Kitabı oku: «Het Eiland Marken en Zijne Bewoners», sayfa 2
VROEGERE GESTELDHEID VAN HET EILAND MARKEN
Het scheen ons, bij de Beschrijving van het Eiland Marken, in zijnen tegenwoordigen toestand, niet ongepast te zijn, onzen lezers, vooraf eenigzins bekend te maken, met den toestand waarin hetzelve zich, op het einde der voorgaande eeuw bevond. Tot dat einde, bieden wij hen de volgende Schets aan, die wij, door vriendschappelijke bezorging van een der geachtste ingezetenen dezer Gemeente, ontvingen, en die ten jare 1793 opgemaakt is door den Heer C. DE HAAS, destijds Onderwijzer op dit Eiland. —
„Het Eiland Marken ligt in deszelfs oppervlakte, omtrent gemeen met dagelijks vol-zee, en wordt bij Stormvloeden overstroomd, aangemerkt de geringe hoogte der omringkade, (hierna beschreven) waarom de Huijsen en Werven alle op Terpen of Heuvels zijn aangelegd; komende nochthans het zeewater, bij Extra Ordinaire Stormvloeden, zoo als die van 1775, 76 en 91, tot eene aanmerkelijke hoogte in de Huijsen, hetgeen de bewoners dikwerf noodzaakt, hunne woningen, ja geheele buurten te verlaten. —
„Voorts is dit Eiland doorsneden met Slooten en Vaarten, alsmede voorzien met 7 houten sluisjes ter uitwatering. —
„De zeewering dezes Eilands, bestaat uit een aarden dijk of kade, ter hoogte van ruim 4 à 5 voeten boven valzee, en Kruijnsbreedte van 3/7 op eene 2 en 3 voets vallinge. – Deze omringdijk is op vele plaatsen, aan deszelfs buitenzijde, met Steenglooijingen voorzien, als van tijd tot tijd meerder noodzakelijk wordende, uit hoofde der afslijtende rietlanden en buitenoevers. – Men vindt ook nog op eenige plaatsen, ten dien einde, paalwerken, doch dezelve worden, uit hoofde der worm en kostbaarheid nu verlaten.
„De kosten hiertoe worden uit ’s Eilands kas en uit de daartoe geaccordeerde Subsidiën gevonden. (Exept de Vuurtoren, Loots en Oever, door het Collegie der Pilotage.)
„De producten der Landerijen, op dit Eiland, bestaat in Hooij-, Riet- en Weijlanden. De Hooijteelt is het voornaamste product, doch levert geene groote voordeelen op – men vindt hier eenig hoornvee, schapen, doch geen paarden.
„De Hanteeringe dezer Eilanders is voornamelijk:
„1e. Door middel van Waterschepen: ’s Lands Schepen van Oorlog, die der O. I. Comp. en der Commercie, over het Pampus te sleepen of te trekken, ook de twee eerstgemelde van en na de stad Hoorn te boegseeren.
„2e. Met Botterschepen: wordt des Zomers om den Aal gevischt in de Zuiderzee, en ’s Winters ter vragt of op negotie met de Bucking of Panharing, Ook dienen dezelve, om de Ondiepste Commercieschepen over ’t Pampus te sleepen.
„3e. Gaat het grootste gedeelte der manschappen met de Buijsschepen ter haringvangst en des Winters en de Lente tot met prmo Meij, geneeren zich dezelve met de Bucking- en Panharingvisscherij, op de Zuiderzee, met hunne schuiten.” —
(Aldus opgemaakt in September 1793 door C. DE HAAS.)
Bij deze „Beschrijvinge des Eilands” behoort tevens eene Lijst van de Buurten, Huijsen, Huijsgezinnen, Bewoners, enz. waarvan wij op bladz. 4 eene copij geven. —
LIJST der Buurten, Huijsen, Huijsgezinnen, Bewoners, Waterschepen, enz.
(Aldus opgemaakt in September 1793 door C. DE HAAS.)
Nevens deze Schets van de Vroegere Gesteldheid van dit Eiland, voegen wij de volgende aanmerkingen:
Betrekkelijk den juisten tijd waarop Marken van het Vaste Land gescheiden is geworden, verkeert men in het onzekere, en de opgaven dienaangaande, loopen zeer uit één. – Wel zegt men, dat zulks op het einde der 13de eeuw moet plaats gehad hebben; – doch wij meenen dat die gebeurtenis, op een later tijdstip heeft plaats gehad, en wel, omstreeks de jaren 1675–1676, als wanneer ons Vaderland, en vooral het Noordelijk gedeelte van onzen geboortegrond, door hevige stormen en zware watervloeden, zeer geteisterd werd, terwijl in het eerstgenoemde jaar (1675) het zeewater tot zulk eene ontzettende hoogte steeg, dat geheel Amsterdam onder water stond, en de zeedijk bij Hoorn als ook de IJdijk doorbraken.
Vóór omstreeks eene eeuw, was de afstand tusschen de1 Zuidelijkste punt van Marken en den vasten wal, slechts eenige voeten wijd, en liep men over een’ plank van den eenen oever op den anderen. Na dien tijd, is de afkabbeling, aan de zijde van Marken, dermate toegenomen, dat de afstand, tusschen evengenoemde landpunten, thans eene uitgestrektheid heeft van minstens één half uur.
Volgens de „Lyst der Buurten, Huijsen, enz.”, welke wij op bladz. 12 gegeven hebben, bestonden er ten jare 1793 nog elf bebouwde Terpen of Heuvels; n.l.:
De Kerkbuurt, Nieuwe Buurten, Altena, Kets, Witte Werf, Remmerswerf, Groote Werf, Rozenwerf, Heuvel, Moeniswerf en Noorderwerf. Behalve deze, kende men vóór dien tijd nog eenige andere Buurten, zoo als:
Van deze laatste is de naam nog over gebleven in de Kloostersloot. – Eveneens is dit het geval met de Kraaijenwerversloot.
Thans echter zijn van de elf bovengenoemde werven nog slechts de onderstaanden overig:
De Kerkbuurt, Nieuwe Buurten, Kets, Witte-, Groote-, Rozen- en Moeniswerf, – waarbij in den laatsten tijd nog gevoegd zijn, de Havenbuurt en de Vuurtoren.
De Heuvel verlaten en gesloopt.
De Remmerswerf afgebrand. 1810.
De Noorderwerf verlaten en gesloopt. 1825.
Altena verlaten. 1808.
Weleer was Marken eene bloeijende plaats, wier inwoners, voor het meerendeel, den landbouw uitoefenden, en op de veeteelt zich toelegden. Men vond er, zeer vruchtbare wei- en bouwlanden, die afgewisseld werden door fraai aangelegde Lusthoven en hoog opgaand geboomte. Langzamerhand evenwel, werden deze vruchtbare velden, door de zee ondermijnd en verzwolgen, en waren de volgende geslachten genoodzaakt, zich op de zeevaart toe te leggen.
De, in vorige eeuwen, steeds toenemende Groote- of Haringvisscherij, werkte daartoe zeer mede, zoodat er zelfs meer dan „negentig Marker-Visscherlieden als Stuurlieden op de Haringbuizen werden aangesteld.”
Ook ten tijde, dat de Walvischvangst in haren eersten bloei verkeerde, voer een aanzienlijk deel der Markers op Groenland, en in een oud handschrift, vinden wij nog vermeld, dat „een zevental wakkere Varensgasten, als Commandeurs, op de Schepen die ter Walvischvangst voeren, gefungeerd hebben, oock vand men toen hier (te Marken) zeer behendighe en uijtsteekende harpoeniere.”
De namen der bovengenoemde zeven wakkere varensgasten zijn:
ELBERT JANSE, voerende ’t Schip d’Eendraght,
MUUS CORNELISE, voerende ’t Schip de Noordpool,
OUTGER ELBERTS, voerende ’t Schip Fortuna,
KLAAS PIETERSE, voerende ’t Schip Harlingen,
PIETER PIETERSE, voerende ’t Schip de Walvisch,
JAN TIJMENSE, voerende ’t Schip Noord-Holland,
CORNELIS JACOBSE, voerende ’t Schip de Hoop.