Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Het Eiland Marken en Zijne Bewoners», sayfa 3

Yazı tipi:

TEGENWOORDIGE GESTELDHEID VAN HET EILAND MARKEN2

Het Eiland Marken, weleer aan het Vaste Land verbonden, doch sedert overlangen tijd, daarvan afgescheurd, door de gedurige inbraken en overstroomingen van het oude meer Flevo, thans de Zuiderzee, en door gedurige afspoeling, telkens kleiner van omvang geworden, ligt op ongeveer een half uur afstands van den Waterlandschen zeedijk, tegen over de Gemeente Katwoude, en is, gerekend naar den tijd, dien men behoeft, om des winters, bij sterk ijs, naar het stadje Monnickendam te gaan, ongeveer één uur afstands van daar in de Zuiderzee gelegen.

Het beslaat thans eene oppervlakte van 295 bunders, strekt zich ter lengte van 883 roeden, van het Oosten ten Noorden, naar het Westen ten Zuiden uit, en wordt, door de dusgenaamde Goudzee, van den vasten wal gescheiden.

Marken heeft de gedaante van eenen scheefhoekigen driehoek, welks toppunt naar het Oosten is gekeerd, – en is thans omgeven met eenen, tamelijk zwaren, dijk, welks kruin, gemiddeld, ter hoogte van bijna 1.30 Ned. El, boven den waterspiegel verheven is, en die, voor het grootste gedeelte met zware steenglooijingen, en op sommige plaatsen, ook met stevig geheid paalwerk, tegen de kracht van de golfslagen der Zuiderzee voorzien is. Op die plaatsen echter, waar nog buitenoevers zijn, behoeft den dijk de bovengenoemde beveiligingsmiddelen niet, dewijl het buitenland de kracht der golven genoegzaam breekt.

Deze, betrekkelijk, geringe dijkshoogte (1.20 N. El), is dan ook de oorzaak, waardoor het Eiland, bij zeer hooge watergetijden, onderloopt. – Wij zeggen betrekkelijk geringe dijkshoogte: – Immers, alhoewel de dijk geene genoegzame hoogte heeft, om het zeewater bij hooge vloeden te kunnen keeren, zoo moet men niet te min erkennen, dat dezelve, in vergelijking met den vroegeren toestand der omringkade, thans merkelijk hooger is; – op sommige plaatsen toch, o. a. op de hoogte van Rozenwerf, is de kruinshoogte van den dijk, nabij de 2.00 Ned. Ellen, boven de oppervlakte der zee verheven, en van daar dan ook, dat men op Marken thans minder dan voorheen, den last van overstrooming te lijden heeft.

Welligt zegt deze of gene: „Waarom den dijk niet tot zulk eene hoogte gebragt, dat het Eiland, geheel van den last des waters bevrijd blijve?” —

Wij antwoorden daarop, dat deskundigen, op goede gronden, meenen te kunnen beweren, dat de bodem der zee, hier niet toelaat, den dijk, tot de daartoe noodige hoogte te verzwaren, als zijnde den grond, uit zijnen aard, daartoe te moerassig, waardoor gevolgelijk verzakking zoude ontstaan3.

Ter uitwatering van het Eiland, is de dijk met een drietal sluisjes voorzien, de Buurter-, Meunder- en Kraaijenwerver-sluis geheeten, waarvan de eerste bij de haven gevonden wordt, terwijl de beide andere aan den Zuidoostelijken omringdijk zijn gelegen. – Vroeger telde men zeven zulke sluisjes; waarvan de Meuning-, Klooster-, Nieuwe- en Schippers-sluisjes thans niet meer bestaan.

Marken is over zijne gansche oppervlakte doorsneden met Vaarten en Slooten, die allen in verbinding staan met de hoofdvaart des Eilands, de Buurter-Wijde-Sloot genaamd. Voor het gerijf van den hooibouw, en ook voor veehouders, zijn deze vaarten en slooten van groot belang, ja bijna geheel onmisbaar, naardien al het hooi, naar de los- en ladingplaats aan de Haven vervoerd moet worden, met eene bijzondere soort van kleine vaartuigen, Marker-binnenschuitjes geheeten, wier model, enkel te Marken inheemsch is, en die, naar men zegt, alleen op de Scheepswerven van de Heeren Kater, te Monnickendam, naar eisch vervaardigd worden.

Ook voor de Veehouders zijn deze slooten, te meer noodig, naardien zij, aangezien het water binnen Marken daartoe te zout is, gehouden zijn, hun vee dagelijks van versch put- of welwater te voorzien. Schapen echter, kunnen zonder eenig nadeel, het slootwater drinken.

Het gansche Eiland wordt in deszelfs lengte, van het Oosten naar het Westen, doorsneden door een’ gegraven vaart, het Kanaal genoemd, hetwelk een gedeelte is, van het eerst ontworpen Noord-Hollandsche Kanaal, welk ontwerp echter later, niet geheel ten uitvoer is gelegd. In dit water wordt thans door sommige Eilanders op aal en paling gevischt. Eindelijk is het Eiland omgeven met eene barmsloot, welke in de rigting van den omringdijk, het gansche Eiland omgeeft, en die de afwatering der landerijen zeer bevorderd.

De voortbrengselen van den vruchtbaren kleigrond dezes Eilands, zijn hooi, gras en riet. De niet watervrije ligging van den bodem, belet deszelfs bewoners, om zich ook op de teelt van andere veldgewassen toe te leggen. – Het land wordt nooit bemest, dewijl de overstrooming telkens eene genoegzame hoeveelheid vruchtbaarmakende slip op het veld achterlaat. Het hooi wordt, voor verreweg het grootste gedeelte uitgevoerd, naar Gelderland, Utrecht en Noord-Holland. Dit zelfde heeft ook met het riet plaats, dat voornamelijk op de buitenlanden, in eene groote hoeveelheid groeit, en van eene bij uitnemendheid goede hoedanigheid is; terwijl die gedeelten der landerijen, welke niet tot hooiland zijn bestemd, tot weiland voor het hoornvee gebruikt worden, hetwelk slechts ter voorziening in de dagelijksche behoefte van melk, gehouden wordt.

Tegenover dezen uitvoer, staat de invoer van alle levensbehoeften, als boter, kaas, groenten, manufacturen, aardappelen, meel, erwten, boonen, turf, hout, enz., hetwelk s’ wekelijks, van Monnickendam, Hoorn en Amsterdam wordt aangebragt. En, ofschoon er op dit Eiland thans drie broodbakkers zijn, die zeer goed brood leveren, zoo wordt er nogthans, s’ wekelijks, eene aanzienlijke hoeveelheid brood uit Harderwijk en Nijkerk ingevoerd.

Het Hoofdmiddel van bestaan op Marken is de Visscherij.

Het grootste gedeelte der Markers oefent dit bedrijf uit, met hunne botters op de Zuiderzee, waar zij hoofdzakelijk visschen, des winters op haring, en des zomers op ansjovisch; gedurende het overige gedeelte van den zomer, bepalen sommigen zich tot het botvisschen, doch daar de voordeelen der laatstgenoemde visscherij van weinig of geen belang zijn, leggen slechts weinigen er zich op toe.

Een ander aanzienlijk deel der Eilanders vischt gedurende den Winter, en in het voorjaar tot Mei, met hunne schuiten, op de Zuiderzee, terwijl zij zich des Zomers, met de Buisschepen naar de Noordzee begeven om deel te nemen aan de Groote- of Haringvisscherij. – Vroeger echter, was het getal der Buislieden, veel grooter dan tegenwoordig. Zoo telde men in 1793 op Marken acht en dertig Stuurlieden of Gezagvoerders van Buizen, terwijl men er thans nog slechts veertien heeft. – Daarentegen is het getal der Bottervisschers, sedert evengemeld jaar, zoo sterk vermenigvuldigd, dat het getal botters, thans, in stede van achttien, bijna negentig bedraagt.

Eindelijk bepalen zich sommige visscherlieden, gedurende den zomer, tot het vracht varen met hooi en turf, terwijl weder enkelen zich bezig houden, met het sleepen van Koopvaarders, over het Pampus, zijnde eene droogte in de Zuiderzee, die zich, van af Durgerdam ter lengte van 3/4 uur, O. t. N. in zee uitstrekt.

Overigens heeft men op Marken ééne zeilmakerij, ééne tanerij, twee timmerlieden, die tevens metselaars en hoepelmakers zijn, drie broodbakkerijen en acht kruidenierswinkels, – terwijl er zeven veehouders zijn. Sedert eenigen tijd, heeft men zich op eene meer uitgebreide schapenfokkerij toegelegd.4

2.Marken telt thans 950 inwoners, die allen de H. Godsdienst belijden.
3.Deze bewering is echter onjuist. Immers, wat aangaat de verzakking, zoo merken wij aan, dat dezelve alleen van toepassing kan zijn, op nieuw aan te leggen dijken, naardien de bodem van Marken bestaat uit eene laag klei, en eene laag veen, gevolgd door eene weeke specie, derrie genaamd. Onder deze laatste stof ligt het vaste zand. Zoo lang nu de dijk, en het veen, niet door deze derrie zijn heengezonken tot op het vaste zand, is verzakking steeds noodzakelijk. De Markerdijk heeft echter die verzakking reeds ondergaan, en zou dus de noodige zwaarte tot een 2 els hoogte zeer wel kunnen dragen. – Bewijzen daarvoor zijn zigtbaar in de terpen waarop de buurten zijn gebouwd, die zelfs hooger dan 2 el boven A. P. gelegen, en aan geene verzakking onderhevig zijn, en toch zijn deze daarenboven nog bebouwd. Ook de begraafplaats, die ruim 2 el hoog is, is sedert haren aanleg, niets verzakt. Van hoe groot belang het voor de ingezetenen zoude zijn, indien den dijk de noodige hoogte hadde, om van het water bevrijd te blijven, is op te maken uit de Bijlage, die wij op pag. 24 hebben neêrgesteld.
4.Gelijk overal, zijn ook op Marken, de opbrengsten der landerijen zeer toegenomen.