Kitabı oku: «Verloofd », sayfa 3

Yazı tipi:

HOOFDSTUK VIJF

Caitlin en Caleb wandelden door de enorme gebogen deuren van Westminster Abbey naar buiten, in het ochtendlicht, met Ruth die hen op de hielen zat. Instinctief knepen ze hun ogen dicht en deden ze hun handen naar omhoog om het licht tegen te houden. Caitlin was Caleb dankbaar dat hij haar oogdruppels gegeven had voor ze naar buiten gingen. Het duurde een paar minuten voordat haar ogen zich hadden aangepast. Langzaam kwam de wereld van het Londen van 1599 in de kijker.

Caitlin was verbaasd. Parijs in 1789 verschilde niet zoveel van Venetië in 1791. Maar Londen in 1599, dat was een compleet andere wereld. Ze was geschokt door het verschil dat 190 jaar uitmaakte.

Londen lag voor haar uitgespreid. Maar het was geen bruisende stad met de allure van een metropool. In de plaats daarvan leek het meer op een grote, landelijke stad, met grote, lege plekken die nog in ontwikkeling waren. Er waren geen geplaveide straten—er was overal zand—en terwijl er toch veel gebouwen waren, waren er nog meer bomen. Genesteld in het midden van deze bomen, lagen her en der ongelijke huizenblokken en huizenrijen verspreid. De huizen waren allemaal gebouwd van hout en hadden enorme, met riet bedekte daken. Ze kon in een oogopslag zien hoe ontvlambaar de stad was, omdat ongeveer alles met hout gebouwd was en met al dat stro bovenop de huizen realiseerde ze zich hoe gevoelig dit geheel was aan vuur.

Ze merkte direct op dat de zandwegen de doorgang bemoeilijkten. Reizen per paard leek de meest gebruikelijke manier en tussendoor kwam er een paard, al dan niet met een kar, voorbij. Maar dat was de uitzondering. De meeste mensen wandelden—of liever, ze strompelden. De mensen die door de modderige straten liepen, schenen allemaal problemen te hebben om te lopen.

Ze ontdekte uitwerpselen langs de kant van de straten en ze was van streek door de geur, ook vanop een afstand. Dat ze soms vee voorbij wandelde, hielp ook al niet echt. Wanneer ze ooit gedacht had dat terugkeren in de tijd romantisch was, dan gaf deze aanblik haar niet veel rust.

Meer nog, in deze stad zag ze geen mensen die rondwandelden in hun beste kleren of parasols droegen en de laatste mode showden zoals ze gezien had in Parijs en Venetië. Integendeel, hier was iedereen heel wat eenvoudiger gekleed, met veel kleding die uit de mode was, mannen die eenvoudige boerenkleding droegen, zoals lompen. Enkel een paar mensen droegen witte kniebroeken boven hun kousen met korte tunieken die leken op rokken. Anderzijds bedekten de vrouwen zich met zoveel stof dat ze problemen hadden om vooruit te komen in de straten. Daarom namen ze de zomen van hun rokken vast en hielden ze zo hoog als ze konden—niet alleen om ze weg te houden van de modder en de uitwerpselen, maar ook van de ratten. Caitlin was geschokt dat ze dat ongedierte openlijk kon zien rondlopen.

Maar toch, ondanks alles, was deze tijd duidelijk uniek—en op zijn minst rustig. Ze voelde zich alsof ze zich in een groot landelijk dorp bevond. Hier was geen hectisch 21ste eeuws gedoe. Er waren geen auto’s die voorbijraasden en waren geen bouwgeluiden. Geen claxons, bussen, vrachtwagens, machines. Zelfs de geluiden van de paarden waren gedempt omdat hun hoeven in het zand wegzakten. Inderdaad, de enige geluiden die gehoord konden worden, behalve van verkopers die riepen, waren de geluiden van de kerkklokken die altijd aanwezig waren en geluid werden zoals een koor van bommen. Je kon ze horen over de hele stad. Dit was duidelijk een stad die gedomineerd werd door kerken.

Het enige wat deed denken aan de toekomstige bouwwerken waren paradoxaal genoeg de oude kerken—die hoog boven de bescheiden architectuur uittorenden en de horizon domineerden, terwijl hun torens onmetelijk hoog de lucht ingingen. Inderdaad, het gebouw waar ze uitkwamen, Westminster Abbey, torende uit boven alle zichtbare gebouwen. Ze kon nu al vertellen dat deze toren een baken was waar de hele stad aan kon herkend worden.

Ze keek naar Caleb, zag dat hij het toneel overschouwde en even verbaasd was. Ze zocht hem op en was gelukkig toen ze voelde dat hij haar hand in die van hem legde. Het voelde zo goed om hem terug aan te raken.

Hij keerde zich om en keek haar aan. Ze kon de liefde in zijn ogen zien.

"Wel," zei hij, terwijl hij zijn keel schraapte, "het is niet bepaald het Parijs van de 18de eeuw."

Ze glimlachte terug. "Nee, dat is het niet.”

"Maar we zijn samen, en dat is al wat telt," voegde hij eraan toe.

Ze kon zijn liefde voelen, terwijl hij diep in haar ogen keek, en voor een moment afgeleid was van hun missie.

"Ik heb zo’n spijt van wat er in Frankrijk gebeurde," zei hij. "Met Sera. Ik wou je nooit pijn doen. Ik hoop dat je dat weet."

Ze keek hem aan en ze wist dat hij het meende. Tot haar verbazing kon ze hem nu gemakkelijk vergeven. De oude Caitlin zou nog wat wrok gekoesterd hebben. Maar ze voelde zich sterker dan ooit en was echt in staat om het te laten gaan. In het bijzonder omdat hij voor haar teruggekomen was en het duidelijk was dat hij geen gevoelens had voor Sera.

Meer nog, voor de eerste keer realiseerde ze zich dat ze in het verleden haar eigen fouten gemaakt had, dat ze te vlug geoordeeld had door hem niet te vertrouwen en hem niet genoeg ruimte te geven.

“Ik heb ook spijt,” zei ze. Dit is een nieuw leven nu. En we zijn samen hier. Dat is al wat telt.”

Hij kneep in haar hand en toen hij dat deed, voelde hij een rilling door haar heen lopen.

Hij leunde achterover en kuste haar. Ze was verrast en blij tegelijk. Ze voelde de elektriciteit door haar heen stromen en kuste hem terug.

Ruth begon te janken aan hun voeten.

Ze lieten allebei los, keken naar beneden en lachten.

"Ze heeft honger," zei Caleb.

"Ik ook.”

"Zullen we Londen verkennen?" vroeg hij met een grijns. "We zouden kunnen vliegen," voegde hij eraan toe, “dat wil zeggen, wanneer je er klaar voor bent.”

Ze trok haar schouders terug en voelde dat haar vleugels op hun plaats zaten. Ze was er inderdaad klaar voor. Ze voelde zich hersteld van deze terugreis. Misschien raakte ze het tijdreizen eindelijk gewoon.

"Ik ben klaar," zei ze, "Maar ik zou willen wandelen. Ik zou deze plek voor de eerste keer willen bezoeken zoals ik alle andere plaatsen voordien heb bezocht.”

En het is zoveel romantischer, zo dacht ze zelf, maar ze zei het niet.

Maar hij keek naar beneden en glimlachte naar haar, en ze vroeg zich af of hij haar gedachten gelezen had.

Hij stak zijn hand uit met een glimlacht, en ze nam ze aan, en de twee gingen de trappen af.

*

Toen ze de kerk uitwandelden, ontdekte Caitlin in de verte een rivier en een brede weg die er ongeveer vijftig meter vandaan was met een ruw uitgesneden bord waarop “King Street” stond. Ze konden kiezen of ze links of rechts zouden afslaan. Aan de linkerkant leek de stad dichter op elkaar gepakt te zijn.

Ze gingen naar links, in de richting van het noorden, langs de King Street die parallel liep met de rivier. Toen ze verder gingen, was Caitlin verbaasd door de zichten en geluiden en ze nam alles in zich op. Aan hun rechterkant bevonden zich een reeks van chique houten huizen, grote landerijen, gebouwd in de Tudor stijl, met een witte gestukte buitenkant, bruin vakwerk dat bovenaan afgewerkt werd met een rieten dak. Aan hun linkerkant was ze verbaasd om landelijke stukken landbouwland te zien met tussendoor een klein, bescheiden huis en schapen en koeien die stippen vormden in het landschap. Het Londen van 1599 leek haar fascinerend. Aan de ene kant was het kosmopolitisch en rijk, aan de andere kant werd het nog bevolkt door boeren.

De straat zelf was ook wonderlijk. Hun voeten zaten bijna vast in het slijk terwijl ze wandelden en het vuil maakte de ondergrond nog zachter door al het verkeer dat te voet of te paard verliep. Dit was op zichzelf draaglijk, maar overal lagen uitwerpselen ingekoekt tussen het stof. Die uitwerpselen waren afkomstig van roedels wilde honden of van mensen die ze uit de ramen gooiden. Inderdaad, terwijl ze verder gingen, werden de luiken sporadisch geopend en kwamen oude vrouwen met emmers tevoorschijn die het huishoudelijk afval eruit gooiden. Het rook hier heel wat slechter dan Venetië, Florence of Parijs. Ze moest soms bijna braken en wenste dat ze een klein zakje met parfum had om onder haar neus te hangen. Gelukkig droeg ze nog steeds haar gemakkelijke schoenen om te sparren die Aiden haar in Versailles gegeven had. Ze kon zich niet voorstellen dat ze in deze straat ooit op hoge hakken zou kunnen wandelen.

Maar, tussendoor kon hier in de vreemde mix van landbouwland en grote landerijen ook een staaltje van architectuur gevonden worden. Caitlin was verbaasd om te zien dat er, hier en daar, ook gebouwen waren die ze herkende van de afbeeldingen uit de 21ste eeuw, zoals sierlijke kerken en tussendoor een paleis.

De straat kwam bruusk tot een einde in een grote doorgang met bogen. Ervoor stonden verschillende bewakers in uniform die acht gaven en lansen vasthielden. De poort was toch open en ze konden erdoor wandelen.

Een geëtst bord zei: “Paleis van Whitehall,” en ze gingen verder door de lange smalle tuin, vervolgens door een andere poort met een boog en dan naar buiten aan de andere kant terug naar de hoofdweg. Ze kwamen al vlug aan een cirkelvormig kruispunt met een bord waarop “Charing Cross,” was te lezen en een verticaal monument in het midden stond.

"Waar naartoe?" vroeg ze.

Caleb leek zo overweldigd te zijn als zijzelf. Eindelijk zei hij, “Mijn instinct vertelt mij om dicht bij de rivier te blijven en om naar rechts om te keren.”

Ze sloot haar ogen en ze probeerde het ook te voelen. "Ik ga akkoord," zei ze en ze voegde er dan aan toe, "Heb je enig idee wat het is dat we zoeken?"

Hij schudde zijn hoofd. "Ik weet het evenmin als jij.”

Ze keek naar beneden naar haar ring, en las het raadsel opnieuw hardop.

Over de Brug, Achter de Beer,

Met de Winden van de Zon, laten we Londen achter ons liggen.

Het deed bij haar een belletje rinkelen, maar Caleb wist evenmin waar de klepel hing.

"Wel, het vermeldt Londen," zei ze, "dus ik heb het gevoel dat we op het juiste spoor zitten. Mijn instinct vertelt me dat we moeten verder gaan, dieper de stad in, en dat we het zullen weten wanneer we het zien.”

Hij ging akkoord en zij nam zijn hand. Ze bogen af naar rechts om parallel langs de rivier te lopen. Ze volgden een bord waarop “The Strande” stond te lezen.

Toen ze verder gingen langs deze nieuwe straat, merkte ze op dat dit gebied dichter en dichter bebouwd werd. Er waren aan de beide kanten van de straat meer huizen die dichter tegen elkaar aan gebouwd waren. Het leek of ze dichter bij het centrum van de stad kwamen. De straten werden ook drukker. Het weer was perfect—het voelde aan zoals de vroege herfst volgens haar en de zon scheen constant. Ze vroeg zich even af welke maand het was. Ze was verbaasd hoe vlug ze de tijd verloren was.

Het was tenminste niet te heet. Maar, toen de straten zich meer en meer vulden met mensen, voelde ze zich claustrofobisch worden. Ze naderden zeker het centrum van een grote kosmopolitische stad, ook al was die niet zo gesofisticeerd als een hedendaagse stad. Ze was verrast: ze had zich altijd voorgesteld dat er in vroegere tijden minder mensen waren en dat het minder druk zou zijn. Maar meer dan ook bleek het tegenovergestelde waar te zijn: toen de straten drukker en drukker werden, kon ze niet geloven hoe druk het echt was. Het deed haar denken aan de tijd dat ze in de 21ste eeuw in New York doorbracht. Mensen duwden en trokken. Ze gebruikten hun ellenbogen en keken gewoon niet achterom om hun excuses aan te bieden. Ze stonken ook.

Op iedere hoek stonden straatverkopers die op agressieve manier hun waar aan de man brachten en dit droeg ook nog bij aan het tafereel. Overal waren er mensen met grappige Britse accenten aan het roepen,.

En wanneer de stemmen van de verkopers uitdoofden, domineerden andere stemmen in de lucht: die van prekers. Overal zag Caitlin geïmproviseerde platforms, podia, zeepkisten, katheders, waarop prekers stonden en hun sermoenen preekten tot de menigten. Ze riepen om gehoord te worden.

"Jezus zegt BOETEDOEN!" riep een dominee die een grappige hoge hoed droeg en een doordringende blik had. "Ik zeg dat ALLE THEATERS gesloten moeten worden! Alle vrije tijd moet VERBODEN worden! Keer terug naar uw gebedshuizen!”

Het deed Caitlin denken aan de mensen die op straathoeken preekten in New York City. Op bepaalde manieren was er niks veranderd.

Ze kwamen bij een andere poort, precies in het midden van de straat, met een bord waarop “Temple Barre, Stadspoort” stond. Caitlin was verrast dat steden werkelijk poorten hadden. De grote impressionante poort was open om de mensen er door te laten, en Caitlin vroeg zich af of ze ’s nachts dicht gingen. Aan iedere kant stonden nog meer bewakers.

Maar deze poort was anders: het scheen een plaats te zijn om bijeen te komen. Een grote menigte lummelde er rond en helemaal hoog vanboven, op een klein platform, stond een bewaker die een zweep vasthield. Caitlin keek op en was verbaasd om te zien dat een man, die aan de ketting lag en amper gekleed was, aan een paal was vastgebonden om zweepslagen te krijgen. De bewaker ging achteruit en sloeg hem opnieuw en opnieuw. De ganse menigte riep ‘oeh’ en ‘aah’ toen ze het zagen.

Caitlin lette op de gezichten in de massa en kon niet geloven hoe onverschillig ze waren. Het was alsof dit een alledaagse, gewone gebeurtenis was, alsof het een populaire vorm van vermaak was. Ze voelde zich boos worden bij de barbaarsheid van deze samenleving en ze wenkte Caleb. Hij was ook aan de grond genageld door de scene, ze nam zijn hand en ze haastte zich door de poort met hem. Ze dwong zichzelf om niet te kijken. Ze vreesde dat als ze er te lang bij stilstond, dat ze dan niet in staat zou zijn om zichzelf ervan te weerhouden de bewakers aan te vallen.

“Deze plaats is barbaars,” zei ze, terwijl ze afstand namen van het griezelige tafereel en de geluiden van de zweep zwakker werden.

“Verschrikkelijk,” ging hij akkoord.

Terwijl ze verder gingen, probeerde ze het beeld uit haar hoofd te krijgen. Ze dwong zichzelf ertoe haar aandacht ergens anders op te vestigen. Ze keek naar een straatbord, en zag dat de naam van de straat waarin ze wandelden veranderd was in “Fleet Street.” Terwijl ze verder wandelden, begonnen de straten nog drukker te worden, nog dichter op elkaar, en de gebouwen en vele rijen van houten huizen waren nog dichter tegen elkaar aan gebouwd. Deze straat had ook verschillende winkels. Op een bord stond: “Scheren voor een Penny.” Voor een andere winkel hing het bord van een hoefsmid, met een hoefijzer dat er voorhing. Op een ander bord stond in grote letters geschreven, “Zadels voor Paarden.”

"Heb je een nieuw hoefijzer nodig, Juffrouw?" vroeg een plaatselijke winkelier aan Caitlin toen ze voorbij kwamen.

Ze had dit niet verwacht. "Hm…nee, bedankt," zei ze.

"En u, Meneer?" hield de man vol. "Wilt u zich laten scheren? Ik heb de schoonste messen van Fleet Street.”

Caleb glimlachte terug naar de man. "Nee, bedankt, maar ik ben OK."

Caitlin keek naar Caleb en realiseerde zich hoe pas geschoren hij er altijd uitzag, de hele tijd. Hij gezicht was zo glad, het zag eruit zoals porselein.

Toen ze verdergingen door Fleet Street kon Caitlin merken hoe de menigte veranderd was. De sfeer werd hier meer opgefokt, met verschillende mensen die in het openbaar van een drinkbus of uit glazen flessen dronken, rondstrompelden, te luid lachten en openlijk de vrouwen lastig vielen.

"JENEVER HIER! JENEVER HIER! "riep een jongen die amper ouder was dan tien, die een kist vast hield die gevuld was met kleine groene flessen met jenever. “KOOP NU JE FLES! TWEE KWARTJES! KOOP NU JE FLES!”

Caitlin werd opnieuw onder de voet gelopen toen de menigte nog dichter werd. Ze keek verder en zag een groep vrouwen met teveel make-up. Ze gingen gekleed in een zware kledij, met tonnen aan stof en met hun hemden naar beneden getrokken, waardoor het grootste gedeelte van hun borsten zichtbaar was.

"Wil je plezier maken?" riep een van de vrouwen. Ze was duidelijk dronken en stond wankel op haar benen. Ze benaderde een voorbijganger die haar ruw wegduwde.

Caitlin was verbaasd om te zien hoe ruw het er in dit stadsdeel aan toe ging. Instinctief voelde ze Caleb dichterbij komen en zijn hand rond haar middel slaan. Ze kon zijn beschermende houding aanvoelen. Ze gingen verder op hun eigen snelheid en liepen vlug verder door de menigte. Caitlin keek naar beneden om te controleren of Ruth nog steeds bij hen was.

De straat eindigde al vlug in een kleine voetgangersbrug. Toen ze er over wandelden, keek Caitlin naar beneden. Ze zag een groot bord waarop “Fleet Ditch,” stond en verbaasde zich over het uitzicht. Onder hen was iets wat leek op een klein kanaal, misschien drie meter breed, waarin volop vuil water stroomde. Middenin al dat water staken er alle mogelijke soorten van vuilnis en afval uit. Toen ze opkeek, zag ze mensen er in plassen en zag ze er anderen potten met uitwerpselen, kippenbotjes, huishoudelijk afval, en alle soorten van puin in gooien. Het leek op een immense stromende riool die het afval van de stad stroomafwaarts deed stromen.

Ze keek verder om te kijken waar het naartoe zou leiden en zag, ver weg in te verte, dat het naar de rivier leidde. Ze keerde haar hoofd af van de stank. Het was waarschijnlijk het verschrikkelijste dat ze in haar leven had geroken. Giftige gassen stegen op naar boven en maakten dat de verschrikkelijke stank in de straten de vergelijking met rozengeur kon doorstaan.

Ze haastten zich over de brug.

Toen ze over de brug gingen naar de andere kant van Fleet Street, was Caitlin opgelucht om te zien dat de straat eindelijk opener werd en iets minder op elkaar gepakt. Ook de stank werd minder. Na de verschrikkelijke stank van Fleet Ditch, deden de alledaagse straatgeuren haar niets meer. Ze realiseerde zich nu dat dit de reden was dat mensen zich gelukkig waanden om onder deze omstandigheden te leven: het ging er allemaal om over waar je aan gewend was, in welke context en tijdperk je leefde.

Terwijl ze wandelden, werd de buurt aangenamer. Ze kwamen voorbij aan een enorme kerk aan de linkerkant en in het stenen kunstwerk, in mooie kalligrafie stonden de woorden: “Saint Paul's” geëtst. Het was een enorm grote kerk met een mooi versierde voorkant die ver tot in de lucht rijkte en boven al de gebouwen errond uittorende. Caitlin verheugde zich erover hoe mooi de architectuur ervan was en dat zo’n gebouw nog perfect in de 21ste eeuw kon thuishoren. Het voelde zo niet op zijn plaats, zoals het boven al de kleine houten architectuur errond uittorende. Caitlin begon net te zien hoe zoveel kerken het stedelijke landschap van deze tijd domineerden, en hoe belangrijk ze waren voor het volk. Ze waren letterlijk alomtegenwoordig. En hun klokken, hoe luid ook, waren altijd aan het luiden.

Caitlin stond ervoor stil en bestudeerde de oude architectuur. Ze kon zich alleen maar afvragen of er misschien een aanwijzing voor haar binnenin lag.

"Ik vraag me af of we zouden binnengaan?" vroeg Caleb, die haar gedachten las.

Ze bestudeerde haar ring, met de inscriptie aan de binnenkant nog een keer.

Over de brug, Achter de Beer.

"Het zegt iets over een brug," zei ze, terwijl ze nadacht.

“We hebben net een brug overgestoken," antwoordde Caleb.

Caitlin schudde haar hoofd. Het voelde voor haar niet goed aan.

"Dat was gewoon een voetgangersbrug. Mijn instinct vertelt me dat dit niet de juiste plek is. Waar we ook naartoe moeten, ik voel aan dat het niet hier is.”

Caleb stond daar, en sloot zijn ogen. Eindelijk deed hij ze terug open. "Ik voel ook niets. Laten we verdergaan.”

"Laten we dichter bij de rivier blijven," zei Caitlin. “Als we een brug kunnen vinden, dan denk ik dat het bij de rivier zal zijn. En ik zou graag wat frisse lucht hebben.”

Ze zag een zijweg die naar de oever van de rivier leidde, met een ruw opgesteld straatbordje waar "St. Andrews Hill op stond.” Ze nam Calebs hand en leidde hem ernaar toe.

Ze wandelden langs de weg die zachtjes naar beneden ging en ze kon in de verte de rivier, die bruiste met botenverkeer, zien.

Dit moet de beroemde Londense rivier de Thames zijn, dacht ze. Dat moet wel. Ze herinnerde tenminste dit van de basis aardrijkskundelessen die ze gehad had.

Op het einde van deze straat stond een gebouw. Deze straat bracht hen niet helemaal tot beneden aan de rivier, daarom draaiden ze links een straat in die tot dicht bij de rivier leidde. Ze liep parallel, enkel vijftien meter er vandaan, en had de zeer gepaste naam "Thames Street.”

Thames Street was zelfs nog lieflijker en een heel andere wereld dan Fleet Street. De huizen waren hier leuker en op hun rechterkant stonden nog mooie eigendommen, met grote stukken land die in de richting van de rivier naar beneden liepen. De architectuur was beter uitgewerkt en mooier hier. Het was duidelijk dat dit stadsgedeelte voorbehouden was voor de rijken.

Het voelde aan als een vreemde buurt omdat ze veel draaiende en kerende zijstraten zag met grappige namen, zoals “Windgoose Lane” (Oude Ganslaan) en “Old Swan Lane” (Oude Zwaanlaan) en “Garlick Hill” (Lookheuvel) en “Bread Street Hill.” (De heuvel van Broodstraat) Trouwens, overal hing de geur van voedsel in de lucht en Caitlin voelde haar maag rammelen. Ruth jankte ook en ze wist dat ze honger had. Maar ze zag geen voedsel te koop.

"Ik weet het Ruth," voelde Caitlin mee. “Ik zal snel wat te eten vinden, ik beloof het.”

Ze wandelden en wandelden. Caitlin wist niet precies waarnaar ze aan het zoeken was en Caleb wist het ook niet. Het voelde nog altijd alsof het raadseltje hen naar overal kon leiden en dat ze niet veel concrete aanwijzingen hadden. Ze kwamen steeds verder in het hart van de stad, en ze wisten nog altijd niet zeker welke kant ze moesten opgaan.

Net toen Caitlin zich begon moe, hongerig en humeurig te voelen, kwamen ze bij een kruispunt. Ze hielden halt en keken naar boven. Een ruw houten bord vermeldde “Grace Church Street.” De visgeur hing hier zwaar in de lucht.

Ze stopte wanhopig, en keek naar Caleb.

"We weten zelfs niet waar we naar het zoeken zijn," zei ze. "Het zegt iets over een brug. Maar ik denk niet dat we ergens een brug gezien hebben. Zijn we hier gewoon onze tijd aan het verliezen? Zouden we dit niet op een andere manier moeten aanpakken?”

Caleb tikte haar plots op de schouder, en wees.

Ze draaide zich langzaam om, en was verbaasd door het uitzicht.

Grace Church Street leidde verder naar een kolossale brug. Het was een van de grootste bruggen die ze ooit gezien had. Haar hart vulde zich met nieuwe hoop. Een enorm bord erboven vermeldde: “London Bridge,” en haar hart ging sneller slaan. Deze straat was breder, een belangrijke verkeersader. Mensen, paarden, karren en verkeer in alle maten en soorten gingen verder op en af de brug.

Als ze echt op zoek waren naar een brug, dan hadden ze er duidelijk een gevonden.

*

Caleb nam haar hand en leidde haar in de richting van de brug waardoor ze zich in het verkeer mengden. Ze keek op en was overweldigd door het uitzicht. Dit was anders dan elke brug die ze voordien gezien had. De ingang werd voorafgegaan door een enorme gebogen poort, met bewakers aan iedere kant. Aan de bovenkant ervan waren meerdere punten waarop meerdere hoofden stonden waarvan het bloed uit de keel kwam omdat ze doorboord waren door staken. Het was een gruwelijk gezicht en Caitlin wendde haar blik af.

"Ik herinner met dit," zuchtte Caleb. “Van eeuwen geleden. Dit is hoe ze altijd hun bruggen versierden: met hoofden van gevangenen. Ze doen dit om andere criminelen te waarschuwen.”

"Het is verschrikkelijk," zei Caitlin, terwijl ze naar hoofd naar beneden hield, en ze wandelden vlug de brug op.

Aan de basis van de brug, waren stalletjes en verkopers vis aan het verkopen. Toen Caitlin in die kant opkeek, kon ze boten zien aankomen, maar ook arbeiders die de vis naar de modderige oevers droegen en uitgleden terwijl ze dat deden. De ingang naar de brug stonk naar de vis, zo erg dat ze haar neus moest dichtknijpen. Elke soort vis, sommigen bewogen nog, werd op de kleine geïmproviseerde tafels gelegd.

“Snapper, drie pence per pond!" riep iemand.

Caitlin haastte zich er voorbij, en probeerde weg te raken van de geur.

Toen ze verdergingen, verraste de brug haar opnieuw omdat ze ontdekte dat ze vol met winkels stond. Kleine stalletjes en verkopers stonden opgesteld aan iedere kant van de brug terwijl voetgangers, vee, paarden en koetsen zich een weg baanden door het midden. Het was chaotisch, een druk tafereel, met mensen die alle richtingen uitriepen terwijl ze hun waar verkochten.

"Leerlooien hier!" riep iemand.

"We villen je dier!" riep iemand anders.

“Kaarswas hier! De beste kaarswas hier!”

“Dakbedekking!”

“Haal hier je brandhout!”

“Verse schrijfveren! Veren om te schrijven en perkament!”

Terwijl ze verder gingen, waren er mooiere winkels, en sommigen verkochten stukken zoals juwelen. Caitlin kon het niet helpen maar ze moest denken aan de gouden brug in Florence, aan haar tijd met Blake en aan de armband die hij haar had gekocht.

Op het moment was ze overweldigd door emotie, ze gleed naar de kant en hield zich vast aan de reling. Ze keek verder. Ze dacht aan al de levens die ze al geleefd had, aan al de plekken waar ze al geweest was en voelde zich overweldigd. Was dit echt allemaal waar? Hoe kon een mens zoveel levens geleefd hebben? Of zou ze hier gewoon uit ontwaken, terug in haar appartement in New York City, en denken dat al dit gewoon de langste, gekste droom van haar leven was geweest?

"Ben je OK?" vroeg Caleb, terwijl hij naast haar kwam lopen. "Wat is er?”

Caitlin veegde vlug een traan weg. Ze kneep zichzelf in de wang, en realiseerde zich dat ze niet aan het dromen was. Het was allemaal echt en dat schokte haar nog het meest.

“Niets," zei ze vlug, en ze zette een geforceerde glimlach op. Ze hoopte dat hij haar gedachten niet had kunnen lezen.

Caleb stond naast haar en samen keken ze recht uit op het midden van de Thames. Het was een brede rivier en volledig verstopt door verkeer. Zeilboten in elke maat baanden er zich een weg door en deelden het water met roeiboten, vissersboten en ieder soort van vaartuig. Het was een drukke waterweg en Caitlin verheugde zich op de grootte van al de verschillende boten en zeilen waarvan sommigen meters in de lucht klommen. Ze vond het leuk dat het water kalm bleef ook al waren er zoveel vaartuigen. Er waren geen geluiden van motoren of motorboten. Er was gewoon het geluid van de zeilen die in de wind fladderden. Het maakte haar rustig. De lucht daarboven was met de constante bries ook nog eens fris en eindelijk zonder geurtjes.

Ze richtte zich naar Caleb en ze gingen verder met wandelen langs de brug met Ruth op de hielen. Ruth begon nu opnieuw te janken en Caitlin kon nu haar honger voelen. Ze wilde halt houden. Maar overal waar ze rondkeek, kon ze nog steeds geen eten vinden. Ze kreeg zelfs als maar meer honger.

Toen ze het midden van de brug bereikten, was Caitlin opnieuw geschokt door het uitzicht voor haar. Ze had niet gedacht dat er, na het zien van de hoofden op de staken, nog iets had kunnen zijn dat haar zou kunnen choqueren. Maar dit dus wel.

Daar, recht in het midden van de brug, stonden drie gevangenen met lussen rond hun nek, geblinddoekt, amper gekleed en amper nog in leven op een schavot. Een beul stond achter hen, hij droeg een zwarte kap met gaten voor zijn ogen.

"De volgende ophanging is om een uur!” schreeuwde hij uit. Een dichte en nog groter wordende menigte gaarde zich rond het schavot en was schijnbaar aan het wachten.

"Wat hebben zij misdaan?" vroeg Caitlin aan een van de mensen in de menigte.

"Ze werden betrapt bij het stelen, juffrouw," zei hij, terwijl hij nog niet eens de moeite deed om in haar richting te kijken.

“Een werd betrapt op het beledigen van de Koningin!” voegde een oud vrouwtje eraan toe.

Caleb leidde haar weg van het gruwelijke tafereel.

“Het kijken naar executies lijkt hier wel een dagelijkse sport te zijn," was het commentaar van Caleb.

“Het is wreed," zei Caitlin. Ze verbaasde zich erover hoe verschillend deze samenleving was van de hedendaagse en hoe tolerant men hier was tegenover wreedheid en geweld. Dit was Londen, een van de meeste beschaafde plekken van 1599. Ze kon zich amper voorstellen hoe de wereld eruit zag buiten een beschaafde stad zoals de deze. Het was verbazend hoeveel de samenleving en de regels ervan veranderd waren.

Ze waren eindelijk de brug over en toen ze aan de brugbasis aan de andere kant stonden, keerde Caitlin zich om naar Caleb. Ze keek naar haar ring en las weer hardop:

Over de Brug, Achter de Beer,

Met de Winden van de Zon, laten we Londen achter ons liggen.

"Wel, als we dit correct volgen, dan zijn we net ‘de brug over’. “’Het volgende zou ‘Achter de Beer’ zijn.” Caitlin keek hem aan. “Wat zou dat kunnen betekenen?"

“Ik wou dat ik het wist," zei hij.

"Ik heb het idee dat mijn vader dichtbij is," zei Caitlin.

Ze sloot haar ogen en wou dat er een aanwijzing zou komen.

Net op dat moment, haastte een jongeman zich langs hen heen. Hij droeg een grote stapel pamfletten met zit mee en hij riep in het voorbijgaan. "BEREN-HONDENGEVECHTEN! Vijf pence! Deze kant op! BEREN-HONDENGEVECHTEN! Vijf pence! Deze kant op!”

Hij kwam dichterbij en duwde Caitlin een pamflet in de handen. Ze keek naar beneden en zag, in grote letters, de woorden “Beren-Hondengevechten,” met een ruwe afbeelding van een stadion.

Ze keek naar Caleb, en hij keek haar op hetzelfde moment aan. Ze keken alle twee naar de jongen toen hij verdween in de richting van de weg.

₺135,70