om zijn waardering te laten blijken. Toen lachte hij, want Krohn bleef hem likken.

“Ik heb jou ook gemist, jongen,” lachte Thor, en kuste hem terug. “Stil nu, anders horen de wachters ons.”

Krohn werd stil, alsof hij het begreep.

“Hoe ben je ontsnapt?” vroeg Reece, verrast.

Thor haalde zijn schouders op. Hij wist niet precies wat hij moest zeggen. Hij voelde zich nog steeds ongemakkelijk wanneer het zijn krachten betrof, die hij niet begreep. Hij wilde niet dat anderen zouden denken dat hij een freak was.

“Ik heb geluk gehad, denk ik,” antwoordde hij. “Ik zag een kans en die heb ik gegrepen.”

“Het verbaasd me dat je niet door een menigte in stukken bent gescheurd,” zei Reece.

“Het is donker,” zei Thor. “Ik denk niet dat iemand me heeft herkend. Nog niet, in ieder geval.”

“Weet je dat elke soldaat in het koninkrijk naar je op zoek is? Weet je dat mijn vader is neergestoken?”

Thor knikte serieus. “Is hij okee?”

Reece zijn gezicht betrok.

“Nee,” antwoordde hij somber. “Hij is stervende.”

Thor was er kapot van. Het was alsof het zijn eigen vader betrof.

“Je weet dat ik er niets mee te maken had, toch?” vroeg Thor hoopvol. Het kon hem niet schelen wat de rest dacht, zolang zijn beste vriend, MacGil zijn jongste zoon, maar wist dat hij onschuldig was.

“Natuurlijk,” zei Reece. “Anders zou ik hier nu toch niet staan.”

Thor werd overspoeld door een golf van opluchting, en greep Reece dankbaar bij zijn schouder.

“Maar de rest van het koninkrijk zal niet zo vertrouwensvol zijn als ik,” voegde Reece toe. “De veiligste plek voor jou is hier ver vandaan. Ik zal je mijn snelste paard geven, een pakket met levensmiddelen, en je ver weg sturen. Je moet je verstoppen tot dit allemaal voorbij is, tot ze de echte moordenaar vinden. Niemand denkt nu helder na.”

Thor schudde zijn hoofd.

“Ik kan niet weggaan,” zei hij. “Dat zou me alleen maar schuldig laten lijken. De anderen moeten weten dat ik dit niet heb gedaan. Ik kan niet van mijn problemen wegrennen. Ik moet mijn naam zuiveren.”

Reece schudde zijn hoofd.

“Als je hier blijft, zullen ze je vinden. Je zult weer gevangen genomen worden—en daarna geëxecuteerd—als je niet eerst door een menigte wordt gedood.”

“Dat is een risico dat ik moet nemen,” zei Thor.

Reece staarde hem een tijdje aan, en zijn blik veranderde van bezorgd naar bewonderend. Uiteindelijk knikte hij langzaam.

“Je bent trots. En dom. Heel dom. Dat is waarom ik je mag.”

Reece glimlachte. Thor glimlachte terug.

“Ik moet je vader zien,” zei Thor. “Ik moet eens kans hebben om hem uit te leggen, face-to-face, dat ik het niet was, dat ik er niets mee te maken had. Als hij besluit me te vervolgen, dan het zij zo. Maar ik heb een kans nodig. Ik wil dat hij het weet. Dat is alles dat ik van je vraag.”

Reece staarde hem ernstig aan. Eindelijk, na wat voelde als een eeuwigheid, knikte hij.

“Ik kan je naar hem toe brengen. Ik ken een weg terug, die naar zijn kamer leidt. Het is gevaarlijk—en als je eenmaal binnen bent, sta je er alleen voor. Er is geen weg terug. Er is dan niets meer dat ik voor je kan doen. Het kan je dood betekenen. Weet je zeker dat je dat risico wil nemen?”

Thor knikte, bloedserieus.

“Goed dan,” zei Reece, en hij wierp Thor ineens een mantel toe.

Thor ving hem en keek verrast naar beneden; toen besefte hij dat Reece dit waarschijnlijk al allemaal gepland had.

Reece glimlachte terwijl Thor naar hem op keek.

“Ik wist dat je dom genoeg was om te willen blijven. Ik had niet anders verwacht van mijn beste vriend.”

HOOFDSTUK VIER

Gareth ijsbeerde door zijn kamer, de gebeurtenissen van de nacht herlevend, overspoeld door angst. Hij kon niet geloven wat er tijdens het feestmaal was gebeurd, hoe het allemaal zo fout was gelopen. Hij kon nauwelijks bevatten dat die stomme jongen, die buitenstaander, Thor, op de één of andere manier achter zijn plan was gekomen—en er zelfs in was geslaagd om de drinkbeker te onderscheppen. Gareth dacht terug aan het moment waarop hij Thor had zien opspringen en de drinkbeker weg had zien slaan. Toen hij had gehoord hoe de drinkbeker de stenen vloer raakte en had gezien hoe de wijn over de grond liep, had hij al zijn dromen en ambities ermee zien wegstromen.

Op dat moment werd Gareth geruïneerd. Alles waar hij voor had geleefd werd vernietigd. En toen die hond de wijn had opgelikt en dood neer was gevallen—wist hij dat het voorbij was. Hij zag zijn hele leven aan hem voorbij gaan, hij zag hoe hij ontdekt zou worden, en veroordeeld zou worden tot een leven in de kerker voor poging tot moord op zijn vader. Of erger nog, geëxecuteerd. Het was stom. Hij had het plan nooit moeten doorzetten, hij had nooit die heks moeten bezoeken.

Gareth had in elk geval snel gereageerd en zijn kans gegrepen. Hij was opgesprongen en de eerste geweest om Thor de schuld te geven. Als hij er zo aan terugdacht, was hij trots op zichzelf, op hoe snel hij had gereageerd. Het was een moment van inspiratie geweest, en tot zijn verbazing leek het gewerkt te hebben. Ze hadden Thor meegesleept, en daarna was het feestmaal bijna weer bedaard. Natuurlijk was daarna niets meer hetzelfde, maar in ieder geval was de jongen verdacht.

Gareth bad alleen dat het zo zou blijven. Het was tientallen jaren geleden sinds de laatste moordpoging op een MacGil, en Gareth vreesde een onderzoek, dat ze dieper zouden gaan graven. Terugkijkend wist hij dat het dwaas was geweest om te trachten hem te vergiftigen. Zijn vader was onoverwinnelijk. Gareth had dat moeten weten. Hij was zijn doel voorbij geschoten. En nu had hij het gevoel dat het slechts een kwestie van tijd was voordat ze hem zouden verdenken. Hij moest doen wat hij kon om de schuld in Thor zijn schoenen te schuiven en hem te laten executeren voor het te laat was.

In ieder geval had Gareth zichzelf enigszins verlost: na die gefaalde poging had hij de moord afgeblazen. Nu voelde hij zich opgelucht. Nadat hij zijn plan had zien falen, had hij beseft dat er toch een deel van hem was, diep van binnen, dat zijn vader toch niet wilde doden, dat zijn bloed niet aan zijn handen wilde hebben. Hij zou geen koning worden. Hij zou misschien wel nooit koning worden. Maar na alles wat er gebeurd was had hij daar vrede mee. Hij zou in ieder geval vrij zijn. Hij zou nooit kunnen omgaan met de stress, en dit allemaal nog een keer mee maken: de geheimen, het verdoezelen, de constante angst om ontdekt te worden. Het was simpelweg te veel voor hem. Terwijl hij bleef ijsberen werd het steeds later en eindelijk begon hij wat te kalmeren. Net toen hij weer een beetje tot zichzelf begon te komen, en hij van plan was om naar bed te gaan, klonk er een kabaal, en hij draaide zich om. Zijn deur vloog open en Firth barstte naar binnen, zijn ogen opengesperd, driftig, de kamer instormend alsof hij achterna werd gezeten.

“Hij is dood!” schreeuwde Firth. “Hij is dood! Ik heb hem vermoord. Hij is dood!”

Firth was hysterisch, ijlend, en Gareth had geen idee waar hij het over had. Was hij dronken?

Firth rende door de kamer, gillend, zijn handen hoog—en toen zag Gareth zijn handpalmen, onder het bloed. Zijn gele tuniek was bebloed.

Gareths hart sloeg een slag over. Firth had zojuist iemand gedood. Maar wie?

“Wie is dood?” wilde Gareth weten. “Over wie heb je het?”

Maar Firth was hysterisch, en kon zich niet concentreren. Gareth rende naar hem toe, greep hem stevig bij zijn schouders en schudde hem door elkaar heen.

“Geef antwoord!”

Firth opende zijn ogen en staarde voor zich uit, met de ogen van een wild paard.

“Je vader! De Koning! Hij is dood! Door mijn hand!”

Bij die woorden voelde het of er een mes in zijn eigen hart was gestoken.

Hij staarde Firth aan, met grote ogen, als bevroren, en voelde zijn hele lichaam gevoelloos worden. Hij liet hem los, deed een stap naar achteren, en trachtte op adem te komen. Het bloed bewees dat Firth de waarheid sprak. Hij kon het niet eens bevatten. Firth? De staljongen? De zwakste van al zijn vrienden? Zijn vader gedood?

“Maar… hoe is dat mogelijk?” hijgde Gareth. “Wanneer?”

“Het gebeurde in zijn kamer,” zei Firth. “Nu net. Ik heb hem neergestoken.”

De realiteit van het nieuws begon in te zinken, en Gareth kwam weer bij zinnen; hij zag zijn open deur, rende er naar toe en smeet hem dicht, maar niet voordat hij had gecontroleerd of er geen wachters waren die hem hadden gezien. Gelukkig was de gang leeg. Hij trok de zware ijzeren grendel voor de deur en haastte zich weer door de kamer. Firth was nog steeds hysterisch, en Gareth moest hem zien te kalmeren. Hij had antwoorden nodig.

Hij greep hem bij zijn schouders, draaide hem rond en sloeg hem hard genoeg om hem bij zinnen te brengen. Eindelijk concentreerde Firth zich op hem.

“Vertel me alles,” beval Gareth koud. “Vertel me precies wat er is gebeurd. Waarom heb je dit gedaan?”

“Hoe bedoel je, waarom?” vroeg Firth verward. “Jij wilde hem doden. Je vergif werkte niet. Ik dacht dat ik je kon helpen. Ik dacht dat dat was wat jij wilde.”

Gareth schudde zijn hoofd. Hij greep Firth bij zijn shirt en schudde hem door elkaar.

“Waarom heb je dit gedaan!?” schreeuwde Gareth.

Gareth voelde zijn hele wereld instorten. Geschokt besefte hij dat hij medelijden had met zijn vader. Hij kon het niet begrijpen. Slechts uren geleden had hij niets liever gewild dan hem dood aan de tafel te zien. Nu voelde het idee als de dood van zijn beste vriend. Hij voelde zich overspoeld worden door spijt. Een deel van hem had hem helemaal niet gewild dat hij zou sterven—zeker niet op deze manier. Niet door Firth zijn hand. En niet door een mes.

“Ik begrijp het niet,” jammerde Firth. “Slechts uren geleden probeerde je hem zelf te vermoorden. Je plan met de drinkbeker. Ik dacht dat je dankbaar zou zijn!”

Tot zijn eigen verassing haalde Gareth uit en sloeg Firth in zijn gezicht.

“Ik heb je niet gezegd dit te doen!” spoog Gareth. “Ik heb je nooit gezegd dit te doen. Waarom heb je hem gedood? Kijk naar jezelf. Je zit onder het bloed. Nu zijn we er allebei geweest. Het is slechts een kwestie van tijd voor de wachters ons pakken.”

“Niemand heeft het gezien,” pleitte Firth. “Ik ben tussen de wachten door geglipt. Niemand heeft me gezien.”

“En waar is het wapen?”

“Ik heb het niet achtergelaten,” zei Firth trots. “Ik ben niet dom. Ik heb het weggegooid.”

“En wat voor mes heb je gebruikt?” vroeg Gareth. Zijn hoofd tolde van de implicaties. Hij ging van spijt naar zorg; zijn gedachten vulden zich met elk detail van het spoor dat deze stuntelende dwaas wellicht had achtergelaten, elk detail dat mogelijk naar hem zou kunnen leiden.

“Ik heb er één gebruikt die niet getraceerd kan worden,” zei Firth, trots op zichzelf. “Het was een anoniem mes. Ik heb het in de stallen gevonden. Er waren nog vier anderen van. Het kan niet getraceerd worden,” herhaalde hij.

Gareth voelde zijn hart in zijn schoenen zinken.

“Was het een kort mes, met een rood handvat en een gekromd lemmet? Vastgemaakt op de muur bij mijn paard?”

Firth knikte, een twijfelachtige blik op zijn gezicht.

Gareth keek dreigend.

“Idioot. Natuurlijk is dat mes traceerbaar!”

“Maar er zaten geen markeringen op!” protesteerde Firth. Hij klonk bang, zijn stem trilde.

“Er zitten geen markeringen op het lemmet—maar er zit een markering op het handvat!” riep Gareth. “Onderaan! Je hebt niet goed gekeken. Idioot.” Gareth stapte naar voren, zijn gezicht werd rood. “Het embleem van mijn paard is erin gekerfd. Iedereen die de Koninklijke familie goed kent kan dat mes terug naar mij traceren.”

Hij staarde naar Firth, die niet wist wat hij moest doen. Hij kon hem wel vermoorden.

“Wat heb je ermee gedaan?” drong Gareth aan. “Zeg me dat je het bij je hebt. Zeg me dat je het mee terug hebt genomen. Alsjeblieft.”

Firth slikte.

“Ik heb het weggegooid. Niemand zal het ooit vinden.”

Gareth grijnsde.

“Waar precies?”

“Ik heb het in de stenen stortgoot gegooid, in de kamerpot van het kasteel. Ze legen de pot elk uur in de rivier. Geen zorgen, mijn heer. Het ligt nu diep op de bodem van de rivier.”

Plotseling begonnen de kasteelklokken te luiden. Gareth draaide zich om en rende naar het open raam. Zijn hart werd overspoeld door paniek. Hij keek naar buiten en zag de chaos en commotie, de menigten die zich om het kasteel heen verzamelden. Die luidende klokken konden slechts één ding betekenen: Firth loog niet. Hij had de koning gedood.

Gareth voelde zijn lichaam ijzig koud worden. Hij kon niet bevatten dat hij zo’n kwaad in werking had gezet. En dat uitgerekend Firth het had uitgevoerd.

Er klonk een plotseling gebonk op zijn deur, en terwijl hij open sloeg, haastten meerdere Koninklijke wachters zich naar binnen. Voor een moment wist Gareth zeker dan ze hem zouden arresteren.

Maar tot zijn verassing stopten ze.

“Mijn Heer, uw vader is neergestoken. Er is wellicht een huurling in het kasteel. Zorg dat u veilig in uw kamer blijft. Hij is ernstig gewond.”

De haren op Gareths nek gingen overeind staan bij dat laatste woord.

“Gewond?” herhaalde Gareth. Het woord bleef bijna in zijn keel steken. “Leeft hij nog dan?”

“Ja, mijn Heer. En God helpe hem, hij zal het overleven en ons vertellen wie deze afschuwelijke misdaad heeft begaan.”

Met een korte buiging haastte de wachter zich de kamer uit, en sloeg de deur achter zich dicht. Gareth werd overvallen door woede. Hij greep Firth bij zijn schouders, duwde hem de kamer door en sloeg hem tegen een stenen muur aan.

Firth staarde terug, zijn ogen wijd open gesperd, verafschuwd, sprakeloos.

“Wat heb je gedaan?” schreeuwde Gareth. “Nu zijn we er allebei geweest!”

“Maar… maar…” stamelde Firth, “… ik wist zeker dat hij dood was!”

“Je weet zoveel dingen zeker,” zei Gareth, “en je hebt het altijd verkeerd!”

Ineens bedacht Gareth iets.

“Die dolk,” zei hij. “We moeten hem zien te vinden, voor het te laat is.”

“Maar ik heb hem weggegooid, mijn heer,” zei Firth. “Hij ligt op de bodem van de rivier!”

“Je hebt hem in de kamerpot gegooid. Dat betekent niet dat hij al in de rivier ligt.”

“Maar dat is wel zeer waarschijnlijk!” zei Firth.

Gareth kon het gestuntel van deze idioot niet meer aan. Hij barstte langs hem heen, de deur uit, Firth op zijn hielen.

“Ik ga met je mee. Ik zal je precies laten zien waar ik hem heb gegooid,” zei Firth.

Gareth stopte in de hal, draaide zich om en staarde Firth aan. Hij zat onder het bloed, en Gareth was verbaasd dat de bewakers het niet eens hadden gezien. Ze hadden geluk gehad. Firth was nu een grotere risicofactor dan ooit.

“Ik zeg dit slechts één keer,” gromde Gareth. “Ga direct terug naar mijn kamer, doe andere kleren aan, en verbrand deze. Zorg dat je alle bloedsporen verwijderd. En verdwijn dan uit dit kasteel. Blijf vannacht bij me weg. Heb je me begrepen?”

Gareth duwde hem achteruit, draaide zich om en rende. Hij sprintte door de hal, rende over de stenen wenteltrap naar beneden, richting de kwartieren van de bedienden.

Eindelijk barstte hij de kelder in, en meerdere bedienden keken verbaasd naar hem op. Ze waren net bezig met het schrobben van enorme potten en kokende emmers water. Grote vuren raasden in de ovens, en de bedienden, die bevlekte schorten droegen, baadden in het zweet.

Aan de verre zijde van de kamer zag Gareth een enorme kamerpot. Afval kwam uit een schacht naar beneden vallen en deed het water elke minuut opspatten.

Gareth rende naar de dichtstbijzijnde bediende en greep wanhopig zijn arm.

“Wanneer is de pot voor het laatst geleegd?” vroeg Gareth.

“Hij is slechts enkele minuten geleden meegenomen naar de rivier, mijn heer.”

Gareth draaide zich om en rende de kamer uit. Hij sprintte door de kasteelhallen, terug de wenteltrap op, de koele nachtlucht in. Hij rende over het grasveld richting de rivier, snakkend naar adem.

Toen hij dichterbij kwam, vond hij een plek om zich te verstoppen, achter een grote boom, vlak bij de oever. Hij keek toe hoe twee bedienden de enorme ijzeren pot optilden en hem in de woeste stroming van de rivier leegden.

Hij keek toe tot de pot ondersteboven hing, tot alles wat erin zat eruit was, tot ze de pot weer terughaalden en teruggingen naar het kasteel.

Eindelijk, Gareth was tevreden. Niemand had een mes gezien. Waar het ook was, het lag nu in de rivier, waar het zou worden weggewassen in anonimiteit. Als zijn vader deze nacht zou sterven, zou er geen bewijsmateriaal over zijn om de moordenaar op te kunnen sporen.

Of wel?

₺67,49
Yaş sınırı:
16+
Litres'teki yayın tarihi:
10 ekim 2019
Hacim:
212 s. 4 illüstrasyon
ISBN:
9781632910714
İndirme biçimi: