Kitabı oku: «Nacht van de Dapperen », sayfa 2
HOOFDSTUK TWEE
Alec stond in de bek van de draak en greep het Onafgemaakte Zwaard met trillende handen vast terwijl het bloed van de draak als een waterval over hem heen gutste. Hij keek tussen de rijen van vlijmscherpe tanden, elk zo groot als hij zelf, door naar buiten en zette zich schrap terwijl de draak op de oceaan af viel. Hij voelde zijn maag naar zijn keel schieten terwijl de ijzige wateren van de Baai des Doods steeds dichterbij kwamen. Hij wist dat zelfs als hij niet gedood zou worden door de impact, hij zou worden verpletterd door het gewicht van de dode draak.
Alec, nog steeds in shock door het feit dat hij erin was geslaagd dit grote beest te doden, wist dat de draak, met zijn gewicht en snelheid, naar de bodem van de Baai des Doods zou zinken. En hij zou hem met zich meesleuren. Het Onafgemaakte Zwaard kon een draak doden—maar geen enkel zwaard kon zijn val stoppen. Bovendien kwamen de kaken van de draak op hem af. De kaakspieren verslapten, en zouden spoedig een kooi vormen waaruit Alec nooit zou kunnen ontsnappen. Hij wist dat hij snel moest handelen als hij een kans wilde om te overleven.
Terwijl het bloed uit het gehemelte van de draak over zijn hoofd stroomde, trok Alec het zwaard eruit. En vlak voordat de kaken van de draak zich sloten, sprong hij. Hij schreeuwde terwijl hij door de ijzige lucht viel en de vlijmscherpe tanden van de draak over zijn rug schraapten. Heel even bleef zijn shirt achter één van de tanden haken, en hij dacht niet dat hij het zou halen. Achter zich hoorde hij de grote kaken dichtvallen. Hij voelde zijn shirt scheuren—en eindelijk bevond hij zich in een vrije val.
Alec maaide met zijn armen terwijl hij door de lucht viel en zette zich schrap voor de zwarte, kolkende wateren.
Ineens was er een plons, en Alec kwam in de kille wateren terecht. De ijskoude temperatuur benam hem de adem. Het laatste dat hij zag toen hij opkeek was het levenloze lichaam van de draak, dat op het punt stond het water te raken.
Het lichaam van de draak raakte het oppervlak met een afschuwelijke klap en deed enorme golven opspatten. Gelukkig had het lichaam Alec net gemist. De golven sleurden Alec een goede zes meter omhoog voor ze stopten—en toen, tot Alecs grote angst, begonnen ze alles naar beneden te trekken in een gigantische draaikolk.
Alec begon met alle macht te zwemmen in een poging er vandaan te komen, maar het lukte niet. Hoe hard hij ook zijn best deed, voor hij het wist werd hij door de enorme draaikolk naar beneden getrokken.
Alec, inmiddels een goede zes meter onder water, zwom zo hard hij kon, het zwaard nog steeds in zijn hand, meegesleurd het ijskoude water. Hij zwom wanhopig naar de oppervlakte en zag het zonlicht hoog boven zich schitteren. Op dat moment zag hij dat er een groep enorme haaien op hem af zwom. Hij zag de romp van het schip dat in het water dobberde, en hij wist dat hij slechts enkele seconden had als hij wilde overleven.
Met een laatste schop kwam Alec boven, snakkend naar adem; een moment later voelde hij hoe hij door sterke handen werd vastgegrepen. Hij keek op en zag Sovos hem aan boord trekken, en een seconde later hing hij in de lucht, het zwaard nog steeds in zijn hand.
Maar vanuit zijn ooghoek zag hij iets bewegen, en toen hij zijn hoofd draaide zag hij een enorme rode haai het water uit springen. De haai dook recht op zijn been af. Er was geen tijd.
Alec voelde het zwaard in zijn hand zoemen. Het vertelde hem wat hij moest doen. Hij had nog nooit zoiets gevoeld. Met een schreeuw haalde hij uit.
Hij hoorde het geluid van staal dat zich door vlees boorde, en Alec keek geschokt toe hoe het Onafgemaakte Zwaard de enorme haai in tweeën hakte. De rode wateren wemelden van de haaien, die de stukken opvraten.
Er sprong een andere haai het water uit, maar deze keer voelde Alec hoe hij verder omhoog werd getrokken. Met een doffe bons kwam hij op het dek terecht.
Hij rolde kreunend om, bedekt met kneuzingen en blauwe plekken. Hij slaakte een zucht van opluchting, uitgeput, drijfnat. Iemand legde een deken over hem heen.
“Alsof het doden van een draak nog niet genoeg was,” zei Sovos, die hem glimlachend een veldfles met wijn overhandigde. Alec nam een grote slok, en de wijn verwarmde zijn maag.
Het schip was bezaaid met soldaten, allemaal in een opgewonden en chaotische toestand. Alec was niet verrast: het gebeurde ten slotte niet vaak dat er een draak door een zwaard werd gedood. Hij keek om, en in de menigte spotte hij Merk en Lorna, die inmiddels ook uit het water waren gehaald. Merk zag eruit als een schurk, mogelijk een huurmoordenaar. Lorna was bloedmooi, met een etherische uitstraling. Ze waren allebei drijfnat en zagen er wat verdwaasd uit, maar waren duidelijk blij dat ze nog leefden.
Alec bemerkte dat alle soldaten hem vol ontzag aanstaarden. Langzaam krabbelde hij overeind, en het begon tot hem door te dringen wat hij zojuist had bereikt. Ze keken van het drijfnatte zwaard in zijn hand naar hem op, alsof hij een god was. Hij keek onwillekeurig neer op het zwaard en voelde het gewicht in zijn hand, alsof het leefde. Hij staarde naar het mysterieuze, glimmende metaal alsof het een vreemd voorwerp was, en dacht terug aan het moment dat hij de draak had neergestoken, hoe het zich door het vlees had geboord. Hij verwonderde zich over de kracht van dit wapen.
Alec kon het niet helpen; hij vroeg zich af wie hij was. Hoe was hij, een simpele jongen uit een simpel dorp, erin geslaagd om een draak te doden? Wat had het lot nog meer voor hem in petto? Hij begon het gevoel te krijgen dat hij geen gewone lotsbestemming had.
Alec hoorde het gehap van duizend kaken, en toen hij over de reling keek zag hij dat de school rode draken zich nu tegoed deed aan het enorme karkas van de draak, dat aan de oppervlakte dreef. De zwarte wateren van de Baai des Doods waren nu bloedrood. Alec bekeek het drijvende karkas, en het begon tot hem door te dringen dat hij het echt had gedaan. op de één of andere manier had hij een draak gedood. Hij, in zijn eentje, de enige in heel Escalon.
Luid gekrijs vulde de lucht. Alec keek op en zag nog tientallen draken in de lucht cirkelen. Ze spuwden vuur en hadden een wraakzuchtige blik in hun ogen. Ze staarden op hem neer, al leken sommige draken bang om dichterbij te komen. Een aantal maakten zich los van de groep toen ze hun vriend dood in het water zagen drijven.
Anderen krijsten van woede en doken recht op hem af.
Terwijl hij hen zag dalen, wachtte Alec niet. Hij rende naar het achtersteven en sprong op de reling. Hij voelde de kracht van het zwaard door zich heen stromen. Het hitste hem op, en terwijl hij daar stond, voelde hij een nieuwe vastberadenheid in zich opwellen. Het voelde alsof het zwaard hem aandreef. Hij en het wapen waren nu één.
De groep draken kwam recht op hem af, geleid door een enorme draak met lichtgevende groene ogen die krijsend vuur naar beneden spuwde. Alec hield het zwaard omhoog. Hij voelde het trillen in zijn hand, en het gaf hem moed. Het lot van Escalon, wist hij, stond op het spel.
Alec werd overspoeld door een ongekend gevoel van moed. Hij gaf een strijdkreet; en het zwaard begon licht te geven. Er barstte een intens licht uit dat de muur van vlammen halverwege in de lucht deed stoppen. Het licht schoot door tot het de vlammen terug dreef, en de draak krijste het uit terwijl hij door zijn eigen vlammen werd verzwolgen. Spartelend viel het beest in een grote bal van vuur in het water.
Er dook een andere draak naar beneden. Alec hief het zwaard weer om de muur van vlammen te stoppen en de draak te doden. De volgende draak naderde laag. Hij strekte zijn klauwen uit, alsof hij Alec wilde oppakken. Alec draaide zich om, haalde uit, en was geschokt toen het zwaard de benen van de draak afhakte. De draak krijste. In dezelfde beweging reet Alec de zij van de draak open. De draak stortte de zee in. Hij spartelde in het water, niet in staat om te vliegen, en werd aangevallen door de haaien.
Vanaf de andere kant kwam een andere draak aanzetten, een kleine rode. Hij dook laag, zijn kaken wijd opengesperd—deze keer liet Alec zich leiden door zijn instinct. Hij sprong in de lucht. Het zwaard gaf hem kracht, en hij sprong hoger dan hij zich ooit had kunnen voorstellen. Hij sprong over de kop van de draak en landde op zijn rug.
De draak krijste en bokte, maar Alec hield zich stevig vast. De draak kon hem niet afwerpen.
Alec voelde dat hij sterker was dan de draak, dat hij hem kon controleren.
“Draak!” riep hij uit. “Ik beveel je! Val aan!”
De draak kon niet anders dan omkeren en omhoog vliegen, recht op de zwerm dalende draken af. Alec ging onbevreesd de strijd aan, het zwaard voor zich uit gestrekt. Ze troffen elkaar in de lucht. Alec haalde keer op keer uit met het zwaard, met een kracht en een snelheid waarvan hij niet wist dat hij ze bezat. Hij sneed bij één draak een vleugel af, sneed een ander de keel door, en stak weer een ander in zijn nek. Toen keerde hij om en hakte hij een andere draak de staart af. Eén voor één vielen de draken naar beneden, het water in, waar ze een draaikolk teweeg brachten.
Alec gaf niet op. Hij bleef de zwerm aanvallen en weigerde zich terug te trekken. Meegesleurd door de wervelwind, bemerkte hij nauwelijks dat de paar overgebleven draken krijsend omkeerden en bang wegvlogen.
Alec kon het nauwelijks geloven toen hij het eenmaal doorkreeg. Draken. Bang.
Alec keek naar beneden. Hij zag hoe hoog hij vloog. De Baai des Doods strekte zich onder hem uit. Hij zag honderden schepen, de meeste in vuur en vlam, en duizenden drijvende trollen, dood. Ook het eiland van Knossos stond in brand, het grote fort nu een ruïne. Het was een uitgestrekt tafereel van chaos en verwoesting.
Alec spotte zijn vloot en stuurde de draak naar beneden. Toen ze naderden, hief Alec het zwaard en dreef het in de nek van de draak. De draak krijste en begon te vallen. Alec sprong en belandde in het water naast het schip.
Onmiddellijk werden er touwen uit gegooid en werd Alec weer aan boord getrokken.
Maar deze keer, toen hij op het dek landde, rilde hij niet. Hij was niet langer koud, moe, of zwak of bang. In plaats daarvan voelde hij een ongekende kracht. Hij voelde zich gevuld met moed, met kracht. Hij voelde zich herboren.
Hij had een zwerm draken gedood.
En niets in Escalon kon hem nu nog tegenhouden.
HOOFDSTUK DRIE
Vesuvius, gewekt door het gevoel van scherpe scharen die over de rug van zijn hand streken, deed één oog open, de ander zo opgezwollen dat hij hem niet open kreeg. Gedesoriënteerd keek hij op. Hij lag met zijn gezicht naar beneden in het zand, de golven van de zee achter zich. Het ijzige water klotste over zijn benen heen. Hij herinnerde het zich weer. Na dat epische gevecht was hij aangespoeld op de kust van de Baai des Doods; hij vroeg zich af hoe lang hij hier had gelegen, bewusteloos. Het tij kroop langzaam dichterbij, en zou hem ongetwijfeld weer hebben meegevoerd als hij niet was ontwaakt. Maar het was niet het koude water dat hem had wakker gemaakt—het was het wezen op zijn hand.
Vesuvius keek naar zijn hand, die uitgestrekt op het zand lag. Hij zag een grote paarse krab een schaar in zijn hand zetten en een klein stukje van zijn vlees afscheuren. Het nam zijn tijd, alsof Vesuvius een lijk was. Met elke scheur voelde Vesuvius een schokgolf van pijn.
Vesuvius kon het de krab niet kwalijk nemen; hij keek om zich heen en zag duizenden levenloze lichamen op het strand liggen. De overblijfselen van zijn trollenleger. Ze lagen daar, bedekt door paarse krabben, en het klik-klak van hun scharen vulde de lucht. De stank van de rottende trollen overweldigde hem, en hij moest bijna kokhalzen. Deze krab op zijn hand was duidelijk de eerste die het had gewaagd om helemaal naar Vesuvius toe te kruipen. De anderen hadden waarschijnlijk gevoeld dat hij nog leefde en hadden geduldig afgewacht. Maar deze dappere krab had het risico genomen. Er kwamen nu tientallen andere krabben zijn kant op, die aarzelend zijn voorbeeld volgden. Het zou niet lang meer duren, wist Vesuvius, voor hij levend zou worden opgegeten door dit kleine leger—als hij niet eerst de zee in werd gesleurd door het ijskoude tij van de Baai des Doods.
Overspoeld door een hete golf van woede reikte Vesuvius met zijn vrije hand naar de paarse krab, greep hem vast, en begon langzaam te knijpen. De krab probeerde weg te komen—maar Vesuvius liet hem niet gaan. Het wezen spartelde wild en probeerde Vesuvius met zijn scharen te bereiken, maar hij hield hem stevig vast. Hij kneep harder en harder, langzaam. Hij nam zijn tijd en haalde zoals altijd veel genoegen uit het toebrengen van pijn. Het wezen krijste en siste, een afschuwelijk schel geluid, terwijl Vesuvius langzaam zijn hand tot een vuist samenkneep.
Uiteindelijk explodeerde de krab. Het slijmerige paarse bloed droop over zijn hand terwijl Vesuvius het bevredigende gekraak van de schaal hoorde. Hij liet het vallen, vermorzeld tot pulp.
Vesuvius ging op een knie zitten, nog steeds wankel, en tientallen krabben scharrelden weg, duidelijk geschokt om een dode te zien opstaan. Er ontstond een kettingreactie, en toen hij ging staan vluchtten er duizenden krabben weg. Het strand was leeg toen Vesuvius zijn eerste stappen zette. Hij liep over het kerkhof, en langzaam begon alles weer terug te komen.
Het gevecht op Knossos. Hij was aan de winnende hand geweest en had op het punt gestaan om Lorna en Merk af te maken, toen die draken waren gearriveerd. Hij herinnerde zich dat hij van het eiland was gevallen; dat hij zijn leger had verloren; dat zijn vloot in vuur en vlam was gezet; en dat hij uiteindelijk bijna was verdronken. Het was een nederlaag geweest, en hij brandde van schaamte bij de gedachte. Hij draaide zich om en keek uit over de baai, de plek van zijn nederlaag. In de verte zag hij het Eiland van Knossos, dat nog steeds in brand stond. Hij zag de overblijfselen van zijn vloot drijven, aan stukken gescheurd. Sommige delen van schepen stonden nog in brand. En toen hoorde hij gekrijs boven zich. Hij keek op en knipperde met zijn ogen.
Vesuvius kon niet bevatten wat hij zag. Het kon niet waar zijn. Er vielen draken uit de lucht, de baai in.
Dood.
Hoog boven zich zag hij een eenzame man een draak berijden. Hij vocht tegen de andere draken terwijl hij zich aan de rug van de draak vastklampte, een zwaard in zijn handen. Uiteindelijk sloeg de rest van de zwerm op de vlucht.
Hij keek weer naar het water en zag tientallen schepen aan de horizon, voorzien van de vlaggen van de Verloren Eilanden. Hij keek toe hoe de man zich van de rug van de draak liet vallen en terugkeerde naar de schepen. Hij spotte het meisje, Lorna, en de huurling, Merk. Hij kon de wetenschap dat ze het hadden overleefd niet verdragen.
Vesuvius keek weer naar de kust. Terwijl hij zijn dode trollen zag, half opgegeten door de krabben of meegevoerd door het tij en uiteen gereten door haaien, had hij zich nog nooit zo alleen gevoeld. Hij was, besefte hij geschokt, de enige overlevende van het leger dat hij mee had genomen.
Vesuvius draaide zich om en keek naar het noorden, naar het vasteland van Escalon. Hij wist dat ergens, ver in het noorden, de Vlammen waren uitgeschakeld. Op dit moment vertrokken zijn trollen uit Marda om Escalon te plunderen. Miljoen trollen die naar het zuiden migreerden. Tenslotte was Vesuvius er wel in geslaagd om de Toren van Kos te bereiken, om het Zwaard van Vlammen te vernietigen. Zijn natie zou ongetwijfeld al de grens over zijn om Escalon te verscheuren. Ze hadden leiderschap nodig. Ze hadden hem nodig.
Vesuvius had dan wel deze slag verloren—maar hij moest niet vergeten dat hij de oorlog zou winnen. Zijn grootste moment van glorie, het moment waar hij zijn hele leven naar had uit gekeken, moest nog komen. Het was tijd voor hem om de mantel te claimen, om zijn volk naar een complete en totale overwinning te leiden.
Ja, dacht hij. Hij rechtte zijn rug en schudde alles van zich af; zijn pijn, zijn wonden, de kou. Hij had gekregen waarvoor hij was gekomen. Laat dat meisje en haar mensen maar op zee ronddobberen. De verwoesting van Escalon lag voor hem. Hij kon altijd nog teruggaan om haar te doden. Hij glimlachte bij de gedachte. Hij zou haar zeker doden. Hij zou haar ledematen van haar romp af scheuren.
Vesuvius ging er op een drafje vandoor, en begon toen te rennen. Hij zou naar het noorden gaan. Hij zou zijn natie treffen. En hij zou hen naar de grootste strijd aller tijden leiden.
Het was tijd om Escalon voor eens en altijd te vernietigen.
Spoedig zouden Escalon en Marda één zijn.
HOOFDSTUK VIER
Kyle keek vol ontzag toe hoe de scheur in de grond breder werd en duizenden trollen diep de aarde in vielen, hun dood tegemoet. Alva stond vlakbij, zijn staf opgeheven. Er schenen intense lichtstralen vanaf, zo fel dat Kyle zijn handen voor zijn ogen moest houden. Alva vernietigde het leger van trollen en beschermde in zijn eentje het noorden. Kyle had gevochten met alles dat hij had, net als Kolva naast hem, en hoewel ze gedurende een hevig gevecht tientallen trollen hadden weten uit te schakelen, waren ze uiteindelijk gewond geraakt. Alva was de enige die nu de trollen ervan weerhield om Escalon te overstromen.
Al snel kregen de trollen door dat de kloof hun dood betekende, en ze stopten aan de andere kant, vijftien meter verderop. Ze konden niet meer verder. Ze keken naar Alva en Kolva en Kyle en Dierdre en Marco, hun ogen gevuld met frustratie. Terwijl de kloof steeds verder uitscheurde draaiden ze zich om en sloegen ze in paniek op de vlucht.
Spoedig vervaagde het gedonder, en werd alles weer stil. Het tij van trollen was gestopt. Vluchtten ze weer terug naar Marda? Zouden ze zich hergroeperen om elders binnen te vallen? Kyle wist het niet.
Terwijl de rust weer terugkeerde lag Kyle daar, gekweld door zijn verwondingen. Hij keek toe hoe Alva langzaam zijn staf liet zakken en het licht dimde. Alva draaide zich naar hem om en legde zijn handpalm op Kyle’s voorhoofd. Kyle voelde een golf van licht door zijn lichaam stromen. Hij voelde zich warm worden, lichter, en binnen enkele momenten was hij volledig genezen. Hij ging rechtop zitten. Hij was weer zichzelf—en hij was zo dankbaar.
Alva knielde naast Kolva, legde een hand op zijn buik, en genas hem ook. Binnen enkele momenten ging Kolva staan, duidelijk verrast om weer op de been te zijn. Zijn ogen leken licht te geven. Toen waren Dierdre en Marco aan de beurt. Alva legde zijn hand op hen, en ze stonden op, genezen door Alva’s magische kracht.
Kyle stond daar, verbijsterd. Hij had met eigen ogen de kracht van dit magische wezen gadegeslagen, een kracht waar hij alleen nog maar verhalen over had gehoord. Hij wist dat hij zich in het gezelschap van een ware meester bevond. Hij voelde ook dat zijn aanwezigheid voorbijgaand was; hij was een meester die niet kon blijven.
“U heeft het gedaan,” zei Kyle, gevuld met ontzag en dankbaarheid. “U heeft de natie van trollen tegengehouden.”
Alva schudde zijn hoofd.
“Dat heb ik niet,” antwoordde hij kalm. Zijn stem klonk ferm en eeuwenoud. “Ik heb ze alleen vertraagd. Er komt nog steeds een grote en afschuwelijke verwoesting aan.”
“Maar hoe dan?” drong Kyle aan. “De kloof—ze konden er niet overheen. U heeft er duizenden gedood. Zijn we dan niet veilig?”
Alva schudde somber zijn hoofd.
“Dit was nog niet eens een fractie van hun natie. Er komen er nog miljoenen bij. De grote strijd is begonnen. De strijd die het lot van Escalon zal bepalen.”
Alva liep met zijn staf door het puin van de Toren van Ur, en Kyle bestudeerde hem, zoals altijd verward door dit enigma. Toen draaide hij zich om naar Dierdre en Marco.
“Jullie willen terug naar Ur, nietwaar?” vroeg hij hen.
Dierdre en Marco knikten, hoop in hun ogen.
“Ga,” beval hij.
Ze staarden hem verbijsterd aan.
“Maar er is daar niets meer,” zei ze. “De stad is verwoest. Overstroomd. De Pandesianen zijn nu aan de macht.”
“Teruggaan zou onze dood betekenen,” viel Marco bij.
“Voor nu,” antwoordde Alva. “Maar spoedig zullen jullie daar nodig zijn, als de grote strijd komt.”
Dierdre en Marco hoefden niet aangespoord te worden. Ze draaiden zich om, bestegen Andor en gingen er in galop vandoor, naar het zuiden, de bossen in, terug naar de stad van Ur.
Leo bleef achter bij Kyle, en Kyle aaide hem over zijn kop.
“Je denkt aan mij en je denkt aan Kyra, nietwaar jochie?” vroeg Kyle aan Leo.
Leo jankte aanhankelijk, en Kyle wist dat hij aan zijn zijde zou blijven en hem zou beschermen alsof hij Kyra was. Hij voelde dat de wolf een uitstekende strijdmakker zou zijn.
Kyle keek om terwijl Alva zich omdraaide en naar de bossen in het noorden staarde.
“En wij, mijn meester?” vroeg Kyle. “Waar zijn wij nodig?”
“Hier,” zei Alva.
Kyle staarde naar de horizon, in de richting van Marda.
“Ze komen,” voegde Alva toe. “En wij drieën zijn Escalons laatste hoop.”