Kitabı oku: «Doodsgezicht», sayfa 17
HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG
Zoe zat al ingesnoerd op haar autostoel en tikte ongeduldig met haar voet toen Shelley het gesprek beëindigde. Hun auto brulde tot leven en ze snelden de weg af. Hun GPS berekende de snelste route en gaf Shelley met een robotstem de aanwijzing om aan het einde van de straat af te slaan.
“Ik heb hem gezegd dat de trein niet mocht vertrekken,” zei Shelley. “Het gaat hier nooit doorheen komen.”
“Het maakt niet uit,” antwoordde Zoe, terwijl ze haar veiligheidsriem stevig vasthield. “Hij heeft iets geregeld. Ze sterft op het moment dat de trein volgens schema hierlangs zou gaan, ook al vertrekt het nooit van de remise. Er is niets met de rails gedaan, dat weten we nu. Er is iets op de trein zelf.”
Shelley’s lippen waren een harde, dunne streep, zo hard opeengedrukt dat de randen wit werden. “Ik weet het,” zei ze. “We hebben iets minder dan tweeëneenhalf uur om haar te vinden, uit te vogelen wat de val is, en haar eruit te halen.”
Zoe haalde haar mobiel uit haar zak. “Ik bel voor versterking. Explosievenopruimingsdienst, en andere specialisten die meer weten dan wij.”
De banden van de auto at de kilometers op. Shelley hield de snelheidsmeter boven de 160 ongeacht wat voor soort weg ze opreden. Het was gezegend stil, bijna half twee in de ochtend, haast niemand op de weg. De ene vrachtwagen die ze met hoge snelheid inhaalden toeterde naar hen. Het geluid stierf weg tot verblufte stilte toen de twee auto’s van de staatspolitie erachteraan kwamen.
Zoe hield haar veiligheidsriem en de deurhendel vast met witte knokkels. Haar maag keerde zich om, maar ze ging liever dood dan dat ze Shelley vroeg om vaart te minderen. Aisha’s leven hing af van hoe snel ze daar aankwamen.
Shelley kwam met piepende remmen tot stilstand in een totaal ongepaste hoek op de parkeerplaats van de remise, en Zoe ging half-strompelend de auto uit terwijl ze een diepe ademteug frisse lucht nam om bij te komen. Ze liep een paar stappen achter op Shelley die vooruit gerend was naar het gigantische remisegebouw, dat enorme openingen had waar de rails de treinen in en uit lieten rijden.
Een korte man met warrig haar en een buikje stond bij de geopende ingang. Hij had een stapeltje papieren in de hand waar hij gehaast doorheen bladerde. Aan het feit dat hij een winterjas droeg over wat leek op een pyjama, kon Zoe afleiden dat hij de man was die ze hadden gewekt.
“Smith?” riep Shelley toen ze dichterbij kwamen.
Hij keek bevestigend op en zwaaide met zijn papieren. “Ik probeer de trein te achterhalen. Hier staat dat hij bij de zesde perron staat.”
Zoe sloeg haar ogen op om de weidsheid van het terrein op te nemen toen ze naar binnen liepen. Rails en treinen zover het oog kon zien. Ze telde negen perrons aan langs de voorkant van de remise, en vanuit deze verre hoek kon ze zien dat die minstens zestig wagons diep waren. Verscheidene treinen bij elk perron.
“Breng ons daarheen,” zei Shelley simpelweg tegen hem, en hij draaide zich om en snelde voor hen uit, terwijl hij zijn aantekeningen bleef doorlezen.
Het zesde perron was ver genoeg dat waardevolle minuten voorbij waren gegaan, en hij moest zijn papieren opnieuw controleren en met elkaar in verband brengen voor hij er zeker van was dat ze de juiste trein voor zich hadden.
“Die is het,” zei hij. “Goederendienst. Zesendertig wagons. Elk is afgesloten met een eigen deur, maar dit blijft een goederentrein. De meeste wagons hebben geen ramen.”
Zoe vloekte en keek naar de lengte van de trein. Zesendertig wagons zonder ramen. Ze konden niet naar binnen kijken zonder zichzelf in gevaar te brengen.
“Welke hebben wel ramen?” vroeg Shelley/
“Eh, even kijken…machinistenwagon, zes, zestien, en de laatste.”
Zoe wendde zich tot de agenten die hen naar binnen waren gevolgd, nog nahijgend van het rennen over het spoorterrein. “Ga die eerst controleren. Als je iets ziet, laat het ogenblikkelijk weten.”
Ze knikten en renden weer weg. Elk van hen was ervan doordrongen dat dit een zaak van leven of dood was. Een agent per wagon. Op een of andere manier hadden ze de juiste verhouding mensen weten mee te nemen.
Verhouding – dat zette Zoe aan het denken. De wagons met ramen – dat was belangrijk, of niet? Een, zes, zestien, zesendertig. Een verschil dat zich iedere keer verdubbelde. Vijf, toen tien, toen twintig auto’s tussen hen.
O, dit was zeker de juiste trein.
“Aankomsttijd van de specialisten?” vroeg Zoe.
“Dertig minuten misschien, misschien langer,” zei Shelley. Ze had het gouden pijltje van de hanger om haar nek nu zou stevig vast dat Zoe, toen ze losliet, de afdruk ervan op haar handpalm kon zien. “Ik ga er achteraan. En ik bel ook een ambulance voor het geval die nodig is.”
Hoe lang zou het duren om iedere wagon te doorzoeken? Wanneer de specialisten hier aankwamen zouden ze slechts twee uur hebben om alle tweeëndertig zonder ramen te analyseren en controleren. Twee uur om met genoeg zekerheid te kunnen zeggen dat geen agents of politieagenten zouden doodgaan aan het openen van de deur.
Niet lang genoeg.
Zoe pijnigde haar hersenen, ijsbeerde tussen hun trein en die ernaast. De opties flitsten door haar hoofd. Ze wist diep vanbinnen dat de wagons die ze nu wel konden doorzoeken niet de juiste zouden zijn. Hij zou het hen niet zo eenvoudig hebben gemaakt. Hij zou niet geriskeerd hebben dat iemand door een raampje keek en iets zag dat helemaal geen vracht was.
Er moest iets zijn dat hem dreef er een bepaalde wagon uit te pikken. Hij zou er nooit eentje willekeurig hebben uitgekozen – niet hun dader. Niet een apofeen.
De middelste wagon? Dat leek wat te overduidelijk, en daarbij kwam dat met een even aantal wagons er helemaal geen middelste wagon was. Het midden zou tussen twee wagons vallen. Er waren er zesendertig, dus misschien een veelvoud van zes? Maar wat betekende zes voor de moordenaar? Dat nummer was nog niet eerder ter sprake gekomen. Het zat niet in de Fibonacci-reeks, en zesendertig eerlijk gezegd ook niet. Wat was er door zijn hoofd gegaan?”
“Vertel me alles dat je over deze trein weet,” zei Zoe, terwijl ze zich weer tot de remisemanager wendde.
Hij stotterde even terwijl hij door zijn papieren bladerde. “Eh, tja, die is in 2008 gebouwd,” zei hij. “Kwam hier aan in 2013.”
Acht – dertien. Die nummers bleven aan de rand van Zoe’s gedachten hangen, maar ze gebaarde dat hij verder moest gaan.
“Berekend op zwaar werk, zware vrachten. Het is ook goedgekeurd voor het vervoeren van enkele lage-risico giftige materialen. Maakt twee tot zes reizen per dag, afhankelijk van de laadtijd en waar het voor ingeboekt wordt. Komt gemiddeld per reis langs veertig stations zonder te stoppen, hoewel er soms leveringen plaatselijk moeten worden gedaan, of zelfs verspreid over verscheidene stations.”
Zoe stak een hand omhoog om aan te geven dat hij mocht ophouden. Nu praatte hij alleen maar wat, betekenisloos geluid. Er waren geen nummers, geen patronen in wat hij zei. Gemiddelden hielden geen steek. Ze had de echte harde feiten nodig. Specifieke zaken.
Maar als de gegevens niet in het systeem stonden dat gebruikt werd om treinschema’s in te plannen, wie zou er dan toegang tot hebben? Een burger zeker niet. Een buitenstaander die een trein moest uitkiezen ondanks dat hij er geen expert in was, zeker niet. Er was iets eenvoudigers aanwezig, een patroon dat aan de buitenkant zichtbaar was. Het zou de moordenaar zijn opgevallen.
Acht, dertien – nu wist Zoe waarom die er voor haar uitgesprongen waren. Het waren de nummers uit de Fibonacci-reeks. Een, één, twee, drie, vijf, acht, dertien, eenentwintig, vierendertig…
Die nummers bepaalden de maten en punten van de Fibonacci-spiraal. En dat was het aantal slachtoffers dat hij had gemaakt. Vierendertig, de man op zijn boerderij. Eenentwintig, de vrouw die aan de kant van de weg liep. Dertien, de parkeerplaats. Acht, Linda de pompbediende. Vijf, Rubie in het bos. Drie, de werknemer van de kermis. Twee, hijzelf, op de grond in een plas bloed bij het eethuis. En een, Aisha Sparks, gevangen in een treinwagon.
Het eerste en tweede punt van de spiraal waren hetzelfde cijfers, en dus dezelfde locatie, dus zou hij hier maar eenmaal hoeven te doden. En dat betekende – wat? Dat het slachtoffer in de eerste wagon zat?
De agent aan wie die was aangewezen had de wagon uit en ten treuren doorzocht en was op iets anders overgegaan. Er was niets in de cabine van de machinist, en als de dader zijn telling in plaats daarvan vanaf de eerste goederenwagon was begonnen, zou hij het mooie patroon van de wagons met raampjes hebben verkort. Verpest, zelfs, want de cabine moest meetellen. De ramen konden niet genegeerd worden.
Het was niet de eerste wagon. Ze moest verder denken, voorbij de reeks –
Nee. Niet voorbij de reeks.
Ze moest hem omdraaien.
Er was geen tijd om het uit te leggen.
Ze moest rennen.
HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG
Het meisje zou in de vierendertigste wagon zijn, om de voltooiing van de spiraal te symboliseren.
Shelley riep iets achter haar, maar Zoe bleef doorgaan met een noodvaart, langs een paar verblufte agenten die op weg waren van hun wagons naar de achterkant van de trein. Toen begrepen ze het en volgden haar. Achter haar kon Zoe drie paar voetstappen tellen en wist dat iedereen met haar meekwam. Aan haar zijde flitsten de wagons voorbij, zo gemakkelijk te tellen dat er evengoed nummers op geschilderd hadden kunnen zijn.
Vierendertig wagons was een flinke afstand. Ver genoeg dat ze de juiste wagon niet helemaal had kunnen zien vanaf de voorkant van de trein. De regels van perspectief hadden het vernauwd en voor haar perceptie verborgen. Maar nu was ze dichterbij en kon ze het zien, haar doelwit. Een wagon net als alle andere. Geen bijzondere kleuren of markeringen. Maar het was de juiste.
Zoe kwam glijdend tot stilstand. Haar hart bonsde in haar keel terwijl ze op adem probeerde te komen. Haar ogen flitsten over ieder stukje van de wagon aan de zijkant, op zoek naar bedradingen die er niet thuishoorden, afgeschaafde verf, iets ongebruikelijks. Ze sprong over de connectoren die boven haar knieën uitkwamen om de andere kant te bekijken, er vastberaden omheen cirkelend.
“Deze is het?” vroeg Shelley buiten adem.
Zoe knikte gedecideerd. “Ze zit hierin. Het is de reeks.”
Shelley leek dat te begrijpen, ook al was haar geen echte uitleg gegeven, en viel op haar knieën om onder de wagon te kijken. “Ik kan niets verdachts zien.”
Instinctief waren de agenten uitgewaaierd, en hadden zich aan alle vier uiterste hoeken van de wagon geplaatst, waarmee ze zelf een soort patroon vormden. Zoe stelde hun inspanningen op prijs, maar ze stonden haar alleen maar in de weg. Er was hier niets dat overduidelijk zou zijn. Dat was zijn stijl niet.
Ze ging naar de deur van de wagon en bonsde erop. Ze drukte haar oor tegen het metaal zodat ze een eventueel antwoord kon horen. “Aisha? Kan je me horen?”
Er was niets, ook al spitste ze haar oren om te luisteren. Ze hield zich een paar lange seconden stil terwijl ze nauwelijks ademhaalde. Ze hoopte dat ze op z’n minst een klein geluid zou horen.
Het meisje was niet bij bewustzijn, wat er ook met haar gedaan was. Een beeld van vlijmscherp koord dat zich langzaam en onverbiddelijk straktrok om de nek van een slapend meisje schoot door Zoe’s hoofd en ze huiverde, en duwde zich weg van de deur.
Maar wat was dat? Ze leunde weer naar de deur, en haalde diep adem door haar neus. Er was – iets – een aparte geur in de lucht…
Gas. Het was gas.
“Hij is haar luchttoevoer aan het vergiftigen,” riep Zoe verschrikt uit op het moment dat ze besefte wat het betekende. “De wagon is gevuld met gas.”
Shelley kwam naast haar staan en drukte haar eigen neus tegen de minuscule opening bij de deur en knikte. “Ik ruik het.”
“We moeten wachten tot het andere team hier aankomt,” zei een van de agenten nerveus. “Zometeen ontploft het nog.”
“Alleen als we er een vonk bij houden,” antwoordde Zoe hoofdschuddend. Ze kon nauwelijks ademen bij de gedachte aan Aisha daarbinnen, met het gas dat langzaam haar longen verstikte. “Hij was geen expert in dit soort materiaal, voorzover we weten. Het is goed mogelijk dat hij er een fout mee heeft gemaakt. Misschien is ze op dit moment al aan het sterven.”
“Of loopt ze onherstelbare schade op, ook al krijgen ze haar er levend uit,” stemde Shelley in. Ze kantelde haar hoofd en keek met grote ogen zijdelings naar Zoe. “Wat denk je?”
Zoe dacht helemaal niets. De beslissing was al gevallen. Het was een duidelijke. “Iedereen naar achteren. Een heel stuk naar achteren. Ik ga de deur openen.”
“We moeten wachten op de specialisten,” zei een van de agenten.
“Ik ga niet langer wachten,” hield Zoe aan. “Haar leven ligt in de waagschaal. Ik heb een hogere rang dan jij. Wegwezen.”
De agenten schuifelden weg zonder verder te redeneren. Ze hadden kennelijk de vastberadenheid op haar gezicht gezien, en wisten dat ze haar niet van gedachten konden laten veranderen.
“Jij ook,” zei Zoe terwijl ze zich tot Shelley wendde. “Ga dekking zoeken. Voor het geval het toch de lucht invliegt.”
“Ik laat je niet alleen. We zijn hier samen aan begonnen.”
“Jij hebt een dochter.” Zoe probeerde haar stem sterk en kalm te houden, maar nu begon ze toch haar geduld te verliezen. “Shelley, deze deur moet ogenblikkelijk open. Ga naar achteren met de rest.”
Shelley beet op haar lip en liet het hoofd hangen. Als er een lichtje in haar ogen scheen toen ze opkeek, kwam dat zeker door de Tl-buizen van het plafond van de remise, niet door tranen.
“Ik blijf hier staan,” zei ze. “Om je versterking te bieden.”
De agenten waren weliswaar gedwongen geweest voor Zoe’s vastberadenheid te wijken, maar Zoe werd nu geconfronteerd met Shelley’s onwrikbare wil. Ze had in discussie kunnen gaan, maar de tijd tikte door. “Ga aan de zijkant van de deur staan. Dan ben je enigszins beschut tegen de explosie. Zet je schrap om te rennen zodra ik eruit kom.”
Zoe nam een kalmerende ademteug en wachtte tot het geluid van voetstappen in de verte was weggestorven. Toen, terwijl ze haar ogen omhoog hief in een inwendig schietgebedje aan een God van wie ze niet zeker was of die bestond, plaatste ze haar hand op de deurklink en draaide.
Het opende gemakkelijk. De elektronische sloten waren uitgeschakeld omdat de trein zelf op non-actief was. Een gesis van gas dat de lucht in lekte klonk zodra ze naar binnen stapte en wachtte tot haar ogen gewend waren aan de duisternis voorbij het vierkantje van licht dat door de deur naar binnen viel.
Toen zag ze haar.
Zoe sprong naar voren en hield haar handen tegen Aisha Sparks’ hals. Tot haar opluchting voelde ze een zwakke hartslag onder haar vingertoppen kloppen. In de andere hoek bij de deur stond de gasfles, waarop boze rode symbolen stonden die Zoe lieten weten dat ze zich beter zo snel mogelijk uit de voeten kon maken. Het was een grote fles, groot genoeg dat ze een berekening kon maken dat het volledig leeglopen een zeer dichte concentratie in de lucht van de wagon tot gevolg zou hebben.
Ze liep ernaartoe en zocht naar een ventiel of iets dat uitgezet kon worden. Haar vingers vonden een klein gaatje aan de zijkant van de fles, en het geluid van gas stopte zodra ze haar vingers erop drukte. Op z’n minst een tijdelijke oplossing. Zoe keek om zich heen naar iets dat erop geplakt kon worden, maar ze voelde zich al licht in het hoofd worden en liet het idee varen. De experts moesten maar iets met de gasfles doen. Ze had het gereedschap niet om het gaatje te dichten, en met zo’n kleine opening zou nog niet eens de helft eruit zijn gelekt.
Zoe zag touwen om Aisha’s enkels en polsen terwijl ze de tiener in haar armen tilde. Het meisje woog slechts zevenenveertig kilo met haar kleren aan, en was volledig buiten bewustzijn – ze bewoog niet eens toen Zoe haar optilde en overeind kwam.
Ze liep naar buiten, haar vracht onhandig manoeuvrerend om de deur met een elleboog dicht te gooien om zo tijdelijk het gas binnen te houden. Toen riep ze, met een stem die galmde door de hoge plafonds van de remise. “Ik heb haar! Waar is die ambulance?”
EPILOOG
Zoe nam grijze luchten en kil weer waar, niet bepaald een verrassing bij hun terugkeer. Het vliegtuig landde met ratelende wielen, die de passagiers collectief lieten schrikken en toen weer ontspannen toen het veilig op de landingsbaan stuiterde. Zoe keek weg van het raam en begon haar spullen bijeen te rapen, waaronder een notitieblok uit de zak van de stoel voor haar.
“Wacht even,” zei Shelley naast haar, terwijl ze haar met een gebaar deed stilhouden. Ze greep een van Zoe’s handen beet, en draaide haar hele lichaam naar haar toe. “Ik wilde nog iets zeggen.”
Zoe werd even gespannen, maar ontspande toen. Als het iemand anders was geweest zou ze zitten wachten op de toespraak: die over hoe ze hierna niet als partners konden samenwerken en hun eigen weg moesten gaan. Maar niet van Shelley.
Zoe was al een tijd opgehouden Shelley te zien als een tijdelijke hinder die wel weer zou vertrekken. Ze had bewezen dat ze hier voor de lange termijn zat. Zoe had het gevoel dat hun partnership behoorlijk goed zou werken.
“Niemand krijgt iets te horen over je vermogens, niet van mij,” vervolgde Shelley terwijl ze Zoe’s hand een kneepje gaf. “Niet tot jij er zelf klaar voor bent, als dat al ooit gebeurt. Ik bewaar je geheim.”
“Dank je wel,” zei Zoe eenvoudigweg. Ze haperde misschien zo nu en dan in beleefdheidsgesprekken, maar hiervan kende ze de feiten. Ze was dankbaar, diep en oprecht dankbaar. Shelley moest dat weten. Dat was al wat telde.
En, voor het eerst, terwijl ze met haar partner bij de luchthaven verliet, besefte Zoe dat ze ernaar uitkeek weer met haar samen te werken.
***
Zoe kwam door de deur met een zucht van verlichting. Een luid gemiauw uit de keuken, en Eulers verschijning met zijn staart hoog in de lucht, liet haar weten dat zij niet de enige was die blij was dat ze weer thuis was.
Ze liet haar weekendtas in de gang vallen en beloofde zichzelf dat ze het later zou opruimen. Allereerst moest ze de katten te eten geven, dan zichzelf, dan douchen. En wellicht de vierentwintig uur daarop volslapen.
Nadat ze het kattenvoer in de bakjes had geschonken krabde Zoe Pythagoras achter zijn oor tot hij haar hand wegsloeg met een ongeduldig pootje zodat hij ongestoord kon eten. Ze leunde terug op haar hurken en bekeek hen een tijdje.
Ook al zouden haar katten haar alleen willen vanwege haar vermogen om eten te geven, dan was ze tenminste buitenshuis geen paria meer. In tegenstelling tot de mislukking waarvoor haar bazen haar hadden gewaarschuwd, hadden Zoe’s methoden haar een overwinning bezorgd. Aisha Sparks had milde symptomen ervaren van het verdovingsmiddel dat haar was gegeven en het gaslek, maar ze had alleen maar een nachtje in het ziekenhuis hoeven door te brengen ter observatie. Ze was er al uit ontslagen voordat Shelley en Zoe de losse eindjes aan elkaar hadden gebonden en op het vliegtuig waren gestapt.
Nu duidelijk was dat de moordenaar inderdaad de kermis als doelwit had aangemerkt, en dat alleen de forensische misser van de kleur van zijn auto hen in de weg had gestaan, kon iedereen nu zien dat Zoe de juiste weg had gekozen. Het laatste telefoongesprek van de Chef was het absolute tegenovergestelde geweest van die daarvoor – grote lof en felicitaties. Ze werd in interne conversaties beschreven als een briljante agent met deductieve vaardigheden ver boven het gemiddelde, en de pers had zich al gestort op de mentale problemen van de dader. De geruchten zouden weggaan, evenals de lof. Er was altijd een nieuwe zaak.
Maar ditmaal was er iets veranderd. Iets in haar was veranderd, iets hemelschokkends. Ze had zich nooit eerder met een seriemoordenaar vergeleken, en zoveel overeenkomsten gevonden. Zoe was daar sterker uitgekomen en haar geloof in zichzelf had de storm overleefd. Ze was een goed mens. Zelfs de stem van haar moeder, nog steeds gillend in haar achterhoofd, kon daar geen verandering in aanbrengen.
Een deel van de overwinning kwam ongetwijfeld van de andere primeur van deze zaak: de eerste agent die haar vermogens had ontdekt, en niet ervandoor was gegaan alsof de dood haar op de hielen zat. De anderen hadden er zelfs niet eens naar gevraagd. Ze begonnen het alleen griezelig te vinden en namen de benen, niet in staat om te gaan met Zoe’s eigenaardigheden en het feit dat ze altijd als eerste de zaak wist op te lossen. Shelley was anders. Zoe kon het verschil nu al voelen. Haar zelfvertrouwen was met sprongen vooruit gegaan.
Misschien, als ze Shelley eerder in vertrouwen had genomen, had Zoe het patroon eerder kunnen tegenhouden en meer levens kunnen redden. Dat was het enige dat haar speet.
Ze verliet de katten, kwam overeind en ging door haar vriezer om er iets gemakkelijks uit te halen om in de oven te gooien. Ze voelde een trekkende pijn in haar arm toen ze het te ver uitstrekte, waardoor haar hechtingen gingen trekken. Dat was iets waar ze aan zou moeten wennen. De arts had haar gewaarschuwd dat ze er een fiks litteken aan zou kunnen overhouden, gezien hoe lang ze erover had gedaan om het te laten behandelen.
Zoe begaf zich naar de vertrouwde contouren van haar computer en zette die aan. Typen zette tenminste geen bijzondere druk op haar wond. Terwijl haar avondeten kookte logde ze in op haar e-mailaccount om te kijken of er nieuwe berichten waren.
En dat was er ook, begraven onder de tien spammails en de gebruikelijke officiële verzoeken dat ze zich bij de FBI meldde voor therapie na het afvuren van haar wapen. Het was geen bericht dat ze verwacht had. De onroerend goed-advocaat, John, die dat ongemakkelijke afspraakje had ondergaan dat maanden geleden leek te hebben plaatsgevonden, zich had volgepropt uit het broodmandje, en haar het beste had gewenst aan het einde van de avond zonder de belofte van verder contact. Ze had niet verwacht ooit nog van hem te horen, en toch stond daar zijn naam, doorgestuurd door dezelfde datingsite die hij in eerste instantie had gebruikt om contact met haar op te nemen.
Hoi Zoe, hoop dat alles goed met je is. Ik heb zitten denken over ons afspraakje. Ik was nogal saai, was eerlijk gezegd afgeleid door een zaak. Wil je me een tweede kans geven?
Zoe overdacht het, met een oor gespitst op de bel van de oventimer terwijl ze zijn bericht een paar keer bestudeerde. Wat raar. En zij maar denken dat zij degene was die het etentje had verprutst, bleek nu dat hij hetzelfde dacht. Misschien hadden ze allebei vijftig procent van de schuld. Ze zou zelfs achtennegentig procent op zich nemen, want het was beter dan honderd.
Het tienpuntige lettertype knipperde haar toe totdat ze zich vastberaden omdraaide en haar mobiel pakte en een nummer belde. Het ging viermaal over voor de lijn zich naar een helder geluid kraakte.
“Hallo?”
Zoe knipperde met haar ogen. Ze had bijna niet verwacht dat er opgenomen zou worden. “Hallo, is dit Dr. Lauren Monk?”
“Spreek je mee. Waarmee kan ik van dienst zijn?”
Zoe vermande zich. Het werd echt tijd voor de sprong in het diepe. Ze was absoluut niet klaar voor een tweede afspraakje met een man, laat staan met eentje die voor haar interessant zou kunnen zijn. Ze moest aan zichzelf werken, en aan de demonen die haar nog steeds ’s nachts wakker hielden, wilde ze op een betekenisvolle manier verder met haar leven.
En nu ze een permanente partner had, zou het voor Shelley’s bestwil waarschijnlijk ook wel leuk zijn als ze kon leren wat minder bits te worden.
“Ik ben naar u doorverwezen door Dr. Applewhite. Ik ben Zoe Prime. Ik zou graag een afspraak willen maken.”
Terwijl ze de datum in haar agenda noteerde, hoopte ze maar dat ze niet de staat uit hoefde voor een nieuwe zaak voor ze de kans had gekregen op de afspraak te verschijnen.