Kitabı oku: «De profundis», sayfa 5
"De zaligheid een wijl den rug toekeert
En moeizaam ademt in dees wrange weerld,"
een als Horatio sterft, al is het niet voor de oogen der toeschouwers, en laat geen broeder na. Maar Guildenstern en Rosencrantz zijn even onsterfelijk als Angelo en Tartuffe, en behooren met hen op hetzelfde plan gesteld te worden. Zij zijn de bijdrage van het moderne leven tot het antieke ideaal der vriendschap. Wie een nieuw "De Amicitia" schrijft, moet daarin een nis voor hen uitvinden en hen prijzen in Tusculaansch proza. Zij zijn typen voor altijd vastgesteld. Hun de les te willen lezen zoû "gebrek aan waardeeringsvermogen" bewijzen. Zij zijn enkel buiten hun sfeer, anders niet. Verhevenheid van ziel is niet aanstekelijk. Hooge gedachten en hooge aandoeningen zijn, door het feit zelf van haar bestaan, vereenzaamd.
Als alles goed gaat, reken ik vrij te komen tegen het eind van Mei en hoop dan dadelijk met Robbie en More naar een of ander buitenlandsch dorpje aan zee te gaan. De zee, zooals Euripides zegt in een van zijn Iphigeneia-drama's, wascht der wereld smetten en wonden weg.
Ik hoop minstens een maand met mijn vrienden samen te zijn om vrede en evenwicht, een minder bedrukt hart en een zachtere gestemdheid te winnen; en dan als ik mij sterk genoeg voel, zal ik door tusschenkomst van Robbie schikkingen nemen om te gaan wonen in een of andere rustige buitenlandsche stad, bijvoorbeeld Brugge, waarvan jaren geleden de grauwe huizen en groene grachten en koele stille wandelwegen mij bekoorden. Ik voel een ongewoon verlangen naar de groote eenvoudige dingen van den oertijd, zooals naar de zee die niet minder dan de aarde aandoet als een moeder. Het komt mij voor dat wij allen te veel naar de natuur kijken en te weinig met haar leven. In de houding der Grieken tot haar onderscheid ik iets zeer gezonds. Zij hadden nooit den mond vol van zonsondergangen, zij kenden geen lange besprekingen over de vraag of de schaduwen op het gras werkelijk paars zien of niet. Maar zij zagen dat de zee voor den zwemmer was, en het zand voor de voeten van den hardlooper. Zij hielden van de boomen om de schaduw die zij werpen, en van het woud om zijn stilte op den middag. De wijngaardenier omwond zijn haren met klimop om de stralen van de zon te weren als hij bukte over de jonge scheuten, en voor den kunstenaar en den athleet, de beide typen die Griekenland ons geschonken heeft, vlochten zij in kransen de bladeren van den bitteren laurier en van de wilde eppe, die anders den menschen tot geen dienst zouden geweest zijn.
Wij noemen onzen tijd den tijd der nuttigheid, en daar is niet éen enkel ding waarvan wij het nut kennen. Wij zijn vergeten dat het water kan reinigen, en het vuur zuiveren, en dat de aarde ons aller moeder is. Het gevolg is dat onze kunst, een kunst van maneschijn, speelt met schimmen, terwijl de Grieksche, de kunst van zonneschijn, de dingen rechtstreeks hanteert. Ik ben overtuigd dat in de krachten der elementen loutering te vinden is, en ik wil tot hen wederkeeren en leven in hun tegenwoordigheid.
Niet zonder reden of doel heb ik mij in mijn levenslangen dienst der letteren gemaakt
"Niet minder vrek om klank en lettergreep
Dan Midas om zijn goud."
Ik mag niet bang zijn voor mijn verleden; als de menschen mij vertellen dat het onherroepelijk is, zal ik hen niet gelooven; verleden, heden, toekomst zijn éen oogenblik in de oogen van God, onder wiens oogen het ons trachten moet zijn te leven. Tijd en ruimte, opvolging en uitgestrektheid, zijn enkel toevallige staten der gedachte; de verbeelding laat hen achter zich en beweegt zich in een vrije sfeer van ideëele bestaanswijzen. De dingen zijn in hun wezenheid wat wij hen believen te maken; een ding bestaat naar de wijze waarop wij het bezien. "Waar anderen", zegt Blake, "enkel den dageraad zien komen van over den heuvel, zie ik de zonen Gods jubelen van vreugde." Wat der wereld en mijzelf mijn toekomst leek, verbruide ik toen ik mij door smading liet verlokken tot een proces tegen Queensberry; eigenlijk verbruide ik haar lang vóordien. Wat voor mij ligt, is mijn verleden. Ik moet dat leeren aanzien met andere oogen om te maken dat God het met andere oogen aanziet. Dit kan ik niet door het te negeeren of gering te schatten of te prijzen of te loochenen; het is enkel mogelijk door het aan te nemen als een onvermijdelijk deel van de ontwikkeling van mijn leven en aanleg: door mijn hoofd te buigen onder al wat ik geleden heb. Hoe ver ik verwijderd ben van den waarachtigen stand der ziel, komt duidelijk aan den dag uit dezen brief met zijn veranderlijke onzekere stemmingen, zijn haat en bitterheid, zijn bestrevingen en zijn tekortschieten in het verwezenlijken dier bestrevingen. Maar vergeet niet in welk een schrikkelijke school ik voor mijn taak zit, en bij mijn onvolledigheid en onvolmaaktheid kunnen mijn vrienden nog veel winnen. Zij kwamen tot mij om levensgenot en kunstgenot te leeren. Misschien ben ik uitverkoren om hun iets wonderbaarlijkers te onderwijzen, de beteekenis van smart en hare schoonheid.
Natuurlijk zal voor iemand zoo modern als ik, "enfant de mon siècle", alleen al de aanblik der wereld steeds een verrukking zijn. Ik beef van het blijde bedenken dat op den eigen dag waarop ik uit de gevangenis kom, zoowel de goudenregen als de seringen zullen bloeien in de tuinen, en dat ik zal zien hoe de wind het luchtige goud tot rustelooze schoonheid aanzet en het bleeke purper der trossen doet deinen, zoodat het mij wezen zal als ademde ik onder den hemel van Arabië. Linnaeus viel op zijn knieën en weende van vreugde toen hij voor het eerst zag de wijde heide van een of andere Engelsche hoogvlakte geel van de taankleurige reukige bloesems der gemeene brem; en ik weet dat mij, die geen verlangen kan denken zonder bloemen, tranen wachten ergens in de bladen eener roos. Zoo ben ik altijd geweest van jongen af. Daar is niet éen tint verscholen in den kelk van een bloem of in de ronding eener schelp, of, door een ragteeder medevoelen met de ziel zelf der dingen, doet zij mijn diepste wezen aan. Evenals Gautier ben ik altijd een geweest van hen "pour qui le monde visible existe".
Toch ben ik mij nu bewust dat achter al deze schoonheid, hoezeer zij mij voldoening geeft, een geest verscholen is, waarvan de kleurige vormen en gedaanten slechts wijzen van openbaring zijn, en met dezen geest begeer ik in harmonisch verband te komen. De zin-tastbare uitdrukkingen van menschen en dingen ben ik moede geworden. Het mystieke in de kunst, het mystieke in het leven, het mystieke in de natuur—dat is het waar ik naar speur. Het is een volstrekte behoefte voor mij het ergens te vinden.
Wie terecht stond, staat terecht voor zijn heele leven, evenals alle vonnissen doodvonnissen zijn. En ik heb driemaal terechtgestaan. Den eersten keer verliet ik de getuigenbank om gevangen gezet te worden, den tweeden keer om teruggebracht te worden naar het huis van bewaring, den derden keer om voor twee jaar naar de gevangenis te gaan. De maatschappij, zooals wij die eenmaal hebben ingericht, zal mij geen plaats willen geven en heeft die ook niet beschikbaar, maar de natuur wier zoete regen valt op onrechtvaardigen en rechtvaardigen zonder onderscheid, heeft kloven in de rotsen waar ik mij zal kunnen verschuilen, en heimelijke dalen waar ik ongestoord zal kunnen weenen. Zij zal den nacht behangen met sterren dat ik dolen kan in de duisternis zonder struikelen, en zal den wind zenden over mijn voetsporen dat niemand mij zal kunnen achtervolgen om mij kwaad te doen: zij zal mij reinigen in hare groote wateren en met hare bittere kruiden mij heelen.
BIJLAGEN
VIER BRIEVEN UIT DE GEVANGENIS TE READING AAN ROBERT ROSS
I
10 Maart 1896.
Mijn waarde Robbie,
Ik zag gaarne dat Gij dadelijk aan den advocaat den Heer—per brief liet weten dat, aangezien mijne vrouw beloofd heeft, bij geval van vroeger overlijden, mij een derde deel van haar vermogen na te laten, ik niet het minste bezwaar heb tegen haar wensch om mijn recht op het vruchtgebruik af te koopen. Ik gevoel dat ik zulk een leed over haar gebracht heb, en zulk een ongeluk over mijne kinderen, dat ik geen recht heb haar wenschen in eenig ding tegen te gaan. Zij was minzaam en goed jegens mij, toen zij mij hier bezocht. Ik vertrouw haar tenvolle. Wilt Gij hier dadelijk voor zorgen, en ook aan mijne vrienden mijn dank overbrengen voor hun goedheid? Voor mijn gevoel handel ik naar plicht, wanneer ik dit aan mijn vrouw overlaat.
Schrijf ook, als Gij wilt, aan Stuart Merrill te Parijs of aan Robert Sherard om hun te zeggen hoe gelukkig ik was met de vertooning van mijn stuk, en breng mijn dank over aan Lugne-Poë1. Het is een heel ding dat ik in een tijd van smaad en schande nog als kunstenaar beschouwd word. Ik zoû wel willen dat het mij meer vreugde gaf, maar ik schijn dood voor alle aandoening behalve die van hartzeer en wanhoop. Wees toch zoo goed aan Lugne-Poë te laten weten dat ik gevoelig ben voor de eer die hij mij heeft aangedaan. Hij is zelf dichter. Ik vrees dat het U moeilijk zal vallen dezen te lezen, maar daar men mij geen schrijfgereedschap veroorlooft, schijn ik het schrijven te hebben verleerd. In elk geval neem het niet kwalijk. Bedank More voor de moeite die hij genomen heeft met de boeken. Ongelukkig krijg ik hoofdpijn als ik mijn Grieksche en Romeinsche dichters lees. Ik heb er dus niet veel aan gehad. Maar het was buitengewoon vriendelijk van hem de boeken voor mij aan te schaffen. Vraag hem mijn dankbaarheid te uiten aan de dame die te Wimbledon woont. Wacht niet te lang met een antwoord, en vertel mij wat van de literatuur, van nieuwe boeken, enz.—ook van het stuk van Jones en van Forbes-Robertson als tooneeldirecteur—en van elke nieuwe strooming in het tooneelleven te Parijs of te Londen. Beproef ook onder oogen te krijgen wat Lemaître, Bauer en Sarcey gezegd hebben over Salomé, en geef er mij een kort overzicht van; schrijf aan Henri Bauer dat ik getroffen ben door zijn vriendelijk opstel; Robert Sherard kent hem persoonlijk. Het was lief van U mij op te zoeken. Gij moet den volgenden keer weêr komen. Ik heb hier de verschrikking om mij van den dood, waarbij de nog grooter verschrikking komt van te leven, en in stilzwijgen en ellende....2
…Ik denk altijd aan U met diepe genegenheid. Ik zag graag dat Ernest in Oakley Street mijn handkoffer haalde, mijn pels, mijn kleêren en de exemplaren van mijn eigen werken, die ik aan mijn lieve moeder schonk. Informeer bij Leverson, op wiens naam mijn moeders graf genomen werd.
Steeds Uw vriend,
Oscar Wilde.
II
Zonder datum. Geschreven na September 1896.
…De laatste punten die uitsluitend zaken betreffen, zal More Adey wel zoo vriendelijk zijn te beantwoorden. Men zal geen bezwaar maken dat ik zijn brief ontvang, als die enkel over zaken loopt. Zijn schrijven, bedoel ik, zal Uw letterkundigen brief niet in den weg staan, waarvan de directeur mij zooeven Uwe vriendelijke aankondiging heeft voorgelezen.
Over mijzelf, mijn waarde Robbie, heb ik weinig wat U aangenaam kan zijn, mede te deelen. De weigering om mijn straftijd te verkorten was mij als een loodzware sabelhouw. Een dof gevoel van smart versuft mij. Ik had geteerd op hoop, en nu teert het ziele wee na zijn lang vasten tot verzadiging toe op mij, alsof zijn eigen honger het had uitgemergeld. Toch zijn er vriendelijker elementen werkzaam in deze bedorven gevangenislucht dan vroeger: menigmaal is mij medegevoel betoond, en ik gevoel mij niet langer volslagen verstoken van menschelijke invloeden, wat voordien een bron van verschrikking en kwelling voor mij was. En ik lees Dante, en maak uittreksels en aanteekeningen om het loutere genot van met pen en inkt bezig te zijn. En het lijkt mij dat het mij in vele opzichten beter gaat, en ik ben van plan hier Duitsch te gaan studeeren. Inderdaad schijnt de gevangenis mij de aangewezen plaats voor zulk een studie. Toch heb ik een doorn in mijn vleesch—even pijnlijk, schoon van een andere soort, als die waarvan Paulus spreekt—een doorn dien ik nog in dezen brief moet uittrekken. Hij is het gevolg van een bericht dat Gij mij op een stuk papier geschreven hebt toegezonden. Ik gevoel dat, als ik hem verheimlijkte, hij in mijn geest groeien zoû (zoo als vergiftige dingen groeien in het donker) en met éen vermeerderen de andere schrikkelijke gedachten die aan mij knagen. Want voor hen die eenzaam en zwijgend in banden zitten, is de gedachte niet, zooals Platoon het voorstelt, een "gevleugeld levend wezen", maar een dood ding dat afgrijzen teelt, evenals een poel die gedrochten toont aan de maan.
Ik doel natuurlijk op Uwe woorden, dat de sympathie der anderen van mij vervreemdde of dreigde te vervreemden om de diepe verbittering mijner gevoelens, en ik geloof dat mijn brief werd uitgeleend en getoond aan derden.... Welnu, ik houd er niet van, dat mijn brieven te kijk gegeven worden als curiositeiten: dat is bijzonder grievend voor mij. Ik schrijf U open en eerlijk als aan een der bemindste vrienden die ik heb en ooit gehad heb, en, op een enkele uitzondering na, raakt de sympathie en vooral het verlies der sympathie van anderen mij zeer weinig. Geen man van mijn positie kan in levens slijk vallen zonder zich heel wat medelijden te berokkenen van zijn minderen; ook weet ik dat, wanneer een tooneelspel te lang duurt, de toeschouwers moede worden. Mijn tragedie heeft veel te lang geduurd, haar hoogtepunt is voorbij, de afloop is alledaagsch; en ik ben volkomen overtuigd dat, als het einde komt, ik wederkeeren zal als een onwelkom bezoeker voor een wereld die mij niet gebruiken kan, un revenant zooals de Franschen zeggen, een spook wiens gelaat vergrauwd is van lange gevangenschap en verwrongen van lijden. Schrikkelijk zijn de dooden wanneer zij rijzen uit hun graven, maar de levenden die uit hun graven komen, zijn nog schrikkelijker. Van dit alles ben ik mij maar al te zeer bewust. Wanneer iemand achttien vreeselijke maanden lang in een gevangeniscel geweest is, ziet hij de dingen en de menschen zooals zij werkelijk zijn. Dat gezicht verkeert iemand in steen.
Denk niet dat ik wien ook verwijt zoû willen maken van mijne ondeugden. Mijn vrienden hadden daarmeê even weinig te maken als ik met de hunne. De natuur was in dit opzicht ons aller stiefmoeder. Wat ik hun wel verwijt, is dat zij den mensch dien zij te gronde richtten, niet waardeerden. Wat kon het hun schelen zoolang mijn tafel rood was van wijn en rozen? Mijn genie, mijn leven als kunstenaar, mijn werk en de rust die ik daarvoor noodig had, golden hun niets. Ik geef toe dat ik mijn hoofd kwijt raakte. Ik was buiten zinnen, onmachtig tot oordeel. Ik deed den éenen noodlottigen stap. En nu zit ik hier op een houten bank in een gevangeniscel. In alle treurspelen is een belachelijk element. Gij kent het in het mijne. Denk niet dat ik mijzelf geen verwijt maak. Ik vervloek mijzelf dag en nacht om de dwaasheid dat ik iets buiten mij mijn leven liet beheerschen. Als er een echo was in deze muren, zoû zij voor eeuwig het woord "dwaas" herhalen. Ik schaam mij uitermate over mijn vriendschappen.... Want naar hun vrienden kan men de menschen beoordeelen. Het is de toets voor iedereen. En ik onderga als een grievende verlaging de schaamte over mijne vriendschappen waarvan gij een volledig verslag kunt lezen in mijn proces. Het is voor mij een dagelijksche bron van geestelijke vernedering. Aan sommige van haar denk ik nooit. Zij vallen mij niet lastig. Maar wat doet het er toe?.... Om de waarheid te zeggen, lijkt mijn geheele tragedie mij belachelijk en niets meer. Want doordat ik mij liet lokken in een val … in den vuilsten modder van Malebolge, zit ik nu tusschen Gilles de Retz en den markies de Sade. Er zijn plaatsen waar het niemand geoorloofd is te lachen behalve werkelijk krankzinnigen, en zelfs in hun geval is het nog een inbreuk op het voorgeschreven gedraganders geloof ik dat ik er om zou kunnen lachen.
.... Laat overigens niemand veronderstellen, dat ik anderen onwaardige beweegredenen toeschrijf. In waarheid waren zij in het leven beweegredenen rijk. Beweegredenen zijn intellectueele dingen. Zij hadden enkel hartstochten, en dergelijke hartstochten zijn valsche goden die slachtoffers eischen tot elken prijs, en in dit geval een slachtoffer hebben gehad, bekranst met laurier.
Nu heb ik den doorn uitgetrokken. Die weinige neêrgekrabbelde woorden van U woekerden vreeselijk. Nu denk ik enkel aan Uw ophanden herstel en hoe gij mij eindelijk het wonderbaarlijke verhaal van.... schrijven zult.
Breng mijne dankbare groeten over aan Uw lieve moeder en ook aan Aleck. De "Vergulde Sphinx"3 is, denk ik, even bewonderenswaardig als ooit. En zend uit mijn naam al wat er goeds is in mijn gedachten en gevoelens en alle herdenken en vereering die zij wil aannemen, aan de dame te Wimbledon, wier ziel een heiligdom is voor de gewonden en een huis van toevlucht voor de lijdenden. Laat dezen brief niet zien aan anderen, en kom in Uw antwoord niet weêr terug op wat ik geschreven heb. Vertel mij van die wereld van schimmen, waar ik zooveel van gehouden heb. En ook van het leven en van de ziel. Ik ben benieuwd naar de angels die mij hebben, en in mijn smart is medelijden.
De Uwe,
Oscar.
III
1 April 1897.
Mijn waarde Robbie,
Tegelijk met dezen zend ik U afzonderlijk een handschrift waarvan ik hoop dat het U behouden zal bereiken. Ik zag graag dat Gij, zoodra Gij het gelezen hebt, het zorgvuldig liet copiëeren. Om verschillende redenen wensch ik dit. Het zal voldoende zijn er éene aan te geven. Mijn verlangen is dat Gij, voor het geval dat ik kom te sterven, mijn letterkundige boedelredder zijt en volledig toezicht uitoefent over mijn tooneelstukken, boeken en geschriften. Zoodra ik wettelijk het recht zal hebben een testament te maken, zal ik dat doen. Mijn vrouw begrijpt mijn kunst niet, en men kan van haar geen belangstelling daarvoor verwachten, en Cyril is nog een kind. Daarom wend ik mij natuurlijk tot U, zooals ik om de waarheid te zeggen in alle dingen doe, en ik zoû gaarne hebben dat Gij al mijn werken onder U hadt. Het tekort dat hun verkoop oplevert, kan op rekening van Cyril en Vivian geplaatst worden. Welnu, als Gij mijn letterkundige boedelredder zijt, moet Gij in bezit zijn van het eenige document dat eenige verklaring geeft van mijn buitensporig gedrag.... Wanneer Gij den brief gelezen hebt, zult Gij de psychologische verklaring inzien van een gedragslijn die van buiten af een verbinding van volstrekte zwakhoofdigheid en gemeenen bluf lijkt. Eéns moet de waarheid bekend worden—niet noodzakelijk bij mijn leven. Maar het is mijn bedoeling niet om voor altijd aan den bespottelijken schandpaal te staan, waar men mij stelde, om de eenvoudige reden dat ik van mijn vader en moeder een naam van hooge onderscheiding in letterkunde en kunst geërfd heb, en ik kan niet gedoogen dat die naam voor de eeuwigheid zoû zijn omlaaggehaald. Ik verdedig mijn gedrag niet. Ik verklaar het. Ook zijn er in mijn brief enkele passages die loopen over mijn geestelijke ontwikkeling in de gevangenis en de onvermijdelijke evolutie die plaats gehad heeft in mijn karakter en mijn intellectueele houding tegenover het leven. Ik wensch dat Gij en anderen die mij trouw gebleven zijt en Uw genegenheid voor mij hebt bewaard, nauwkeurig weet in wat geest en wijze ik de wereld hoop tegemoet te treden. Van den éenen kant gezien, weet ik natuurlijk dat ik op den dag van mijn ontslag enkel van de éene gevangenis in de andere zal overgaan, en daar zijn oogenblikken dat de geheele wereld mij niet ruimer voorkomt dan mijn cel en even vol verschrikking voor mij. Toch geloof ik dat God in den beginne een wereld schiep voor ieder afzonderlijk mensch, en in die wereld die binnen in ons is, moeten wij trachten te leven. In elk geval zult Gij die gedeelten van mijn brief met minder leed lezen dan de andere. Natuurlijk behoef ik U niet te herinneren welk een onvast ding bij mij, en bij ons allen, de gedachte is, en van welk een vluchtige stof onze aandoeningen zijn gemaakt. Toch zie ik een soort van mogelijk doel waarop ik langs den weg der kunst zoû kunnen afgaan. Het is niet onwaarschijnlijk dat Gij mij daarbij zult kunnen helpen.
Wat de wijze van copiëeren aangaat: de brief is natuurlijk te lang om hem door een of anderen klerk te laten overschrijven, en Uw eigen schrift, waarde Robbie, in uw laatsten brief schijnt bij voorkeur aangewezen om mij te waarschuwen dat de taak niet aan U mag worden opgedragen. Het eenige wat overblijft, lijkt mij, is door en door modern te werk te gaan en de copie te laten maken op de schrijfmachine. Natuurlijk moet het handschrift onder Uw toezicht blijven, maar zoudt Gij Mevrouw Marshall niet kunnen bewegen een harer meisjes-typisten—op vrouwen kan men het meest aan, daar zij geen geheugen hebben voor wat belangrijk is—naar Hornton Street of Phillimore Gardens te sturen om het onder Uw leiding te doen? Ik kan U verzekeren dat de schrijfmachine wanneer zij met gevoel wordt bespeeld, niet onaangenamer is dan het pianospel van een zuster of een naverwante. Ja zelfs geven velen onder hen die dwepen met het familieleven, aan haar de voorkeur. Ik zoû de copie willen hebben niet op satijnpapier, maar op kloek papier zooals gebruikt wordt voor de rollen van tooneelstukken, met een breeden roodafgezetten rand voor verbeteringen.... Indien de copie in Hornton Street gemaakt wordt, zou men de typiste eten kunnen geven door een schuif in de deur, zooals de Cardinalen het krijgen, wanneer zij bezig zijn een Paus te kiezen, tot zij op het balkon zoû kunnen verschijnen om de wereld te verkondigen: "Habet Mundus Epistolam"; want de brief is inderdaad een Encycliek, en evenals de bullen van den Heiligen Vader genoemd worden naar haar beginwoorden, zou men er van kunnen spreken als: "Epistola in Carcere et Vinculis"....
Het is maar al te waar, Robbie, het leven in de gevangenis doet ons de menschen en de dingen zien zooals zij in werkelijkheid zijn. Daarom verandert het iemand in steen. De menschen buiten worden misleid door de schijnverbeeldingen van een leven in voortdurende beweging. Zij draaien mede met het leven en dragen bij tot zijn onwerkelijkheid. Wij die onbewegelijk zijn, zien en weten. Laat de brief deugen of niet voor enge naturen en koortsige hersenen, mij heeft hij deugd gedaan. Ik heb "mijn borst verlucht van veel gevaarlijk tuig" om een zegswijze te borgen bij den dichter dien Gij en ik indertijd wilden redden uit de handen der Philistijnen. Ik behoef U niet te herinneren dat uiting op zichzelf voor een kunstnaar de opperste en eenige wijze van leven is. Van uiting leven wij. Onder de oneindig vele dingen waarvoor ik den Directeur te danken heb, is er geen waarvoor ik dankbaarder ben dan voor zijn verlof om naar hartelust te schrijven en zoo lang als ik wensch. Gedurende bijna twee jaar droeg ik binnen in mij een toenemenden last van bitterheid waarvan ik mij nu grootendeels heb verlicht. Aan den anderen kant van den gevangenismuur staan een paar arme zwarte roetberookte boomen die op het oogenblik uitloopen in knoppen van bijna schel groen. Ik weet heel goed wat zij ondergaan. Zij vinden hun uiting.
Steeds de Uwe,
Oscar.