Kitabı oku: «Een Toernooi Van Ridders »

Yazı tipi:

E e n t o e r n o o i v a n r I d d e r s

(Boek #16 in de tovenaarsring)

Morgan Rice

Over Morgan Rice

Morgan Rice is de #1 bestseller en USA Today bestseller auteur van de epische fantasie serie DE TOVENAARSRING, bestaande uit zeventien boeken: van de #1 bestseller serie DE VAMPIERVERSLAGEN, bestaande uit elf boeken (en nog meer onderweg); van de #1 bestseller serie DE OVERLEVINGSTRILOGIE, een post-apocalyptische thriller bestaande uit twee boeken (en nog meer onderweg); en van de nieuwe epische fantasie serie KONINGEN EN TOVENAARS, bestaande uit zes boeken. Morgan’s boeken zijn beschikbaar in audio en gedrukte edities en vertalingen zijn beschikbaar in ruim 25 talen.

Morgan hoort graag van u, dus ga naar www.morganricebooks.com en schrijf je in voor de e-mail lijst, ontvang een gratis boek, ontvang gratis weggevers, download de gratis app, ontvang het laatste exclusieve nieuws, connect op Facebook en Twitter en hou contact!

Morgan Rice in de pers

“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: intriges, samenzweringen, mysteries, dappere ridders en opbloeiende relaties vol met gebroken harten, bedrog en verraad. Het houdt je uren bezig en is voor alle leeftijden geschikt. Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van alle fantasie lezers.”

Books and Movie Reviews, Roberto Mattos

“[Een] vermakelijk epische fantasie.”

Kirkus Reviews

“Het begin van opmerkelijke dingen zijn aanwezig.”

San Francisco Boek Review

“Vol met actie …. Rice's schrijven is solide en de stelling intrigerend.”

Publishers Weekly

“Een levendige fantasie ….Het begin van wat een episch jong volwassen serie belooft.”

Midwest Book Review

Boeken door Morgan Rice

KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)

DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek #5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)

DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)

EEN TOERNOOI VAN RIDDERS (Boek #16)

DE GAVE VAN STRIJD (Boek #17)

DE OVERLEVINGSTRILOGIE

ARENA EEN: SLAVENDRIJVERS (Boek #1)

ARENA TWEE (Boek #2)

DE VAMPIERVERSLAGEN

VERANDERD (Boek #1)

GELIEFD (Boek #2)

VERRADEN (Boek #3)

VOORBESTEMD (Boek #4)

BEGEERD (Boek #5)

VERLOOFD (Boek #6)

BELOOFD (Boek #7)

GEVONDEN (Boek #8)

HERREZEN (Boek #9)

HUNKEREND (Boek #10)

LOT (Boek #11)



Luister naar DE TOVENAARSRING serie in audio boek format!

Copyright © 2014 by Morgan Rice

All rights reserved. Except as permitted under the U.S. Copyright Act of 1976, niets van deze uitgave mag worden gereproduceerd, gedistribueerd of doorgegeven in enige vorm of via enige middelen, of in een database systeem opgeslagen worden zonder voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit e-book is alleen voor uw persoonlijk genot bedoeld. Dit e-book mag niet doorverkocht of aan anderen weggegeven worden. Als u dit boek met anderen wilt delen, koopt u dan een extra kopie voor iedere ontvanger. Als u dit e-book leest en u heeft het niet gekocht, of het is niet voor uw gebruik gekocht, geeft u het dan terug en koop uw eigen kopie. Dank u dat u het harde werk van de auteur respecteert.

Deze roman is fictie. Namen, karakters, zaken, ondernemingen, plaatsen, gebeurtenissen en voorvallen zijn ofwel het product van de verbeelding van de auteur ofwel fictief gebruikt. Enige overeenkomsten met bestaande personen, levend of dood, berusten geheel op toeval.

Jacket image Copyright Isoga, used under license from Shutterstock.com.


INHOUD


HOOFDSTUK ÉÉN

HOOFDSTUK TWEE

HOOFDSTUK DRIE

HOOFDSTUK VIER

HOOFDSTUK VIJF

HOOFDSTUK ZES

HOOFDSTUK ZEVEN

HOOFDSTUK ACHT

HOOFDSTUK NEGEN

HOOFDSTUK TIEN

HOOFDSTUK ELF

HOOFDSTUK TWAALF

HOOFDSTUK DERTIEN

HOOFDSTUK VEERTIEN

HOOFDSTUK VIJFTIEN

HOOFDSTUK ZESTIEN

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

HOOFDSTUK ACHTTIEN

HOOFDSTUK NEGENTIEN

HOOFDSTUK TWINTIG

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG

HOOFDSTUK DERTIG

HOOFDSTUK EENENDERTIG

HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG

HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG

HOOFDSTUK VIERENDERTIG

HOOFDSTUK ÉÉN

Thorgrin stond aan de boeg van het slanke schip en hield de reling stevig vast. Zijn haar waaide in de wind en hij keek met een somber voorgevoel naar de horizon. Hun schip, van de piraten gepikt, zeilde zo snel als de wind ze kon dragen. Elden, O’Connor, Matus, Reece, Indra en Selese werkten aan de zeilen. Engel stond naast hem en Thor, zo gretig als hij was, wist dat ze niet sneller konden gaan. Maar toch wenste hij dat het wel zo was. Na al die tijd voelde hij eindelijk met zekerheid dat Guwayne verderop was, net voorbij de horizon, op het Eiland der Licht. En hij voelde met net zoveel zekerheid dat Guwayne in gevaar was.

Thor begreep niet hoe dat kon. Toen hij hem de laatste keer had verlaten was Guwayne tenslotte veilig op het Eiland der Licht, onder bescherming van Ragon, een tovenaar die net zo machtig als zijn broer was. Argon was de meest machtige tovenaar die Thorgrin ooit had gekend – hij had zelfs de hele Ring beschermd – en Thor kon zich niet indenken dat Guwayne enig kwaad kon overkomen terwijl hij onder bescherming van Ragon stond.

Of er moest een macht zijn waar Thorgrin nog nooit van gehoord had, een macht van een donkere tovenaar die gelijk was aan die van Ragon. Kon er een gebied bestaan, een donkere macht, een kwaadaardige tovenaar, waar hij niets vanaf wist?

Maar waarom kwamen ze achter zijn zoon aan?

Thor dacht aan de dag dat hij met heel veel haast van het Eiland der Licht was gevlucht, in de ban van zijn droom, zo gedreven om bij het krieken van de dag de plek te verlaten. Nu hij terugkeek besefte Thor zich dat hij door een donkere macht die hem van zijn zoon weglokte misleid was. Dankzij Lycoples, die nog steeds krijsend boven zijn schip cirkelde en aan de horizon verdween en weer verscheen, keerde hij weer naar het Eiland terug. Hij ging eindelijk de goede richting op. Nu wist Thor dat de tekenen de hele tijd vlak onder zijn neus waren. Hoe had hij ze niet kunnen zien? Welke donkere macht bracht hem op een dwaalspoor?

Thor dacht aan de prijs die hij had moeten betalen: de demonen die uit de hel losgelaten waren, de vloek van de donkere heer. Hij wist dat hem nog meer vloeken, nog meer beproevingen stonden te wachten en hij wist zeker dat dit er ook één van was. Hij vroeg zich af welke testen hem nog stonden te wachten. Zou hij zijn zoon ooit terug krijgen?

“Maak je geen zorgen,” klonk een zoete stem.

Thor keek omlaag en zag Engel aan zijn shirt trekken.

“Alles komt in orde,” voegde ze met een glimlach toe.

Thor glimlachte naar haar en legde een hand op haar hoofd. Zoals altijd was hij door haar aanwezigheid gerustgesteld. Hij was van Engel gaan houden alsof ze zijn dochter was, de dochter die hij niet had. Haar aanwezigheid stelde hem gerust.

“En zo niet,” voegde ze met een glimlach toe, “dan neem ik ze wel onder handen!”

Ze hief trots de kleine boog omhoog die O’Connor voor haar gesneden had en liet Thor zien hoe ze een pijl kon afschieten. Thor glimlachte geamuseerd terwijl ze haar boog tot borsthoogte ophief, er trillend een kleine houten pijl inlegde en de snaar naar achteren trok. Ze liet los en haar kleine houten pijl vloog trillend overboord de oceaan in.

“Heb ik een vis gedood!?” vroeg ze opgewonden terwijl ze naar de reling rende en vrolijk keek.

Thor keek in het schuimende water van de zee en hij wist het niet zeker. Maar hij glimlachte toch.

“Ik weet zeker van wel,” zei hij geruststellend. “Misschien wel een haai.”

Thor hoorde in de verte een kreet en hij was plotseling weer op zijn hoede. Zijn hele lichaam bevroor terwijl hij het heft van zijn zwaard greep en over het water naar de horizon uitkeek.

De dikke grijze wolken klaarden langzaam op en toonden een horizon waarvan Thor’s hart zakte: in de verte stegen zwarte rookpluimen op. Toen nog meer wolken opklaarden, zag Thor dat ze van een eiland in de verte kwamen – niet zomaar een eiland, maar een eiland met steile klippen die hoog in de lucht rezen met een breed tableau er bovenop. Een eiland die hij niet met een andere kon verwarren.

Het Eiland der Licht.

Thor voelde een pijn in zijn borst toen hij zag dat de lucht zwart was van kwaadaardige wezens, gelijk uitziende waterspuwers. Ze cirkelden als gieren boven wat er nog van het eiland over was, hun kreten vulden de lucht. Het waren er enorm veel en onder hen lag het hele eiland in vlammen. Geen hoekje was ongeschonden.

“SNELLER!” schreeuwde Thor in de wind, wetende dat het tevergeefs was. Het was het meest hulpeloze gevoel van zijn leven.

Maar er was niets meer wat hij kon doen. Hij keek naar de vlammen, de rook, de monsters die weggingen. Hij hoorde Lycoples boven krijsen en hij wist dat het te laat was. Niets kon het overleefd hebben. Alles wat er op het eiland was – Ragon, Guwayne, alles – zou zonder twijfel dood zijn.

“NEE!” schreeuwde Thorgrin. Hij vervloekte de hemelen en de oceaan besproeide hem in zijn gezicht terwijl het hem, te laat, naar het eiland der dood droeg.

HOOFDSTUK TWEE

Gwendolyn stond alleen, weer terug in de Ring. Ze was in het kasteel van haar moeder en ze keek naar haar omgeving en besefte dat er iets niet in orde was. Het kasteel was verlaten, ongemeubileerd, alles was weggehaald; de ramen waren weg, de schitterende glas-in-lood ramen die ze eens versierd hadden, er was niets dan uitsnedes in het steen en het zonlicht stroomde naar binnen. Stof dwarrelde in de lucht en het voelde aan alsof het in een duizend jaar niet bewoond was.

Gwen keek uit en zag het landschap van de Ring. Een plaats die ze eens had gekend en met heel haar hart van gehouden had. Het was nu dor, verdraaid, grotesk. Alsof er niets goed meer in de wereld over was.

“Mijn dochter,” klonk een stem.

Gwendolyn draaide zich om en schrok toen ze haar moeder zag staan. Ze keek terug met een getekend en ziekelijk gezicht, nauwelijks de moeder die ze eens kende en zich herinnerde. Het was de moeder die ze zich van haar sterfbed herinnerde, de moeder die eruit zag alsof ze te oud voor één leven was.

Gwen kreeg een prop in haar keel en ze besefte hoeveel ze haar had gemist, ondanks alles wat er tussen ze was gebeurd. Ze wist niet of ze haar miste of haar familie of iets bekends, de Ring. Wat zou ze er niet voor over hebben om weer thuis te zijn, terug in het bekende.

“Moeder,” antwoordde Gwen, ze kon nauwelijks geloven wat ze zag.

Gwen reikte naar haar en plotseling was ze ergens anders. Ze stond op een eiland, aan de rand van een klif en het eiland was verkoold. Het was tot de grond toe afgebrand. De sterke geur van rook en zwavel hing in de lucht en brandde haar neusgaten. Ze keek over het eiland uit en terwijl de aswolken in de wind uiteen dreven zag ze een gouden wieg staan, verbrand. Het was het enige object in dit landschap dat uit sintels en as bestond.

Gwen’s hart klopte in haar keel terwijl ze naar voren liep, bang om haar zoon erin te zien, of dat hij in orde was. Een deel van haar was blij om erin te kijken en hem vast te houden, om hem tegen haar borst aan te klemmen en hem nooit meer te laten gaan. Maar een ander deel was bang dat hij er niet zou zijn – of erger, dat hij dood zou zijn.

Gwen rende naar voren, leunde voorover en keek in de wieg. Haar hart zonk toen ze zag dat het leeg was.

“GUWAYNE!” schreeuwde ze in doodsangst uit.

Gwen hoorde hoog in de lucht gekrijs, passend bij die van haar. Toen ze omhoog keek zag ze een zwerm van zwarte wezens en gelijk uitziende waterspuwers wegvliegen. Haar hart stopte toen ze in de klauwen van de laatste een baby huilend zag hangen. Hij werd in de hemel van naargeestigheid weggedragen, omhoog gehesen door een zwerm van duisternis.

“NEE!” gilde Gwen.

Gwen werd schreeuwend wakker. Ze zat rechtop in bed en keek overal naar Guwayne, uitreikend om hem te redden, om hem tegen haar borst aan te klemmen.

Maar hij was nergens.

Gwendolyn zat hijgend in bed en probeerde erachter te komen waar ze was. Het zachte licht van de dageraad kwam door de ramen heen en het duurde even voordat ze het doorhad: de Bergrug. Het kasteel van de Koning.

Gwen voelde iets aan haar handpalm en toen ze neerkeek zag ze dat Krohn haar hand likte en daarna zijn hoofd op haar schoot legde. Ze aaide zijn hoofd terwijl ze op de rand van het bed zat, hijgend, zich langzaam oriënterend met het gewicht van haar droom op haar.

Guwayne, dacht ze. De droom voelde zo echt aan. Ze wist dat het meer dan een droom was – het was een visioen. Waar hij ook was, Guwayne was in moeilijkheden. Hij was door een of andere donkere macht ontvoerd. Ze kon het voelen.

Gwendolyn stond opgewonden op. Meer dan ooit voelde ze een aandrang om haar zoon te vinden, om haar man te vinden. Meer dan alles wilde ze hem zien en vasthouden. Maar ze wist dat het niet zo mocht zijn.

Terwijl ze haar tranen droogde, wikkelde ze haar zijden gewaad om haar heen. Ze liep snel de kamer door, de kinderhoofdjes voelden glad en koud aan onder haar blote voeten, en ze bleef bij het grote gewelfde raam rondhangen. Ze duwde het glas-in-lood raam open en het gedempte ochtendlicht viel naar binnen, de eerste zon kwam op, het platteland werd met scharlaken overstroomd. Het was adembenemend. Gwen keek naar buiten, naar de Bergrug, naar de vlekkeloze hoofdstad en overal eromheen het eindeloze platteland, glooiende heuvels en weelderige wijngaarden. Het was een overvloed zoals ze nog nooit op één plek had gezien. Daarachter verlichtte het sprankelende blauw van het meer de ochtend – en daarachter lagen de bergtoppen van de Bergrug in een perfecte cirkel. Ze omcirkelden de plek die in de mist bedekt lag. Het leek alsof er op deze plek geen kwaad plaats kon vinden.

Gwen dacht aan Thorgrin, aan Guwayne, ergens daar achter die bergtoppen. Waar waren ze? Zou ze hen ooit weer zien?

Gwen liep naar de waterbak, spetterde water in haar gezicht en kleedde zich snel aan. Ze wist dat ze Thorgrin en Guwayne niet zou vinden als ze in haar kamer zou blijven zitten en ze voelde meer dan ooit dat ze het moest doen. Als iemand haar kon helpen, dan was het wel de Koning. Hij moest een manier weten.

Gwen dacht aan haar gesprek met hem terwijl ze over de toppen van de Bergrug wandelden en Kendrick zagen vertrekken, ze dacht aan de geheimen die hij aan haar onthuld had. Zijn sterven. Het sterven van de Bergrug. Er was nog meer, meer geheimen die hij zou gaan onthullen – maar ze werden onderbroken. Zijn adviseurs hadden hem voor dringende zaken meegevoerd en toen hij wegging beloofde hij meer te vertellen – en haar om een gunst te vragen. Wat was de gunst? vroeg ze zich af. Wat wilde hij van haar?

De Koning had aan haar gevraagd om hem bij het ochtendgloren in zijn troon kamer te ontmoeten. En Gwen haastte zich met aankleden, wetende dat ze al laat was. Door haar dromen voelde ze zich een beetje slap.

Terwijl ze door de kamer snelde kreeg ze een steek van de honger. De uithongering van de Grote Woestenij eiste nog steeds zijn tol en ze keek naar de tafel die vol met lekkernijen lag – broden, fruit, kazen, puddings – en ze pakte snel wat en at terwijl ze liep. Ze pakte meer dan ze nodig had en terwijl ze liep voerde ze de helft aan Krohn, die naast haar liep te janken en hij griste het uit haar handen. Ze was zo dankbaar voor dit voedsel, het onderdak, deze overvloedige kamers – het voelde bijna alsof ze terug was in het Hof van de Koning, in het kasteel waar ze was opgegroeid.

Terwijl ze de kamer verliet sprongen bewakers in de houding en ze duwden de zwaren eiken deur open. Ze schreed langs ze heen, de zacht verlichte stenen gangen van het kasteel in. De fakkels brandden nog steeds.

Gwen bereikte het einde van de gang en ging samen met Krohn een paar spiraalvormige trappen op, totdat ze de bovenste verdieping bereikte. Ze wist dat hier de troon kamer van de Koning was, ze raakte al bekend met dit kasteel. Ze liep snel een andere gang door en wilde net een gewelfde opening in het steen passeren toen ze iets in haar ooghoeken opmerkte. Ze liep terug en was verrast toen ze iemand in de schaduwen zag staan.

“Gwendolyn?” zei hij met een vlotte stem, te gemaakt, en hij kwam met een zelfingenomen glimlach op zijn gezicht uit de schaduwen tevoorschijn.

Gwendolyn knipperde, stapte naar achteren en ze moest even nadenken wie hij was. Ze was de laatste dagen aan zoveel mensen geïntroduceerd en het was allemaal een beetje vervaagd.

Maar dit was een gezicht die ze niet kon vergeten. Ze besefte dat het de zoon van de Koning was, de andere van de tweeling, die ene met het haar, die zich tegen haar uitgesproken had.

“Jij bent de zoon van de Koning,” herinnerde ze zich hardop. “Het derde kind.”

Hij grijnsde, een gemene grijns die ze niet leuk vond, en hij stapte nogmaals naar voren.

“Het tweede kind, eigenlijk,” corrigeerde hij. “We zijn een tweeling, maar ik was er het eerst.”

Gwen bekeek hem toen hij dichterbij kwam en ze zag dat hij onberispelijk gekleed en geschoren was. Zijn haar was gekapt en rook naar parfum en olie, hij had de mooiste kleding aan die ze ooit had gezien. Hij had een zelfingenomen uiterlijk en hij rook naar arrogantie en eigendunk.

“Ik heb liever niet dat men mij als een tweeling ziet,” vervolgde hij. “Ik ben mijzelf. Mijn naam is Mardig. Het is alleen maar mijn lot in het leven dat ik als een tweeling geboren ben, één die ik niet onder controle kon hebben. Men kan wel zeggen, het lot van de kroon,” concludeerde hij filosofisch.

Gwen vond het niet prettig om in zijn aanwezigheid te zijn, het prikte nog steeds hoe hij haar de vorige avond had behandeld. Ze voelde Krohn naast haar zich samentrekken en de haren in zijn nek stonden recht overeind toen hij tegen haar been aan wreef. Ze was ongeduldig om te weten te komen wat hij van haar wilde.

“Hang je altijd in de schaduwen van deze gangen rond?” vroeg ze.

Mardig grijnsde toen hij dichterbij kwam, een beetje te dichtbij voor haar doen.

“Het is tenslotte mijn kasteel,” antwoorde hij territoriaal. “Ik sta erom bekend erdoor te dwalen.”

“Jouw kasteel?” vroeg ze. “En niet van je vader?”

Zijn uitdrukking werd donkerder.

“Alles op zijn tijd,” antwoordde hij cryptisch en kwam nog een stap dichterbij.

Gwendolyn merkte dat ze onvrijwillig een stap achteruit deed, ze vond het gevoel van zijn aanwezigheid niet prettig en Krohn begon te grommen.

Mardig keek minachtend op Krohn neer.

“Wist je dat er geen dieren in ons kasteel slapen?” antwoordde hij.

Gwen fronste verontwaardigd.

“Jouw vader heeft er geen bezwaar tegen.”

“Mijn vader dwingt de regels niet af,” antwoordde hij. “Ik wel. En de bewakers van de Koning staan onder mijn bevel.”

Ze fronste gefrustreerd.

“Heb je me daarom tegen gehouden?” vroeg ze geïrriteerd. “Om de regels voor dieren af te dwingen?”

Hij fronste ook en besefte dat hij waarschijnlijk zijn gelijke had ontmoet. Hij staarde haar aan, zijn ogen in de hare, alsof hij haar beoordeelde.

“Er is geen vrouw in de Bergrug die mij niet wil hebben,” zei hij. “En toch zie ik geen passie in je ogen.”

Gwen gaapte hem verafschuwd aan toen ze uiteindelijk besefte waar het om ging.

“Passie?” herhaalde ze geschokt. “En waarom zou ik? Ik ben getrouwd en de liefde van mijn leven zal spoedig aan mijn zijde terugkeren.”

Mardig lachte hardop.

“Werkelijk?” vroeg hij. “Van wat ik hoor, is hij allang dood. Of zo ver van jou vandaan, dat hij nooit meer aan jouw zijde zal terugkeren.”

Gwendolyn keek hem dreigend aan en haar woede nam toe.

“En zelfs als hij nooit meer zal terugkeren,” zei ze, “zou ik nooit met iemand anders zijn. En zeker niet met jou.”

Zijn uitdrukking werd donkerder.

Ze wilde weggaan, maar hij greep haar bij de arm vast. Krohn gromde.

“Ik vraag niet om wat ik hier wil,” zei hij. “Ik pak het. Je bent in een vreemd koninkrijk, bij de genade van een vreemde gastheer. Je zou er verstandig aan doen om jouw ontvangers een plezier te doen. Tenslotte wordt je zonder onze gastvrijheid terug in de leegte gestuurd. En er zijn heel veel ongelukkige omstandigheden die een gast toevallig kunnen overkomen – zelfs met de beste bedoelingen van een gastheer.”

Ze fronste. Ze had teveel echte dreigingen in haar leven gezien om voor zijn zielige waarschuwingen bang te zijn.

“Ontvangers?” zei ze. “Noem je ons zo? Ik ben een vrije vrouw als je het nog niet was opgevallen. Als ik wil kan ik hier nu zo weg.”

Hij lachte, het was een lelijk geluid.

“En waar zou je naartoe gaan? Terug de Woestenij in?”

Hij glimlachte en schudde zijn hoofd.

“Je mag technisch gezien dan wel vrij zijn,” voegde hij toe. “Maar laat me je dit vragen: wanneer de wereld een vijandige plek is, waar moet je dan naartoe?”

Krohn gromde gevaarlijk en Gwen voelde dat hij klaar was om te springen. Ze schudde de hand van Mardig verontwaardigd van zich af, legde een hand op Krohn’s kop en hield hem tegen. En toen ze naar Mardig terugstaarde, kreeg ze een inval.

“Vertel mij eens, Mardig,” zei ze met een harde en koude stem. “Waarom ben je niet daar buiten, vechtend met je broers in de woestijn? Waarom ben jij als enige achter gebleven? Is angst jouw motivatie?”

Hij glimlachte, maar achter zijn glimlach zag ze lafheid.

“Ridderlijkheid is voor dwazen,” antwoordde hij. “Bruikbare dwazen, die de weg vrijmaken voor de anderen zodat we kunnen hebben wat we willen. Gebruik het woord ‘ridderlijkheid’ en ze kunnen als marionetten gebruikt worden. Ik kan niet zo gemakkelijk gebruikt worden.”

Ze keek hem met walging aan.

“Mijn man en onze Zilver zouden een man als jou uitlachen,” zei ze. “Je zou het geen twee minuten in de Ring uithouden.”

Gwen keek naar de ingang die hij blokkeerde.

“Je hebt twee keuzes,” zei ze. “Je kan opzij gaan of Krohn krijgt het ontbijt dat hij zo graag wilt. Ik denk dat je precies genoeg bent.”

Hij keek op Krohn neer en zag zijn lip trillen. Hij stapte opzij.

Maar ze ging nog niet. In plaats daarvan stapte ze naar voren, dicht naar hem toe, minachtend. Ze wilde haar punt maken.

“Je mag dan wel het bevel over jouw kleine kasteel hebben,” snauwde ze donker, “maar vergeet niet dat je het tegen een Koningin hebt. Een vrije Koningin. Ik zal nooit verantwoording aan je afleggen, ik zal nooit aan iemand verantwoording afleggen zolang ik leef. Dat heb ik gehad. En dat maakt mij heel gevaarlijk – gevaarlijker dan jij.”

De Prins staarde terug en, tot haar verrassing, glimlachte hij.

“Ik mag je wel, Koningin Gwendolyn,” antwoordde hij. “Veel meer dan ik dacht.”

Met kloppend hart zag Gwendolyn hoe hij zich omdraaide en wegliep. Hij glipte in de duisternis terug en verdween in de gang. Terwijl zijn voetstappen echoden en vervaagden vroeg ze zich af: welke gevaren liggen in dit hof op de loer?