Kitabı oku: «Specialiteiten», sayfa 7
En … 't oordeel der Kamerleden-zelf! Wie slechts eenmaal gelet heeft op den toon waarop buiten 's kamers zoo'n uitverkorene zijn mede-uitverkorenen Ťzeť noemt, zal my ten-goede houden dat ik met die heeren weinig omslag maak, waartoe geen groote moed vereischt wordt, daar ieder hunner in 't byzonder volkomen instemt met m'n oordeel over z'n Ťgeachteť kollegaas en-bloc. Dagelyks hoort men:
ŤDat begrypen ze niet … dáártoe zyn ze niet te bewegen … zoo-iets is hun te hoog!ť
En de éénling die aldus spreekt en accentueert, heeft gelyk. Er ligt niet de minste verwaandheid in, dat hy zich als individu hooger stelt dan al z'n ambtgenooten te-zamen genomen. Hy voelt inderdaad het overwicht van z'n onverbrokkelde individualiteit tegenover de poespas van kennis en kunde, die door gebrek aan affiniteit nooit 'n dergelyk geheel kan uitmaken. Een verzameling van mensen bezit als zoodanig nooit een der eigenschappen die 'n mens kunnen versieren. Ze heeft geen konsekwenten wil, geen overtuiging, geen bekwaamheid, geen geweten, geen eergevoel, geen schaamte en geen moed. Elk individu, hoe schitterend middelmatig ook, staat boven 'n Vergadering, (IDEE 9 en 336).
Wie na al 't aangevoerde nog verder bewys verlangt van de laagte waarop onze Volksvertegenwoordiging staat, legge zich de vragen voor:
Welk werkstuk heeft ooit onze Kamer voortgebracht? Welk belangryk denkbeeld is uit haar voortgekomen? Welke blyken gaf zy dat ze besef had van haar verplichtingen? Op welk gebied leverde zy voorbeelden ter navolging? In welk opzicht was zy uitstekend? Wat heeft het Vaderland aan z'n vertegenwoordiging te danken?
Uit overvloed van individueele specialiteiten in allerlei vakken, werd zy altyd verhinderd kollektief te zyn wat ze uit den aard der zaak wezen moest: algemeene SPECIALITEIT ter behartiging van de belangen des VOLKS.
Ziedaar alzoo wat de in willekeurige brokstukken verdeelde opinie der menigte oplevert! Vox populi Vox Dei, zegt men, zonder te bedenken dat men daarmee z'n God 'n vreemd kompliment maakt. Een zonderlinge eer voorwaar—en voor 'n God nogal!—homogeen te worden verklaard met kannibalen, roovers, heksenbranders, stommerikken, aanhangers van oudwyvenpraatjes, geloovers, verstandmoorders, enz. enz. Hadden niet al die specialiteiten van beroerdheid eenmaal—en hebben ze niet nog, in zekere landen—zoo'n Vox op haar hand? Doch, dit daargelaten, ik vraag of zy die den wil van hun God vereenzelvigen met den Volkswil, geen zonde doen door die eensluidende voxen doorteknippen als 'n poliep? Me dunkt: ge zult den Heere uwen God niet distriktifieeren. Zéker is 't dat myn godin, de Rede, geen genoegen neemt met zulke kinderachtige en misdadige kunstjes.
MIX
ŤEen veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te kunnen vegen, is 'n Specialiteit.ť
–Myn vak is dat … dat … of dŕt!
Zeer wel! Wat hebt gy die aldus spreekt, tot stand gebracht op het terrein dat ge 't uwe noemt? Gy geneeskundige, hoeveel gezondheid bracht ge voort? Gy rechtsman, werd het Recht gebaat door uwen arbeid? Gy specialiteit van moed, strategie en taktiek, beeft de vyand voor uw dapperheid en vechtkunst? Gy publiekspreker, preekheer, redenaar, welke dwaling hebt gy uitgeroeid?
Laat ons nogeens 't oog slaan op Frankryk, het land waar sedert onheugelyke tyden de laatstgenoemde specialiteit byzonder in eere was. Om nu niet te spreken van de treurige rol die veldheeren en diplomaten speelden tegenover den buitenlandschen vyand, welke maarschalk van het Woord, welke hoogleeraar in verdelgkunde, bezweert het oproer te Parys? Ze beproeven dit niet eens. Het gepraat der THIERSEN en FAVRES in de Assemblée Nationale konkludeert gewoonlyk tot wachten, afwachten, niet-doen.
De helden die telkens onder verpanding van eer en leven beloven Ťhet monster der anarchie den kop intedrukkenť komen gedurig onverrichter-zake terug en brengen hun dierbaar leven ongedeerd weer thuis. De inderdaad zwaar geblesseerde eer wordt met 'n praatje gekalfaterd want de vechtspecialiteit gaat zeer geleidelyk in de praatspecialiteit over. De helden van 't slagveld kyken den doodslager van de balie de kunst af, en frazeeren ŕ qui mieux mieux. En de leden van zoo'n assemblée nemen daar genoegen mee. Toen onlangs de overwinner-of-sterver DUCROT tegen alle afspraak aan, ónverwinnend in 't leven was gebleven, werd er nog even geprotesteerd tegen 's mans wederrechtelyke existentie. Maar nu dezer dagen de admiraal SAISSET, de specialiteit die gezworen had: de donner sa vie enz., springlevend wederkeerde zonder de straten van Parys te hebben schoongeveegd, neemt men genoegen met … zoo'n veger die niet vegen kan. Wie nu zulke DUCROTS en SAISSETTEN aan 't breien, stoppen, stikken of koekbakken zetten wilde, zou van die heeren ten antwoord krygen: Ťdat is m'n vak niet … van beroep ben ik held!ť Maar zoodra er iets te doen valt waarby hun vakheldhaftigheid eens terdeeg zou te-pas komen, gedragen zy zich als specialiteiten van de naaischool.
En de praters! Mr. THIERS, Mr. FAVUE. Mr…. Watjewilt, heeft 'n speech gehouden! Dŕt was nu eens prachtig! Dŕt deed effekt …
Och ja, als de ontboezeming van den accynsman op de roerlooze brandblussers van pagina zooveel!
Indien zulke babbelaars-zelf het minste vertrouwen stellen op den indruk van hun gepraat, op hun waarde als specialiteit, waarom, dan niet van die kracht gebruik gemaakt tegen 't oproer! Waarom niet het Hôtel-de-Ville gebombardeerd met 'n Kamerspeech van THIERS? Waarom mitrailleert FAVRE de opstandelingen niet met z'n mond?
Bisschop HERBERT van Utrecht gaf in de twaalfde eeuw bewys van meer oprechtheid. Toen de Hollandsche graaf DIRK hem kwam aanvallen, begreep de eerlyke man dat het nu de rechte tyd was om z'n specialiteit op den voorgrond te stellen. Zyn vak was heiligheid, en met heilighedens trok hy den vyand te-gemoet. Dat hielp. Onze DIRK vroeg exkuus, en beloofde beterschap. Ook deze toonde hierdoor dat het hem ernst was met z'n specialiteit van geloover. Maar in ónze dagen … zie VICTOR EMANUEL die 't erfdeel van PETRUS inslikt. Tóch Zoon der Kerk! Zie al de protesten tegen pauselyke Onfeilbaarheid—tegen de vochtigheid van water—tóch katholiek! Zie de modernen die 't bybelgeloof hebben afgezworen … tóch aanhangers van de leer die op bybelvertellingen gegrond is!
En zie rond op zooveel ander gebied. Klapperende vensters, mismakende schoorsteenen, gebrekkige ventilatie, onpraktische daken! smakelooze gevels … al die dingen protesteeren tegen de bekwaamheden onzer bouw-specialiteiten. Een ingenieur dien ik eens deze opmerking meedeelde, antwoordde my dat de meeste zaken van dien aard tot het timmermans-of metselvak behoorden. Precies 't antwoord van 'n Franschen generaal dien men aan 't breien zetten wou. Hoogere bouwkunde? Wat is dat? Engelen wonen niet. We zyn mensen, moeten voldoen aan menselyke behoeften. Gaarne wil ik gelooven dat het diepe studie vereischt, de verhouding te berekenen tusschen de kapiteelen van 'n Minervatempel en de emolumenten van 'n hedendaagschen koster, maar we hebben ándere kunde noodig. De huishouding van 'n Hollandsche stovenzetster wordt niet geregeerd naar de wetten van 't Grieksche schoonheidsgevoel, en we zullen geen schoorsteenen leeren maken, zoolang wy 't beproeven uitstellen tot we bruikbare modellen aantreffen in 'n opgedolven atrium, waar de rook gewoon was naar bevind van zaken zich 'n uitweg te zoeken, of niet-eens te zoeken.
De eigenaardige fout der specialiteiten bestaat in afkeer van oorspronkelykheid of vrees voor oorspronkelykheid, aandoeningen die voortkomen uit een door luiheid veroorzaakte onmacht. Te traag om op eigen beenen te staan, te schuw voor inspanning zelfs om dat te beproeven, richt men zich naar meesters in de kunst, en vergeet dat zy hun waarde juist dááraan ontleenden, dat ze zich niet richtten naar 'n meester. De eenige leermeesteres, de artis magistra, die 't recht heeft haar discipelen 'n geldig doktors-diploom uittereiken, is de aard der dingen. Wie 't versmaadde op die hoogeschool te studeeren, zal ten-allen-tyde een brekebeen blyven, een … veger die niet vegen kan.
Terloops doelde ik op de gebrekkige wyze waarop bouwspecialiteiten beantwoorden aan den naam dien zy zich geven. De uitvlucht van den ingenieur, die sommige door my gemaakte aanmerkingen beneden de waardigheid van z'n Ťvakť rekende, gaat niet op. Hy had me moeten meedeelen aan welke bouwstukken de kunst haar inspanning wél besteden mag? Zyn onze kerken goed? Onze spoorstations? Heeft ooit 'n leek, onverwachts geroepen tot uitvoering van eenigen arbeid waaraan-i niet gewoon was, iets bespottelykers voortgebracht dan de Amsterdamsche Beurs? Dan 't Paleis van Volksvlyt, die enorme ruimte op de leelykst-mogelyke manier in glas en yzer gezet?
De verdeeling in hoog en laag is willekeurig. De heele Natuur is adelyk, en we hebben noch 't recht noch de macht, haar Kappelmannig te verdeelen in standen. Juistheid, bruikbaarheid, doelmatigheid … al deze eigenschappen toegepast op't geringste voorwerp, bekleeden gelyken rang als dezelfde verdiensten in zaken die ons—slechts in betrekkelyken zin altyd—belangryker voorkomen, en wie voorgeeft de studie van 't schynbaar geringe te minachten verdient minachting voor de geringheid zyner studie. Deugd is zedelyke schoonheidszin, in logika openbaart zich de vroomheid van den denker, en aesthetische ontwikkeling brengt de rechtvaardigheid mee, die ook omtrent zaken en begrippen het suum cuique weet in-acht te nemen, dat we zoo gewoon zyn niet toetepassen op personen. Alzoo lossen zich de eigenschappen van hart en verstand, samengaande met kunstgevoel, harmonisch op in dit eene: streven naar waarheid. De plompe gestalte van zoo'n Amsterdamsche beurs liegt evenzeer tegen de eischen van schoonheid en doelmatigheid, als 't gebabbel in onze Kamers tegen de belangen van 't Volk. De lynen van dat glasgebouw vloeken en waggelen als beschonken nachtloopers. Die koepel schynt 'n wén te hebben als 'n Zwitsersche berg-crétin.12 't Een is zoo onzedelyk, zoo onbeschaafd, zoo ongezond als 't ander.
En onze kerken! Men preekt daarin op z'n protestants, en de galm is … onfeilbaar. De gewelven roepen: O salataris hostia, en de dominee maseurt in 't Hollandsch of nagenoeg.
Wie zich gewoon maakte zulke snydende kontrassen niet optemerken, wie zich verhardde tegen de pyn die dit gebrek aan harmonie uitwerkt op 'n onbedorven gemoed, verwaarloosde z'n zedelyk tastvermogen, en verliest het oordeel des onderscheids, ook aangaande zaken die schynbaar niets te maken hebben met de dingen door welker aanraving hy zich liet vereelten. We gelyken hierin veelal op den verloskundige, die meende zonder schade voor z'n vak in z'n vryen tyd te mogen houtzagen en citerslaan. Dat gaat niet! Wie z'n gereedschap bederft is 'n slecht werkman.
Het was niet zonder doel, dat ik zoo-even de wanstaltigheid van 'n paar Amsterdamsche gebouwen vergeleek met zeer uiteenloopende onderwerpen. Ik wensch te doen in 't oog vallen dat de oorzaak der bedoelde fouten dezelfde is, onverschillig of daaraan wordt vorm gegeven in metselwerk, dan of ze zich openbaren in Volksbedrog. Men kan verzekerd zyn dat menige ministerspeech, in yzer overgezet, 'n scheeven indruk maken zou, en dat er o.a. geen behoorlyke trap zou wezen om zich naar-boven te werken in 't gebouw van ons publiek rechtsgevoel13 indien men dat ongelukkig voorwerp in steen vertaalde. Onwaarheid, onjuistheid, gebrek aan harmonie tusschen eisch en voldoening, werken alom op gelyke wyze storend, bedervend, onzedelyk.
Dŕt hebben wy aan de speciaal-mannen te wyten! Buiten den tempel van hun vak nemen zij de hulde van den leek aan, die hun voorgewende priesterwyding eerbiedigt. Binnen dien tempel maken ze niemand zalig. Dat is oneerlyk!
Zeg eens, gy, baas of m'nheer, gy noemt u metselaar, meester metselaar … is uw cement zoo goed als 't Romeinsche? En gy, timmerman, meester timmerman, meent ge in-staat te zyn tot het maken van 'n behoorlyke …
Ik heb hier iets te noemen dat ik niet noemen mag in 't Hollandsch, en in 't Latyn of Grieksch niet noemen kan omdat de Romeinen en Grieken—die, evenals hun nazaten, en de meeste volkeren der oudheid, zeer vuil waren—het ding dat ik bedoel in 't geheel niet gebruikten. Neen, ik kan 't niet noemen. Er blykt dus dat myn schryfspecialiteit ook te wenschen overlaat. Men vergeve het my, en bedenke dat ik me nooit voor schryver uitgaf. Ik bezit daartoe niet het minste diploom, en ben zelfs geen dokter of professer in de letteren.
Maar zy die dit wčl zyn, de litteratuur-specialiteiten, wat brengen zy voort? Mogen we zoo laag neerzien op den timmerman die van ouder tot voorouder 't wanbegrip aanhangt dat de opening van 'n bril cirkelvormig moet zyn, alsof 't rondom-aanraken de eisch ware!—kyk, daar heb ik toch 't verboden woord genoemd, en in 't Hollandsch nogal!—mogen wy den onontwikkelden ambachtsman hard vallen, als we zien dat voorgangers in humaniora zoo bitter slecht timmeren? Sedert 'n eeuw of drie hebben of hadden wy akademien en atheneën in menigte. De eene professor volgde den anderen. Ze richtten hun leerlingen af, en maakten die tot doktoren—tot specialiteiten alzoo!—in letterkunde. Alles professeerde om 't hardst. Wat leverde dit op? Me dunkt, 'n volk dat sedert twee-driehonderd jaar zóóveel betaalde voor de beoefening van 'n speciaal vak, zou recht hebben iets uitstekends in dat vak te verwachten, neen: zeer veel uitstekends. In plaats daarvan wedyveren de produkten onzer officieele lettermannen met den mismaakten koepel van 't glaspaleis in wanstaltigheid, vooral wanneer zy de ongehoorde poging wagen om zich te verheffen boven 't peil der middelmatigheid waarin zy hun eerlyk verdiend summa cum laude behaalden.
We mogen aannemen dat de strandbewoners onzer Nederlanden ten-allen-tyde gevischt hebben. Een groot gedeelte van de Natie beoefende alzoo de vischvangst sedert … ja, wie zegt ons hoe lang reeds vóór de zoogenaamde aankomst der Batavieren? Hoe dit zy, er waren ten-allen-tyde meer visschers dan officieele letterkundigen. Het wčl beoefenen van de visschery werd nadrukkelyk gevorderd door 'n gebiedende meesteres: de maag. Toch verklaarde onlangs een Noorsch vischgeleerde, die voor eenige jaren in 't belang van z'n vak 'n reis deed langs de stranden van Europa, dat de Hollandsche visschers volstrekt niet op de hoogte hunner kunst stonden. Ik nu kan niet beoordeelen of deze man gelyk had. By analogie met andere vakken welker beoordeeling wel eenigszins onder m'n bereik valt, mag ik gissen dat-i de waarheid zei. Maar als ik den uitslag der studien van onze strandbewoners vergelyk met de litterarische rezultaten onzer akademien, dan voel ik iets als eerbied voor de clarissimi van Scheveningen en Katwyk, en ik zou lust hebben dien Noordschen betweter naar Utrecht en Leiden te verwyzen ten-fine van klement oordeel over de Hollandsche botboeren. Men zegt dat er eens in den Haag drie kabeljauwen te-gelyk op de markt zyn geweest. In een heel jaar levert onze aan de akademien uitgebroeide letterkunde zooveel spieringen niet.
Gebrek aan oorspronkelykheid is alweer de hoofdoorzaak van deze armoede. In-stede van te grypen in de volle ryke natuur, meent men iets te bereiken door toewyding aan 'n bepaald vak, d.w.z. door 't volgen van voorgangers die zoodanig vak geprofesseerd hebben—liever nog, die er in professerden—en op hun beurt kopiisten waren van andere brekebeenen, of al ware het van 'n meester. Dat deze inkrimping van terrein soms, en nog volstrekt niet dikwyls, iets ten-gevolge heeft als de handigheid die ik op blz. 28 (hfdst. II, n. v.d. tr.) wel wilde toekennen aan 'n bakker van beroep, kan waar zyn. Maar dat die nauwte van blik nog gevaarlyker werkt op de voortbrengselen van den geest dan de sleurfouten der bakkers op ons brood, is ook waar. In dat brood is dan toch nog meel. Vermengd, vervalscht, verknoeid, er is meel in. Onze letterspecialiteiten durven 't Volk als spyze voorzetten wat geen spys is. Ze geven als voedsel wat niet voedt. En wie er over klaagt, krygt ten antwoord dat de eigenaardigheid van 's mans vak meebrengt dat-i zulk brood levere en geen ander. De leek moet dan zwygen, en verwyt zich dat hy ten-onrechte meende geestelyk onverzadigd te zyn. De fout heet dan te liggen aan hemzelf die 't hoog gewicht van 't speciaal-vak miskende. Zoodra hy op de hoogte wezen zal die noodig is om de waarde daarvan te schatten …
Intusschen professert en professeert de specialiteit voort …
Twee treurige indrukken tegelyk dringen zich hierby aan ons voorstellingsvermogen op. De eerste is medelyden met het arme Volk dat naar zielespys hongert …
Laat ons vlug heenstappen over dit onderwerp. Hongeren is 'n afgezaagd thema.
Liever stel ik u 't vermaak voor, lezer, om te vermeien in andere smart, in specialiteiten-smart. Ge kent die niet? Ge wist niet op welk veld dat doornig onkruid groeit? Ge weet niet hoe de schedelplaats heet, waar de navorschers van 't ontmetelyk-kleine gekruizigd worden? Ik zal u den weg wyzen.
Misschien moest ik, zooals de specialiteiten van den Nederlandschen Helikon, beginnen met 'n fors14 Ťwat bralt ge, o Rom es!ť of 'n melankoliek: Ť't is voor u niet dat ik zing!ť om dan na 't minachtend doorloopen van allerlei andere smart, ten-laatste triumfantelyk neertekomen op 't onderwerp onzer complainte, en den lydenspalm uittereiken aan den martelaar die my den treurzang in de pen gaf. Niets van dat alles. Tegen alle school, gewoonte en deftigheid aan, toon ik u terstond het uitgeteerd gelaat van den armen speciaal- professer die gestruikeld is over 'n speciaal eigenschapje van 'n speciaal-atoom zyner specialiteit.
Werelden vergaan of vergaan niet, 't is hem om 't even. De zon valt, hy bekommert zich daarover niet verder, dan om 't verschrikt mensdom te berispen over den ontaalkundigen geslachtsverkrachtenden uitroep: daar gaat-i! De geschiedenis van wereldwording, mensheid en beschaving boezemt hem geen verder belang in, dan noodig is om natesporen of de eerste lichtstraal z'n naam wel behoorlyk met 'n ch schreef, en of er taalfouten waren in de tien geboden. Paus JOHANNA interesseert hem eenigszins, doch daar dat individu—vrouw of man dan—in beide gevallen toch slechts 'n mens was, kan hy aan z'n hoedanigheden niet zooveel aandacht wyden, als-i—en met zielewellust zeker!—zou besteed hebben aan 'n klank. Van z'n kroost en huisgezin weet onze professer genoeg om de overtuiging te koesteren dat al z'n meisjes onzydig zyn en dat z'n vrouw soms mannelyk is. Z'n liefde tot de wetenschap, hoe gloeiend ook, is omtrent dit alles voldaan, tevreden en in rust. Maar helaas … daar nadert het vreeselyk woordje leur, en dondert den ongelukkige de vraag toe: Ťwelk geslacht kent ge my toe? Antwoord of … leef, en schryf 'n woordenboek!ť Het baat niet of de ongelukkige dien geslachteloozen inkwiziteur van-voren beziet en van-achter om te onderzoeken of ze wellicht eene groot-inkwizitrice, dan wel—wie weet!—'n heftig inkwizitorium is? Alles te-vergeefs! Die paus JOHANNA op 't gebied der taalkunde heeft de boosaardige verstoktheid gehad zich nooit te vertoonen—ik citeer—Ť_met een bepalend woord, waaruit_ haar geslacht zou kunnen blyken.ť Sedert eeuwen wandelt hy, zy, het, de wereld rond, zonder floddermuts of helm, zonder broek of schort, en toch—of juist daarom—kan men maar niet te weten komen of 't deern of 'n jongetjen is? Hoe vreeselyk, niet waar, voor geleerden die hun heele leven toewyden aan 't geslachtsleven van de klanken? Welke barbaar zou niet geroerd wezen … enz.
Men schreeuwt tegenwoordig overal om gelykheid. Ik ben er tegen, en beweer dat het zeer billyk is dat de werkster die de vloer boent voor professers studeerkamer, eerbiedig ruimte maakt als de man, zwanger van … teleurstelling over de ware sekse van z'n leur, zich op den drempel vertoont. Dus: werkster, op-zy! Ik zelf zou uit den weg gaan als ik 't ongeluk had me in de buurt van zoo'n studeervertrek te bevinden.
Honneur au courage malheureux! Dat het vruchteloos belegeren van de geheimzinnige leur-vesting niet aan lafhartigheid mag worden toegeschreven, kan bewezen worden uit 'n ander feit, dat ik te liever aanhaal omdat de vermelding me gelegenheid geeft tot 'n welgemeend meâ culpä. In m'n Divagatien over zeker soort van Liberalismus nam ik de vrijheid heel ongepast uittevaren tegen de kleingeestige schoolmeestery die onze letterkunde beheerscht, of liever: die in ons land zoo onbeschaamd de plaats der letterkunde inneemt. Onder andere voorbeelden wees ik op 't woord schildwacht dat in myn jeugd vrouwelyk wezen moest. ŤOf dit nog zoo is, schreef ik er by, weet ik nietť. Welnu, bladerende in D.V. & T.W.'s handleiding ter letterkundige zaligheid, ontwaar ik dat die zotterny wel degelyk met wortel en tak is uitgeroeid. Die twee letter-doktoren hebben den schildwacht hersteld in z'n mannelyke eer, en vergunnen hem tegenwoordig allervrindelyks zyn geweer op zyn schouder te dragen. Wie den moed heeft zulke nieuwigheden intevoeren, mag waarlyk niet beschuldigd worden van gebrek aan geestkracht. Toch zullen sommigen beweren dat er zoo'n hooge maat van genie niet noodig is, om intezien dat er verschil bestaat tusschen 'n persoon die zich loopt te vervelen voor 'n schilderhuis, en de hem opgedragen funktie om heraus te roepen als er 'n kolonel komt aanryden. Het onderscheid tusschen een onstoffelyk begrip en 'n man van vleesch en been, is nogal te vatten, en daarom ligt dan ook de verdienste die ik roem, niet zoozeer in dat vatten als in den moed van 't verkondigen. De geschiedenis meldt niet of de dappere apostelen van des schildwachts viriliteit door 'tafgodendienend Volk zyn verscheurd of verbrand geworden. We willen daarvan 't beste hopen. Bloed en brandstapels zyn wel 't zaad der taalkunde, maar … er is hooger eer te behalen in 't strydperk der welschryvery. Een onbesuisd omwerpen van de afgoden der menigte moog getuigen van oprechtheid en overtuiging, de gematigd- welmeenende boodschapper van 't ware nieuwe is niet afkeerig van eenig beleid, en zoekt middelen om zoolang mogelyk onverscheurd en onverbrand te blyven. Evenals PAULUS, die te Athene zich meester maakte van den Ťonbekenden Godť om dat nevelachtig spook heel handig te vereenzelvigen met den zynen, hebben de heeren D.V. & T.W. voor ze hun hermafrodiet bekleedden met den mannelyken toga, omgezien naar 'n bondgenoot. En waar denkt ge dat ze dien vonden, lezer? Eilieve, raad niet, ge zoudt uwe scherpzinnigheid vruchteloos op de proef stellen. Met bescheidenheid meenen zy te mogen aandringen op de mannelykheid des schildwachts: Ť_omdat men in andere talen, bijv. in het Zweedsch, ons hierin is voorgegaan_.ť Zoo-iets geeft inderdaad courage. De ware moed immers mag toch niet in dolzinnigheid ontaarden? Met heel omzichtig beleid alzoo …
Zie eens, indien onze woorden-apostels zich onnadenkend te vroeg hadden laten verbranden, zouden zy den tyd niet gehad hebben ons nog veel andere dingen te leeren, o.a. dat men aan kuiter, wyfjesvisch, het vrouwelyk geslacht wel zou mogen toekennen15 en dergelyke wetenswaardigheden meer. Kater, uil, professer, e.d. zyn mannelyk, naar we vernemen, en wie vroolyk met één o schryft is 'n dwaas.
Is 't genoeg, lezer? En is 't nog noodig u voortehouden wat de gevolgen zyn van zoodanige krachtsverspilling? In uw huishouding, in uw beroep, zoudt ge toch spoedig inzien … ik zeg niet: dat het groote geschaad wordt indien ge u te veel toelegt op het kleine, maar dat het degelyke te-loor gaat—van welk geslacht is dat loor, o goden!—door 't stelselmatig beoefenen van nonsense. LAROCHEFOUCAULD schynt aan zoo-iets gedacht te hebben, toen hy de maxime schreef: ceux qui s'appliquent trop aux petites choses, deviennent ordinairement incapables des grandes. Ik, die weet hoe moeielyk het is zich juist uittedrukken, maak hem geen verwyt van z'n Ť_trop_ť dat de trop is. ŤTe veelť werkt altyd en overal schadelyk, dit weten we. Ook begryp ik dat z'n uitspraak hinken zou als men dat overbodige trop er uit liet. Hy gaf zich evenwel zeer veel moeite om exakt te zyn, en ik weet by ervaring te goed hoe afmattend dat eerlyk streven is om me niet verplicht te rekenen tot 'n welwillend nasporen van wat-i bedoeld heeft. Petites choses zyn er niet, en de door LAROCHEFOUCAULD gemaakte fout ligt niet in de kleinheid der dingen-zelf, maar in 't wanbegrip over hun opportuniteit. Een kok, die 't souper laat aanbranden omdat-i zich buiten de keuken bezig-houdt met den ring van Saturnus, heeft juist om 't zoogenaamd-groote het zoogenaamd-kleine verwaarloosd en dus, stipt gesproken, een tegenovergestelde fout begaan die evenwel in werkelykheid op 't zelfde neerkomt, want de soep is er niet smakelyker om. De tegenstelling was dan ook slechts schynbaar. Een speld die te-pas komt, is in zedelyk-logischen zin grooter dan 'n heel zonnestelsel, wanneer dat het nasporen van waarheid, het beantwoorden aan roeping, het plicht-doen, in den weg staat.
Zou LAROCHEFOUCAULD gedacht hebben aan onze professers in de dubbele o of e, toen-i waarschuwde tegen 't verwaarloozen van de dingen die wel te-pas komen? Of was z'n welwillende bedoeling, U te waarschuwen, PUBLIEK, tegen 't voortdurend genoegen nemen met het aangebrand souper van onze letterkoks, die zich waarachtig niet op het grandioze van hun nevelringen mogen beroepen om de oneetbaarheid te verontschuldigen van de gerechtjes waarop ze 't publiek onthalen. Om nu eens by de prouesses van die dubbele-omensen te blyven, hebt ge er nooit aan gedacht, lezer, dat zoo'n woordenboek de plaats inneemt van iets degelyks? Smart het u niet dat uw kinderen met verwaarloozing van beter dingen al de wysheid in zich moeten opzwoegen, die daarin voorkomt? Hebt ge wel eens berekend hoeveel tyd, inspanning, geheugen, geest, zy en gyzelf besteden moeten om behoorlyk op de laagte te blyven van al die wetenschap, zegge: Wetenschap? En mocht u dit alles onverschillig zyn, denk dan aan 't geld dat ge uitgaaft om zulke dingen te koopen, aan de belasting die ge opbrengt om de lieden te bezoldigen die zich bezighouden met die voddery, levenslang natuurlyk, want ze zyn Specialiteiten, de par le Roi benoemde Specialiteiten!
En nog iets. Denkt ge dat één Hollandsche stad zich zal verdedigen tegen de Pruisen, indien de prys der heldhaftigheid wordt uitgereikt in de zonderlinge gedaante van 'n akademie waar men zulke wetenschap doceert? Is 't niet om alle poorten wagenwyd voor den vyand open te zetten?
* * * * *
Intusschen zyn onze straten nog altyd vuil. Indien wy eens …
–Groote goden, ge wilt toch onze professers niet aan 't straatvegen zetten?
Wees bedaard. Ja, in alle bescheidenheid wou ik dat, behoudens 'n onbegrypelyke massa eerbied voor andersdenkenden voorslaan. Na 't gebeurde met EPAMINONDAS en de Freule VON STEIN—twee personen die niets misdaan hebben—is myn voorstel zoo vreemd niet, en in geen geval beleedigend. Ik erken dat er 'n gegronde bedenking zou liggen in de vrees dat de modder de overhand nemen zou. Misschien zullen de heeren, slecht vegende, zich beroepen op hun specialiteit als professoren in de litteratuur, en verzekeren dat zy in dŕt vak … op dŕt terrein … right man … right places …
Nu ja, op dŕt terrein schryven ze Woordenboeken van de Nederlandsche taal, of verheffen 'n kip tot zoogdier … ik stem voor 't vegen!
Baat het dan onze straten niet, de letterspecialiteit rust 'n beetje.
Dit is iets gewonnen.