Kitabı oku: «Een Rite Van Zwaarden », sayfa 3

Yazı tipi:

HOOFDSTUK ZEVEN

Erec opende zijn ogen en bemerkte dat hij in Alistairs armen lag. Hij keek op, recht in haar kristalblauwe ogen, die straalden van liefde en warmte. Er speelde een klein glimlachje rond haar mond, en hij voelde de warmte van haar handen afstralen en door zijn lichaam heen stromen. Hij voelde zich geheel genezen, herboren, alsof hij nooit gewond was geweest. Ze had hem teruggebracht uit de dood.

Erec ging rechtop zitten en keek Alistair vol bewondering aan. Weer vroeg hij zich af wie ze echt was, en hoe ze zulke krachten kon hebben.

Terwijl Erec over zijn hoofd wreef, herinnerde hij het zich: Andronicus’ mannen. De aanval. De kloof. De rots.

Erec sprong overeind en zag al zijn mannen naar hem kijken, alsof ze zijn weder opstand hadden afgewacht—en zijn bevel. Hij zag de opluchting in hun ogen.

“Hoe lang ben ik bewusteloos geweest?” vroeg hij wanhopig aan Alistair. Hij voelde zich schuldig dat hij zijn mannen zo lang alleen had gelaten.

Maar ze glimlachte lief naar hem.

“Slechts een seconde,” zei ze.

Erec begreep het niet. Hij voelde zich zo hersteld, alsof hij jaren had geslapen. Hij voelde zich energiek terwijl hij naar de ingang van de kloof rende en zijn werk zag: de enorme rots versperde nu de doorgang, en Andronicus’ mannen konden er niet meer doorheen komen. Ze hadden het onmogelijke gedaan en het veel grotere leger tegen weten te houden. In elk geval voor nu.

Maar voor hij hun prestatie kon vieren, hoorde Erec ineens geschreeuw van boven zich komen. Hij keek omhoog. Eén van zijn mannen op de klif tuimelde achterover en landde met een doffe klap op de grond.

Erec zag dat zijn lichaam was doorboord met een speer. Er klonk meer geschreeuw. Hij keek naar boven en zag tientallen van Andronicus’ mannen aan de top verschijnen, die met de mannen van de Hertog vochten. Erec besefte ineens wat er was gebeurd: de commandant van het Rijk had zijn troepen opgesplitst. Hij had de ene helft door de kloof heen gestuurd, en de anderen de berg op.

“NAAR DE TOP!” commandeerde Erec. “KLIMMEN!”

De mannen van de Hertog volgen hem terwijl hij recht de berg op rende, zijn zwaard in zijn hand. Het steile gebergte bestond uit rotsen en stof, en elke paar meter gleed hij uit en moest hij zich vastgrijpen om niet achterover te vallen. Het was zo steil dat het eerder een klim was; elke meter omhoog was een gevecht, en zijn mannen hijgden terwijl ze zich als berggeiten een weg naar boven baanden.

“BOOGSCHUTTERS!” schreeuwde Erec.

Beneden stopten enkele tientallen van de boogschutters van de Hertog, en vuurden een regen van pijlen af. Meerdere soldaten van het Rijk vielen schreeuwend van de klif af. Eén van de lichamen kwam op Erec af; hij dook en kon het lichaam nog net ontwijken. Eén van de mannen van de Hertog had echter niet zoveel geluk—hij werd geraakt door een lichaam en viel achterover van de berg af.

De boogschutters van de Hertog stationeerden zichzelf rond de berg en vuurden pijlen af wanneer een soldaat van het Rijk zijn hoofd boven de rand uitstak.

Maar het was een man tegen man gevecht daarboven, en niet alle pijlen raakten hun doelwit: één pijl miste, en raakte per ongeluk één van de mannen van de Hertog in zijn rug. De soldaat schreeuwde het uit, en een soldaat van het Rijk maakte van de gelegenheid gebruik om hem neer te steken. Hij viel schreeuwend van de klif af. Een andere boogschutter wist de soldaat van het Rijk in zijn maag te raken, en ook hij viel over de rand.

Erec en de anderen klommen met alles dat ze hadden de klif op. Terwijl hij de top naderde, gleed hij ineens uit; hij strekte zijn arm uit en wist nog net een dikke boomwortel vast te grijpen. Hij hield zich stevig vast en trok zichzelf toen omhoog, waarna hij zijn weg naar de top vervolgde.

Erec bereikte de top voor de anderen en rende met een strijdkreet naar voren, zijn zwaard hoog geheven, vastberaden om te helpen zijn mannen te verdedigen. Er waren slechts enkele tientallen van zijn mannen hierboven, en elk van hen was verwikkeld in een man tegen man gevecht met soldaten van het Rijk. Ze waren met twee tegen één in de minderheid, en elke seconde verschenen er meer soldaten van het Rijk aan de top.

Erec vocht als een bezetene en stak twee soldaten tegelijk neer. Er was niemand sneller in de strijd dan hij, niet in de hele Ring, en met twee zwaarden in zijn hand putte Erec uit zijn unieke vaardigheden als kampioen van de Zilveren om het Rijk terug te drijven. Hij was een golf van vernietiging. Hij draaide rond en dook en haalde uit, steeds dieper de massa van soldaten van het Rijk in. Hij ontweek, en gaf kopstoten en pareerde, en ging zo snel dat hij zijn schild niet eens hoefde te gebruiken.

Erec ging door hen heen als een wervelwind en schakelde al een tiental soldaten uit voor ze ook maar de kans hadden gekregen om zich te verdedigen. En de mannen van de Hertog deden met hem mee.

Achter hem had de rest van de mannen van de Hertog inmiddels ook de top bereikt, met Brandt en de Hertog voorop. Al snel keerde het tij, en wisten ze de mannen van het Rijk terug te drijven. De lichamen stapelden zich op.

Er was nog één soldaat van het Rijk op de top, en Erec dreef hem naar achteren. Toen gaf hij hem een trap en de soldaat viel de schreeuwend de kloof in.

Erec en zijn mannen stonden hijgend op de klif, en probeerden op adem te komen; Erec liep naar voren, naar de rand van de klif waar het Rijk vandaan was gekomen. Hij wilde zien wat er beneden lag. Het Rijk had wijselijk geen mannen meer naar boven gestuurd, maar Erec had zo’n gevoel dat ze nog wel wat reserves hadden. Zijn mannen voegden zich bij hem en keken ook naar beneden.

Zelfs zijn wildste nachtmerries hadden Erec niet kunnen voorbereiden op wat hij beneden zich zag. Ondanks de honderden mannen die ze hadden gedood, ondanks het feit dat ze erin waren geslaagd om de kloof af te sluiten, er waren nog tienduizenden soldaten van het Rijk daar beneden.

Erec kon het niet geloven. Het had zoveel gekost om zo ver te komen, en alle schade die ze hadden aangericht had niet eens een deuk in het eindeloze leger van het Rijk veroorzaakt. Het Rijk zou gewoon meer mannen naar boven blijven sturen. Erec en zijn mannen zouden er nog tientallen kunnen houden, misschien zelfs honderden. Maar uiteindelijk zouden ze hen niet meer kunnen tegenhouden.

Terwijl Erec daar stond, voelde hij zich hopeloos. Hij wist dat hij zou sterven, hier, vandaag. Er was geen uitweg. Hij had er geen spijt van. Hij had een heldhaftige verdediging opgezet, en als hij dan moest sterven was er geen beter plek dan hier. Hij greep zijn zwaard stevig vast en zette zich schrap. Zijn enige aarzeling was dat Alistair veilig moest zijn.

Misschien, dacht hij, zou hij in een volgende leven meer tijd met haar kunnen doorbrengen.

“Nou, het was een mooie tijd,” klonk een stem.

Erec draaide zich om en zag Brandt naast zich staan, eveneens met zijn hand op het heft van zijn zwaard. Ze hadden samen talloze gevechten doorstaan, waren vele malen in de minderheid geweest—maar Erec had nog nooit de uitdrukking gezien die hij nu op het gezicht van Brandt zag. Het moest die van hem weerspiegelen: ook hij zag de dood.

“We gaan tenminste ten onder met onze zwaarden in onze handen,” zei de Hertog.

Hij zei precies wat Erec al dacht.

Beneden keken de mannen van het Rijk omhoog, alsof ze hen hadden gehoord. Duizenden van hen begonnen zich te verzamelen en gingen met getrokken wapens op de klif af. Honderden boogschutters van het Rijk knielden, en Erec wist dat het bloedvergieten binnen enkele seconden zou beginnen. Hij zette zich schrap en haalde diep adem.

Plotseling klonk er een krijsend geluid vanuit de lucht. Erec tuurde omhoog en vroeg zich af of hij dingen begon te horen. Hij had ooit eens de schreeuw van een draak gehoord, en dit geluid deed hem daar aan denken. Het was een geluid dat hij nooit meer was vergeten, een geluid dat hij tijdens zijn training had gehoord, tijdens de Honderd. Hij had niet verwacht het ooit nog een keer te horen. Het kon niet mogelijk zijn. Een draak? Hier in de Ring?

Erec strekte zijn nek uit. In de verte, door de wolken, zag hij een beeld dat de rest van zijn leven in zijn geheugen gegrift zou staan: daar vloog een enorme paarse draak met grote, gloeiende rode ogen. Het zicht vulde Erec met angst, een grotere angst dan hij ooit had gevoeld.

Maar toen hij beter keek, veranderde zijn angst in verwarring. Het leek wel over er twee mensen op de rug van de draak zaten. Terwijl Erec zijn ogen samenkneep, herkende hij ze. Probeerden zijn ogen hem voor de gek te houden?

Daar, op de rug van de draak, zat Thorgrin. En achter hem, met haar armen om zijn middel, zat Koning MacGils dochter. Gwendolyn.

Voor Erec kon verwerken wat hij zag, dook de draak naar beneden. Ze opende haar mond en krijste. Het geluid was zo scherp dat een rots naast Erec begon te splijten. De grond trilde terwijl de draak een duikvlucht maakte, haar mond opende en vuur spuwde.

De vallei vulde zich met het geschreeuw van duizenden soldaten van het Rijk, terwijl ze verzwolgen werden door de vlammen. Binnen enkele seconden stond de hele vallei in lichterlaaie. Thor stuurde de draak over de mannen van Andronicus heen, en vaagde ze in een oogwenk van weg.

De overgebleven soldaten sloegen op de vlucht. Maar Thor joeg achter hen aan, en zijn draak bleef vuur spuwen.

Binnen enkele momenten waren alle mannen beneden Erec—de mannen van wie hij zo zeker had geweten dat ze tot zijn dood zouden leiden, zelf dood. Er bleef niets in de vallei over behalve verkoolde lichamen en vlammen. Het gehele bataljon van het Rijk was weg.

Erec staarde met open mond omhoog en keek toe hoe de draak hoog de lucht in vloog, met haar enorme vleugels klapperde, en langs hen vloog. Zijn mannen juichten. Ze gingen naar het zuiden.

Erec was sprakeloos van verwondering over Thors heldendaad, zijn onbevreesdheid, over hoe hij dit beest controleerde—en over de kracht van het beest. Erec had een tweede kans gekregen—en zijn mannen ook—en voor het eerst in een lange tijd voelde hij zich weer optimistisch. Nu konden ze winnen. Zelfs tegen een miljoen van Andronicus mannen. Met een beest zoals dat, konden ze winnen.

“Mannen, mars!” commandeerde Erec.

Hij was vastberaden om het spoor van de draak te volgen, de geur van zwavel, de vuurgloed in de lucht, waar het hen ook heen zou leiden. Thorgrin was teruggekeerd, en het was tijd om hem te volgen.

HOOFDSTUK ACHT

Kendrick reed op zijn paard, omgeven door duizenden van zijn mannen. Ze naderden Vinesia, de grote stad waar Andronicus’ bataljon zich had teruggetrokken. Een hoog, ijzeren valhek versperde de ingang. De stenen muren waren dik, en de stad was zowel van binnen als van buiten vergeven met Andronicus’ mannen. Kendrick’s leger was zwaar in de minderheid. En ze hadden het verassingselement niet meer.

Maar dat was nog niet eens het ergste. Van achter de stad verschenen nog duizenden van Andronicus’ mannen, versterkingen. Net toen Kendrick dacht dat ze op de vlucht waren geslagen, was het tij weer gekeerd. Sterker nog, hun leger kwam nu hun kant op. Een enorme, gedisciplineerde golf van verwoesting.

Het enige alternatief was terugtrekken naar Silesia, om de stad te houden tot het Rijk het weer zou bezetten, tot ze weer slaven waren. En dat mocht nooit gebeuren.

Kendrick was nooit iemand geweest die terugdeinsde voor een confrontatie, zelfs niet wanneer hij in de minderheid was. Hetzelfde gold voor alle andere dappere krijgers van MacGils leger, van Silesia, van de Zilveren. Kendrick wist dat ze met hem tot de dood zouden vechten. Terwijl hij het heft van zijn zwaard stevig vast greep, wist hij precies wat hij moest doen.

De mannen van het Rijk lieten een strijdkreet uit, die door Kendricks mannen met een nog luidere strijdkreet werd beantwoord.

Terwijl Kendrick en zijn mannen de helling af galoppeerden om het tegemoetkomende leger te confronteren in een gevecht dat ze niet konden winnen, zetten Andronicus’ mannen de vaart erin. Kendrick voelde de wind door zijn haar gaan, de trilling van het zwaard in zijn hand, en hij wist dat het slechts een kwestie van tijd was voor hij zichzelf weer zou verliezen in dat enorme gekletter van metaal, in die bekende rite van zwaarden.

Ineens hoorde Kendrick tot zijn verassing een gekrijs boven zich; hij keek op naar de hemel en zag iets door de wolken heen barsten. Hij had het al een keer eerder gezien—Thor die op de rug van Mycoples verscheen—maar toch benam het zicht hem de adem. Vooral omdat deze keer Gwen ook op de rug van de draak zat.

Kendricks hart zwol toen hij ze een duikvlucht zag maken en besefte wat er ging gebeuren. Hij grijnsde breed, hief zijn zwaard hoog en spoorde zijn paard aan nog sneller te gaan. Voor het eerst wist hij dat de overwinning op deze dag toch voor hen zou zijn.

*

Thor en Gwen vlogen op de rug van Mycoples door de wolken heen. Haar grote vleugels klapperden sneller en sneller. Thor voelde dat Kendrick en de anderen in gevaar waren, en ze braken door de wolken heen. Onder zich zag hij, tussen de glooiende heuvels van de Ring, de uitgestrekte divisie van Andronicus, die op Kendricks mannen afrende.

Thor stuurde Mycoples naar beneden.

“Duiken!” fluisterde hij.

Ze dook laag, zo dicht bij de grond dat Thor bijna van haar rug af kon springen. Toen opende ze haar bek en spuwde ze vuur. De hitte was verschroeiend. Vuurgolven rolden over de velden en smoorden het doodsbange geschreeuw van de mannen van het Rijk. Mycoples zorgde voor een verwoesting zoals de mannen nog nooit hadden gezien. Ze zette het platteland in vuur en vlam, en duizenden van Andronicus’ mannen werden verzwolgen.

Degenen die het overleefden sloegen op de vlucht. Thor zou de rest van hen aan Kendrick overlaten.

Thor keerde om naar de stad en zag dat zich daar nog duizenden andere soldaten bevonden. Hij wist dat Mycoples niet in zo’n krap gebied kon manoeuvreren, met die steile muren, en dat het te riskant zou zijn om haar daar te laten landen. Thor zag honderden soldaten met pijlen en speren, en hij vreesde voor de schade die ze op zo’n korte afstand zouden kunnen aanrichten. Het beviel hem niets. Hij voelde het Zwaard van het Lot in zijn hand pulseren en hij wist dat dit een strijd was die hij zelf moest uitvechten.

Thor stuurde Mycoples naar beneden en ze landde vlak voor de stad, buiten het enorme ijzeren valhek.

Thor leunde naar voren en fluisterde in Mycoples’ oor: “Het hek. Brand het plat en ik zal het vanaf daar overnemen.”

Mycoples zat daar en krijste naar hem. Ze klapperde ongewillig met haar vleugels. Ze wilde bij Thor blijven en aan zijn zijde vechten in de stad. Maar Thor wilde haar de kans niet geven.

“Dit is mijn gevecht,” hield hij vol. “En ik heb jou nodig om Gwen in veiligheid te brengen.”

Mycoples leek hem te begrijpen. Ineens kromde ze haar nek en ze spuwde vuur naar het ijzeren hek, dat begon te smelten.

Thor boog zich naar Mycoples.

“Ga!” fluisterde hij naar haar. “Breng Gwen in veiligheid.”

Thor sprong van haar rug of en hij voelde het Zwaard van het Lot in zijn hand pulseren.

“Thor!” riep Gwen uit.

Maar Thor rende al naar de gesmolten hekken. Hij hoorde Mycoples opstijgen en wist dat ze Gwen in veiligheid zou brengen.

Thor sprintte door de poorten, de binnenplaats op, recht het hart van de stad in, naar de duizenden soldaten. Het Zwaard van het Lot vibreerde in Thors hand als een levend wezen, en leek hem te dragen, alsof hij lichter was dan lucht. Het enige dat hij hoefde te doen was het vasthouden.

Thor voelde zijn arm en pols en lichaam bewegen. Het zwaard sneed door de mannen heen alsof ze van boter waren en doodde er tientallen in één enkele slag. Thor draaide om zijn af en verwoestte alles om zich heen. Eerst trachtte het Rijk terug te vechten; maar toen Thor door schilden, wapenrustingen en wapens heen sneed alsof ze niet bestonden, nadat hij rijen van mannen had gedood, beseften ze waar ze het tegen op moesten nemen: een magische, niet te stoppen wervelwind van verwoesting.

Er brak chaos uit in de stad. De duizenden soldaten van het Rijk probeerden te vluchten en bij Thor uit de buurt te komen. Maar ze konden nergens heen. Thor, die zich liet leiden door het zwaard, was veel te snel, als een bliksem die zich door de stad verspreidde. De soldaten renden in paniek tegen elkaar op, tegen de stadsmuren, en verdrongen zich om eruit te komen.

Thor liet hen niet ontsnappen. Hij sprintte door alle hoeken van de stad met een snelheid die hij nooit voor mogelijk had kunnen houden. Hij dacht aan Gwendolyn, aan wat Andronicus haar had aangedaan, en hij wilde wraak. Het was tijd om alles te rectificeren wat Andronicus had gedaan.

Andronicus. Zijn vader. De gedachte brandde in hem. Met elke uithaal van het zwaard beeldde Thor zich in dat hij hem doodde. Thor wilde iemand anders zijn, van iemand anders. Hij wilde een vader op wie hij trots kon zijn. Als het maar geen Andronicus was. En als hij genoeg van deze mannen doodde, kon hij misschien, heel misschien, eindelijk van hem verlost zijn.

Thor vocht als in een waas. Hij sloeg alle kanten op, tot hij zich uiteindelijk realiseerde dat hij in het niets sloeg. Hij keek om zich heen en zag dat alle tienduizenden soldaten van Andronicus op de grond lagen, dood. De stad was gevuld met lichamen. Er was niemand meer om te doden.

Thor stond alleen op de binnenplaats, hijgend, het zwaard gloeiend in zijn handen.

Thor hoorde een gejuich in de verte; hij werd opgeschrikt uit zijn gedachten en rende de stad uit. In de verte zag hij Kendricks mannen, die de overgebleven troepen van het leger opjoegen.

Terwijl Thor door de stadspoorten rende zag Mycoples hem. Ze had op zijn terugkeer gewacht en landde, Gwen nog steeds op haar rug. Thor steeg op en ze gingen weer de lucht in.

Ze vlogen over Kendricks leger heen en Thor keek op hen neer, over de massa’s mannen en paarden en stof. Voor hen renden de overgebleven soldaten van Andronicus’ leger.

“Omlaag,” fluisterde Thor.

Ze doken omlaag en gingen achter de soldaten vliegen. Mycoples spuwde vuur en vaagde de ene na de andere rij uit. Er rees geschreeuw op, en al snel hadden ze de hele achterhoede weggevaagd.

Eindelijk was er niemand meer over om te doden.

Ze vlogen door over de uitgestrekte velden. Thor wilde er zeker van zijn dat er niemand meer over was. In de verte zag Thor het grote gebergte, de Hooglanden, die het Oosten van het Westen scheidde. Tussen hier en de Hooglanden was geen levende soldaat van het Rijk meer te bekennen. Thor was tevreden.

Het hele Westelijk Koninkrijk van de Ring was bevrijd. Er waren vandaag genoeg doden gevallen. De zon begon onder te gaan, en wat er achter de Hooglanden lag, kon wachten.

Thor cirkelde terug naar Kendrick. Het platteland gleed onder hem langs en al snel hoorde hij het geschreeuw en gejuich van de mannen die omhoog keken en zijn naam riepen.

Hij landde voor het leger en steeg af, waarna hij Gwendolyn omlaag hielp.

Ze werden toegejuicht door de grote groep, die naar voren rende. Kendrick, Godfrey, Reece en zijn andere broeders van de Krijgsmacht, de Zilveren—iedereen waar Thor om gaf kwam naar hen toerend om hen te omhelzen.

Eindelijk waren ze weer herenigd. Eindelijk waren ze vrij.

HOOFDSTUK NEGEN

Andronicus stormde door zijn kamp. In een impuls van woede haalde hij uit met zijn lange klauwen en onthoofdde hij een jonge soldaat, die op dat moment helaas vlakbij stond. Andronicus onthoofdde de ene na de andere soldaat, tot zijn mannen uiteindelijk doorkregen dat ze bij hem uit de buurt moesten blijven. Ze hadden beter moeten weten wanneer hij in een bui als deze was.

Soldaten doken uit de weg terwijl Andronicus door het kamp beende en bleven op een afstand. Zelfs zijn generaals bleven uit de buurt. Zij wisten inmiddels wel beter.

Een nederlaag was één ding. Maar een nederlaag zoals deze—dat was nog nooit voorgekomen in de geschiedenis van het Rijk. Andronicus was nog nooit eerder verslagen. Zijn leven had bestaan uit een eindeloze serie van overwinningen, de ene nog wreder en bevredigender dan de vorige. Hij had nooit geweten hoe het voelde om verslagen te worden. Nu wel. En het beviel hem niets.

De gebeurtenissen maalden door Andronicus’ hoofd. Hij kon niet begrijpen hoe het zo mis kon zijn gegaan. Gisteren had zijn overwinning nog compleet geleken, alsof de Ring al van hem was. Hij had het Koninklijk Hof vernietigd en Silesia veroverd; hij had alle MacGils onderworpen en hun leider, Gwendolyn, vernederd; hij had hun beste soldaten gemarteld aan de kruisen, hij had Kolk al vermoord, en hij had op het punt gestaan om Kendrick en de anderen te executeren. Argon had zich met zijn affaires bemoeid en Gwendolyn meegenomen voor hij haar had kunnen doden, en Andronicus had op het punt gestaan om dat recht te zetten, om haar terug te halen en haar samen met de anderen te executeren. Hij was nog maar een dag verwijderd geweest van een complete overwinning.

En toen was alles veranderd. Thor en die draak waren aan de horizon verschenen en waren neergedaald als een wolk, en ze waren er met hun vlammen en Zwaard van het Lot in geslaagd om complete divisies weg te vagen. Andronicus had alles vanaf een veilige afstand gadegeslagen; het was een goed idee geweest om zich hier terug te trekken, aan deze kant van de Hooglanden, terwijl zijn verkenners hem nieuws brachten over de schade die Thor en de draak hadden aangericht. In het zuiden, vlak bij Savaria, was een compleet bataljon weggevaagd; in het Koninklijk Hof en in Silesia was het net zo erg. Nu was het Westelijk Koninkrijk van de Ring, dat hij een dag eerder nog volledig in zijn macht had gehad, bevrijd. Het was onbegrijpelijk.

Hij werd ziedend bij de gedachte aan het Zwaard van het Lot. Hij had zoveel moeite gedaan om het weg te houden bij de Ring, en nu was het weer terug, en daarmee was ook het Schild weer ingeschakeld. Dat betekende dat hij hier vast zat met de mannen die hij had; hij kon natuurlijk weg, maar hij kon geen versterkingen meer naar binnen krijgen. Hij schatte dat hij nog ongeveer een half miljoen soldaten hier had, aan deze kant van de Hooglanden. Dat betekende dat ze in de meerderheid waren tegen de MacGils; maar tegen Thor, het Zwaard van het Lot en die draak, maakten aantallen niets meer uit. Nu waren, ironisch gezien, de kansen tegen hem gekeerd. Het was een positie waar hij zich nog niet eerder in had bevonden.

Alsof dat allemaal nog niet erg genoeg was, hadden zijn spionnen hem ook vertelt over onrust aan het thuisfront, in de hoofdstad van het Rijk, over de samenzweringen van Romulus om de troon van hem af te nemen.

Andronicus gromde van woede terwijl hij door zijn kamp stormde en op zoek ging naar iemand om de schuld te geven. Als commandant wist hij dat het nu tactisch gezien het slimst was om zich terug te trekken en de Ring te verlaten, voor Thor en zijn draak hem zouden vinden. Op die manier zou hij de troepen die hij nog overhad kunnen redden, zouden ze aan bood kunnen gaan van zijn schepen en terugvaren naar het Rijk, waar hij zijn plek op de troon veilig zou kunnen stellen. Tenslotte was de Ring niets meer dan een vlekje in het Rijk, en elke grote commandant had recht op tenminste één nederlaag. Hij zou nog steeds heersen over negenennegentig procent van de wereld, en hij wist dat hij daar tevreden mee zou moeten zijn.

Maar dat was niet de denkwijze van de Grote Andronicus. Andronicus was niet iemand die voorzichtig of snel tevreden was. Hij was altijd zijn passies achterna gegaan, en hoewel hij wist dat het riskant was, was hij niet klaar om deze plek te verlaten, om zijn nederlaag te accepteren, en om de Ring uit zijn greep te laten glijden. Zelfs al zou hij zijn hele Rijk moeten opofferen, hij zou een manier vinden om deze plek te vernietigen en te domineren. Hoe dan ook.

Andronicus had geen macht over de draak of het Zwaard van het Lot. Maar Thorgrin… dat was een ander verhaal. Zijn zoon.

Andronicus stopte en zuchtte bij de gedachte. Hoe ironisch: zijn eigen zoon, het laatste obstakel voordat hij heerser was van de hele wereld. Op de één of andere manier was het passend. Onvermijdelijk. Het waren altijd, wist hij, de mensen die het dichtst bij je stonden die je het meeste pijn deden.

Hij herinnerde zich de profetie. Het was natuurlijk een fout geweest om zijn zoon in leven te laten. Zijn grote fout in het leven. Maar hij had een zwakke plek voor hem gehad, ondanks het feit dat hij wist dat de profetie aangaf dat dat tot zijn eigen ondergang zou leiden. Hij had Thor laten leven, en nu was de tijd gekomen dat hij daar de prijs voor moest betalen.

Andronicus, wiens generaals hem op een veilige afstand volgden, bereikte de rand van het kamp en zag de tent die kleiner was dan de anderen, de enige rode tent in een zee van zwart en goud. Er was slechts één persoon die de onbeschaamdheid had om tent in een andere kleur op te zetten, de enige die zijn mannen vreesden.

Rafi.

Rafi was Andronicus’ persoonlijke tovenaar. Hij was het meest sinistere wezen dat hij ooit had ontmoet. Rafi had Andronicus bij elke stap geadviseerd, had hem beschermd met zijn kwade energie, en hij was voor een groot deel verantwoordelijk voor zijn macht. Andronicus haatte het dat hij zich nu tot hem moest wenden, dat hij moest toegeven dat hij hem nodig had. Maar wanneer hij geconfronteerd werd met iets dat niet van deze wereld was, iets magisch, was Rafi altijd degene waar hij heen ging.

Terwijl Andronicus de tent benaderde, werd hij aangestaard door twee kwaadaardige wezens, lang en dun, hun gezichten verborgen onder hun rode mantels. Hun gloeiende, gele ogen staarden hem aan van onder hun kappen. Zij waren de enige wezens in het hele kamp die het waagden om niet te buigen in zijn aanwezigheid.

“Ik sommeer Rafi,” verklaarde Andronicus.

De twee wezens trokken de tentflappen opzij.

Op dat moment kwam er een afschuwelijke stank uit de tent, die Andronicus deed terugdeinzen.

Hij wachtte. Alle generaals stopten achter Andronicus en keken verwachtingsvol toe. Er viel een gespannen stilte in het kamp.

Eindelijk verscheen er een mager en lang wezen uit de tent, twee keer zo lang als Andronicus, en zo dun als de tak van een olijfboom. Hij was gekleed in donkerrode gewaden en zijn gezicht werd bedenkt door zijn kap.

Rafi stond daar en staarde hem aan, en Andronicus ving een glimp op van zijn gele ogen, die verzonken lagen in zijn veel te bleke vlees.

De spanning was te snijden.

Uiteindelijk stapte Andronicus naar voren.

“Ik wil Thorgrin dood hebben,” zei Andronicus.

Na een lange stilte grinnikte Rafi. Het was een diep, verontrustend geluid.

“Vaders en zoons,” zei hij. “Altijd hetzelfde.”

Andronicus brandde van ongeduld.

“Kun je helpen?” drong hij aan.

Rafi bleef hem zwijgend aankijken, zo lang dat Andronicus overwoog om hem te doden. Maar hij wist dat dat zinloos was. Ooit had Andronicus in een woede bui getracht om hem neer te steken, en zijn zwaard was in zijn hand gesmolten. Het heft had zijn hand verbrand; het had maanden geduurd voor de pijn was verdwenen.

Dus Andronicus bleef knarsetandend staan.

Uiteindelijk maakte Rafi een spinnend geluid van onder zijn kap.

“De energieën waar de jongen door omgeven wordt zijn erg sterk,” zei Rafi langzaam. “Maar iedereen heeft een zwakke plek. Hij is verheven door magie. Hij kan ook worden verslagen door magie.”

Andronicus deed geïntrigeerd een stap naar voren.

“Over welke magie spreek je?”

Rafi pauzeerde even.

“Een soort magie die je nog nooit hebt gezien,” antwoordde hij. “Het soort dat alleen voor een wezen als Thor is weggelegd. Hij is jouw probleem, maar hij is ook meer dan dat. Hij zal nog machtiger worden dan jij. Als hij het overleeft.”

Andronicus was ziedend.

“Vertel me hoe ik hem kan vangen,” wilde hij weten.

Rafi schudde zijn hoofd.

“Dat is altijd jouw zwakte geweest,” zei hij. “Jij kiest ervoor om hem gevangen te nemen, niet om hem te doden.”

“Ik zal hem eerst gevangen nemen,” zei hij. “Daarna zal ik hem doden. Is er een manier of niet?”

Er volgde een lange stilte.

“Er is een manier om hem zijn krachten te ontnemen, ja,” zei Rafi. “Zonder zijn geliefde Zwaard, en zonder zijn draak, is hij slechts een gewone jongen.”

“Laat me zien hoe,” eiste Andronicus.

Stilte.

“Voor een prijs,” antwoordde Rafi uiteindelijk.

“Wat je wil,” zei Andronicus. “Ik geef je alles wat je wil.”

Er volgde een lang, duister gegrinnik.

“Ik denk dat je daar op een dag spijt van zult krijgen,” antwoordde Rafi. “Heel veel spijt.”

Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.