Kitabı oku: «Held, Verrader, Dochter », sayfa 2
De man draaide zich om en staarde hem aan. “U zei… u zei dat u daar niet in geloofde.”
Irrien haalde zijn schouders op. “Priesters zijn dwazen, maar mensen geloven hun dwaasheid. Als het hen inspireert om harder te vechten, wie ben ik dan om me daartegen te verzetten?”
Hij pinde de slaaf met zijn laars tegen het dek, en zorgde dat iedereen het kon zien. Hij wilde dat iedereen getuige was van het moment dat zijn verovering begon.
“Ik schenk je de dood,” riep hij uit. “Jou, en iedereen die zich tegen ons verzet!”
Hij bracht zijn zwaard naar beneden en dreef het in de borst van het zielige tuig, waar hij het hart doorboorde. Irrien wachtte niet. Hij tilde het weer op, en zijn bijl van de beul diende zijn oorspronkelijke doel. Het sneed netjes door de hals van de onderworpen zeeman. Geen genade, maar trots. Want de Eerste Steen zou nooit een wapen dragen met minder dan een perfecte rand.
Hij tilde het zwaard op, de rand nog steeds bloederig.
“Begin!”
Er werd op hoorns geblazen, en de lucht vulde zich met vlammen terwijl de katapulten werden afgevuurd en boogschutters hun pijlen loslieten. Kleinere schepen stuurden op hun doelwitten af.
Even dacht Irrien aan die “Akila,” de man die daar moest staan, wachtend op wat er komen ging. Hij vroeg zich af of zijn vermeende tegenstander bang was.
Dat zou hij wel moeten zijn.
HOOFDSTUK DRIE
Thanos knielde over het lichaam van zijn broer, en even voelde het alsof de wereld tot stilstand was gekomen. Op dat moment wist hij niet wat hij moest denken of voelen. Hij wist niet wat hij moest doen.
Hij had verwacht zich triomfantelijk te voelen nadat hij Lucious eindelijk had gedood, of in elk geval een gevoel van opluchting te ervaren, omdat het eindelijk voorbij was. Hij had verwacht om eindelijk het gevoel te hebben dat de mensen waar hij om gaf in veiligheid waren.
In plaats daarvan voelde Thanos verdriet in zich opwellen. Er vielen tranen voor een broer die ze waarschijnlijk nooit had verdiend. Maar dat was nu niet belangrijk. Wat belangrijk was dat Lucious zijn halfbroer was, en dat hij dood was.
Hij was dood, en Thanos’ dolk stak door zijn hart. Thanos voelde Lucious’ bloed aan zijn handen, en het leek te veel om uit één lichaam te komen. Een klein deel van hem had verwacht dat het allemaal anders zou zijn geweest, dat er een soort teken zou zijn van de krankzinnigheid die Lucious in zijn greep had gehouden, of het kwaad dat hem had gevuld. Maar Lucious was niets meer dan een zwijgende, lege huls.
Thanos wilde iets voor zijn broer doen; hij wilde hem laten begraven, of hem op zijn minst aan een priester overdragen. Maar zelfs terwijl hij het bedacht, wist hij dat hij dat niet kon doen. De woorden van zijn broer betekenden dat het onmogelijk was.
Felldust zou spoedig het Rijk binnenvallen, en als Thanos iets wilde doen om de mensen waar hij om gaf te helpen, dan moest hij nu gaan.
Hij ging staan en pakte zijn zwaard, klaar om er vandoor te gaan. Hij pakte Lucious’ zwaard ook mee. Van alle dingen waar zijn broer waarde aan had gehecht, hadden zijn geweldsinstrumenten nog het belangrijkst voor hem geleken. Thanos stond daar met de zwaarden in zijn handen, verrast om te zien hoe goed ze bij elkaar pasten. Hij was bijna net zo verrast toen hij zag dat zijn weg versperd werd door een aantal herberggasten.
“Hij zei dat jij Prins Thanos was,” zei een ruig-bebaarde man, die zijn vingers over de rand van een mes liet glijden. “Is dat waar?”
“De stenen zullen goed geld betalen voor een gevangene als jij,” zei een ander.
Een derde knikte. “En als zij dat niet doen, dan de slavenhouders wel.”
Ze kwamen naar voren, en Thanos wachtte niet. Hij viel aan. Hij beukte met zijn schouder tegen de dichtstbijzijnde, waardoor hij achterover in een tafel viel. Thanos haalde al uit naar de arm van een messentrekker.
Thanos hoorde hoe hij het uitschreeuwde toen het zwaard in zijn onderarm sneed, maar hij was al in beweging. Hij trapte de derde man naar een plek waar vier mannen al de hele tijd hadden zitten dobbelen, zelfs tijdens zijn gevecht met Lucious. Eén van hen gromde en draaide zich om, en greep de schurk bij zijn lurven.
Binnen enkele momenten gebeurde er iets in de herberg wat er niet was gebeurd toen Lucious aan het vechten was: er ontstond een grootschalige knokpartij. Mannen die genoegen hadden genomen met toekijken toen Thanos en zijn broer het tegen elkaar hadden opgenomen, trokken nu hun messen en deelden klappen uit. Eén greep een stoel en zwaaide hem naar Thanos’ hoofd. Thanos stapte opzij en hakte een stuk van het hout af, terwijl hij de stoel van richting deed veranderen.
Hij had kunnen blijven om te vechten, maar de gedachte aan het gevaar waar Ceres in verkeerde deed hem op de vlucht slaan. Hij was er zo zeker van geweest dat hij de invasie kon tegenhouden als hij Lucious maar kon vinden. En dan was er nog genoeg tijd over geweest om de waarheid over zijn afkomst te achterhalen, het bewijs te vinden dat hij nodig had, en terug te keren naar Delos. Nu had hij nergens meer tijd voor.
Thanos sprintte naar de deur. Hij liet zich vallen en gleed onder de graaiende handen van een man door, waardoor hij een oppervlakkige schaafwond op zijn dijbeen opliep. Hij rende de straten op…
… recht in het ergste stof dat Thanos had meegemaakt sinds hij in de stad was. Hij vertraagde niet. Hij ramde zijn twee zwaarden in zijn riem, trok zijn sjaal op tegen het stof, en rende door.
Achter zich hoorde Thanos de geluiden van mannen die hem achterna wilden komen, hoewel hij niet wist hoe ze dachten hem in te kunnen halen in dit weer. Thanos baande zich als een blinde een weg door de straten. Hij passeerde een koopman die zijn wagen aan het inladen was, toen een stel soldaten die vloekend beschutting zichten in een deuropening.
“Moet je die gek zien!” hoorde Thanos één van hen roepen in de taal van Felldust.
“Hij wil zich waarschijnlijk bij de invasie aansluiten. Ik hoorde dat de Vierde Steen Vexa nog een vloot wil sturen, terwijl de andere drie nog bezig zijn met plannetjes smeden. De Eerste Steen is hen te snel af geweest.”
“Zoals altijd,” antwoordde de eerste.
Inmiddels was Thanos alweer in de stofstorm verdwenen. Hij zocht zijn weg langs de vage vormen van de gebouwen, en keek uit naar de met olielampen verlichte borden boven de straten. Er waren ook stenen inkervingen, duidelijk bedoeld zodat de lokale inwoners op de tast hun weg konden vinden van de straat van de beer naar die van de slangen, als het nodig was.
Thanos wist niet voldoende over het systeem om het te kunnen gebruiken, en toch liep hij door.
Er waren anderen die hetzelfde deden, en Thanos stopte een paar keer in een poging om erachter te komen of de gelaarsde voeten die hij hoorde die van zijn achtervolgers waren. Eén keer drukte hij zich achter de ijzeren welving van een windkering, zijn zwaarden in zijn handen, ervan overtuigd dat zijn achtervolgers uit de herberg hem hadden ingehaald.
Maar het was een groep slaven die voorbij rende, hun gezichten ingewikkeld tegen het stof. Ze droegen een palankijn, waarin een koopman zat die Thanos kon horen schreeuwen.
“Sneller, straathonden! Sneller, of ik laat jullie doorboren. We moeten naar de haven voor we de buit mislopen.”
Thanos keek toe en liep achter de palankijn aan, want degenen die hem droegen kenden de weg waarschijnlijk beter dan hij. Hij kon niet te dicht achter hen aan lopen, want in een stad als Port Leeward was iedereen op zijn hoede voor mogelijke rovers of moordenaars. Toch slaagde hij erin om de palankijn een aantal straten te volgen, voor hij in het stof verdween.
Thanos stond daar even op adem te komen. En net zo snel als de stofstorm was komen opzetten, trok hij weer weg. Ineens had hij uitzicht over de haven.
Thanos staarde verbijstert voor zich uit.
Eerder had hij al volop schepen in de haven zien liggen. Maar nu leek het of het water helemaal vol lag, bijna alsof Thanos over de dekken naar de horizon kon lopen.
Er zaten veel oorlogsschepen bij, maar nog veel meer koopvaardijschepen en kleinere vaartuigen. Gezien het feit dat de grote vloot al uit Felldust was vertrokken had de haven vrijwel leeg moeten zijn, maar het leek alsof er niet eens ruimte was voor nog een boot. Het leek erop dat iedereen in Felldust hierheen was gekomen, klaar om het Rijk te plunderen.
Toen pas begon het tot Thanos door te dringen wat dit betekende. Het zou niet alleen een leger zijn dat het Rijk aan zou vallen, maar een heel land. Ze hadden een kans gezien om het land te bezetten dat hen zo lang ontzegd was, en nu zouden ze alles inzetten dat ze hadden.
Ongeacht wat dat betekende voor de mensen die er al waren.
“Wie ben je?” vroeg een soldaat die naar hem toe liep. “Welke vloot, welke kapitein?”
Thanos dacht snel na. De waarheid zou weer een gevecht opleveren, en hij had nu niet de welkome sluier van stof om zich in te verbergen. Hij twijfelde er niet aan dat hij net als de inwoners van Felldust onder het stof zat, maar als iemand erachter kwam wie hij was, of dat hij uit het Rijk kwam, zou het niet goed aflopen.
Even vroeg hij zich af wat ze in Felldust met spionnen deden. Wat het ook was, het kon niet plezierig zijn.
“Bij welke vloot hoor je?” wilde de man weer weten. Hij begon geërgerd te klinken.
“De vloot van de Vierde Steen Vexa,” antwoordde Thanos op een eveneens geërgerde toon. Hij probeerde het te laten klinken alsof hij geen tijd had voor dergelijke onderbrekingen. Dat was niet zo lastig, gezien hoe weinig tijd hij had om terug te komen zodat hij Ceres kon helpen. “Vertel me alsjeblieft dat het niet waar is dat haar vloot al is vertrokken.”
De andere man lachte hem uit. “Het ziet ernaar uit dat je geen geluk hebt. Dacht je dat je gewoon kon blijven zitten en afscheid nemen van de favoriete hoer van je bemanning? Als je tijd verspilt, verspil je je kans.”
“Verdomme!” zei Thanos, die zijn best deed om in zijn rol te blijven. “Ze kunnen niet allemaal al weg zijn. Hoe zit het met de andere schepen?”
Dat leverde weer een lach op. “Je kunt het vragen als je wil, maar als je denkt dat er nog een schip is dat niet vol zit dan heb je niet opgelet. Iedereen wil een plek. De helft van hen kan nauwelijks vechten. Maar weet je wat, misschien kan ik een plek voor je vinden bij de bemanning van Oude Vorkbaard. De Derde Steen neemt zijn tijd. Ik vraag alleen om de helft van je buit.”
“Misschien, als ik de kerels waar ik mee zou vertrekken niet kan vinden,” zei Thanos. Elke seconde dat hij hier stond was een seconde waarin hij niet terug zeilde naar Delos met de enige bemanning die hem niet zou doden op het moment dat ze erachter kwamen wie hij was.
Hij zag de andere man zijn schouders ophalen. “Je krijgt zo laat geen beter aanbod meer.”
“We zullen zien,” zei Thanos, en hij begon langs de boten te lopen.
Voor een buitenstaander moest het eruit zien alsof hij op zoek was naar één van de schepen van de vloot, hoewel Thanos hoopte dat hij die niet zou vinden. Het laatste dat hij wilde was gedwongen worden om voor de marine van Felldust te werken.
Toch zou hij het doen, als het moest. Als het betekende dat hij terug kon naar Ceres, als het betekende dat hij haar zou kunnen helpen, dan zou hij het riskeren. Hij zou de rol van een krijger uit Felldust spelen, enthousiast om zijn vloot in te halen. Als de grote vloot er nog had gelegen, dan was dat waarschijnlijk zijn eerste keus geweest; hij zou zo dicht mogelijk bij de Eerste Steen gekomen zijn om hem te doden.
Maar nu, als hij met deze tweede vloot meeging, zou hij er niet komen voor het te laat was. Hij zou zeker niet in staat zijn om te helpen. Dus hij liep over de planken tussen de schepen en keek naar de krijgers die vaten met vers water en kratten met voedsel droegen. Thanos prikte minstens drie vaten lek, maar een dergelijke sabotage zou een vloot als deze natuurlijk niet tegen houden.
Dus zocht hij verder. Hij zag mannen en vrouwen die wapens verzamelden en roeislaven vastketenden. Hij zag met stof bedekte priesters die gebeden prevelden voor goed geluk, en dieren offerden op manieren die het stof in een bloederige modder veranderden. Hij zag twee groepen soldaten onder verschillende vlaggen ruziën over wie er het eerst de werf op mocht.
Thanos zag veel dingen die hem kwaad maakten, en meer dat hem bang maakte voor Delos. Er was één ding dat hij niet kon vinden, en dat was juist hetgeen waarvoor hij hier was gekomen. Er lagen honderden boten, in alle denkbare vormen, formaten en soorten. Er waren boten die tot de nok toe vol zaten met stoer uitziende krijgers, en boten die eruitzagen als weinig meer dan verheerlijkte plezierboten, misschien net zo goed bedoeld om mensen de invasie te laten zien als om er aan deel te nemen.
Wat hij niet zag was de boot die hem hier had gebracht. Hij moest terug naar Ceres, maar op dat moment wist Thanos niet hoe.
HOOFDSTUK VIER
Stephania rende door het kasteel, gedreven door het geluid van oorlogshoorns, als een hert op de vlucht voor een jachtpartij. Als ze nu niet wegkwam, zou ze niet meer kunnen ontsnappen. Ze had genoeg gedaan als het op Ceres aankwam.
“Laat Felldust maar met haar afrekenen,” zei Stephania.
Ze liep terug door het kasteel, tot het punt waar ze de ingang naar de tunnels onder de stad vond. Ze hoopte maar dat Elethe haar ontsnappingsroute vrij had gehouden. Nu was het tijd om te vluchten. Het zou al erg genoeg zijn als ze door de rebellen gepakt werden, maar vastzitten in een strijd tussen de rebellen en de Vijf Stenen van Felldust zou nog veel erger zijn.
Behalve…
Stephania stopte, en keek door een raam uit naar de haven. De lucht kleurde donker met projectielen, en er naderde een donker lint van invasietroepen. Stephania rende naar een plek waar ze over de muren heen kon kijken, en ze zag de branden die erachter woedden.
Het leek erop dat het niet uitmaakte waar ze heen vluchtte; er waren overal vijanden. Ze kon niet zomaar via het water wegglippen, zoals ze was gekomen. Ze kon het niet riskeren via het platteland te vluchten, want er zouden plunderaars zijn om de mensen terug naar de stad te drijven. Ze kon niet openlijk door Delos dwalen, want de rebellen lagen overal op de loer.
Maar waar waren die soldaten eigenlijk? Stephania was een paar wachters gepasseerd toen ze vermomd het kasteel was binnengegaan. Maar het waren er niet veel geweest. Het kasteel voelde aan als een spookschip, verlaten in de aanwezigheid van dringendere zaken. Terwijl ze naar buiten keek, zag Stephania rebellen door de straten lopen, in felgekleurde wapenrustingen en allegaartjes. Er moesten een aantal van hen in de buurt zijn, maar hoeveel, en waar?
Langzaam vormde zich een idee in haar hoofd, meer als een mogelijkheid dan een realiteit. Maar hoe langer ze erover nadacht, hoe meer ze ervan overtuigd raakte dat het haar beste optie was. Ze was niet iemand die zich zonder na te denken ergens in stortte. In de adellijke cirkels was dat een manier om onderdrukt te worden, of verbannen, of erger.
Maar er waren tijden waarin besluitvaardigheid het antwoord was. Wanneer er een prijs te halen viel, was terughoudendheid net zo riskant als overmoedigheid.
Stephania liep terug naar Elethe, die om zich heen keek alsof ze verwachtte dat er ieder moment een horde van vijanden kon arriveren.
“Is het tijd om te vertrekken, mijn vrouwe?” zei Elethe. “Is Ceres dood?”
Stephania schudde haar hoofd. “De plannen zijn gewijzigd. Kom met me mee.”
Stephania moest het haar nageven; Elethe aarzelde geen seconde. Ondanks de zorgen die ze gehad moest hebben, liep ze zonder tegenstribbelen met Stephania mee.
“Waar gaan we heen?” vroeg Elethe.
Stephania glimlachte. “Naar de kerkers. Ik heb besloten dat je me aan het verzet gaat overdragen.”
Dat leverde een geschokte blik in de ogen van haar dienstmeisje op, hoewel het niets was vergeleken met de schrik toen Stephania haar plan verder uitlegde.
“Ben je er klaar voor?” vroeg Stephania terwijl ze dichter bij de kerkers kwamen.
“Ja, mijn vrouwe,” zei Elethe.
Stephania deed haar handen achter haar rug, alsof ze vastbonden was, en liep naar voren met wat ze hoopte dat leek op een vertoon van angst. Elethe zag er verrassend overtuigend uit als taaie rebel met een pas gevangen genomen vijand.
Er zaten twee wachters bij de ingang. Ze zaten aan een tafel te kaarten. Dus dat was hoe ze hun tijd doorbrachten. Sommige dingen veranderden nooit, ongeacht wie er de leiding had.
Ze keken op toen Stephania naderde, en Stephania was geamuseerd door de verbazing die ze in hun ogen zag.
“Is dat… heb je Vrouwe Stephania gevangen?” vroeg één van hen.
“Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?” vroeg de ander. “Waar heb je haar gevonden?”
Stephania kon het ongeloof in hun stemmen horen, maar ze voelde ook dat ze niet wisten wat ze nu moesten doen.
“Ik betrapte haar bij Ceres’ kamer,” antwoordde Elethe zelfverzekerd. Haar dienstmeisje was een goede leugenaar. “Kun je… ik moet dit aan iemand vertellen, maar ik weet niet zeker aan wie.”
Dat was een goede. Ze keken allebei naar Elethe, alsof ze probeerden te bedenken wat ze nu moesten doen. Op dat moment haalde Stephania twee naalden tevoorschijn, en drukte ze bij de wachters in de hals. Ze draaiden zich om, maar het was een snelwerkend vergif, en hun hart pompte het al door hun aderen. Twee seconden later zakten ze in elkaar.
“Pak de sleutels,” zei Stephania, gebarend naar de riem van één van de wachters.
Elethe deed wat ze vroeg en opende de kerkers. Ze zaten barstensvol, zoals Stephania al verwacht had. Zoals ze gehoopt had. Er waren geen wachters meer. Blijkbaar stonden alle rebellen die konden vechten op de muren.
In de kerkers zaten mannen en vrouwen, soldaten, wachters, folteraars en loyale aristocraten. Stephania zag een aantal van haar eigen dienstmeisjes, en ze verzuchtte zich om hun dwaasheid. De meest verstandige zet was niet om hun loyaliteit vol te houden, maar om te doen alsof ze het nieuwe regime dienden. Het belangrijkste was echter dat ze hier waren.
“Vrouwe Stephania?” zei één van hen. Ze kon haar ogen niet geloven. Ze staarde Stephania aan alsof ze hun redder was.
Stephania glimlachte. De gedachte dat mensen haar als hun heldin zagen beviel haar wel. Ze zouden dan waarschijnlijk veel meer doen dan simpelweg uit gehoorzaamheid. Daarbij kon ze zo Ceres’ eigen wapens tegen haar gebruiken.
“Luister naar me,” zei ze tegen hen. “Er is jullie veel afgenomen. Jullie hadden zo veel, en die rebellen, die boeren, hadden het lef om het weg te nemen. Ik zeg dat het tijd is om het terug te halen.”
“U bent hier om ons te bevrijden?” vroeg een voormalige soldaat.
“Ik ben hier om meer te doen dan dat,” zei Stephania. “We gaan het kasteel heroveren.”
Ze had geen gejuich verwacht. Ze was geen romanticus die dwazen nodig had die al haar beslissingen applaudisseerden. Toch ergerde het nerveuze gemompel haar een beetje.
“Zijn jullie bang?” wilde ze weten.
“Er zullen rebellen zijn daarboven!” zei een edelman. Stephania kende hem. Baron Scarel was altijd degene die anderen uitdaagde, zolang hij zeker wist dat hij kon winnen.
“Niet genoeg om dit kasteel te houden,” zei Stephania. “Niet nu. Elke rebel die gespaard kon worden staat op de muren om de invasie tegen te houden.”
“En de invasie dan?” vroeg een vrouw. Zij was iets beter dan de man die had gesproken. Stephania kende geheimen over wat ze had gedaan voordat ze met een rijke man was getrouwd, geheimen die de meeste anderen zouden doen blozen.
“Oh, ik snap het al,” zei Stephania. “Jullie wachten liever in een veilige kerker tot alles is overgewaaid. Oké, en daarna? In het beste geval spenderen jullie de rest van je leven in dit stinkende hol, als de rebellen niet besluiten om jullie te vermoorden zodra ze beseffen hoe vervelend gevangenen eigenlijk zijn. Als de anderen winnen... denk je dat een cel je dan zal beschermen? Jullie zijn geen adellijken voor hen, maar vermaak. Kortstondig vermaak.”
Ze zweeg even om dat te laten bezinken. Ze moesten zich lafaards voelen vanwege het feit dat ze het zelfs maar overwogen hadden.
“Of we kunnen naar buiten gaan,” zei Stephania. “We bezetten het kasteel en we sluiten het af tegen onze vijanden. We doden iedereen die zich tegen ons verzet. Ik heb al met Ceres afgerekend, dus zij zal ons niet meer tegen kunnen houden. We houden dit kasteel tot de rebellen en de agressors elkaar afmaken, en dan zullen we Delos heroveren.”
“Er zijn ook nog wachters,” zei één van hen. “Er zijn ook nog steeds krijgsheren. We kunnen niet winnen van de krijgsheren.”
Stephania gebaarde naar Elethe, die de cellen begon te openen. “Er zijn manieren. Met elke wachter die we doden verzamelen we meer wapens, en we weten allemaal waar de wapenkamer is. Of jullie kunnen hier blijven en wegrotten. In dat geval doe ik de celdeuren dicht en stuur ik later een paar folteraars. Mij maakt het niet uit.”
Ze volgden haar, zoals Stephania al had verwacht. Het maakte niet uit of ze het deden uit angst, of trots, of loyaliteit. Het ging erom dat ze het deden. Ze volgden haar omhoog naar het kasteel, en Stephania begon bevelen uit te delen, hoewel ze ervoor zorgde dat het niet zo klonk.
“Heer Hwel, wilt u een aantal van de sterkere mannen met u meenemen en de barakken van de wachters barricaderen?” zei Stephania. “We willen niet dat de rebellen eruit kunnen.”
“En de mannen die trouw zijn aan het Rijk?” vroeg de aristocraat.
“Kunnen het bewijzen door de andere verraders te doden,” antwoordde Stephania.
De aristocraat haastte zich om haar bevelen uit te voeren. Ze stuurde één van haar dienstmeisjes om de anderen te halen, en vroeg een adellijke vrouw om de bedienden die niet naar Stephania zouden luisteren te instrueren.
Stephania keek naar de groep die ze bij zich had. Ze trachtte te beoordelen wie er nuttig kon zijn, wie er geheimen had die ze in kon zetten, wiens zwakheden hen makkelijk te manipuleren maakten en welke hen gevaarlijk maakten. Ze stuurde de aristocraat die het gevecht liever uit de weg ging naar de poorten, en een stugge weduwe naar de keuken waar ze geen schade kon aanrichten.
Terwijl ze hun weg vervolgden verzamelden ze meer mensen. Wachters en bedienden kwamen naar hen toe, en hun loyaliteiten leken ter plekke te veranderen. Stephania’s dienstmeisjes knielden voor haar, en haastten zich vervolgens weg om hun nieuwe taken uit te voeren.
Zo nu en dan troffen ze rebellen aan die weigerden zich over te geven, en zij stierven. Sommigen stierven in een snelle aanval van aristocraten, die hun wapens afpakten en hen doodsloegen. Anderen stierven door een mes in hun rug, of een vergiftigde pijl die zich door hun vlees boorde. Stephania’s dienstmeisjes waren goed in wat ze deden.
Toen ze Koningin Athena zag, vroeg Stephania zich af wat het zou worden.
“Wat is dit?” wilde de koningin weten. “Wat is hier aan de hand?”
Stephania negeerde haar geblaat.
“Tia, ik wil dat jij gaat uitzoeken hoe het ervoor staat bij de wapenkamer. We hebben die wapens nodig. Ik denk dat Baron Scarel inmiddels wel een gevecht heeft gevonden.”
Ze liep verder in de richting van de grote zaal.
“Stephania,” zei Koningin Athena. “Ik wil weten wat er gaande is.”
Stephania haalde haar schouders op. “Ik heb gedaan wat u had moeten doen. Ik heb deze trouwe mensen bevrijd.”
Het was zo’n simpel argument, zo netjes, dat ze er verder geen woorden aan vuil hoefde te maken. Stephania was degene geweest die de aristocraten had gered. Zij was degene aan wie ze hun vrijheid verschuldigd waren, en misschien zelfs hun levens.
“Ik zal ook opgesloten,” beet de koningin.
“Ah, natuurlijk. Had ik dat geweten, dan zou ik u samen met de andere aristocraten bevrijd hebben. Als u mij nu wilt excuseren. Ik heb een kasteel te bezetten.”
Stephania beende snel weg, omdat de beste manier om een discussie te wonnen was de ander niet de kans geven om te spreken. Ze was niet verrast toen de anderen haar volgden.
Vlakbij hoorde Stephania de geluiden van een gevecht. Ze gebaarde naar de anderen en ging een trap op, zoekend naar een balkon. Al snel vond ze waar ze naar zocht. Stephania kende de weg in het kasteel beter dan wie dan ook.
Beneden zag ze een gevecht waar de meeste mensen waarschijnlijk van onder de indruk zouden zijn geweest. Een tiental gespierde mannen, waarvan geen twee wapens of wapenrustingen hetzelfde waren, vochten op de binnenplaats voor de grote poort. Ze namen het op tegen minstens twee keer zoveel wachters, misschien wel drie keer zoveel voor het gevecht was begonnen, allemaal geleid door Baron Scarel. En wat nog opvallender was: het leek erop dat ze aan de winnende hand waren. De aristocraat die er zo van hield om het gevecht aan te gaan, had het verkeerde gevecht gekozen.
“Dwaze man,” zei Stephania.
Stephania keek even toe, en als ze een liefhebber van de Killings was geweest, had ze er waarschijnlijk een soort van wrede schoonheid in gezien. Terwijl ze toekeek sloeg een man met een grote bijl twee mannen met het heft. Hij draaide zich om en raakte één van hen hard genoeg met het mes om hem in tweeën te splijten. Een krijgsheer die met een ketting vocht sprong over een soldaat heen en wikkelde de ketting om zijn nek heen.
Het was een moedige vertoning, en een indrukwekkende. Misschien, als ze had nagedacht, had ze eerder een tiental krijgsheren kunnen kopen en hen in een loyale lijfwacht kunnen veranderen. Het enige lastige zou het gebrek aan subtiliteit geweest zijn. Stephania deinsde achteruit toen de bloedspetters bijna tot aan de rand van het balkon kwamen.
“Zijn ze niet fantastisch?” zei één van de edelvrouwen.
Stephania wierp haar een minachtende blik toe. “Ik denk dat het dwazen zijn.” Ze knipte met haar vingers. “Elethe, messen en bogen. Nu.”
Haar dienstmeisje knikte, en Stephania keek toe terwijl zij en een aantal anderen wapens en pijlen tevoorschijn haalden. Een aantal van de wachters die bij hen waren hadden korte bogen uit de wapenkamer gehaald. Eén had de kruisboog van een schip, die beter geschikt was om te vuren vanaf een dek dan vanaf een balkon. Ze aarzelden.
“Onze mensen zijn daarbeneden,” zei één van de aristocraten.
Stephania griste een lichte boog uit zijn handen. “En ze zouden hoe dan ook sterven, gezien hoe slecht ze vechten. Op deze manier geven ze ons in elk geval een kans om te winnen.”
Winnen was alles. Op een dag zouden de anderen dat misschien begrijpen. Misschien was het beter als ze dat niet deden. Stephania wilde hen niet hoeven doden.
Ze spande de boog zo goed als ze kon met haar gezwollen buik. Omdat ze naar beneden vuurde, maakte het niet zoveel uit dat ze hem nauwelijks halverwege naar achteren kon trekken. Het maakte ook niet uit dat ze niet de tijd nam om te richten. Met de massa die naar aan het vechten was, zou het voldoende zijn als ze iets zou raken.
Bovendien was het een signaal.
Pijlen regenden naar beneden. Stephania zag één pijl zich door de arm van een krijgsheer boren, en hij brulde als een gewond beest, voor hij door nog drie pijlen in zijn borst werd geraakt. Messen flitsen naar beneden om te snijden en te schrapen, te spitten en te steken. Gifpijlen die waarschijnlijk geen tijd hadden om in te werken voor hun doelwitten door andere pijlen werden doorboord.
Stephania zag zowel imperiale soldaten als krijgsheren tegen de grond gaan. Baron Scarel keek met beschuldigende ogen naar haar op, klauwend naar de pijl van een kruisboog die hem in zijn buik had geraakt. Mannen bezweken onder de zwaarden van de krijgsheren, of vonden gaten in hun verdediging, waarna hun overwinning werd gesmoord door de zee van pijlen.
Het kon Stephania niet schelen. Pas toen de laatste krijgsheer was gevallen stak ze haar hand omhoog, als teken om de aanval te staken.
“Zo veel…” begon één van de edelvrouwen, en Stephania viel tegen haar uit.
“Wees niet zo dwaas. We hebben Ceres’ steun van haar afgenomen, en we hebben het kasteel bezet. Dat is het enige dat ertoe doet.”
“Hoe zit het eigenlijk met Ceres?” vroeg één van de wachters. “Is ze dood?”
Stephania kneep haar ogen samen, want dat was het enige aspect van dit plan dat haar ergerde.
“Nog niet.”
Ze moesten het kasteel behouden tot de invasie voorbij was, of de rebellen het op de één of andere manier terug wisten te krijgen. Op dat punt zouden ze Ceres als troefkaart nodig kunnen hebben. Of als geschenk, zodat de Vijf Stenen van Felldust hun overwinning konden bewijzen. Het feit dat ze hier was zou zelfs Thanos terug kunnen lokken en Stephania haar kans op wraak geven.
Voor nu betekende het dat Ceres niet kon sterven. Maar ze kon wel lijden.
En dat zou ze ook.