Kitabı oku: «Bijna Weg», sayfa 3
Pierre slaakte een geërgerde zucht, wierp een snelle blik op Cassie en perste zijn lippen op elkaar. Ze vermoedde dat haar aanwezigheid hem zijn woorden deed inslikken.
‘Naar boven en naar bed,’ zei hij, en de kinderen liepen met tegenzin achter hem aan de trap op. Met enige opluchting zag ze dat Ella zich omdraaide en even naar haar zwaaide.
‘Kom mee, Cassie,’ beval Margot.
Cassie volgde Margot door een deur aan de linkerkant naar een formele lounge met kostelijke design-meubels en wandtapijten aan de muren. De kamer was gigantisch, en koud; er brandde geen vuur in de enorme openhaard.
‘Deze lounge wordt zelden gebruikt, en de kinderen mogen hier niet komen. Hierachter ligt de grote eetkamer, daarvoor gelden dezelfde regels.’
Cassie vroeg zich af hoe vaak de reusachtige, mahoniehouten eettafel gebruikt werd. Hij zag er gloednieuw uit en ze telde zestien stoelen met hoge rugleuningen. Drie vazen, van dezelfde soort als die Marc net had gebroken, stonden op de donkere, gepolijste wandtafel. Ze kon zich niet voorstellen dar er in deze strenge, stille kamer ooit gezellige gesprekken tijdens het eten werden gevoerd.
Hoe zou ik het vinden om in zo’n huis op te groeien, waar hele kamers verboden terrein waren omdat de meubels beschadigd zouden kunnen raken? Ze vermoedde dat een kind zich waarschijnlijk minder belangrijk zou voelen dan het meubilair.
‘Dit noemen we de Blauwe Kamer.’ Het was een kleinere lounge, met marineblauw behang en grote deuren met glazen ruitjes. Cassie vermoedde dat ze uitkwamen op een terras of een binnenplaats, maar het was donker en het enige wat ze kon zien was de reflectie van het zachte licht in de ramen. Ze wou dat er lampen met hogere wattages in het huis hingen – alle kamers waren somber, met schaduwen die in de hoeken kleefden.
Haar oog viel op een beeldhouwwerk... de sokkel van het marmeren beeld was gebroken, dus het lag met het gezicht naar boven op tafel. Het gezicht was emotieloos en onbewogen, alsof het steen een lijk bedekte. De ledematen waren blokkerig en ruw uitgehouwen. Cassie rilde en wendde zich af van de griezelige aanblik.
‘Dat is een van onze meest waardevolle stukken,’ informeerde Margot haar. ‘Marc heeft het vorige week omgegooid. We laten het binnenkort repareren.’
Cassie dacht aan de vernielzuchtige energie van het jongetje, en de manier waarop zijn schouder tegen de vaas was gekomen. Was dat echt per ongeluk geweest? Of was er een onbewust verlangen om het glas te doen versplinteren, om opgemerkt te worden in een wereld waar bezittingen prioriteit leken te hebben?
Margot leidde haar terug naar de hal. ‘De kamers in die gang zijn afgesloten. De keuken is hierheen, rechts, en daarachter liggen de dienstvertrekken. Links is een kleine zitkamer, en een kamer waar we als gezin eten.’
Op de terugweg passeerden ze een butler in een grijs uniform, met een bezem, stoffer en blik. Hij ging opzij om ze langs te laten, maar Margot keurde hem geen blik waardig.
De westelijke vleugel was het spiegelbeeld van de oostelijke. Enorme, donkere kamers met schitterende meubels en kunstwerken. Stil en leeg. Cassie huiverde. Ze verlangde naar gezellig, helder licht of het bekende geluid van een televisie, als zoiets überhaupt bestond in dit huis. Ze volgde Margot de prachtige trap op naar de tweede verdieping.
‘De gastenkamers.’ Drie smetteloze slaapkamers met hemelbedden werden gescheiden door twee ruime zitkamers. De slaapkamers waren even netjes en formeel als hotelkamers, en de lakens zagen er gladgestreken uit. ‘En de kamers van het gezin.’
Cassie vrolijkte op, blij dat ze eindelijk het deel van het huis zou zien waar gewoond werd.
‘De babykamer.’
Tot haar verwarring was dit weer een lege kamer, waar alleen een grote wieg stond met hoge spijlen.
‘En hier zijn de kamers van de kinderen. Onze suite ligt aan het eind van de gang, om de hoek.’ Drie gesloten deuren op een rij. Margot begon zachter te praten en Cassie vermoedde dat ze niet bij de kinderen naar binnen zou gaan – niet eens om welterusten te zeggen.
‘Dit is Antoinettes slaapkamer, deze is van Marc, en die van Ella ligt het dichtst bij de onze. Jouw kamer is tegenover die van Antoinette.’ De deur stond open, en twee dienstmeisjes waren druk bezig het bed op te maken. De kamer was gigantisch en ijskoud. Er stonden twee fauteuils, een tafel en een grote houten kledingkast. Zware, rode gordijnen hingen langs het raam. Haar koffer was aan het voeteneind van het bed gezet.
‘Je kunt de kinderen horen als ze huilen of roepen. Ga dan alsjeblieft naar ze toe. Morgenochtend moeten ze aangekleed en klaar voor vertrek zijn om acht uur. Ze gaan naar buiten, dus kies warme kleren.’
‘Dat zal ik doen, maar...’ Cassie raapte haar moed bij elkaar. ‘Zou ik misschien wat te eten kunnen krijgen? Ik heb niets gegeten sinds het eten in het vliegtuig gisteravond.’
Margot staarde haar verbijsterd aan en schudde haar hoofd. ‘De kinderen hebben vroeg gegeten omdat wij uit gaan. De keuken is dicht. Morgen wordt het ontbijt om zeven uur geserveerd. Je kan tot dan wachten?’
‘Ik… jawel.’ Ze was misselijk van de honger. Het snoep in haar tas, wat ze voor de kinderen bedoeld had, was plotseling een onweerstaanbare verleiding. ‘En ik moet het bureau e-mailen om te zeggen dat ik ben aangekomen. Zou ik misschien het Wi-Fi-wachtwoord kunnen krijgen? Mijn telefoon heeft hier geen bereik.’
Margot staarde haar met een lege blik aan. ‘We hebben geen Wi-Fi, en er is hier geen signaal. Er is een telefoon in Pierres studeerkamer. Om te e-mailen, moet je de stad in.’ Zonder op antwoord te wachten, draaide ze zich om en liep naar haar slaapkamer.
De bediendes waren weg, en hadden Cassies bed achtergelaten in een staat van koele perfectie.
Ze sloot de deur. Ze had zich niet kunnen voorstellen dat ze heimwee zou hebben, maar ze verlangde ontzettend naar een vriendelijke stem, het geluid van een televisie en de warboel van een volle ijskast. Borden in de gootsteen, speelgoed op de vloer, YouTube-video’s op telefoons. De vrolijke chaos van een normaal gezinsleven – het leven waar ze deel van uit had willen maken.
In plaats daarvan voelde ze dat ze nu al onderdeel was van een bitter en ingewikkeld conflict. Ze kon niet hopen om meteen vrienden te worden met deze kinderen – niet met de gezinsdynamiek die ze tot nu toe had gezien. Dit huis was een slagveld, en hoewel de kleine Ella misschien een medestander zou zijn, vreesde ze dat ze aan Antoinette al een vijand had.
De flikkerende lamp aan het plafond viel plotseling uit. Cassie zocht in haar rugzak naar haar telefoon en pakte haar koffer uit, zo goed en kwaad als het ging in het licht van de zaklamp. Daarna legde ze hem aan de oplader bij het enige stopcontact dat ze kon vinden, aan de overkant van de kamer, en schuifelde door het duister naar haar bed.
Koud, ongerust en hongerig gleed ze tussen de kille lakens, die ze optrok tot haar kin. Ze had verwacht dat ze zich hoopvol en optimistisch zou voelen na het ontmoeten van het gezin, maar in plaats daarvan twijfelde ze of ze wel met ze om zou kunnen gaan, en was ze bang voor wat de volgende dag zou brengen.
HOOFDSTUK VIER
Het beeld stond in Cassies deuropening, omgeven door duisternis.
De levenloze ogen gingen open, en de lippen kwamen van elkaar terwijl het op haar af kwam. De barstjes rondom de lippen werden groter, en toen begon het hele gezicht te desintegreren. Stukjes marmer regenden naar beneden en kletterden op de vloer.
‘Nee,’ fluisterde Cassie, maar ze kon zich niet bewegen. Ze zat vast in het bed, haar ledematen waren bevroren, ook al smeekte haar paniekerige brein haar om te vluchten.
Het beeld kwam met uitgestrekte armen op haar af, terwijl de brokstukken naar beneden bleven vallen. Het begon te gillen, een hoog, dun geluid, en ze zag wat er onder de marmeren huls zat.
Het gezicht van haar zus. Koud, grijs, dood.
‘Nee, nee, nee!’ riep Cassie, en ze werd wakker van haar eigen gegil.
De kamer was aardedonker. Ze was opgekruld tot een rillende bal. Ze ging paniekerig overeind zitten en greep naar een lichtknopje dat er niet zat.
Haar ergste angst... die ze overdag zo beslist probeerde te onderdrukken, maar in haar nachtmerries naar boven kwam. De angst dat Jacqui dood was. Waarom zou haar zus anders ineens de communicatie verbroken hebben? Waarom had ze anders al jaren geen brieven, geen telefoontjes of wat dan ook gehad?
Trillend van kou en angst besefte Cassie dat de vallende stenen in haar droom het geluid was van regen, dat in de wind tegen de ruiten sloeg. Boven de regen uit hoorde ze nog iets anders. Een van de kinderen gilde.
‘Je kunt de kinderen horen als ze huilen of roepen. Ga dan alsjeblieft naar ze toe.’
Cassie was in de war en gedesoriënteerd. Ze wou dat ze een nachtlampje aan kon doen en een paar minuten tot zichzelf kon komen. De droom was zo levensecht geweest dat het voelde alsof ze er nog steeds in opgesloten zat. Maar het gegil moest begonnen zijn terwijl ze sliep – het zou de nachtmerrie zelfs veroorzaakt kunnen hebben. Iemand had haar nodig, en ze moest zich haasten.
Ze duwde de dekens van zich af en zag dat het raam niet goed dicht zat. De regen was naar binnen gewaaid, en de onderkant van de gordijnen was drijfnat. Ze stapte het bed uit, de duisternis in, en liep naar waar ze hoopte dat haar telefoon lag.
Een plas water op de grond had de tegels in ijs veranderd. Ze gleed uit, viel achterover en landde met een pijnlijke dreun op haar rug. Haar hoofd knalde tegen de rand van het bed en even zag ze niets anders dan sterretjes.
‘Verdomme,’ fluisterde ze, rolde zich om voorzichtig, ging op handen en knieën zitten en wachtte tot de pijn in haar hoofd en de duizeligheid zouden gaan liggen. Ze kroop over de tegels op zoek naar haar telefoon, hopende dat die niet in het water lag. Tot haar opluchting was die kant van de kamer droog. Ze deed de zaklamp aan en ging voorzichtig staan. Haar hoofd bonkte en haar t-shirt was doorweekt. Ze rukte het uit en trok snel de eerste kleren aan die ze kon vinden: een sportbroekje en een grijs topje. Op blote voeten rende ze de kamer uit. Met haar zaklamp scheen ze op de muren, maar ze zag geen lichtknopjes. Voorzichtig volgde ze de lichtstraal in de richting van het geluid, naar de suite van de Dubois. De dichtstbijzijnde kamer was die van Ella. Cassie klopte zachtjes op de deur en ging naar binnen.
Gelukkig, eindelijk licht. In de gloed van de plafondlamp zag ze het bed bij het raam, waar Ella haar dekbed van zich af had geschopt. Schreeuwend en gillend vocht ze tegen de demonen in haar droom.
‘Ella, word wakker!’ Cassie sloot de deur achter zich, ging op de rand van het bed zitten en pakte het meisje zachtjes bij haar schouders, die opgetrokken waren en trilden. Haar donkere haar was één grote klittenbos, haar pyjama was omhoog gerold. Ze had haar blauwe dekbed naar het voeteneinde geschopt. Ze moest het koud hebben.
‘Word wakker, alles is goed. Het is maar een nachtmerrie.’
‘Ze komen me halen!’ Ella snikte en probeerde zich los te rukken. ‘Ze komen eraan, ze staan bij de deur!’
Cassie hield haar stevig vast en hielp haar overeind. Ze duwde een kussen achter haar rug en trok haar pyjama recht. Ella trilde van angst. De manier waarop ze “ze” had gezegd, maakte dat Cassie zich afvroeg of dit een terugkerende nachtmerrie was. Wat gebeurde er in Ella’s leven dat ze zulke doodsangsten uitstond in haar dromen? Het kleine meisje was totaal getraumatiseerd, en Cassie had geen idee hoe ze haar moest troosten. Ze had een vage herinnering aan hoe Jacqui, haar zus, een bezem naar een kast had gezwaaid om een imaginair monster te verjagen. Maar die angst was gevestigd in de realiteit. De nachtmerries waren begonnen nadat Cassie zich in de kast had verstopt tijdens een dronken woedeaanval van haar vader.
Ze vroeg zich af of Ella’s angst ook was gevestigd in iets wat echt was gebeurd. Ze zou er later achter moeten proberen te komen. Nu moest ze haar overtuigen dat de monsters weg waren.
‘Niemand komt je halen. Alles is oké. Kijk maar. Ik ben hier en het licht is aan.’
Ella sperde haar ogen wijd open. Vol tranen staarden ze Cassie een ogenblik aan. Toen draaide ze haar hoofd en keek naar iets achter zich.
Nog steeds geschrokken van haar eigen nachtmerrie en Ella’s volharding dat ze “ze” gezien had, keek Cassie snel achterom. Haar hart bonsde toen de deur open knalde.
Margot stond in de deuropening, met haar handen op haar heupen. Ze droeg een gewaad van turquoise zijde en haar blonde haar was losjes gevlochten. Haar perfecte gezicht werd alleen ontsierd door een restje uitgelopen mascara.
De woede golfde van haar af en Cassie voelde haar ingewanden ineenkrimpen.
‘Wat duurde er zo lang?’ snauwde Margot. ‘Ella’s gehuil maakte ons wakker, ze ging uren door! We hebben een lange avond gehad, we betalen jou niet zodat we uit onze slaap gehaald kunnen worden!’
Cassie staarde haar aan, verward door het feit dat Ella’s toestand wel het laatste leek te zijn waar Margot aan dacht. ‘Het spijt me,’ zei ze. Ella klemde zich tegen haar aan en maakte het onmogelijk voor haar om op te staan en haar werkgeefster onder ogen te komen. ‘Ik kwam zodra ik het hoorde, maar het licht in de slaapkamer is kapot, het was helemaal donker, en het duurde even voordat ik…’
‘Ja, het duurde te lang, en dit is dus je eerste waarschuwing! Pierre werkt hard en hij wordt kwaad als de kinderen hem wakker maken.’
‘Maar...’ Een rebelse opwelling maakte zich van Cassie meester. ‘Had jij niet naar Ella kunnen komen als je haar hoorde huilen? Dit is mijn eerste avond hier, en ik kon niks vinden in het donker. Ik beloof dat ik het volgende keer beter zal doen, maar ik bedoel, het is jouw kind, en ze had een afschuwelijke droom.’
Margot deed een stap naar Cassie, haar gezicht strak. Heel even dacht Cassie dat ze een excuus zou snauwen en dat ze een gespannen wapenstilstand zouden bereiken.
Maar dat gebeurde niet.
In plaats daarvan haalde Margot uit en sloeg Cassie hard in haar gezicht.
Cassie onderdrukte een gil en slikte haar tranen weg terwijl Ella’s gehuil escaleerde. Haar wang gloeide van de klap, de bult op haar hoofd bonkte harder en de vreselijke realisatie dat haar nieuwe werkgeefster gewelddadig was, maakte haar duizelig.
‘Voordat jij werd aangenomen, deed een keukenmeisje jouw taken. Daar kunnen we prima naar terug. We hebben een hoop bedienden. Dit is je tweede waarschuwing. Ik gedoog geen luiheid, en ook geen grote mond van mijn personeel. Bij een derde waarschuwing word je onmiddellijk ontslagen. Zorg dat dat kind stopt met huilen, dan kunnen wij eindelijk slapen.’ Ze beende de kamer uit en sloeg de deur achter zich dicht.
Cassie nam Ella in haar armen en voelde een overweldigende opluchting toen het luide gesnik zachter werd. ‘Alles is oké,’ fluisterde ze. ‘Het is in orde, maak je maar geen zorgen. Volgende keer kom ik sneller, dan kan ik de weg beter vinden. Zal ik de rest van de nacht hier slapen? Zullen we je lampje aan laten, voor alle zekerheid?’
‘Ja, blijf alsjeblieft hier. Dan komen ze misschien niet terug,’ fluisterde Ella. ‘En laat het licht aan. Daar houden ze niet van, denk ik.’
De kamer was in een neutrale, blauwe kleur geschilderd, maar het lampje met zijn roze lampenkap was een vrolijk, troostrijk voorwerp.
Terwijl ze Ella troostte, had Cassie wel kunnen overgeven, en ze besefte dat haar handen hevig trilden. Ze kroop onder de dekens, dankbaar voor de warmte. Ze had het ijskoud. Hoe kon ze in vredesnaam blijven werken voor een werknemer die haar verbaal en fysiek mishandelde waar haar kinderen bij waren? Het was ondenkbaar, onvergeeflijk, en het bracht zoveel herinneringen terug die ze bijna was vergeten. De volgende ochtend zou ze haar spullen pakken en maken dat ze wegkwam.
Maar... ze had nog geen salaris gekregen; ze zou tot het einde van de maand moeten wachten voordat ze überhaupt geld had. Ze kon niet eens de taxirit naar het vliegveld betalen, laat staan de kosten van een vliegticket.
En dan waren de kinderen er nog. Hoe kon ze hen achterlaten in de handen van deze gewelddadige, onvoorspelbare vrouw? Ze hadden iemand nodig om voor ze te zorgen, zeker de jonge Ella. Ze kon hier niet zitten en haar troosten en beloven dat alles goed zou komen, om dan de volgende dag te verdwijnen.
Met een gevoel van afschuw realiseerde Cassie zich dat ze geen keuze had. Ze kon nu niet meer terug. Ze was financieel en moreel gedwongen om te blijven. Ze zou moeten proberen om op het koord van Margots humeur te dansen, om een derde en laatste misstap te voorkomen.
HOOFDSTUK VIJF
Cassie deed haar ogen open en staarde verward naar het onbekende plafond. Het duurde even voordat ze zich kon oriënteren en ze besefte waar ze was – in Ella’s bed. Het ochtendlicht viel tussen de gordijnen door naar binnen. Ella lag nog diep te slapen, half ingegraven onder het dekbed. Cassies achterhoofd deed pijn als ze bewoog, wat haar herinnerde aan alles wat er de nacht daarvoor was gebeurd.
Ze ging snel overeind zitten en herinnerde zich Margots woorden, de bijtende klap, en de waarschuwingen die ze had gekregen. Ja, het was haar schuld geweest dat ze niet meteen naar Ella was gegaan, maar niets van wat daarna was gebeurd, was eerlijk geweest. Toen ze had geprobeerd voor zichzelf op te komen, was ze alleen maar verder gestraft. Dus misschien moest ze vandaag maar rustig wat huisregels bespreken met de familie Dubois, zodat dit niet nog eens zou gebeuren.
Waarom was haar wekker nog niet gegaan? Ze had hem gezet om half zeven, in de hoop dat ze dan om stipt zeven uur aan het ontbijt zouden verschijnen.
Cassie pakte haar telefoon en ontdekte tot haar schrik dat de batterij leeg was. Het voortdurende zoeken naar een signaal had er waarschijnlijk toe geleid dat hij sneller was leeggelopen dan anders. Ze glipte stilletjes uit bed, liep naar haar kamer, stopte de lader in de telefoon en wachtte zenuwachtig tot hij aan ging.
Ze vloekte zachtjes toen ze zag dat het al bijna half acht was. Ze had zich verslapen, en nu zou ze iedereen zo snel mogelijk wakker en aangekleed moeten krijgen. Ze haastte zich terug naar Ella’s kamer en sloeg het gordijn open.
‘Goedemorgen,’ zei ze. ‘Het is een prachtige, zonnige dag, en het is tijd voor het ontbijt.’
Maar Ella wilde niet opstaan. Ze was waarschijnlijk met moeite in slaap gevallen na haar nachtmerrie, en ze had een ochtendhumeur. Chagrijnig, moe en huilerig klampte ze zich vast aan het dekbed toen Cassie dat van haar af probeerde te trekken. Na een tijdje dacht Cassie aan het snoep dat ze had meegenomen en ging ze over tot omkoping om Ella uit bed te krijgen.
‘Als je binnen vijf minuten klaar bent, krijg je een chocolaatje.’ Maar zelfs toen was het nog niet eenvoudig. Ella weigerde om de kleren aan te trekken die Cassie had uitgezocht. ‘Ik wil vandaag een jurk aan,’ hield ze vol.
‘Maar Ella, misschien krijg je het koud als we naar buiten gaan.’
‘Kan me niet schelen. Ik wil een jurk aan.’
Uiteindelijk sloot Cassie een compromis door de warmste jurk te kiezen die ze kon vinden – een van ribfluweel met lange mouwen – die ze combineerde met hoge sokken en gevoerde laarzen. Ella zat op het bed en liet haar voeten bungelen. Haar onderlip trilde. Eén kind was klaar, maar ze had er nog twee te gaan.
Toen ze de deur van Marcs slaapkamer opende, zag ze tot haar opluchting dat hij al wakker en uit bed was. Hij had een rode pyjama aan en zat op de grond met soldaatjes te spelen. De grote stalen speelgoedkist onder zijn bed stond open, en was omringd door modelauto’s en een hele kudde boerderijdieren. Cassie moest er voorzichtig omheen lopen om er niet op te gaan staan.
‘Hallo, Marc. Zullen we gaan ontbijten? Wat voor kleren wil je aan?’
‘Ik wil niks aan. Ik wil spelen,’ beet Marc haar toe.
‘Je mag daarna weer spelen, maar niet nu. We zijn laat en we hebben haast.’
Als reactie barstte Marc uit in luidruchtig gesnik.
‘Niet huilen, alsjeblieft,’ smeekte Cassie, met haar gedachten bij de waardevolle minuten die wegtikten. Maar zijn tranen escaleerden alsof haar paniek olie op het vuur was. Hij weigerde zijn pyjama uit te trekken en zelfs de belofte van chocola kon hem niet op andere gedachten brengen. Ten einde raad trok Cassie hem uiteindelijk een paar pantoffels aan. Ze pakte hem bij de hand, stopte een speelgoedsoldaatje in de zak van zijn pyjama en overtuigde hem om met haar mee te komen.
Toen ze op Antoinettes deur klopte, kwam er geen antwoord. De kamer was leeg, en het bed was netjes opgemaakt, met een roze nachtjapon opgevouwen op het kussen. Hopelijk was Antoinette zelf gaan ontbijten.
Pierre en Margot zaten al in de informele eetkamer. Pierre droeg een pak, en Margot was ook netjes gekleed. Haar make-up zat perfect en haar haar hing in krullen over haar schouders. Ze keek op toen ze binnenkwamen, en Cassie voelde dat ze rood werd. Snel hielp ze Ella op een stoel.
‘Sorry dat we wat laat zijn,’ zei ze, met het gejaagde gevoel dat ze al 1-0 achter stond. ‘Antoinette was niet op haar kamer. Ik weet niet waar ze is.’
‘Ze heeft al ontbeten, en ze is nu haar pianostuk aan het studeren.’ Pierre gebaarde met zijn hoofd in de richting van de muziekkamer en schonk nog een kop koffie in. ‘Luister. Misschien herken je de muziek: “An der schönen, blauen Donau.”’
Inderdaad hoorde Cassie vaag een vrij goede versie van een muziekstuk dat bekend klonk.
‘Ze heeft erg veel talent,’ zei Margot, maar de zure toon waarop ze het zei kwam slecht overeen met de boodschap. Cassie wierp een nerveuze blik op haar. Ging ze iets zeggen over wat er gisteravond was gebeurd?
Maar terwijl Margot koel terug staarde, vroeg Cassie zich ineens af of ze het zich wel goed herinnerde. Haar achterhoofd was beurs en opgezwollen van haar val, maar toen ze haar linkerwang aanraakte, was er geen blauwe plek van de klap. Of was het de rechterkant geweest? Het was verontrustend dat ze dat niet meer wist. Ze drukte haar vingers tegen haar rechterwang, maar die deed ook geen pijn.
Cassie zei streng tegen zichzelf dat ze zich niet in de details moest verliezen. Na die knal tegen haar hoofd, met een mogelijke hersenschudding tot gevolg, bestond het niet dat ze helder had nagedacht. Margot had haar zeker geïntimideerd, maar het was mogelijk dat de daadwerkelijke klap een product van Cassies verbeelding was. Ze was tenslotte uitgeput geweest, en gedesoriënteerd, en ook nog eens recentelijk ontsnapt uit de klauwen van een nachtmerrie.
Haar gedachten werden onderbroken doordat Marc ontbijt eiste, en ze schonk sinaasappelsap in voor de kinderen en serveerde eten uit de ontbijtschalen. Ella wilde per se alle plakken ham en kaas, dus Cassie at een croissantje met jam en wat gesneden fruit.
Margot dronk haar koffie in stilte en keek uit het raam. Pierre bladerde door een krant terwijl hij zijn toast at. Was het ontbijt hier altijd zo stil, vroeg Cassie zich af? Beide ouders toonden geen enkele interesse in interactie met haar, de kinderen, of elkaar. Was dit omdat ze in de problemen zat?
Misschien moest ze het gesprek beginnen en de lucht klaren. Ze moest zich officieel verontschuldigen dat ze Ella pas zo laat gehoord had, maar ze had haar straf niet eerlijk gevonden. Cassie stelde haar speech zorgvuldig op in haar hoofd.
‘Ik weet dat ik gisteren niet snel genoeg bij Ella was. Ik hoorde haar niet huilen, maar ik zal in het vervolg de deur van mijn slaapkamer openlaten. Maar ik vind niet dat ik eerlijk ben behandeld. Ik werd bedreigd en mishandeld, en ik kreeg twee waarschuwingen in evenveel minuten, dus kunnen we het even over huisregels hebben?’
Nee, dat was niet goed. Te direct. Ze wilde niet provocerend overkomen. Ze had een zachtere aanpak nodig, waarmee ze Margot niet tegen zich in het harnas zou jagen.
‘Wat een mooie ochtend, hè?’
Ja, dat zou een goede start zijn, en het gaf het gesprek meteen een positieve toon. Vanaf daar kon ze zeggen wat ze kwijt wilde.
‘Ik weet dat ik gisteren niet snel genoeg bij Ella was. Ik hoorde haar niet huilen, maar ik zal in het vervolg de deur van mijn slaapkamer openlaten. Maar ik wil wel graag wat huisregels bespreken, met het oog op hoe we met elkaar omgaan en wanneer er waarschuwingen worden gegeven, zodat ik mijn werk zo goed mogelijk kan doen.’
Cassie schraapte zenuwachtig haar keel en legde haar vork neer.
Maar net toen ze iets wilde zeggen, vouwde Pierre zijn krant dicht en stonden Margot en hij op.
‘Fijne dag, kinderen,’ zei Pierre, terwijl ze de kamer verlieten.
Cassie staarde ze verward na. Ze had geen idee wat ze nu moest doen. Ze hadden gezegd dat de kinderen om acht uur klaar moesten staan – maar waarvoor? Ze kon beter achter Pierre aan rennen om het te vragen. Ze liep naar de deur, maar toen ze die bereikte, liep ze bijna tegen iemand op. Het was een vrouw in een uniform, met een vriendelijk gezicht en een dienblad met eten in haar handen.
‘O – oeps. Zo. Gered.’ Ze hield het blad weer recht en schoof de stukjes ham terug op hun plek. ‘Jij bent de nieuwe au pair, toch? Ik ben Marnie, hoofd huishouding.’
‘Aangenaam,’ zei Cassie, en ze besefte dat dit de eerste lach was die ze vandaag zag. Nadat ze zichzelf had voorgesteld, zei ze: ‘Ik ging net aan Pierre vragen wat de kinderen moeten doen vandaag.’
‘Te laat. Hij is al weg; ze liepen meteen naar de auto. Heeft hij geen instructies achtergelaten?’
‘Nee. Niets.’
Marnie zette het blad neer. Cassie gaf Marc nog wat kaas en pakte zelf hongerig wat toast, ham, en een hardgekookt ei. Ella weigerde het eten op haar bord aan te raken en schoof het onrustig heen en weer met haar vork.
‘Misschien kun je het aan de kinderen zelf vragen,’ stelde Marnie voor. ‘Antoinette weet wel of er iets geregeld is. Maar ik raad je aan om te wachten tot ze klaar is met pianospelen. Ze heeft niet graag dat haar concentratie verstoord wordt.’ Was het maar verbeelding of rolde Marnie met haar ogen terwijl ze dat zei? Cassie vroeg zich hoopvol af of ze misschien vrienden konden worden. Ze kon wel een bondgenoot gebruiken in dit huis.
Maar er was nu geen tijd om een vriendschap te smeden. Marnie had duidelijk haast, en ze verzamelde lege borden en schalen terwijl ze Cassie vroeg of er problemen waren met haar kamer. Cassie legde de situatie snel uit, en nadat de huishoudster had beloofd dat ze vóór de lunch het beddengoed zou verschonen en de lamp zou vervangen, ging ze weer weg. De pianomuziek was gestopt, dus Cassie liep naar de muziekkamer, die naast de hal lag.
Antoinette was de bladmuziek aan het opbergen. Ze draaide zich om en keek Cassie wantrouwig aan toen ze binnenliep. Ze was piekfijn gekleed, in een koningsblauwe jurk. Haar haar zat in een paardenstaart en haar schoenen glommen.
‘Je ziet er prachtig uit, Antoinette, was een mooie kleur heeft die jurk,’ zei Cassie, in de hoop dat ze met complimentjes een wit voetje kon halen bij het vijandige meisje. ‘Heb je iets gepland voor vandaag? Zijn er activiteiten, of is er iets geregeld?’
Antoinette dacht even na voordat ze het hoofd schudde.
‘Niets, vandaag,’ zei ze resoluut.
‘En Marc en Ella, moeten die ergens heen?’
‘Nee. Morgen heeft Marc voetbaltraining.’ Antoinette sloot de klep van de piano.
‘Is er dan iets wat je nu zou willen doen?’ Misschien kon ze een band smeden met Antoinette als ze haar liet kiezen.
‘We zouden een wandeling door het bos kunnen maken. Dat vinden we allemaal leuk.’
‘Waar is het bos?’
‘O, één of twee kilometer verderop.’ Ze maakte een vaag gebaar. ‘We kunnen wel meteen gaan. Ik laat wel zien waar het is. Ik moet alleen even andere kleren aantrekken.’
Cassie had aangenomen dat het bos op het landgoed zou liggen en was verbaasd over Antoinettes antwoord. Maar een boswandeling – dat klonk als een fijne, gezonde activiteit in de buitenlucht. Cassie wist zeker dat Pierre dat zou goedkeuren.
*
Twintig minuten later waren ze klaar voor vertrek. Cassie keek naar binnen in elke kamer terwijl ze met de kinderen naar beneden liep, in de hoop dat ze Marnie of iemand anders van de huishouding zou zien, zodat ze hen kon laten weten waar ze naartoe gingen. Ze zag niemand, en had geen idee waar ze moest zoeken. Antoinette was ongeduldig; ze sprong van de ene voet op de andere van opwinding, dus Cassie besloot dat het belangrijker was om haar in een goed humeur te houden, zeker aangezien ze niet zo lang weg zouden zijn. Ze liepen het grindpad af met Antoinette voorop.
Achter een enorme eik zag Cassie een gebouw met vijf stallen. Ze had ze de vorige dag al zien liggen toen ze aankwam. Ze liep erheen om beter te kijken en zag dat de stallen leeg en donker waren, en dat de deuren open stonden. Het veld erachter was leeg, de houten omheining was op meerdere plekken ingestort, het hek hing buiten zijn scharnieren en het gras was lang en wild.
‘Hebben jullie hier paarden?’ vroeg ze Antoinette.
‘Vroeger wel, jaren geleden, maar al een hele tijd niet meer,’ zei ze. ‘Niemand van ons rijdt nog.’
Cassie keek naar de verlaten stallen terwijl ze dit nieuws in zich opnam. Maureen had haar incorrecte en zeer gedateerde informatie gegeven. De paarden hadden een rol gespeeld in haar beslissing om hier te komen. Het was een reden geweest om ja te zeggen. Dat er paarden waren had het huis beter, aantrekkelijker, levendiger doen klinken. Maar ze waren al jaren weg. Tijdens het interview had Maureen zelfs gezegd dat ze de kans zou krijgen om te leren paardrijden. Waarom had ze gelogen, en wat had ze nog meer gezegd dat misschien niet waar was?
‘Kom nou!’ Antoinette trok ongeduldig aan haar mouw. ‘We moeten opschieten!’
Terwijl Cassie zich omdraaide, bedacht ze zich dat Maureen geen reden had om verkeerde informatie te geven. De rest van haar beschrijving van het huis en het gezin waren vrij accuraat geweest, en als bureau kon ze alleen doorgeven wat haar werd verteld. Dat moest betekenen dat Pierre had gelogen. En dat, besefte ze, was nog zorgwekkender.