Kitabı oku: «Doodsgezicht», sayfa 13

Yazı tipi:

Hij wachtte tot het licht uitging, en sprong toen uit zijn schuilplaats om toe te slaan.

HOOFDSTUK EENENTWINTIG

Zoe duwde in haar kussen om het op een of andere manier comfortabeler te maken, ondanks dat het als een nutteloze onderneming voelde. Er was weinig hoop voor het platte, bijna baksteenachtige kussen, als het zelfs “kussen” genoemd kon worden. Het lag zo onplezierig als iemand het maar maken kon, precies het soort dat in deze budgetmotels werd geleverd.

Zoe was niet van plan geweest om te proberen te slapen, maar Shelley had erop gewezen dat ze hoogstwaarschijnlijk weer een lange dag tegemoet gingen, en dat ze daarvoor moesten uitrusten. Zoe had naar de onderzoekskamer willen terugkeren om tot in de vroege uurtjes door te werken, maar Shelley, die reed, had de auto voor het motel geparkeerd en had erop gestaan.

Het viel niet mee de slaap te vatten als je wist dat je had gefaald. Dat je een moordenaar in je handen had gehad en hem toch was misgelopen. Hoe het precies in zijn werk was gegaan snapte ze nog steeds niet. Alles was juist geweest – de auto had voldaan aan de bandensporen, de kleur was dezelfde geweest als de verf onder de vingernagels van het dode meisje, alle nummers klopten. De juiste verdachte voor de zaak.

Maar hij was niet de juiste verdachte geweest, en Zoe kon de hoop daarop niet langer volhouden.

Ze had gefaald, en bij het sluiten van haar ogen zag ze die dode vrouwen die naar haar terugstaarden vanaf de foto’s van de plaatsen delict die ze zo lang had zitten bestuderen. Niet genoeg, leken ze haar te zeggen. Je hebt niet genoeg gedaan om hem tegen te houden. Ze had weer met de staatspolitie gesproken, maar niemand had iets te rapporteren gehad.

Ze rolde zich om naar haar andere kant. De lakens waren al om haar benen verstrengeld na een uur woelen, waarin ze maar niet lekker kon liggen of al het geluid in haar hoofd kon stillen. Ze bleef malen over het patroon, de nummers, de coördinaten op de kaart. Hoe ze het ook bekeek, het bleef voelen alsof ze gelijk had. Alsof het simpelweg niet mogelijk was dat ze hier ergens een fout had gemaakt.

En toch was de verdachte de verkeerde man geweest, en was de werkelijke dader ontkomen. Misschien om weer iemand om het leven te brengen. Hoogstwaarschijnlijk om weer iemand om het leven te brengen, moest ze toegeven. Je kwam niet zo ver om op te houden omdat de politie je te dicht op de hielen zat.

Zoe dwong haar ogen weer dicht en probeerde iets van Zen diep van binnen te vinden, waarmee ze zich kon ontspannen en in slaap dommelen. Het viel niet mee. De gezichten van de dode meisjes zweefden door haar beeld en minachtten haar falen. Ze had hen teleurgesteld. Ze had iemand anders teleurgesteld, iemand wiens gezicht binnenkort aan het rijtje zou worden toegevoegd.

Ze kon hier niet aan blijven denken. Ze draaide zich weer om en probeerde zich in slaap te pletten, kneep haar ogen zo stijf dicht dat haar hele gezicht naar binnen kreukelde.

Even later moest ze in slaap zijn gevallen. Dat moest wel, want haar moeder was niet hier in Kansas, en dus had ze ook niet aan Zoe’s bedrand kunnen staan.

“Mama?” fluisterde Zoe. Haar stem was klein en hoog, de stem van een kind.

“Waarom bid je niet om vergeving?” vroeg haar moeder, ruw en bijtend. “Ik zei het toch tegen je, duivelskind. Je moet God vragen je te veranderen.”

“Maar ik heb ook gebeden, mama,” protesteerde Zoe. Dat had ze. Iedere avond, met haar knietjes opengespleten van de houten vlonders bij haar bed, had ze God gevraagd haar te veranderen.

“En wat is dit dan?”

Zoe voelde het gewicht van iets dat naast haar op de dekens werd gegooid en kromp ineen. Ze wist al wat het was. Het was bewijs – bewijs dat ze nog steeds haar krachten had gebruikt, en nog steeds de nummers kon zien. Ze had het nooit op schrift moeten stellen. Ze had zich alleen de berekeningen willen herinneren, misschien om iets voor haarzelf te maken. Jenny was de enige in haar klas die een speelgoedrobot kon betalen, maar Zoe had de stukjes aan de binnenkant gezien en wist hoe het werkte. Als ze alleen maar die stukjes kon vinden –

“Je bent een slecht kind,” zei Zoe’s moeder. Haar adem brandde op Zoe’s gezicht. “Zoe, jij gaat nu ogenblikkelijk dat bed uit om samen met mij te bidden. We gaan de hele nacht bidden, hoor je me? We gaan bidden dat je ons niet weer beschaamt en te schande maakt. Ga hier op je knieën zitten.”

Zoe worstelde zich uit het bed, voelde met een korte, zachte jammerkreet het harde hout op haar gevoelige huid, en sloot haar handen

En met bijna onmerkbare omslag was het nu een andere dag, waarin ze haar spullen aan het inpakken was, allemaal in twee kartonnen dozen, haar enige bezittingen in de hele wereld.

“Je kan niet zomaar weglopen,” siste haar moeder, die woorden als gifslangen vanaf de deuropening op haar neer liet regenen. “We zijn je familie, Zoe. Wie heeft er nu ooit gehoord van een kind dat dit met haar arme moeder doet?”

“Je bent mijn moeder niet meer,” zei Zoe, terwijl ze een jurk van een hanger in haar klerenkast pakte. “Tenminste, niet meer volgens de wet. Ik kan doen wat ik wil.”

“Ik heb die jurk gekocht,” zei haar moeder, terwijl ze een stap naar voren deed en het uit haar handen rukte. “Hij is van mij. Je mag ‘m niet hebben, duivel!”

“Er is geen duivel,” zei Zoe, die moe geworden was van dit gesprek, moe van steeds weer hetzelfde liedje. “Ik ben hier de enige.”

“Jij bent de demon.” Haar moeder wees naar haar gezicht, stapte naar voren, in haar persoonlijke ruimte. “Jij bent de duivel, je bent slecht. Er was nooit een kind van mij. Je bent als demon uit me geboren. En demon, jij zal niet langer van mij stelen!”

Zoe’s moeder sloeg de doos uit haar handen. Het donderde op de vloer. Kleren en boeken vielen eruit, kleine dingen die Zoe zelf over de jaren had verzameld en waar ze eigenlijk op gesteld was. Kleine, felgekleurde snoepjes vielen in een Fibonacci-spiraal om het geheel. Foto’s van dode vrouwen vielen uit de  bladzijden van de boeken. Haar handen jeukten om hen op te pakken, om te draaien en te zien wat er op de achterkant geschreven kon staan, maar ze waren nu onderdeel van het huishouden van haar moeder. En dit was niet langer Zoe’s thuis.

Ze staarde een moment naar hen, in de wetenschap dat haar moeder op z’n minst een deel van het gevecht zou moeten winnen. Wettelijk geëmancipeerd of niet, Zoe zou geen fysiek geweld gebruiken. Zolang ze hier maar weg was, dat was voldoende.

“Oké,” zei ze, en draaide zich om en liep weg, en dat was dat.

En ze werd bezweet wakker, met het gevoel van de hand van haar moeder tegen haar achterhoofd, en het duizelde haar even voor ze besefte dat ze nog steeds in een motel in Kansas zat.

***

De trilling van een SMS-melding haalde Zoe voor een tweede maal uit een onrustige slaap en dwong haar ogen open. Ze lag met haar gezicht naar de digitale klok, en las het scherm met een gevoel van mistroostige onontkoombaarheid. Natuurlijk had ze het niet gered tot aan de ochtend. Het was pas even na vijf uur ’s morgens, slechts een paar korte uurtjes sinds ze haar hoofd op dit keiharde kussen had gelegd.

Zoe stak een hand uit en tilde haar mobiele telefoon op. Ze kon toch niet goed slapen, en op zo’n zaak als deze negeerde je als agent geen berichten. Het zou iets cruciaals kunnen zijn, tijdsgebonden. Dat soort informatie moest je direct tot je nemen.

Ze las het bericht en de moed zonk haar dieper in de schoenen dan ze ooit voor mogelijk had gehouden.

“Nee,” zei ze hardop. “Nee, nee, nee!”

Shelley bewoog zich op het andere bed, en haar ogen knipperden zich open. “Wat is er?” vroeg ze. De versuftheid van de slaap verdween toen ze zich tot bewustzijn schopte.

“Staatspolitie,” zei Zoe, met een brok in haar keel die haar dreigde te overweldigen. “Twee van de werknemers van de kermis zijn als vermist opgegeven door hun familie. Ze werden vanmorgen wakker en realiseerden zich dat ze gisteravond niet thuis zijn gekomen. Ze hebben een opsporingsbevel met hun beschrijving uitgevaardigd, en ze hebben een klopjacht opgezet. Alle hens aan dek, zo te zien.”

“Hij is het, he?” vroeg Shelley. Ze ging rechtop in bed zitten. Haar blonde haar viel slordig op haar schouders, verfomfaaid van de slaap. “Onze dader.”

Zoe hoefde het haar niet te vertellen. Ze wisten het beiden.

Ze hadden hem niet weten tegen te houden, en nu hadden twee vrouwen dat met hun leven bekocht.

HOOFDSTUK TWEEENTWINTIG

Zoe leunde voorover in haar stoel, en wenste dat de auto sneller zou gaan. Ze kon zien dat Shelley met haar voet het gaspedaal al tot het uiterste ingedrukt hield, maar het leek nog niet snel genoeg. Ze hield haar veiligheidsriem stevig vast, probeerde de wagenziekte die zich een weg bevocht door haar slokdarm te negeren, en concentreerde zich op de taak die voor hen lag.

Zoe draaide zich om om naar de achterbank te kunnen kijken. Max, de lange agent van de staatspolitie, de sheriff, en een van zijn ondersheriffs hadden met hen meegelift. Zoe en Shelley waren van hun motel naar hun operatiebasis gesneld, en vandaaruit direct naar de plaats delict zonder al te lang te stoppen.

De dageraad glooide, en ze waren vlak bij de Gigantische Dinosauruskermis van Kansas, slechts een paar minuten verderop aan de snelweg. “Is er al nieuws?”

De sheriff bekeek zijn telefoon en schudde zijn hoofd. “Ziet ernaar uit dat we de eersten zijn.”

Hun snelle acties bij het wakker worden en in de auto stappen had hen als eerste naar de plaats delict gebracht. Andere agenten waren naar de huizen van de twee vrouwen gegaan om verklaringen af te nemen. Twee gezinnen waren ’s ochtends wakker geworden met onbeslapen bedden, dierbaren die niet thuis waren gekomen.

Van het hele personeel, waren alleen de twee vrouwen vermist. De rest was veel eerder vertrokken en waren thuis aangetroffen. Dat was door een snelle belronde vastgesteld.

Er hing spanning in de auto. Iedereen wist dat het onwaarschijnlijk was dat ze de vrouwen levend zouden aantreffen. Een of allebei zou het nieuwste slachtoffer van de dader zijn geworden. Het enige dat hen nu nog restte was het bekijken welke van hen dit was, en of hij zijn misdaad tot voltooiing had weten te brengen.

Shelley deed de richtingaanwijzer aan en probeerde tegen het verkeer af te slaan naar de parkeerplaats. Ze vloekte toen ze haar spiegels en de tegenovergestelde baan bekeek, wachtend op een vrij moment in drukke ochtendverkeer van grote vrachtwagens die vrachten door de staat vervoerden. Het oponthoud voor ze erdoor kwam duurde niet langer dan een paar seconden, maar ze voelden het allemaal. Elke seconde telde in een zaak als deze.

Zoe rukte de deur open en sprong uit de auto voor Shelley het in parkeerstand had gezet. Haar ogen zagen al een vlek aan de rand van het parkeerterrein dat slechts leek op een hoopje vodden op de grond. Zoe had genoeg plaatsen delict gezien om te weten dat dit geen voddenhoop was. Het was kleding, en de kleding zat om een vrouw heen.

Vanaf de weg verborg de lichte tiengradenhelling van het terrein het lichaam perfect. Dichterbij was het onmogelijk mis te lopen. Zoe spreidde haar armen achter zich uit als waarschuwing dat de anderen niet verder moesten komen, en begon toen zorgvuldig en langzaam het gebied te onderzoeken.

Zoals verwacht, waren er geen voetafdrukken. De grond was hard, op het randje van de parkeerplaats na waar het gras boven het oppervlak uitkwam, maar de moordenaar had niet de fout gemaakt om in de modder te stappen. Toen Zoe hurkte en toen voorwaarts schuifelde, terwijl ze alles nauwkeurig bekeek en haar hoofd kantelde voor een andere invalshoek, zag ze geen spoor dat als bewijs kon dienen van het verloop van de gebeurtenissen. De zon kwam door aan de andere kant van de snelweg, opgaand boven de uitgestrekte vlakke grond die voorbij de bomen lag. Goud licht stroomde tussen de takken van de bomen door en over het lichaam, en liet het koper in het bruine haar van de dode vrouw glinsteren.

Gulden licht voor de gulden snede, dacht Zoe, terwijl ze langzaam dichterbij kwam en de maten van het slachtoffer bekeek. Er lag een plas bloed om het lichaam, wel in een kleinere en nettere omtrek dan bij de laatste plaats delict. Desondanks berekende Zoe dat er zoveel bloed lag als een lichaam kwijt kon raken, aangezien een deel in de aarde zou zijn gezogen. De vrouw was hier neergevallen, zonder een al te grote worsteling. Ze was doodgebloed zonder te bewegen, misschien al buiten bewustzijn van het bloedverlies of van de shock voor haar hart geen bloed meer over had om rond te pompen. Zoe kon een diepere wond in de nek zien, vier centimeter langer dan de andere, hoewel de hoek van de aanval overeenkwam met de andere lichamen. De ingeschatte lengte van een meter negenenzeventig van de dader bleef in stand.

Het bloed was niet beroerd, alles was netjes behouden zoals het was. Dat zou hij fijn hebben gevonden, dacht Zoe. Hij zou er blij mee zijn geweest. Maar voor haar betekende het dat er geen sporen of aanknopingspunten waren die konden aangeven wat er met de ander was gebeurd.

“Dit is de oudere vrouw,” zei Max, die vlak achter Zoe door zijn telefoonscherm stond te scrollen. Ze draaide zich naar hem om. “Ik krijg net de foto’s uit de werknemersdossiers. De tiener is blond.”

Zoe kwam overeind en sprak Max en de twee agenten van het politiestation van de sheriff toe. “Spreid je uit,” zei ze. “Controleer die bomen daar, en de kermis. We moeten weten of ze hier nog is.”

Ze knikten en verwijderden zich, Zoe’s kordaatheid met stilte beantwoordend. Zoe wist dat ze vandaag niet zou opvallen, met haar kortaffe manier van praten die vaak beschreven werd als asociaal of arrogant. Er was werk te verrichten. Iemands leven kon nog in de waagschaal liggen.

Shelley hurkte naast haar en wees op het lichaam. “Wat zie jij, Z?”

Met de anderen buiten gehoorsafstand ging Zoe weer op haar hurken zitten en las de nummers van het tafereel voor haar alsof ze op een bladzijde stonden gedrukt. Vreemd genoeg was het verfrissend te kunnen delen wat ze zag, in plaats van dat ze het binnen moest houden. “Het slachtoffer is een meter achtenzestig, dus het profiel van onze dader klopt nog. Verder weegt ze zevenenvijftig kilo, dus niet te zwaar of sterk om hem in de problemen te brengen. Hij heeft het koord vanachter over haar hals gegooid terwijl hij op die plek stond, en trok toen zo hard dat ze vrijwel direct omviel. De wond aan haar nek is bijna vier centimeter langer aan beide kanten dan bij de vorige slachtoffers, en dat geeft aan dat er meer kracht is gebruikt om een diepere snee te maken. Ditmaal wilde hij er zeker van zijn, nadat het met Rubie mislukt was.”

Zoe stond op en liep om het lichaam om beter te kunnen zien. “Ze is hier neergevallen en daarna heeft ze niet bewogen. Dat kan je zien aan de bloedplas – die is een bijna perfecte cirkel, gelijkelijk verdeeld dus. Ik ga ervanuit dat de kleine variatie aan de linkerkant te wijten is aan het ongelijke oppervlak van de parkeerplaats. Ze zou ongeveer vijftien tot zestien seconden nodig hebben gehad om zoveel bloed te verliezen, en daarom ga ik ervan uit dat ze ofwel bewusteloos was of in een te grote shock om na de belaging nog te beweging.”

“De tiener?” vroeg Shelley.

Zoe schudde fronsend haar hoofd. “Niets aanwezig dat ik kan lezen. Maar er was een reden waarom hij deze moord zo gauw mogelijk af wilde hebben, waarom hij met zoveel geweld haar nek zo snel heeft opengesneden. Ik denk dat ze bij elkaar waren. Hij moest zo gauw mogelijk de ene afmaken zodat hij zich op de andere kon storten.”

Shelley knikte, trok het hangertje van haar ketting tussen haar lippen en sprak erom heen. “Hij heeft haar meegenomen.”

Het was geen vraag. Met de feiten die Zoe kon zien, viel het niet te weerspreken. Ook als de twee vrouwen onafhankelijk van elkaar de parkeerplaats waren betreden, waren er toch tekenen dat de moordenaar zo gauw mogelijk verder wilde, en het meisje was hier niet meer.

“Hij is teruggekomen nadat we hier gisteravond vertrokken zijn. Dit lichaam is minder dan vijf uur oud. Hij moet wanhopig zijn geweest. Misschien wilde hij het risico niet lopen dat hij vanavond op zoek moest naar een slachtoffer. Als hij een gijzelaar met zich meeneemt, kan hij er zeker van zijn dat hij de moord kan plegen.”

Shelley huiverde en stond op. “Ze moet doodsbang zijn. Als ze haar collega vermoord zag worden…”

Zoe knikte instemmend, hoewel ze niet inzag wat dat met het onderzoek te maken had. Het zou hen niet helpen haar te vinden en haar het leven te redden. “Kijk naar die arm van de vrouw. Er is een kleine deuk boven de linkerelleboog. Zie je? Ze droeg hier gewoonlijk iets, waarschijnlijk een handtas. De spier is ook iets groter aan deze kant. Maar ik kan hier geen tas zien.”

“Hij zal het wel met zich mee hebben genomen om het identificatieproces te vertragen,” zei Shelley.

“Zo gaf hij zichzelf meer tijd om verder weg te vluchten. Ja, hij heeft haar heel zeker meegenomen.” Zoe knikte en draaide zich om om in de verte naar hun helpers van de plaatselijke politie te zoeken. Alle drie mannen hadden hun rug naar hen toe in hun zoektocht. De sheriff was volledig aan het zicht onttrokken in de bossen.

“Zullen we hen terugroepen?”

“Nee, ze moeten het toch doorzoeken. We moeten alles nagaan. Hoor jij iets?”

Ze draaiden zich beiden om en keken weer naar de bossen. Ditmaal zagen ze de sheriff zijn radio naar zijn mond brengen en erin spreken. Daarna kwam het gekraak weer, hetzelfde geluid dat ze eerder hadden gehoord van tussen de bomen. Er gingen een paar seconden voorbij, en toen kwam hij op hen af met een stevige pas tussen de lange, gladde boomstammen.

“We hebben iemand gezien,” riep hij hen toe, zonder te wachten tot hij binnen gehoorsafstand was om de boodschap door te geven. “Patrouillerende agent zag een man gisteravond te voet de parkeerplaats betreden.”

“Waarom heeft hij hem niet aangehouden?” vroeg Zoe met onmiddellijke woede. Was de dader hen werkelijk recht onder hun neus ontglipt? Tweemaal in een avond?

“Wacht even,” zei de sheriff, die buiten adem naast hen tot stilstand kwam. “Agent, herhaal wat je me zojuist verteld hebt.”

“Ja, sir,” kwam er vanachter het gekraak en gesis van de radio. “Ik zag een man gisteren na middernacht door het parkeerterrein lopen. Ik vroeg wat hij aan het doen was en hij zei dat hij zijn portemonnee kwijt was. Ik zei tegen hem dat hij morgenochtend terug moest komen, en toen liep hij terug naar zijn auto die een stukje verderop geparkeerd stond.”

“Beschrijving van het voertuig?”

“Een Ford Taurus.”

“Kleur?” vroeg Zoe.

Er was een korte pauze. “Ehhh…Hij stond aan de kant van de weg geparkeerd, buiten de lichtval. Ik weet het niet zeker.”

“Groen?”

“Ja, zou kunnen.”

“En de verdachte?” viel Shelley hen in de rede.

“Iets boven de gemiddelde lengte, misschien een meter achtenzeventig, negenenzeventig, magere vent. Donker haar, vrij kortgeknipt. Hij droeg een grijze trui en een donkere broek. Meer heb ik niet.”

De sheriff zuchtte en bedankte de man terwijl hij over zijn vermoeide ogen wreef. “Ik stuur het opsporingsbericht uit.”

“Dat zal niets uithalen,” zei Zoe terwijl ze op haar lip kauwde en naar de horizon keek. “Hij is te slim om nu nog gepakt te worden. Anders hadden we dat gisteravond wel gedaan. Hij weet nu dat we hem door hebben. Het zal van nu af aan veel moeilijker worden.”

De sheriff keek haar doordringend aan. “Niet lullig bedoeld, Agent, maar ik moet de bevolking van dit graafschap beschermen. Ik kan niet de hele tijd met die theorieën van u meegaan en hem steeds mislopen. Deze vrouw is gestorven omdat u gisteravond de verkeerde man heeft aangehouden.”

Hij was te ver gegaan. Dat was duidelijk. Een sheriff sprak een Agent van de FBI niet op deze wijze aan, ongeacht wie de hogere autoriteit had. Maar tegen de tijd dat Zoe zich had kunnen zetten over het feit dat hij geen ongelijk had, had hij haar de rug toegekeerd om bevelen uit te delen door de radio, en zijn mannen in actie te laten komen.

Shelley plaatste kort een hand op Zoe’s arm, zoals inmiddels haar gewoonte was. Zoe gaf een scherpe knik ter antwoord, terwijl ze luisterde naar de sheriff die een vangnet uitzette.

“Tja, er is natuurlijk altijd een kans,” zei Shelley in een poging haar wat te troosten. “We moeten alles proberen.”

“We missen nog steeds iets,” zei Zoe, die het nu zeker wist. “Er was geen groene Ford Taurus op de parkeerplaats van de kermis. We hadden hem zeker gezien.”

Achter Zoe’s woorden zat een andere zekerheid. De dader sloeg iedere avond toe – en uitsluitend eenmaal per avond. Er was een zeer gerede kans dat het tienermeisje nog leefde.

Haar telefoon trilde, en toen ze ernaar keek zag ze de foto van het vermiste meisje, opgestuurd naar haar telefoon evenals die van alle andere politie in het gebied. Op een feitenlijstje stond ook haar naam: Aisha Sparks, zeventien jaar oud. Een jongere broer. Ze danste en was dol op kinderen, wilde gaan studeren om sociaal werker te worden. Een meisje met haar hart op de juiste plaats.

Zoe staarde naar Aisha’s lieve glimlach, op een foto die duidelijk op school voor het klasseboek was genomen, en wist dat ze haar moest redden. Er waren al zovelen gestorven. Zovelen die gered hadden moeten worden.

Als ze Aisha niet kon redden, wist Zoe, viel haar de blaam toe. Uitsluitend haar schuld. Als ze het op een of andere manier wilde goedmaken dat ze het zover had laten komen, toegestaan dat hij zoveel mensen om het leven bracht, dan moest ze hem tegenhouden voor hij deze van het leven beroofde.