Kitabı oku: «Doodsgezicht», sayfa 14

Yazı tipi:

HOOFDSTUK DRIEENTWINTIG

Shelley was moe van het doorlezen van de dossiers in de onderzoekskamer, alle oude aanknopingspunten die ze al eerder had gezien door te nemen. De meest recente autopsie was nog lang niet klaar, en ze wachtten nog steeds op de definitieve verslagen over Rubie’s lichaam. Er was hier niets nieuws te vinden, niets dat ze niet al eerder met eigen ogen hadden gezien.

Het was niet dat Shelley geen heil zag in het herlezen van informatie – er waren veel manieren waarop gegevens een nieuw gezicht konden aannemen wanneer je meer aanknopingspunten kreeg, wanneer je meer slachtoffers gezien had. Onbeduidende details konden plotseling de sleutel vormen tot het ontrafelen van een heel onderzoek.

Maar wat haar tegenstond was dat zij degene was die het moest doen. Dit was pas de tweede zaak die ze samen deden, maar ze zag nu al in hoe begaafd Zoe was. Shelley zou daar nooit mee kunnen wedijveren. Zij zou beter ingezet kunnen worden in het loopwerk, fysieke taken die geen ontrafelen van complexe aanwijzingen vereiste. Met mensen praten. Daar was ze goed in.

Het was niet zo dat ze echt goed begreep hoe Zoe te werk ging. Het had haar evengoed toverij kunnen wezen, zo ver ging het haar pet te boven. Maar Shelley begon erachter te komen dat iets dat ze niet begreep niet per definitie verkeerd was. Ze stond overal voor open, als het maar levens kon redden.

En er was iets aan Zoe, iets dat haar eigen moederinstinct losmaakte, ook al was Zoe ouder dan zij. Iets dat een beetje gebroken was, kwetsbaar. Shelley had geweten dat Zoe voor haar komst een heleboel partners had versleten. Was ervoor gewaarschuwde. Nu zag ze waarom, en ze was niet van plan de volgende in de lange rij te worden die Zoe in de steek liet simpelweg omdat ze iets had dat haar anders maakte dan anderen.

Ze hadden de deur van de onderzoekskamer opengelaten, waardoor het rumoer van de rest van het politiestation uit de hal naar binnen kwam. Even verderop was het kantoor van de sheriff al de hele dag een verzamelplaats van activiteiten geweest, waar ondersheriffs en staatspolitie geregeld in en uit liepen.

Het geluid van een dringend gerinkel klonk van de gang, en Shelley spitste haar oren. De sheriff nam op, blafte iets in de lijn, en schreed een paar seconden later langs de deur. Intussen gooide hij zijn jas over zijn schouders.

“Sheriff?” Shelley kwam overeind en rende de gang in. Ze keek in de richting waarin hij vertrokken was. “Wat is er gebeurd?”

“Het vangnet heeft iets gevonden,” riep de sheriff over zijn schouder. “Groene Ford Taurus. Ik ben er nu op weg naartoe.”

Shelley keek naar Zoe in de kamer, die nog altijd de bladzijden en kaarten op de tafel voor haar zat te bestuderen.

Enerzijds had ze geloof in Zoe. De vaardigheden die ze ten toon had gespreid konden niet ontkend worden. Uit de manier waarop ze alles uitlegde kon Shelley opmaken dat ze gelijk had. Maar ze kon hier niets toevoegen, en elk aanknopingspunt moest onderzocht worden.

Ook als het handelen van de sheriff lijnrecht stond tegenover wat volgens Zoe de juiste manier van handelen was, het was tenminste iets. En Shelley’s tijd kon beter gebruikt worden door het te kunnen afvinken als onbruikbaar, dan dat ze hier haar tijd zat te verdoen.

“Ik denk dat ik het beste met hem mee kan gaan,” zei Shelley. Ze boog zich voorover om de rest te fluisteren. “Ik kan hen niet vertellen waarom je zo zeker weet dat ze hem niet zullen vinden, nietwaar? Dus kan ik maar beter meegaan.”

Zoe keek op en keek haar in de ogen, en knikte toen eenmaal met een bijna vredige, onaangedane gezichtsuitdrukking. “Ik blijf hier.”

Het was precies wat ze verwacht had. Het zou onmogelijk anders kunnen zijn. Shelley grijnsde snel geruststellend naar haar, en stormde toen zo snel ze kon op de sheriff af. Ze kreeg hem te pakken net toen hij in zijn auto stapte.

“Kom je mee?” gromde hij. Uit zijn nukkige houding en het laten varen van iedere beleefdheid werd duidelijk dat hij getergd was door Zoe’s bevelen. In zijn beleving hadden ze hem in de wilde weg op een nutteloze zoektocht gestuurd en had iemand dat met zijn leven moeten bekopen. Dat moest dan maar. Shelley wist hoe ze iemand van mening kon laten veranderen, en de enige manier was om een goed gesprek met hem te voeren.

Ze liet zich vallen op de bijrijdersstoel en wachtte ongeduldig tot hij zou optrekken. Hun auto flitste snel over de wegen, met het soort snelheid en zekerheid dat alleen voort kon komen uit bekendheid met de omgeving.

“Wat is er gezien?” vroeg Shelley.

De sheriff liet een snelle blik op haar vallen voor hij zich weer op de weg concentreerde. “Groene Ford Taurus met een mannelijke chauffeur in zijn eentje. De politieagent zei dat het ernaar uitziet dat hij in zijn auto geleefd heeft. Fast-foodbakjes, vuile kleren, dat soort dingen. Het zou wel kloppen met onze dader.”

Dat moest Shelley toegeven. “Geen motelovernachtingen die ons naar hem zouden kunnen leiden. Hebben ze zijn identiteit al vastgesteld?”

“Zegt ons niets. Van buiten de staat, geen strafblad. Er wordt mij vertelt dat zijn lengte wel overeenkomt met jullie profiel.”

Shelley knikte. “Dan is er goede kans dat we hem hebben.”

“We?” snoof de sheriff. Het was geen directe ontkenning, en hij ging er verder niet op in, maar het was duidelijk wat hij bedoeld had. Hij had hier geen enkel vertrouwen in de hulp van de FBI.

Shelley hield haar mond. Er waren momenten waarop je iemand van gedachten kon laten veranderen, en er waren momenten waarop het beter was te wachten tot hun woede bekoeld was, en pas je tegenargument te geven wanneer ze gekalmeerd waren.

Na zo’n twintig minuten kwam de auto tot stilstand bij een wegversperring waar enkele auto’s alle banen op een na geblokkeerd hadden. Het verkeer werd gedwongen zich door die ene baan te begeven. Aan de uiterste baan stond een groene sedan geparkeerd, en de chauffeur leunde tegen zijn auto.

Shelley bekeek hem terwijl de moed haar in de schoenen zonk. De man had overgewicht, heel duidelijk. Hij was misschien wel van de juiste lengte, maar hij was ook ouder dan Zoe had gesuggereerd. Ofwel had haar partner het bij het verkeerde eind, ofwel was dit weer een wilde, nutteloze zoektocht geweest.

“Daarom zeg ik toch, ga mijn gegevens na,” zei hij terwijl ze dichterbij kwamen.

Een van de agenten sprak in zijn telefoon, en keek wat schaapachtig naar de sheriff terwijl ze hem naderden. Shelley wist wat die blik betekende. Ze voelde een kreun in zich opwellen, die dreigde hoorbaar uit haar los te barsten.

De agent beëindigde zijn gesprek en sprak de groep als geheel toe. “Alibi klopt,” zei hij. “Het ziekenhuis bevestigt dat hij de afgelopen twee weken op die afdeling aan het revalideren was.”

Weer een dood spoor. Shelley’s blik kruiste die van de sheriff en ze trok een van haar wenkbrauwen lichtjes omhoog, hopend dat hij zou begrijpen wat ze bedoelde. Het was 0 tegen 2 in hun nadeel. En de moordenaar was nog steeds op vrije voeten, met een ontvoerde jonge vrouw.

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG

Zonder Shelley was de onderzoekskamer een eenzaam oord. Zoe was eraan gewend in haar eentje te werken – ze vond het zelfs prettig – maar na al die fouten die ze had lopen maken had ze wat geruststelling nodig. Shelley had haar die gegeven.

Nu waren er al uren voorbijgegaan zonder haar, terwijl Shelley van de ene kant van het vangnet naar de andere kaatste om nutteloos spoor na nutteloos spoor te volgen. Het was niet te geloven hoeveel groene Ford Taurussen er wel niet op de weg waren, maar geen van hen was hun dader gebleken. Er was altijd wel iets – een alibi, het feit dat de chauffeur een kleine alleenstaande moeder was zonder de kracht op langere vrouwen om te brengen, een onjuiste aanhouding van het verkeerde model auto.

Het was niet dat de koude behandeling van de plaatselijk politie haar ook maar iets kon schelen. Dat haar baan op de tocht stond had hier niets mee van doen. Of ze zou het oplossen, of ze zou het niet oplossen. Ze baseerde onderzoeksbeslissingen niet op wat haar baan zou redden – ze probeerde levens te redden.

Het was het feit dat ze gelijk hadden.

Ze had gefaald – volledig. Er was weer een vrouw gestorven.

Ze voelde zich weer als een klein kind, dat aan de voeten van haar moeder knielde om aangemaand te worden weer te proberen, want ze had tot nu toe kennelijk verkeerd zitten bidden. Het was haar niet gelukt God ertoe te bewegen haar te veranderen, om haar van haar demonische krachten te ontdoen. Nu faalde ze weer, niet in staat wat ze toch steeds verkeerd deden bij het opsporen van deze moordenaar.

Het hielp niet dat ze dichterbij de oplossing was dan vermoedelijk alle anderen zouden zijn geweest. Niemand had de inzichten die zij had – de mogelijkheid te kunnen denken op dezelfde manier als de dader.

Dat betekende alleen dat er meer op haar schouders was. Als zij de enige was die hem kon tegenhouden, dan moest zij hem tegenhouden. Een andere keuze was er niet. Het alternatief was dat ze aan de zijlijn ging staan om hen allemaal aan een einde te zien komen, slachtoffer na slachtoffer, en dat was ze hoegenaamd niet van plan.

Deze had al een naam. Aisha Sparks, de zeventienjarige die ’s avonds op de kermis werkte om genoeg geld te verdienen om te gaan studeren. Ze was nog steeds vermist, en als het niet al duidelijk was geweest dat hij haar ontvoerd had, dan werd het dat wel met ieder verstrijkend uur.

Zoe keek vanaf de zijlijn toe terwijl de staatspolitie een persconferentie leidde en verzocht om vrijwilligers om de bossen rondom het gebied van de kermis te doorzoeken. Ze waren uitgestrekt en dichtbegroeid, en het zou hen vele uren duren alleen al om zich ervan te vergewissen dat ze overal hadden gekeken.

Maar Zoe wist dat ze haar daar niet zouden aantreffen. Onmogelijk. Hij had haar ontvoerd.

Zovelen waren al gestorven. Zoe kon Aisha niet aan dat rijtje laten toevoegen.

De locaties tussen zijn moorden kwamen dichter bij elkaar, de spiraal rolde zich nu zo tegen het einde in. Maar het probleem was dat ze niet absoluut, mathematisch zeker kon zijn van waar hij hierna zou toeslaan. Ja, het was dan een Fibonacci-spiraal, en dat was allemaal heel mooi – maar op de kaart, ook al tekende je het heel nauwkeurig, was er toch nog een gebied waarbinnen hij kon opereren dat niet zo precies was. Met de kermis was het gemakkelijk geweest – het enige ding in kilometers omtrek, en de omvang van de kermis alleen had al een heel ruitje op de kaart gevuld.

Het kleine stadje in de volgende zone had een paar verschillende gebouwen. Hoe kon ze er zeker van zijn welke hij zou kiezen? Of welke straat? Hoe konden ze alles in de gaten houden in zo’n dichtbevolkt gebied?

En stel dat Aisha al dood was?

Zoe’s maag keerde om van de gedachte, maar het was iets waarmee ze rekening moest houden. De locaties in zijn spiraal waren voor aanvallen, niet voor de dood. Wat als hij haar op een andere manier doodde, dat hij alleen plande haar keel door te snijden nadat de moord gepleegd was wanneer de tijd daar was?

Nee, dat voelde niet goed aan. Het zou te symbolisch zijn, een achterafgebaar in plaats van de werkelijke daad. Om een of andere manier was de werkelijke daad van belang. Het moest de daad zijn van het vergieten van bloed op het juiste moment, op de juiste plaats. Zoe zag dat in. Hoe meer ze probeerde om in zijn huid te klimmen en denken zoals hij dat deed, hoe meer ze zicht kreeg op het belang dat hij aan dingen hechtte. Het feit dat hij voor iedere moord een nieuwe dag koos, de specifieke handelingen die kwamen kijken bij het gebruik van het wurgkoord. Dat moest allemaal nagevolgd worden om het patroon te voltooien.

Desondanks had hij gebroken met zijn originele handelswijze door een meisje te ontvoeren in plaats van te wachten tot hij iemand op de avond zelf vond, dus je kon nu alles verwachten. Ze kon haar intuïtie wel vertrouwen, maar er zat niets achter. Geen harde bewijzen of feiten die haar konden vertellen of Aisha nog leefde.

Zoe kon dit niet alleen doen. Het was teveel – zoveel druk op de schouders van een persoon. Ze zou er niet over zeuren, niet als het Aisha’s leven kon redden. Maar ze kwam er maar niet – kon de taak niet afkrijgen. Al helemaal niet nu de plaatselijke politie zich tegen haar had gekeerd, in de veronderstelling dat ze niet wist waar ze mee bezig was.

Zoe pakte haar mobiel en belde een vertrouwd nummer uit de contactenlijst, hopend dat er zou worden opgenomen.

“Hallo?”

Zoe zuchtte bijna van opluchting. Alleen al bij het horen van de stem van haar mentor, Dr. Francesca Applewhite, voelde ze zich beter, en ze had alleen nog maar hallo gezegd. Even praten met iemand die haar helemaal begreep was als balsem op alle stress.

“Dr. Applewhite,” zei Zoe. “Heeft u een momentje om te praten?”

“Francesca, zoals ik je al honderden keren heb gezegd,” lachte ze. “Ja hoor, ik heb tijd. Ik heb altijd tijd voor jou, ook als ik middenin een sessie zit. Maar vandaag heb ik geen afspraken. Het is zaterdag.”

Instinctief keek Zoe op haar smartwatch, verrast te horen welke dag het was. De tijd was omgevlogen, misschien sneller dan ze zich gerealiseerd had. “Het spijt me dat ik u tijdens uw weekend stoor.”

“Je hoeft je tegenover mij niet te verontschuldigen, Zoe. Je weet dat ik het niet erg vind. Zo dan, wat zit je dwars?”

Dr. Applewhite begreep het altijd wanneer Zoe hulp nodig had. “Het gaat over een onderzoek waar ik aan werk,” begon ze, en vertelde haar snel het hele verhaal. Of in ieder geval de relevante delen. Aangezien het een lopende zaak was kon ze geen namen of exacte locaties noemen. Maar het was het risico van een sanctie waard als het haar hulp bezorgde van de enige persoon die altijd precies de juiste dingen wist te zeggen.

Nu grinnikte Dr. Applewhite, en Zoe snapte niet waarom. “Wat is er zo grappig aan?” vroeg ze. Ze kon niets komisch vinden aan een verhaal over een schizofrene seriemoordenaar.

“Het patroon,” antwoordde Dr. Applewhite. “Onze vriend hier heeft het helemaal mis. Hij heeft misschien wel waanbeelden, maar die zijn groter dan hij beseft. Hij heeft de realiteit van de Fibonacci-spiraal verkeerd begrepen.”

“Dat begrijp ik weer niet.”

“Het zit zo. De Fibonacci-spiraal is theorie, een formule die toegepast kan worden op verscheidene visuele patronen in de natuur en die van nature voorkomen. Maar de fout die de dader heeft gemaakt is de aanname dat de spiraal perfect moet zijn. Terwijl het in de natuur vrijwel altijd imperfect.”

Zoe fronste. “Maar ik dacht dat het er nu juist om ging dat er een specifieke ordening in zat. Waar elk nummer de som is van de twee die eraan voorafgingen.”

“Ja, maar de natuur is lang niet zo precies als wiskunde je doet geloven. Denk even aan een paar voorbeelden waar we Fibonacci-spiralen tegenkomen: de schelp van een slak groeit misschien wat gekanteld. De blaadjes van een plant kunnen een groeispurt krijgen bij bepaalde hoeveelheden water of licht waardoor het patroon op z’n kop komt te staan. Een orkaan past wel binnen de spiraal, maar heeft geen duidelijke of scherpe randen. De wind drijft wolken terug langs de spiraal, maar met een veerachtige rand die niet altijd precies voldoet aan het patroon.

Zoe snapte de kern van het verhaal nu. “Het patroon moet dus eigenlijk imperfecties hebben. Maar hoe helpt dit ons? Als het imperfect is wordt het zelfs nog moeilijker hem op te sporen.”

“Nee,” zei Dr. Applewhite, en Zoe kon haar bijna horen glimlachen. Het was dezelfde gezichtsuitdrukking die ze kreeg wanneer ze op het punt stond iets belangrijks te zeggen, wanneer ze wist dat ze belangrijke informatie aan haar student ging overdragen. “De fout die de dader heeft gemaakt is geloven dat het patroon perfect moet zijn. Het zal precies zijn – uitzonderlijk precies.”

Zoe peinsde. “Hij is zo geobsedeerd door het patroon dat hij niet kan zien dat er in de natuur afwijkingen voorkomen. Zijn patroon zal perfect moeten zijn.”

“Op precies dezelfde manier waarop jij, lieve meid, het soms lastig vindt om voorbij de nummers te kijken om de variaties in de menselijke natuur te zien. Zoals jij moeite hebt met de subtiliteiten van praten over koetjes en kalfjes, of emotionele reacties, omdat jij zit te kijken naar de berekeningen in je hoofd.”

Zoe boog licht het hoofd over de tafel met kaarten en paperassen. Dr. Applewhite had gelijk. Ze was weliswaar de enige persoon die dingen kon zien zoals de dader, maar het betekende ook dat ze slachtoffer was van dezelfde fouten en eigenaardigheden.

Hetzelfde zijn als een seriemoordenaar – daar moest ze weer even van huiveren.

“Er is schoonheid in imperfectie,” vervolgde Dr. Applewhite. “Onze foutjes maken ons menselijk. Daarom heb ik jou nooit voor die van jou veroordeeld. Maar deze man…hij ziet de schoonheid niet. Hij kan niet voorbij de nummers van de spiraal zelf kijken. Hij objectiveert het, op dezelfde manier waarop een seriemoordenaar een slachtoffer bekijkt, in plaats van dat hij een echtgenote, moeder, zuster, vriendin ziet. Het einddoel is het enige dat voor hem telt. Om deze reden heeft hij zich een voorspelbare man gemaakt.”

“U bedoelt dat we preciezer moeten zijn met de berekeningen. Dat we moeten kijken waar precies hij van plan is de laatste moorden te plegen, binnen een veel kleiner gebied.”

“Juist. Waarom moet je kijken naar een hele stad? Hij kan alleen precieze coördinaten zien. Dan kunnen je naar plaatsen achter de komma gaan kijken in plaats van hele lappen op een kaart.”

“Ik begrijp het,” zei Zoe, terwijl ze naar een pen greep. “Ik heb de precieze coördinaten voor alle moorden.” Ze begon de berekeningen op te schrijven om de nummers te verkleinen.

Dr. Applewhite lachte, een geluid van blijdschap en vriendschap dat Zoe’s hart altijd verwarmde. “Doe mij die nummers maar even.”

Zoe had er niet aan gedacht om hulp te vragen, maar het was welkom. Het gaf altijd een gevoel van veiligheid als iemand je werk nakeek. Ondanks dat ze de berekeningen al af had, kon het geen kwaad het aanbod te aanvaarden. Ze doorliep elk dossier om de coördinaten tot vier decimalen op te lezen, en wachtte tot Dr. Applewhite de logaritmische functie erop had losgelaten, en kon vaststellen waar de volgende locaties zouden zijn. Er waren nog maar twee over, en dat vergemakkelijkte de zaak – ze hadden vrijwel alle aanknopingspunten en geen enkel mysterie. Het duurde even voor de gegevens verwerkt waren – tijd waarvan Zoe wanhopig wenste dat ze die eerder in het onderzoek had besteed – maar toen was het gedaan, en hadden ze wat ze moesten hebben.

“Oké,” zei Dr. Applewhite na een korte pauze voor de berekeningen. “Schrijf deze nummers op.”

Zoe vergeleek hen met de hare en zag dat ze overeenkwamen. Toen gebruikte ze de aftandse oude computer in de hoek van de onderzoekskamer om hen op de kaart te zoeken. “Daar is het,” zei ze, terwijl ze inzoomde op het vierkantje dat was uitgelicht door de zoekopdracht. “Dertig vierkante meter. Dat is klein genoeg dat we het hele stuk tegelijk kunnen overzien.”

“Geweldig! En zal het een gemakkelijk doelwit worden om op de uitkijk te staan?”

Zoe bestudeerde de kaart opnieuw om zich ervan te vergewissen dat ze geen fout had gemaakt. “Het is een eethuis,” zei ze. “Het ziet ernaar uit dat de hele ruimte in beslag wordt genomen door het gebouw. Ik moet even controleren bij de plaatselijke autoriteiten dat deze kaart klopt.”

“Nee – de dader zou dat niet hebben kunnen doen,” zei Dr. Applewhite. “Hij gebruikt dezelfde gegevens als jij. Een kaart die voor iedereen beschikbaar is. Vertrouw op wat je ziet.”

“Dan is het alleen maar een deel van het gebouw. De voorkant, die uitkomt op de straat met de toegangsdeuren, is er niet eens onderdeel van. De volledige omtrek beslaat alleen de middelste- en achtergedeelten van het eethuis.”

“Je weet waar je hem kan vinden. Je moet er nu vast snel vandoor – had je niet gezegd dat hij altijd toeslaat als het donker is geworden?”

Zoe keek op haar horloge. In de geïsoleerde onderzoekskamer, zonder ramen, had ze niet eens gemerkt hoe ver de dag gevorderd was. Het was bijna tijd voor zonsondergang, en daarna zou het niet lang duren voor hij in actie kwam.

Ze moesten iets doen – en wel ogenblikkelijk. Ze zou langs zijn route moeten rijden, proberen in te schatten welke wegen hij zou pakken, waar hij zou zijn. Er bestond nog altijd een gerede kans dat Aisha al dood was, dat hij alleen maar zou komen om haar lichaam te dumpen. Of dat ze nu nog wel leefde, maar niet meer tegen de tijd dat hij bij het eethuis aankwam. Zoe zou op haar qui vive moeten zijn, en haar ogen open moeten houden.

Het voelde onprettig de wiskunde achter zich te laten, van het patroon af te wijken. Zoe dacht dat dat ook zo zou aanvoelen voor de dader, maar wat wist ze er werkelijk van? Zo instinctief als ze resoneerde met de nummers, zo weinig begreep ze de menselijke geest. Dat was wat haar werkelijk beangstigde en haar hart in haar keel deed bonzen: de gedachte dat hij nu zou afwijken, zo vlak voor de eindstreep.

“Dank u wel,” zei Zoe ademloos in de telefoon.

“Geen dank,” zei Dr. Applewhite. “Je kan je dankbaarheid tonen door een afspraak te maken met die therapeut die ik je had aanbevolen,”

“Ik spreek u snel weer.” Zoe hing op met een kleine glimlach, nog steeds niet bereid zich vast te pinnen.

Ze konden immers niet teveel tijd verdoen aan gezapige praatjes. Zoe wist waar de dader zou zijn, en ze wist wanneer – en dat was al snel. Ze beëindigde het gesprek en toetste Shelley’s nummer in. Ze zouden elkaar daar moeten ontmoeten – ze kon niet blijven wachten tot haar partner terug was op hun operatiebasis wanneer iemands leven in gevaar was.