Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Het Eiland Wieringen en Zijne Bewoners», sayfa 4

Yazı tipi:

Nadat Floris III de Wieringers aan zich had onderworpen, eischte hij van hen in 1188 eene brandschatting, terwijl dergelijke schatting hen ook werd opgelegd in 1522, door de Geldersche Friezen; waardoor deze Eilanden zeer verarmden. —

In 1382 stond Wieringen onder het oppergezag van Albrecht, Graaf van Holland, die hier in alles de wet voorschreef, en, bij besluit van den 27 Mei 1391, aan die van Wieringen vrij wint en grint verleende.

In 1421 leest men van de bevestiging der Privilegiën, aan deze Eilanders geschonken, door Johan, Grave van Hollandt, bij verordening in dato den 4den Mei.

Bij Privilegie van den 8sten Mei 1432, verleend door Philips Palentein, vindt men, dat „die hem (zich) uit noot verweert of manslag begaat is vrij van den dood”; terwijl daarbij tevens bepaald werd, dat het Wieringer geregt zich tot 500 roeden buiten het Eiland uitstrekte. —

In 1456 verbeurden die van Wieringen, met de Kennemers, hunne voorregten en privilegiën, welke zij echter niet lang daarna van Filips, Grave van Holland, terug ontvingen.

Albrecht van Saksen schonk, den 26sten Mei 1492, aan de Wieringers vergeving, wegens eenen plaats gehad hebbende opstand.

Bij besluit van den 6 Maart 1515, verleende Keizer Karel V, vergunning, tot de bedijking van Wieringen; als mede het aanstellen van Heemraden, in de maniere hunner regtspleging, en den 11den Junij 1621, ontving de Regering van Wieringen, Approbatie van de Ridderschap der Staten van Holland. —

Uit dit een en ander meenen wij te mogen afleiden, dat het gevoelen, dat Wieringen zijnen naam ontleend hebbe aan de Wierdijken, op geene genoegzame gronden van zekerheid rust, aangezien dit Eiland, reeds vòòr de eerste bedijking, zijnen naam had ontvangen. —

Van de stichting der 4 parochiekerken op Wieringen, is weinig bekend. Men vindt ze reeds vermeld in een Handvest of Privilegie van Filips, Hertog van Bourgondië, Grave van West-Friesland, enz., in het 1ste Artikel, uitgegeven op den 18den Mei des jaars 1452.

In vroegeren tijd bezat dit Eiland vele vaste goederen, waarvan de kerken en pastoriën onderhouden, en de traktementen der predikanten, kosters en voorzangers betaald werden. Die inkomsten werden geraamd, op ƒ 2500 ’s jaars en konden, gerekend naar de behoeften van dien tijd, ruim toe. Doch sedert 1767 zijn deze goederen ten behoeve van den Staat verkocht, zoodat er bijna geene vaste goederen meer tot de Hervormde kerken behooren. De onderscheidene diakoniën bezitten echter nog eenige vaste fondsen; vooral die der Doopsgezinde en R. C. gemeenten.

In 1680 zijn, op last van Gecommitteerden Raden van het Noorder kwartier, de beide klokken uit de torens der Ooster – en Westerlandsche kerken gehaald, naar Amsterdam vervoerd en daarna in den kerktoren aan den Helder gehangen; terwijl er ten jare 1842, (welk jaar, door eene buitengewone droogte, bij de Wieringers nog lang in geheugenis zal blijven) een klok uit de toren te Hypolitushoef werd verkocht.

Inzonderheid was het jaar 1715 voor dit dorp noodlottig, als wanneer een groot gedeelte van hetzelve door eenen hevigen brand geteisterd werd. Gebrek aan behoorlijke brandbluschmiddelen, waarbij ook vooral de verre afstand van het water kwam, belette de bevolking, om dit onheil met den noodigen spoed te keer te kunnen gaan, en gaf aanleiding tot het graven van eenen zeer grooten brandput, de Burenput geheeten, die in 1717 op kleinen afstand van de Herv. kerk gegraven werd.

Ook te Stroe, in 1838, en tien jaren later, in het gehucht Smeerop (door de eilanders Smerp geheeten) werd een tweetal woningen door brand vernield.

Onvoorzigtigheid met buskruid, en kaarslicht was van deze onheilen de aanleidende oorzaak.

Het Wapen van Wieringen bestaat in een blaauw veld, waarop eene door twee leeuwen vastgehouden W, waaronder twee zwemmende rotganzen, een en ander van goud. Het geheel wordt omgeven door dit omschrift:

W. GODT· WET· ONSE· GHELVCK

VIERDE HOOFDSTUK

DE DORPEN EN GEHUCHTEN OP HET EILAND WIERINGEN

Alhoewel het geheele Eiland Wieringen, slechts ééne burgerlijke gemeente vormt, zoo vindt men er nogthans onderscheidene dorpen en gehuchten, die onderling kerkelijk gescheiden zijn. —

Gevoegelijk kan men ze in de volgende vier Sectiën verdeelen:

Sectie A, bevattende 122 huizen,

waarin:


Sectie B, bevattende 44 huizen,

waarin:



Sectie C, tellende 200 huizen,

waarin:



Sectie D, hebbende 60 huizen,

waarin:



Wij willen onze lezers achtereenvolgens bij de voornaamste dezer plaatsjes bepalen, en stellen hen daartoe eene wandeling voor over het geheele Eiland, die wij zullen aanvangen bij het Wierhoofd, aan den zuidzuidwester kant van Wieringen, ter plaatse waar men, van uit de postschuit, den Westerlandschen zeedijk bestijgt. Deze dijk langs gaande, naderen wij het eerst aan:

1. De Quarantaine-Inrigting

Deze inrigting, welke op de zuidwestelijke punt van het Eiland ligt, en door de Eilanders doorgaans met den naam van „de Pesthuizen” bestempeld wordt, werd hier ten jare 1806 gesticht, op eene oppervlakte van ruim 11 bunders. Over het algemeen wordt van deze inrigting weinig gebruik gemaakt; nogthans bewees zij, tijdens het woeden van de cholera in Noordelijk en Oostelijk Europa, belangrijke diensten. Voor ruim 25 jaren, stierven aldaar meer dan tweehonderd Paltzers, aan evengenoemde ziekte, welke op de begraafplaats te Westerland ter aarde werden besteld.

In deze Quarantaine-Inrigting, welke door een houten rasterwerk van den publieken weg is afgesloten, vindt men de woningen voor den Intendant, Geneesheer en Pakhuismeester; een lazaret- of ziekenhuis, een magazijn, en een paar loodsen of pakhuizen. —

De Geneesheer houdt echter hier geen bepaald verblijf, maar wordt, des noodig, van het Nieuwe Diep ontboden.

Van de Quarantaine-Inrigting begeven wij ons oostwaarts langs de Noordgesterweg, (aldus genoemd naar het gehucht van dien naam, dat nu aan onze regterhand ligt), en den Buurtweg, die bijna Zuidwaarts loopt, naar den Koningsweg, die ons leidt naar

2. Westerland

Dit dorpje is schilderachtig, op het hoogste gedeelte des Eilands, gelegen. Inzonderheid valt daarbij de hooge ligging der kleine kerk in het oog, die met eenen stompen toren prijkt, en doelmatig is ingerigt. Op de begraafplaats, welke onmiddellijk achter en naast de kerk ligt, trekt het volgende grafschrift onze aandacht:

H. L. B
LUITJE WIGBOUT
oud c. 35 jaren
11 Oct. 1825;
EN ZIJNE ZONEN:
CORNELIS WIGBOUT,
oud ruim 20 jaren;
JACOBUS WIGBOUT,
oud ruim 15 jaren
Beide 10 Maart 1836
Deez’ Vader en zijn Zoons, hier in de aard bedolven,
Verloren alle drie hun leven in de golven

De tegenwoordige kerk werd gesticht in 1826, op de plaats van de oude, die toen gesloopt werd. Dat gebouw was grootendeels van duifsteen opgetrokken, en bevatte onderscheidene oudheden, die echter allen verloren zijn geraakt.

Den Koningsweg verlatende, rigten wij onze schreden noordwaarts tot den Noorderweg, en begeven wij ons naar het gehucht

3. Normer

Dit gehucht, dat westwaarts, op een kwartier uurs afstand van Hypolitushoef ligt, van waar men langs den Noorderweg tot hetzelve gaat, bevat een negental woningen, welker bewoners hun dagelijksch onderhoud uit landbouw en wiermaaijerij erlangen.

Noordwaarts van daar, buiten den Marskedijk, ligt een buitenveld, de Normerven geheeten, dat ten jare 1849 bedijkt werd. Het bevat eene grondvlakte van c. 19 bunders, welke deels bebouwd, deels beweid worden. De buiten-vang van het Eiland, welke zich van hier westwaarts uitstrekt, wordt het Waardstrand geheeten.

Vervolgen wij nu de Marskedijk tot aan de Rinkewielsdijk, dan ontmoeten wij de buurtschap

4. Noord-Buren,

dat op eenen afstand van ¼ uurs noordwaarts van Hypolitushoef ligt, waartoe het behoort. Het is van weinig beteekenis, even als het gehucht

5. Zand-Buren,

dat mede tot Hypolitushoef gerekend wordt, en halfweg dit dorp en Noord-Buren, aan de Gemeene Landsweg ligt, welke ons naar het dorpje Stroe voert.

6. Stroe. (Oudtijds Strude of Stroot.)

Dit dorpje, dat, aangezien het tegenwoordig slechts 13 huizen en c. 70 bewoners telt, eerder den naam van gehucht verdiende te dragen, was vroeger een zeer groot en welvarend dorp. – Het ligt aan het oostelijk strand des Eilands, op een half uur afstands, noordoostwaarts, van de hoofdplaats Hypolitushoef, en bevat, vereenigd met de buurtschappen Smerp, Noord – of Noorder-Stroe, Buurtwaay of Buurtwei en Noord – of Noorder-Buren (of Burum) 39 huizen en ongeveer 220 inwoners, die voor het grootste gedeelte hun dagelijksch brood winnen met het visschen op zeewier.

Het Hervormde gedeelte derzelve, behoort tot de Gemeente Oosterland-Stroe en den Oever, wier kerkje vóór de Reformatie gewijd was aan den H. Willebrordus, en weleer begeven werd door de Hollandsche Graven, terwijl de bevestiging aan den Aartsdiaken der Utrechtsche Domkerk behoorde, aan wien ook de begeving stond van eene, in deze kerk, aan het altaar der Heilige Maagd, gestichte Vikarij. De pastorale inkomsten dezer kerk waren zeer gering, terwijl de Vikarij, die belast was met vier missen per week, aan den Vikaris, zoo hij er zijn verblijf hield, vijftien gulden in het jaar konde opbrengen. – Deze kerk, die op eenen tamelijk hoogen heuvel staat, en van waar men een overheerlijk land- en zeegezigt genieten kan, is een klein gebouw, met eenen toren, doch zonder orgel. —

Boven den ingang der deur is een varken, in opwerk of zoogenaamd basrelief van Bentheimersteen, uitgehouwen. De tand des tijds heeft dit teeken, omtrent welks beteekenis men in het onzekere verkeert, bijna geheel onzigtbaar gemaakt. Of deze kerk vroeger eene Heidensche kapel zij geweest, en of men toen dit varken boven de deur heeft geplaatst, om er de Joden uit te houden, even als Adrianus een zwijn boven de poorten der stad Elia Capitalina liet plaatsen, om het inkomen der Joden in Jeruzalem bij hen gehaat te maken, is zeker moeijelijk te bepalen. Wij voor ons, hechten aan deze volksoverlevering geen geloof. Echter wordt deze kerk, welke van duifsteen is opgetrokken, tot op den huidigen dag, op Wieringen, de Heidensche Kapel genoemd. – Men vindt in dezelve vele merkwaardige grafzerken, waaronder een met eenen vreemden doch onbekenden geslachtsboom, en een, waarop alle versierselen van eenen bisschop, zelfs mijter en staf, zijn gebeeldhouwd, doch mede zonder naam. Een en ander, alsook de hooge ligging der kerk zelve, dagteekent eene aloude stichting. —

Het R. Kat. gedeelte van de gemeente Stroe behoort tot de Statie van Wieringen, terwijl de Doopsgezinden, welke men er aantreft, behooren tot de Doopsgez. gemeente van Hypolitushoef-en-Stroe.

Tot Stroe, dat oudtijds Stroot of Strude werd geheeten, behooren de weinig beteekenende gehuchten

7. Burenwaay of Wei en 8. Noordstroe, die noordwestwaarts van daar liggen, alsmede het gehucht

9. Smeerop, dat zuidwaarts van Stroe, aan den Kleitelweg ligt. —

Van Stroe den Gemeenen Landsweg noordoostwaarts volgende, ziet men, aan de linkerhand, het in de nabijheid van den Bierdijk liggende gehucht 10. Varderop; doch daar hetzelve niets bijzonders oplevert, vervolgen wij onze wandeling, naar het aan den Akkersweg gelegen dorpje

11. Oosterland

Oosterland, of, zoo als het in een oud handschrift der Utrechtsche kerk wordt genoemd, Oisteland, ligt zuidoostwaarts van Hypolitushoef, op 52°55′55″ N. B. en 22°40′30″ O. L.

De kerk der Hervormden alhier, is zeer oud, en was vóór de Reformatie gewijd aan den H. Michael, en verdeeld onder twee pastoors; terwijl de begeving van beide pastorijen, alsook die van het kosterschap, den Graaf van Holland aankwam, terwijl de bevestiging bij den Aartsdiaken der Utrechtsche Domkerk gehaald moest worden. De opbrengst van iedere Pastorij rendeerde, met de daaraan verbonden lasten, 40 Rhijnsche guldens of 56 guldens Hollandsch. In 1839 werd aan deze kerk eene belangrijke reparatie ten koste gelegd. Zij heeft eenen toren, doch geen orgel; terwijl er vele zeer oude grafzerken in gevonden worden.

De hier wonende Doopsgezinden behooren tot de gemeente van Hypolitushoef-en-’t Stroe, terwijl zij, die de R. K. Godsdienst belijden, even als die van den Oever, tot de Statie van Wieringen behooren. —

Zuidwaarts van Oosterland ziet men het onbeduidende gehucht 12. Oudgest, van waar men een aangenaam gezigt heeft op Hypolitushoef, dat, van dien kant gezien, zich allerliefst voordoet. —

Noordoostelijk van Oudgest, ligt, aan den Gemeenen Landsweg, een ander gehucht, 13. de Gest geheeten, van waar men, den evengenoemden weg volgende, nadert aan het dorpje

14. Den Oever

Dit dorpje, dat thans 75 huizen telt, die door 400 menschen bewoond worden, is omtrent ¾ uurs afstand van Hypolitushoef verwijderd. De bevolking, welke zich ook op veeteelt en landbouw toelegt, erlangt grootendeels het dagelijksch onderhoud, in het visschen van zeewier. De welvaartszon van den Oever is echter, sedert de opkomst en den bloei van het Nieuwediep en den Helder, zeer getaand, zoo dat het van zijne voormalige welvaart veel heeft verloren. Omstreeks vijftig jaren geleden, verschafte de vaart op Amsterdam en elders, vele handen werk, en vele monden ’t brood; ja, de bewoners genoten zelfs eenen rijken overvloed, toen zij door het ligten en boegseren der schepen, welke naar ’s Rijks Hoofdstad bestemd waren, groote verdiensten hadden. In dien tijd lag er eene niet onbeduidende vloot van kaag- en ligterschepen op de reede van den Oever, en nu geen enkele meer. De overheersching der Franschen, en de openstelling van het Noord-Hollandsche kanaal, wees den handelsweg eene andere rigting aan, en ontnam, aan een groot gedeelte van Wieringens bewoners een rijk middel van bestaan.

Het Hervormde gedeelte van de bewoners van dit dorpje, bedraagt thans ongeveer 300 zielen, welke behooren tot de Gemeente Oosterland-Stroe – en den Oever. De stichting van hun houten kerkje schijnt niet van zeer vroege dagteekening te zijn. Het strekt ook tot bewaarplaats van de met zoo veel kunst bewerkte kettingpompen, die zoo bijzonder geschikt zijn, om gezonkene schepen te ligten. Vroeger bragten zij belangrijke voordeelen aan, en nog ten huidige dage wordt, ofschoon schaars, daarvan gebruik gemaakt.

De Doopsgezinden van den Oever, welke hier 50 in getal zijn, behooren tot de Gemeente van Hypolitushoef en het Stroe. Deze gemeente telt 250 zielen, en heeft slechts ééne kerk, welke te Hypolitushoef staat. Jacob pieterszoon was de eerste, die bij deze Gemeente het leeraarsambt heeft waargenomen. Hij overleed ten jare 1710. —

Het Roomsch Katholijke gedeelte van den Oever’s bevolking is zeer gering, en behoort tot de Statie van Wieringen. —

De volksschool, welke met die van Oosterland verbonden is, wordt bij afwisseling om de drie maanden door éénen onderwijzer waargenomen, welke alsdan gemiddeld 80 leerlingen aan zijne zorg en leiding ziet toevertrouwd.

Aan den noordoosthoek van het Eiland, bij het dorp den Oever, vindt men een kapitaal steenen hoofd, lang 99 el, gemiddeld hoog 2,80 el boven volzee, en verder langs de noordzijde nog 23 paalhoofden, lang 15,30 tot 60 ellen. —

Den Hoorn-dijk langs gaande, gaan wij over op den Oosterlander-weg, die ons brengt in den

15. Polder Waard-Nieuwland

Het was ten jare 1845, dat de H.H. C. J. L. Portman en Mr. J. van Hengel, zich tot Z. M. den Koning wendden, met verzoek om concessie, tot bedijking en droogmaking van een gedeelte der waard-gronden, gelegen in de Zuiderzee, aan en ten zuiden van dit Eiland, hetgeen ten gevolge had, dat beide genoemde Heeren, bij Koninklijk Besluit van den 8sten Sept. 1845, vrijheid verkregen, om 800 bunders waardgrond, gelegen tusschen de Groote Kaap en den Poelweg, van het domein te koopen, alsook, om die grondvlakte in twee deelen achtervolgens in te dijken. – Volgens de voorwaarden daarbij bepaald, zou de rigting der bedijking aangelegd worden, van den Hoorndijk bij de Groote Kaap, staande op het oostelijk gedeelte der Zuider-dijkaadje op Wieringen, langs de waterkaap, tot tegen den Zuiddijk bij het Middel- of Groote wiel. (Men zie voorts de bij dit werkje gevoegde kaart.)

Deze bedijking zou bestaan uit eenen kapitalen zeedijk, ter lengte van ongeveer 4684 N. Ellen, welke minstens de hoogte van 2,75 El boven gewoon volzee moest hebben, met eene kruinsbreedte van 1,50 El.