Kitabı oku: «Geliefd », sayfa 3
DRIE
Caitlin en Caleb liepen langzaam langs de oevers van de rivier. Deze kant van de Hudson was verwaarloosd, en overal stonden verlaten fabrieken en brandstofdepots die niet meer gebruikt werden. Het was hier uitgestorven, maar vredig. Terwijl ze rondkeek zag Caitlin enorme brokken ijs op de rivier drijven, die langzaam uiteenvielen op deze dag in maart. Hun broze kraakgeluiden vervulden de lucht. Ze zagen er buitenaards uit doordat ze licht op de vreemdste manier weerkaatsten, zo langzaam als mist opkwam. Ze had zin om naar een van die enorme ijsschijven te lopen, erop te gaan zitten en hem haar mee laten nemen naar waar hij dan ook heen ging.
Ze wandelden in stilte, allebei in hun eigen wereld. Caitlin schaamde zich dat ze zoveel razernij had laten zien in het bijzijn van Caleb. Dat ze zo gewelddadig was geweest, en dat ze niet kon beheersen wat er met haar gebeurde.
Ze schaamde zich ook voor haar broer, dat hij zich zo had gedragen en dat hij vrienden was met zulke kneusjes. Zo had ze hem zich nog nooit zien gedragen. Ze schaamde zich dat ze Caleb hieraan had blootgesteld. Dit was geen manier om hem voor te stellen aan haar familie. Hij moest wel het slechtste over haar denken. En dat deed nog wel het meeste pijn.
Het ergste was dat ze vreesde waar ze van hieruit heen zouden gaan. Sam was haar grootste hoop geweest voor het vinden van haar vader. Verder had ze geen ideeën. Als ze die wel had, had ze hem zelf al wel jaren geleden gevonden. Ze wist niet wat ze moest zeggen tegen Caleb. Zou hij nu weggaan? Natuurlijk. Ze had geen nut meer voor hem, en hij moest een zwaard vinden. Waarom zou hij in hemelsnaam bij haar blijven?
Terwijl ze in stilte wandelden, voelde ze zich nerveus worden, omdat ze dacht dat Caleb het juiste moment zocht om haar met zorgvuldig gekozen woorden te vertellen dat hij weg moest. Zoals iedereen in haar leven weg was gegaan.
“Het spijt me heel erg,” zei ze uiteindelijk zachtjes, “dat ik me daar zo heb gedragen. Het spijt me dat ik mijn zelfbeheersing verloor.”
“Geeft niet. Je deed niks fout. Je bent aan het leren. En je bent heel krachtig.”
“Het spijt me ook dat mijn broer zich zo gedroeg.”
Hij glimlachte. “Als er iets is dat ik door de eeuwen heen heb geleerd, is het wel dat je je familie niet kunt beheersen.”
Ze liepen verder in stilte. Hij keek naar de rivier.
“Dus?” vroeg ze uiteindelijk. “Wat nu?”
Hij bleef staan en keek haar aan.
“Ga je me verlaten?” vroeg ze aarzelend.
Hij zag eruit alsof hij diep in gedachten verzonken was.
“Kun je een plaats bedenken waar je vader zou kunnen zijn? Iemand anders die hem kende? Wat dan ook?”
Ze had het geprobeerd. Er was niets. Helemaal niets. Ze schudde haar hoofd.
“Er moet iets zijn,” zei hij dringend. “Denk na. Je herinneringen. Heb je echt geen enkele herinnering?”
Caitlin dacht hard na. Ze sloot haar ogen en probeerde zich met al haar wilskracht wat te herinneren. Ze had zichzelf dezelfde vraag zó vaak gesteld. Ze had haar vader zo vaak in dromen gezien dat ze niet meer wist wat een droom was en wat werkelijkheid. Ze kon elke droom opsommen waarin ze hem had gezien. Het was altijd dezelfde droom: ze rende op een veld, met hem in de verte, en hij ging steeds verder weg als zij dichterbij kwam. Maar dat hem niet. Dat waren maar dromen.
Er waren flashbacks, herinneringen van toen ze een jong kind was, en ze ergens met hem heen ging. Ergens in de zomer, dacht ze. Ze herinnerde zich de oceaan. En het was warm, heel warm. Maar opnieuw wist ze niet zeker of het echt was. De grens leek steeds meer te vervagen. En ze kon zich niet herinneren waar dat strand precies was.
“Het spijt me zo,” zei ze. “Ik wilde dat ik wat had. Al was het maar voor mezelf. Ik heb echt niks. Ik heb geen idee waar hij is. En ik weet ook niet hoe ik hem kan vinden.”
Caleb draaide zich om naar de rivier. Hij zuchtte diep. Hij staarde naar het ijs, en zijn ogen veranderden weer van kleur, deze keer in zee-grijs.
Caitlin voelde dat de tijd naderde. Hij zou zich elk moment omdraaien en haar het nieuws vertellen. Hij ging weg. Ze had geen nut meer voor hem.
Ze wilde bijna iets verzinnen, een leugen over haar vader, een aanwijzing, zodat hij maar bij haar zou blijven. Maar ze wist dat ze dat niet kon maken.
Ze wilde huilen.
“Ik begrijp het niet,” zei Caleb zachtjes, nog steeds kijkend naar de rivier. “Ik wist zeker dat jij de ene was.”
Hij staarde in stilte. Het voelde alsof er uren voorbijvlogen dat ze stond te wachten.
“En er is nog iets dat ik niet begrijp,” zei hij uiteindelijk, en hij draaide zich om en keek naar haar. Zijn grote ogen werkten bedwelmend.
“Ik voel iets in jouw buurt. Onduidelijkheid. Bij anderen kan ik de levens die we hebben gedeeld zien, elke keer dat onze paden kruisten, in welke vorm dan ook. Maar bij jou is dat… troebel. Ik zie niks. Dat is me nog nooit eerder gebeurd. Het is alsof… ik iets niet mag zien.”
“Misschien hebben we helemaal geen levens gedeeld,” antwoordde Caitlin.
Hij schudde zijn hoofd.
“Dat zou ik ook zien. Bij jou kan ik geen van beide zien. Noch kan ik onze toekomst samen zien. Dat is me echt nog nooit overkomen. Nooit in 3.000 jaar. Het voelt alsof ik… me jou ergens van herinner. Alsof ik op het randje sta tussen zien of niet zien. Het ligt op het puntje van mijn geheugen, maar het komt naar niet. En ik word er gek van.”
“Nou,” zei ze, “misschien is er dan toch niks. Misschien is het wel hier, en nu. Misschien was er nooit iets meer, en misschien zal dat er nooit zijn.”
Ze had onmiddellijk spijt van haar woorden. Daar ging ze weer, met haar grote mond, die dingen zei die ze niet eens bedoelde. Waarom zei ze dat nou? Het was precies het tegenovergestelde van wat ze had willen zeggen: Ja. Ik voel het ook. Het voelt alsof ik altijd al met jou ben geweest. En dat ik voor altijd bij je zal zijn. Maar in plaats daarvan kwam er iets helemaal verkeerds uit. Het kwam door de zenuwen. En ze kon het nu niet meer terugnemen.
Maar Caleb was niet afgeschrikt. Hij stapte zelfs dichterbij, hief een hand en legde die op haar wang om haar haren uit haar gezicht te vegen. Hij staarde diep in haar ogen, en ze zag de zijne weer veranderen, van grijs naar blauw. Ze staarden diep in de hare. De verbinding was overweldigend.
Haar hart bonsde en ze voelde een enorme hitte zich door haar hele lichaam verspreiden. Het voelde alsof ze verdwaald raakte.
Probeerde hij het zich te herinneren? Ging hij nu afscheid nemen?
Of wilde hij haar kussen?
VIER
Als er iets was dat Kyle meer haatte dan mensen, waren het wel politici. Hij kon hun lichaamshoudingen, hun hypocrisie en hun idee van het eigen gelijk niet uitstaan. Hij kon niet tegen hun arrogantie, die nergens op gebaseerd was. De meesten leefden niet langer dan 100 jaar. Hij had er al 5.000 geleefd. Als zij het over “eerdere ervaring” hadden, maakte dat hem letterlijk misselijk.
Door het lot moest Kyle elke avond tegen het lijf lopen, hen elke avond voorbijgaan, nadat hij ontwaakte uit zijn slaap en boven de grond kwam via het portaal in het stadhuis. Het Zwarttijverbond had zich al eeuwen geleden gevestigd onder de grond waar het stadhuis van New York stond, en had altijd in nauwe samenwerking met de politici gewerkt. Sterker nog, de meeste zogenaamde politici waren leden van zijn verbond, en zij voerden hun plannen uit in de stad en in de staat. Het was een noodzakelijk kwaad, deze samenwerking, het zakendoen met mensen.
Maar er waren nog steeds genoeg menselijke politici om Kyle kippenvel te geven. Hij vond het niks om ze te moeten toelaten in dit gebouw. Het zat hem vooral dwars wanneer ze te dicht in zijn buurt kwamen. Terwijl hij liep leunde hij met zijn schouder naar een van hen, en stootte hij hem hard aan. “Hey!” riep de man, maar Kyle liep stug door, knarsend met zijn tanden op de brede, dubbele deuren aan het einde van de gang af.
Kyle wilde ze allemaal doden. Maar dat mocht hij niet. Zijn verbond moest nog steeds verantwoording afleggen aan de Hoge Raad, en om de een of andere reden hielden ze zich nog steeds in. Ze wachtten op de tijd om het mensenras voorgoed uit te roeien. Kyle wachtte nu al duizenden jaren, en hij wist niet hoe lang hij het nog vol kon houden. Er waren een paar momenten in de geschiedenis dat ze dichtbij waren geweest, toen ze groen licht hadden gekregen. In 1350 in Europa hadden ze eindelijk overeenstemming bereikt en de Zwarte Dood samen verspreid. Dat was nog eens een tijd. Kyle glimlachte toen hij eraan dacht.
Er waren ook andere mooie tijden – zoals de Vroege Middeleeuwen, toen ze een grootschalige oorlog in heel Europa mochten voeren, en miljoenen mensen mochten doden en verkrachten. Dat waren een paar van de mooiste eeuwen van zijn leven.
Maar in de laatste paar honderd jaar was de Hoge Raad zo zwak geworden, zo zielig. Alsof ze bang waren voor de mensen. De Tweede Wereldoorlog was leuk, maar zo kort en beperkt. Hij wilde meer. Er waren sindsdien geen grote epidemieën meer geweest, geen echte oorlogen. Het was alsof het vampierras was verlamd, bang voor de groeiende bevolking en de macht van het menselijk ras.
Nu begonnen ze eindelijk bij te draaien. Kyle stapte bijna huppelend door de deur en van de trap af, uit het stadhuis. Hij versnelde zijn pas en keek uit naar zijn reis naar de South Street zeehaven. Er lag daar een enorme lading op hem te wachten. Tienduizenden kratten perfect bewaarde, genetisch gemodificeerde builenpest. Ze hadden het honderden jaren in Europa opgeslagen, perfect bewaard sinds de laatste uitbraak. En nu hadden ze het aangepast zodat het immuun zou zijn tegen antibiotica. En het zou allemaal van Kyle zijn. Hij mocht ermee doen wat hij wilde. Hij mocht een nieuwe oorlog ontketenen op het Amerikaanse continent. In zijn territorium.
Hij zou de komende eeuwen herinnerd worden.
Die gedachte maakte Kyle hardop aan het lachen, hoewel zijn lach er door zijn gezichtsuitdrukking meer uitzag als een snauw.
Hij zou dit natuurlijk moeten rapporteren aan Rexius, zijn verbondsleider, maar dat was slechts een formaliteit. In werkelijkheid zou hij de operatie leiden. De duizenden vampiers in zijn verbond – en die uit naburige verbonden – zouden verantwoording aan hem afleggen. Hij zou machtiger dan ooit tevoren zijn.
Kyle wist al hoe hij de pest zou laten uitbreken: hij zou een lading op Penn Station loslaten, een op Grand Central Station en nog een op Times Square. Alles met perfecte timing, tijdens de drukste momenten van de spits. Dat zou het balletje aan het rollen brengen. Binnen een paar dagen schatte hij dat half Manhattan besmet zou zijn, en binnen een week de rest ook. De pest verspreidde zich snel, en met de manier waarop hij hem had aangepast, zou dat nog vele malen sneller gaan.
De zielige mensen zouden de stad natuurlijk hermetisch afsluiten. Alle bruggen en tunnels zouden worden gesloten. Lucht- en bootverkeer zou worden tegengehouden. En dat was precies wat hij wilde. Ze zouden zichzelf insluiten in de chaos die zou volgen. Terwijl de inwoners ingesloten waren en stierven aan de pest, zouden Kyle en duizenden dienaren een vampieroorlog ontketenen zoals de mensheid nog nooit had gezien. Binnen enkele dagen zouden ze alle New Yorkers uitroeien.
En dan zou de stad van hen zijn. Niet alleen ondergronds, maar ook bovengronds. Het zou het begin zijn, het teken voor elk verbond in elke stad om het voorbeeld te volgen. Binnen een paar weken zou Amerika van hen zijn, en misschien zelfs wel de hele wereld. En Kyle zou degene zijn waarmee het begonnen was. Hij zou worden herdacht als degene die het vampierras voorgoed boven de grond vestigde.
Natuurlijk moesten ze iets vinden voor de overblijvende mensen. Ze konden de overlevenden tot slaaf maken en opsluiten in enorme fokkerijen. Hij zou ze allemaal heerlijk vetmesten, zodat zijn ras altijd een eindeloze hoeveelheid had om zich mee te voeden. Allemaal perfect gerijpt. Ja, mensen zouden goede slaven zijn. En ook een heerlijk maal, als ze goed gefokt werden.
Kyle kwijlde bij die gedachte. Er kwamen geweldige tijden aan voor hem, en niets stond hem in de weg.
Op dat verdomde Witte Verbond na dan, ingegraven onder The Cloisters. Ja, zij zouden een doorn in zijn zij zijn, maar geen al te grote. Zodra hij dat verschrikkelijke meisje Caitlin vond, en die overlopende verrader Caleb, zouden ze hem naar het zwaard leiden. En dan zou het Witte Verbond weerloos zijn. Er zou niets meer in hun weg kunnen staan.
Kyle ontvlamde in razernij toen hij aan die stomme meid dacht, die ontsnapt was uit zijn greep. Ze had hem een slechte reputatie bezorgd.
Hij sloeg Wall Street in en een voorbijganger, een grote man, had de pech in zijn looppad te staan. Toen hun paden kruisten, sloeg Kyle zijn schouder zo hard als hij kon tegen hem aan. De man struikelde een meter of wat terug, en sloeg tegen een muur.
De man, gekleed in een duur pak, schreeuwde: “Hey, vriend, wat is jouw probleem?!”
Maar Kyle lachte minachtend terug en de uitdrukking op het gezicht van de man veranderde. Met zijn ruim 1,90 meter en zijn sterke bouw was Kyle niet iemand die je zomaar uitdaagde. De man draaide zich ondanks zijn eigen formaat snel om en liep door. Hij wist wel beter.
De man omstoten maakte dat hij zich wat beter voelde, maar Kyle’s woede raasde nog steeds. Hij zou dat meisje te pakken krijgen. En hij zou haar langzaam doden.
Maar dat was voor een ander moment. Hij moest zijn hoofd helder maken. Hij had belangrijke zaken af te handelen. De lading. De scheepskade.
Ja, hij ademde diep in en begon langzaam weer te glimlachen. De lading bevond zich nog maar een paar straten verder.
Dit zou zijn Eerste Kerstdag worden.
VIJF
Sam werd wakker met enorme hoofdpijn. Hij opende een oog en besefte dat hij in de schuur bewusteloos was geraakt, in het stro. Het was koud. Geen van zijn vrienden had de moeite genomen het vuur op te stoken. Ze waren allemaal te high geweest.
Nog erger was dat de kamer nog steeds draaide. Sam hief zijn hoofd, trok een stukje stro uit zijn mond en voelde een enorme pijn in zijn slapen. Hij had in een rare houding geslapen, en zijn nek deed pijn toen hij die draaide. Hij wreef in zijn ogen om de slaap weg te krijgen, maar dat ging niet gemakkelijk. Hij was gisteravond echt te ver gegaan. Hij herinnerde zich de waterpijp. Toen bier, toen whisky, toen nog meer bier. Hij had overgegeven. Toen nog wat wiet, om het af te maken. Toen was hij bewusteloos geraakt, ergens in de nacht. Wanneer of waar kon hij zich niet herinneren.
Hij had honger, maar was tegelijkertijd misselijk. Hij had het gevoel dat hij een stapel pannenkoeken en een hele doos eieren op kon, maar ook dat hij zou kotsen zodra hij dat deed. Sterker nog, hij wilde nu meteen weer overgeven.
Hij probeerde de details van de avond aan elkaar te plakken. Hij herinnerde zich Caitlin. Dat kon hij niet vergeten. Dat was wat hem echt genekt had. Dat zij hier was verschenen. Dat ze Jimbo zo aan had gepakt. De hond. Kom op zeg! Was dat allemaal echt gebeurd?
Hij keek om en zag het gat in de muur, daar waar de hond doorheen was gegaan. Hij voelde de koude lucht binnenstromen, en hij wist dat dat gebeurd was. Hij wist niet helemaal wat het betekende. En wie was die kerel die bij haar was? Hij zag eruit als een professionele rugbyspeler, maar dan zo bleek als een vaatdoek. Sam kon niet eens inschatten hoe oud hij was. Het rare was dat Sam dacht hem ergens van te kennen.
Sam keek rond en zag al zijn vrienden bewusteloos in verschillende houdingen, en de meesten snurkten. Hij greep zijn horloge van de vloer, en zag dat het 11 uur ’s ochtends was. Ze zouden nog wel even slapen.
Sam liep naar de andere kant van de schuur en greep een fles water. Hij wilde er net uit drinken, maar toen hij omlaag keek zag hij dat de fles vol met peuken zat. Hij zette hem walgend weg en zocht een andere. In zijn ooghoek zag hij een halflege kan water op de vloer staan. Hij pakte hem op en dronk, en bleef drinken tot hij bijna de helft op had.
Dat was beter. Zijn keel was zo droog geweest. Hij ademde diep in en legde een hand op zijn slaap. De kamer draaide nog steeds. Het stonk hier. Hij moest naar buiten.
Sam liep naar de andere kant van de kamer en opende de schuurdeur. De koude ochtendlucht voelde goed. Gelukkig was het vandaag bewolkt. Maar het was nog steeds veel te licht, en hij kneep zijn ogen dicht. Maar het was niet half zo erg als het had kunnen zijn. Het sneeuwde weer. Geweldig, meer sneeuw.
Sam hield vroeger van sneeuw. Vooral op schooldagen, want dan mocht hij wegblijven van school. Hij herinnerde zich dat hij met Caitlin naar de heuveltop was gegaan en daar de halve dag was gaan sleeën.
Maar nu spijbelde hij meestal, dus maakte het niet veel verschil. Nu was het eigenlijk alleen maar lastig spul.
Sam reikte in zijn zak en haalde er een verkreukeld pakje sigaretten uit. Hij stak er een in zijn mond en stak hem aan.
Hij wist dat hij niet moest roken. Maar al zijn vrienden rookten, en ze bleven aandringen. Uiteindelijk had hij toegegeven. Hij was een paar weken geleden begonnen. Hij begon het nu lekker te vinden. Hij hoestte een stuk meer, en zijn borst deed al pijn, maar hij dacht: wat maakt het ook uit? Hij wist dat het dodelijk was. Maar hij zag zichzelf sowieso niet erg lang leven. Dat had hij nooit gedaan. Ergens in zijn achterhoofd had hij zelfs nooit geloofd dat hij de 20 zou halen.
Nu zijn hoofd helder begon te worden, dacht hij weer aan gisteravond. Caitlin. Hij voelde zich er slecht over. Heel slecht. Hij hield van haar, echt waar. Ze was helemaal hierheen gekomen om hem te zien. Waarom vroeg ze hem over hun vader? Of had hij zich dat ingebeeld?
Hij kon ook niet geloven dat ze hier was. Hij vroeg zich af of hun moeder was geflipt, of ze daarom weg was gegaan. Dat moest wel. Hij durfde te wedden dat hun moeder nu opnieuw flipte. Waarschijnlijk probeerde ze hen nu op te sporen. Aan de andere kant, misschien ook niet. Wat maakte het uit? Ze was te vaak met hen verhuisd.
Maar Caitlin. Dat was anders. Hij had haar niet zo moeten behandelen, had aardiger moeten zijn. Hij was toen gewoon te high geweest. Maar toch voelde hij zich schuldig. Hij dacht dat dat het deel van hem was dat terug wilde naar de normale toestand, wat die ook was. En zij was het dichtste bij normaal dat hij had.
Waarom was ze terug? Verhuisde ze terug naar Oakville? Dat zou geweldig zijn. Misschien konden ze samen wat vinden om te wonen. Ja, hoe meer Sam erover nadacht, hoe meer dat idee hem aanstond. Hij wilde met haar gaan praten.
Sam haalde zijn mobiel tevoorschijn en zag het rode lampje knipperen. Hij drukte op het icoontje en zag dat hij een nieuw bericht op Facebook had. Van Caitlin. Ze was in de oude schuur.
Perfect. Dan zou hij daar heen gaan.
*
Sam parkeerde en liep over het erf naar de oude schuur. De “oude schuur” was alles dat ze nodig hadden. Ze wisten allebei wat dat betekende. Het was waar ze altijd heen gingen toen ze nog in Oakville woonden. Het was achter een leegstaand huis dat al jaren te koop stond. Het huis stond daar maar, en de prijs was veel te hoog. Niemand kwam er ooit kijken, voor zover zij konden zien.
En achter op het erf, helemaal aan de andere hand, was er die coole schuur, die daar maar leeg stond te zijn. Sam had hem op een dag gevonden en had hem aan Caitlin laten zien. Ze zagen allebei geen probleem met er rondhangen. Ze haatten hun kleine huisje, waar ze gevangen zaten met hun moeder. Een nacht waren ze tot laat in de schuur gebleven, hadden ze marshmallows geroosterd boven de haard en waren ze allebei in slaap gevallen. Daarna hingen ze er eens in de zo veel tijd rond, vooral als het thuis te hectisch werd. Zij gebruikten het tenminste. Na een paar maanden begon het aan te voelen als hun huis.
Sam liep over het erf, met een veer in zijn pas, terwijl hij rondkeek of hij Caitlin zag. Zijn hoofd was nu eindelijk helder, na die flinke kop koffie die hij onderweg had leeggedronken. Hij wist dat hij met zijn 15 jaar niet mocht rijden. Maar het was nog maar een paar jaar tot hij zijn rijbewijs zou halen, en zo lang wilde hij niet wachten. Hij was nog nooit aangehouden. En hij wist hoe je een auto bestuurde. Waarom zou hij dan wachten? Zijn vrienden lieten hem hun pick-up lenen, en dat was goed genoeg voor hem.
Terwijl Sam de schuur naderde, vroeg hij zich af of die grote kerel bij haar zou zijn. Er was iets aan die kerel… hij kon zijn vinger er niet opleggen. Hij kon niet begrijpen wat hij met Caitlin deed. Waren ze een stel? Caitlin had hem altijd alles verteld. Hoe kon het dat hij nog nooit eerder van hem had gehoord?
En waarom vroeg Caitlin ineens naar hun vader? Sam was boos op zichzelf, want er was nieuws dat hij haar wilde vertellen. Over een paar dagen geleden. Hij had eindelijk een antwoord op zijn Facebook-verzoeken gekregen. Het was hun vader. Het was hem echt. Hij zei dat hij hen miste, en dat hij hen wilde zien. Eindelijk, na al die jaren. Sam had al antwoord gegeven. Ze begonnen weer met elkaar te praten. En hun vader wilde hem zien. Waarom had Sam haar dat niet gewoon verteld? Nou ja, nu kon hij dat alsnog doen.
Terwijl Sam liep, de sneeuw krakend onder zijn laarzen en steeds sneller op hem neerdalend, begon hij zich weer gelukkig te voelen. Met Caitlin in de buurt zouden de zaken misschien weer normaal worden. Misschien was ze op het juiste moment verschenen, terwijl zo’n puinhoop was, om hem te helpen zichzelf weer te worden. Dat wist ze altijd weer te doen. Misschien was dit zijn kans.
Hij hield zichzelf tegen toen hij nog een sigaret uit zijn zak wilde halen. Misschien kon hij zijn leven omdraaien.
Sam verkreukelde het pakje en gooide het in gras. Hij had het niet nodig. Hij was sterker.
Hij opende de deur van de schuur, klaar om Caitlin te verrassen en haar een dikke knuffel te geven. Hij zou haar zeggen dat het hem speet. Zij zou ook spijt hebben, en alles zou weer goed zijn.
Maar de schuur was leeg.
“Hallo?” riep Sam uit, hoewel hij wist dat er niemand was.
Hij zag de wegstervende sintels in de haard, die al uren geleden moest zijn gedoofd. Maar er waren geen tekenen van bezittingen, of wat dan ook dat zou bewijzen dat ze er nog waren. Ze was weg. Waarschijnlijk met die kerel. Waarom kon ze nou niet op hem wachten? Hem een kans geven? Zelfs al was het maar een paar uurtjes!
Het voelde alsof Sam hard in zijn maag werd gestompt. Zijn eigen zus. Zelfs zij gaf niets meer om hem.
Hij moest zitten. Hij ging zitten op een hooibaal en legde zijn hoofd in zijn handen. Hij voelde de hoofdpijn terugkomen. Ze heeft het echt gedaan. Ze was weg. Was ze voorgoed weg? Die van binnen voelde hij dat dat zo was.
Sam ademde uiteindelijk diep in. Oké.
Hij voelde zichzelf harder worden. Hij stond er alleen voor. Dat kon hij aan. Hij had toch niemand nodig.
“Hallo.”
Het was een mooie, zachte vrouwenstem.
Sam keek op en hoopte even dat het Caitlin was. Maar dat wist hij altijd zodra hij het hoorde, en dit was haar niet. Het was de mooiste stem die hij ooit had gehoord.
Er stond een meisje in de deuropening, rustig tegen de muur geleund. Wauw. Ze was bloedmooi. Ze had lang, golvend, rood haar en heldergroene ogen. Een perfect lichaam. Ze zag eruit alsof ze zijn eigen leeftijd had, misschien een paar jaar ouder. Ze was lekker!
Sam stond op.
Hij kon het nauwelijks geloven, maar de manier waarop ze naar hem keek leek op flirten, alsof ze hem echt leuk vond. Hij had nog nooit een meisje als zij gezien. Hij kon zijn geluk niet op.
“Ik ben Samantha,” zei ze liefjes, en stapte vooruit met een hand uitgestrekt.
Sam stapte op haar af en legde zijn hand inde hare. Haar huid was zo zacht.
Droomde hij dit? Wat deed dit meisje hier, op deze verlaten plek? Hoe was ze hier gekomen? Hij had geen auto gehoord, of iemand horen lopen. En hij was er zelf pas net. Hij begreep het niet.
“Ik ben Sam,” zei hij.
Ze glimlachte breed, waardoor perfecte, witte tanden zichtbaar werden. Haar glimlach was prachtig. Sam voelde zijn knieën week worden toen ze hem recht aankeek.
“Sam, Samantha,” zei ze. “Dat klinkt wel aardig.”
Hij staarde terug, en kon geen woorden vinden.
“Ik zag je hier en dacht dat je het koud moest hebben,” zei ze. “Wil je binnenkomen?”
Sam pijnigde zijn brein, maar kon niet begrijpen wat ze bedoelde.
“Binnen?”
“Het huis,” zei ze, nog breder glimlachend, alsof dat overduidelijk was. “Je weet wel, dat ding daar, met die muren en die ramen?”
Sam probeerde te verwerken wat ze bedoelde. Hem in het huis uitnodigen? Dat huis dat te koop stond? Waarom zou ze hem daarnaar uitnodigen?
“Ik heb het pas gekocht,” zei ze, alsof ze zijn gedachten kon lezen. “Ik heb nog niet de kans gehad om dat bordje Te Koop weg te halen,” voegde ze toe.
Sam was geschokt. “Je hebt dat huis gekocht? “
Ze haalde haar schouders op. “Ik moest ergens leven. Ik ga naar Oakville High om mijn laatste jaar af te maken.”
Wauw. Dat verklaarde het dus.
Dus ze zat op Oakville. In het laatste jaar. Misschien zou hij ook terug naar school gaan. Zeker als zij er was, waarom niet?
“Oh zo,” zei hij zo nonchalant als hij kon. “Waarom niet? Ik zou het graag eens bekijken.”
Ze draaiden zich om en liepen samen terug naar het huis. Onderweg raapte Sam zijn verkreukelde pakje sigaretten op. Wie maakte het wat uit, nu Caitlin er niet was?
“Dus jij bent, uhm, nieuw hier?” vroeg Sam.
Hij wist dat het een stomme vraag. Ze had al gezegd dat ze nieuw was. Maar hij wist niet wat hij anders moest zeggen. Hij was nooit goed geweest in gesprekken voeren.
Ze glimlachte alleen maar. “Zoiets.”
“Waarom hier?” vroeg hij door. “Niet om je te beledigen, maar dit dorp is saai.”
“Lang verhaal,” zei ze geheimzinnig.
Toen kreeg hij een ingeving.
“Hey, wacht eens… Zei je niet dat je, uhm, dit huis hebt gekocht? Als in jij? Bedoel je niet je ouders?”
“Nee, ik bedoel ik. Als in ik,” antwoordde ze. “Ik heb het zelf gekocht.”
Hij begreep het nog steeds niet. Hij wilde niet als een idioot overkomen, maar hij moest dit uitvogelen.
“Dus, uhm, het huis is alleen voor jou? Je ouders—”
“Mijn ouders zijn dood,” zei ze. “Ik heb het zelf gekocht. Voor mezelf. Ik ben 18 jaar. Ik ben volwassen, en ik kan doen wat ik wil.”
“Wauw,” zei Sam, gemeend onder de indruk. “Dat is echt cool. Een heel huis voor jezelf. Wauw. Ik bedoel, wat vervelend van je ouders, maar ik… ik ken verder niemand die een huis bezit op onze leeftijd.”
Ze keek hem aan en glimlachte. “Er zijn veel verrassingen waar je achter zult komen.”
Ze opende de deur en keek toe toen hij erdoorheen liep en enthousiast binnenliep.
Hij kon zó makkelijk worden geleid.
Ze likte haar lippen, en voelde het doffe hongergevoel in haar voortanden opkomen.
Dit zou veel gemakkelijker worden dan ze had gedacht.
Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.