Kitabı oku: «Eens Gepakt», sayfa 2
Hoofdstuk 3
Riley aarzelde even toen ze het gebouw van de GAE binnenliep. Ze vroeg zich af of ze er wel klaar voor was om iemand onder ogen te zien, wie dan ook. Ze had de hele nacht niet geslapen en was doodmoe. Het gevoel van doodsangst dat haar de hele nacht had wakker gehouden, had de adrenaline laten vloeien tot er niets meer over was. Nu voelde ze zich alleen maar leeg.
Riley haalde diep adem.
De enige weg is er recht doorheen.
Ze verzamelde al haar wilskracht en liep de drukke doolhof van FBI-agenten, specialisten en ondersteunend personeel in. Terwijl ze door de grote open kantoorruimte liep, keken bekende gezichten van hun computers op. De meesten glimlachten toen ze haar zagen en een paar staken hun duim omhoog. Riley werd langzaamaan blij dat ze besloten had om te komen. Ze had iets nodig om zich beter te voelen.
“Goed gedaan, dat met de Poppenmoordenaar,” zei een jonge agent.
Het duurde even voordat Riley doorhad wat hij bedoelde. Toen besefte ze dat ‘Poppenmoordenaar’ de nieuwe bijnaam voor Dirk Monroe moest zijn, de psychopaat die ze onlangs had opgepakt. De naam was logisch.
Riley merkte ook op dat sommige gezichten wat voorzichtiger naar haar keken. Ze hadden ongetwijfeld gehoord over het voorval van afgelopen nacht bij haar huis, toen er een heel team naar haar toe was gekomen na haar panische telefoontje om versterking. Ze vragen zich waarschijnlijk af of ik wel goed snik ben, dacht ze. Voor zover ze wist geloofde werkelijk niemand anders bij het Bureau dat Peterson nog steeds leefde.
Riley bleef staan bij het bureau van Sam Flores, een laborant met een zwart omrande bril. Hij was hard aan het werk achter zijn computer.
“Wat heb je voor nieuws voor me, Sam?” vroeg Riley.
Sam keek van zijn scherm naar haar op. “Je bedoelt over je inbraak, toch? Ik kijk net naar wat inleidende verslagen. Ik ben bang dat er niet veel is. De jongens van het lab hebben niets op de kiezelsteentjes gevonden; geen DNA of vezels. Ook geen vingerafdrukken.”
Riley zuchtte ontmoedigd. “Laat het me weten als er iets verandert,” zei ze en ze klopte Flores op zijn rug.
“Ik zou er niet op rekenen,” zei Flores.
Riley liep verder naar het gedeelte dat door de senior agenten gedeeld werd. Toen ze langs de kleine glazen kantoren liep, zag ze dat Bill er niet was. Dat was eigenlijk een opluchting, maar ze wist dat ze vroeg of laat de ongemakkelijke spanning tussen hen moest opklaren.
Toen ze haar eigen nette, goed georganiseerde kantoor binnenliep, zag Riley meteen dat ze een voicemail had. Het was een bericht van Mike Nevins, de forensisch psychiater uit D.C. die soms voor GAE-zaken geraadpleegd werd. In de loop der jaren was ze erachter gekomen dat hij een bron van opmerkelijke inzichten was, niet alleen voor misdaadzaken. Mike had Riley met haar eigen gevecht met posttraumatische stress geholpen nadat Peterson haar gevangengenomen en gemarteld had. Ze wist dat hij belde om te kijken hoe het met haar was, zoals hij zo vaak deed.
Ze wilde hem net terugbellen toen de brede gestalte van Special Agent Brent Meredith in de deuropening verscheen. De donkere, hoekige kenmerken van de chef pasten bij zijn ruwe, directe persoonlijkheid. Riley voelde zich opgelucht toen ze hem zag; zijn aanwezigheid stelde haar altijd gerust.
“Welkom terug, agent Paige,” zei hij.
Riley stond op om zijn hand te schudden. “Bedankt, agent Meredith.”
“Ik heb gehoord dat je gisteravond weer een klein avontuur hebt beleefd. Ik hoop dat alles in orde is.”
“Prima, dank u.”
Meredith keek haar met vriendelijke bezorgdheid aan en Riley wist dat hij probeerde in te schatten of ze er klaar voor was om te werken.
“Ga je mee naar de kantine voor een kop koffie?” vroeg hij.
“Bedankt, maar er zijn wat dossiers die ik echt moet bekijken. Een andere keer graag.”
Meredith knikte en zei niets. Riley wist dat hij wachtte totdat zij iets zou zeggen. Hij had ongetwijfeld ook gehoord dat zij ervan overtuigd was dat Peterson de inbreker was. Hij gaf haar een kans om haar mening te uiten. Maar ze wist zeker dat Meredith, net als de anderen, het waarschijnlijk niet met haar eens zou zijn wat betreft Peterson.
“Nou, ik kan maar beter gaan,” zei hij. “Laat me weten wanneer je zin in koffie of lunch hebt.”
“Dat zal ik doen.”
Meredith aarzelde even en draaide zich weer naar Riley om. Langzaam en voorzichtig zei hij: “Wees voorzichtig, agent Paige.”
Riley bespeurde veel betekenis in die woorden. Nog niet zo lang geleden had een andere meerdere in het Bureau haar geschorst wegens ongehoorzaamheid. Ze was opnieuw aangesteld, maar haar positie was nog steeds zwak. Riley voelde dat Meredith haar een vriendelijke waarschuwing gaf. Hij wilde niet dat ze iets deed wat haar in gevaar kon brengen. En een hoop ophef over Peterson maken kon moeilijkheden veroorzaken met degenen die de zaak als gesloten hadden verklaard.
Zodra ze alleen was liep Riley naar haar dossierkast. Ze trok het dikke dossier van de zaak-Peterson eruit. Ze opende de map op haar bureau en bladerde erdoorheen om haar geheugen over haar vijand op te frissen. Ze vond niets wat haar kon helpen.
De waarheid was dat de man een raadsel bleef. Er waren zelfs geen bewijzen van zijn bestaan geweest totdat Bill en Riley hem uiteindelijk hadden gevonden. Peterson was misschien zelfs niet eens zijn echte naam, en er waren diverse verschillende voornamen opgedoken die aan hem verbonden zouden kunnen zijn.
Terwijl Riley door het dossier bladerde zag ze foto’s van zijn slachtoffers: vrouwen die in ondiepe graven gevonden waren. Ze hadden allemaal brandwonden en de doodsoorzaak was wurging met blote handen. Riley huiverde bij de herinnering aan de grote, krachtige handen die haar gevangen hadden gehouden, haar als een dier hadden opgesloten.
Niemand wist precies hoeveel vrouwen hij vermoord had. Er zouden misschien nog veel meer lijken worden gevonden. En totdat Marie en Riley gepakt waren maar het nog konden navertellen, had niemand geweten hoeveel plezier hij eraan beleefde om vrouwen in het donker met een gasbrander te martelen. En niemand anders wilde geloven dat Peterson nog steeds leefde.
Het hele gebeuren deprimeerde haar echt. Riley stond bekend om haar vermogen om zich in het brein van de moordenaar te verplaatsen; een vermogen dat haar soms beangstigde. Toch was ze nog nooit in staat geweest om in het hoofd van Peterson te kruipen. En nu had ze het gevoel dat ze hem zelfs nog minder begreep.
Hij was nooit als een georganiseerde psychopaat op Riley overgekomen. Het feit dat hij zijn slachtoffers in ondiepe graven achterliet suggereerde zelfs het tegendeel. Hij was geen perfectionist. Maar toch was hij zorgvuldig genoeg om geen aanwijzingen achter te laten. De man was echt een raadsel. Ze dacht aan iets wat Marie vlak voor haar zelfmoord tegen haar had gezegd.
Misschien is hij net als een geest, Riley. Misschien is dat gebeurd toen je hem opblies. Je hebt zijn lichaam gedood, maar niet zijn kwaadaardigheid.
Hij was geen geest en dat wist Riley. Ze wist zeker – zekerder dan ooit – dat hij daar ergens was en dat zij zijn volgende doelwit was. Toch kon hij net zo goed een geest zijn, wat haar betrof. Behalve zij geloofde niemand zelfs dat hij nog leefde.
“Waar ben je, klootzak?” fluisterde ze hardop.
Ze wist het niet en ze wist niet hoe ze erachter moest komen. Ze zat echt muurvast. Ze had geen keuze, ze moest voorlopig het hele gebeuren loslaten. Ze sloot het dossier en legde het terug in haar dossierkast.
Toen ging de telefoon in haar kantoor. Ze zag dat het telefoontje binnenkwam op een lijn die door alle speciaal agenten werd gedeeld. Het was de lijn die de GAE-centrale gebruikte om relevante oproepen naar agenten door te zetten. De standaardregel was dat de agent die zo’n oproep als eerste beantwoordde de zaak aannam.
Riley keek naar de andere kantoren. Er leek op dat moment niemand anders binnen te zijn. De andere agenten waren of met pauze of buiten de deur met een zaak bezig. Riley beantwoordde de telefoon. “Special Agent Riley Paige. Wat kan ik voor u doen?”
De stem aan de lijn klonk gehaast. “Agent Paige, met Raymond Alford, politiechef in Reedsport, New York. We hebben hier een probleem. Is het goed dat we dit gesprek via videochat voeren? Ik denk dat ik het dan beter kan uitleggen. En ik heb een paar afbeeldingen die u even zelf moet zien.”
Rileys nieuwsgierigheid was geprikkeld. “Natuurlijk,” zei ze. Ze gaf Alford haar contactgegevens. Een paar tellen later konden ze elkaar op het scherm zien tijdens het gesprek. Hij was een slanke, kalende man die flink wat ouder leek te zijn. Op dit moment was zijn uitdrukking bezorgd en vermoeid.
“Er is hier vannacht een moord gepleegd,” vertelde Alford haar. “Een behoorlijk afschuwelijke. Ik laat het je zien.”
Op Rileys computerscherm verscheen een foto met daarop het lichaam van een vrouw dat aan een ketting boven een spoorlijn hing. Het lichaam was in een heleboel kettingen gewikkeld en het zag er vreemd gekleed uit.
“Wat draagt het slachtoffer?” vroeg Riley.
“Een dwangbuis,” zei Alford.
Riley was geschokt. Toen ze beter naar de foto keek zag ze dat het klopte. Toen verdween de foto en keek Riley weer naar Alfords gezicht.
“Chef Alford, ik begrijp dat u gealarmeerd bent. Maar waarom denkt u dat dit een zaak is voor de Gedragsanalyse Eenheid?”
“Omdat vijf jaar geleden precies hetzelfde hier vlakbij is gebeurd,” zei Alford.
Er verscheen een afbeelding van het lijk van een andere vrouw. Zij was ook helemaal geketend en in een dwangbuis gebonden.
“Marla Blainey werkte toen parttime in de gevangenis. De werkwijze is identiek, behalve dan dat ze gewoon bij de rivieroever gedumpt was en niet opgehangen.” Het gezicht van Alford verscheen weer in beeld. “Dit keer was het Rosemary Pickens, een verpleegster uit het stadje,” zei hij. “Niemand kan bedenken wat het motief zou kunnen zijn, voor beide vrouwen niet. Ze waren allebei geliefd.” Alford zakte vermoeid ineen en schudde zijn hoofd. “Agent Paige, mijn mensen en ik weten het echt niet meer. Het is of een seriemoordenaar, of een copycat. Het probleem is dat geen van beide logisch lijkt. We hebben dat soort problemen niet in Reedsport. Dit is gewoon een klein toeristenstadje aan de Hudson met ongeveer zevenduizend inwoners. Soms moeten we een stel vechtersbazen uit elkaar halen of een toerist uit de rivier vissen. Erger dan dat is het hier gewoonlijk niet.”
Riley dacht erover na. Dit leek inderdaad op een zaak voor de GAE. Ze moest Alford eigenlijk rechtstreeks naar Meredith verwijzen. Riley gluurde naar het kantoor van Meredith en zag dat hij nog niet teruggekomen was. Ze zou hem later wel inlichten. Misschien kon ze in de tussentijd een beetje helpen. “Wat is de doodsoorzaak?” vroeg ze.
“Keel doorgesneden, bij allebei.”
Riley probeerde haar verbazing niet te laten merken. Wurging of een klap met een stomp voorwerp was veel gebruikelijker dan snijden.
Dit leek een zeer ongewone moordenaar te zijn. Maar toch was dit het soort psychopaat dat Riley heel goed kende. Ze was juist in dit soort zaken gespecialiseerd. Het was jammer dat ze haar vaardigheden hier niet voor zou kunnen gebruiken. In de nasleep van haar recente traumatische ervaringen zou ze de opdracht nooit toegewezen krijgen.
“Hebt u het lichaam naar beneden gehaald?” vroeg Riley.
“Nog niet,” zei Alford. “Ze hangt er nog steeds.”
“Laat het daar dan nog even hangen. Wacht totdat onze agenten er zijn.”
Alford leek niet blij. “Agent Paige, dat is erg veel gevraagd. Het ligt vlak naast de spoorlijn en het kan vanaf de rivier gezien worden. En de stad heeft dit soort publiciteit niet nodig. Ik sta onder hoge druk om het daar weg te halen.”
“Laat het hangen,” zei Riley. “Ik weet dat het niet gemakkelijk is, maar het is belangrijk. Het zal niet lang duren. We sturen er vanmiddag agenten naartoe.”
Alford knikte met stille aanvaarding.
“Hebt u nog meer foto’s van het laatste slachtoffer?” vroeg Riley. “Wat close-ups?”
“Natuurlijk, ik zal ze laten zien.”
Riley keek naar een reeks gedetailleerde foto’s van het lijk. De plaatselijke politie had goed werk geleverd. De foto’s lieten zien hoe strak en uitgebreid de kettingen om het lijk heen gewikkeld waren. Tot slot was er een close-up van het gezicht van het slachtoffer.
Riley voelde haar hart in haar keel bonken. De ogen van het slachtoffer puilden uit en haar mond was met een ketting gekneveld. Maar dat was niet wat Riley choqueerde.
De vrouw leek heel veel op Marie. Ze was ouder en zwaarder, maar toch. Marie had hier veel op geleken als ze een stuk of tien jaar ouder zou zijn geweest. Het beeld raakte Riley als een emotionele stomp in haar maag. Het was net alsof Marie haar riep, eisend dat ze deze moordenaar zou pakken.
Ze wist dat ze deze zaak moest aannemen.
Hoofdstuk 4
Peterson reed rustig in zijn auto, niet te snel en niet te langzaam. Hij voelde zich goed toen hij het meisje eindelijk weer zag. Eindelijk had hij haar gevonden. Daar was ze, de dochter van Riley, in haar eentje. Ze liep naar school en ze had geen flauw idee dat hij haar volgde. Dat hij op het punt stond haar leven te beëindigen.
Toen hij haar bekeek bleef ze plotseling staan en draaide zich om, alsof ze vermoedde dat ze bekeken werd. Ze stond daar maar, alsof ze niet wist wat te doen. Een paar andere scholieren liepen langs haar heen en gingen het gebouw in.
Hij liet de auto langzaam doorrijden. Hij wilde zien wat ze nu zou gaan doen.
Niet dat het meisje belangrijk voor hem was. Haar moeder was het echte doelwit van zijn wraak. Haar moeder had hem ernstig gedwarsboomd en daar zou ze voor boeten. In zekere zin had ze dat al gedaan; tenslotte had hij Marie Sayles tot zelfmoord gedreven. Maar nu moest hij het meisje dat het belangrijkste voor haar was afpakken.
Tot zijn vreugde draaide het meisje zich om en liep van de school vandaan. Blijkbaar had ze besloten om vandaag niet naar school te gaan. Zijn hart bonkte, hij wilde toeslaan. Maar dat kon niet. Nog niet. Hij moest tegen zichzelf zeggen dat hij geduldig moest zijn. Er waren nog steeds anderen in de buurt.
Peterson reed door en ging een blokje om, terwijl hij zichzelf dwong geduldig te zijn. Hij onderdrukte een glimlach bij de gedachte aan het plezier dat in het vooruitzicht lag. Met wat hij voor haar dochter in gedachten had, zou Riley lijden op manieren die ze nooit voor mogelijk had gehouden. Hoewel ze nog slungelig en onhandig was, leek het meisje heel veel op haar moeder. Dat zou het nog bevredigender maken.
Terwijl hij rondreed zag hij het meisje vlot over de straat lopen. Hij stopte bij de stoep en keek een paar minuten naar haar, totdat hij besefte dat ze een straat in liep die de stad uit leidde. Als ze alleen naar huis zou lopen, dan zou dit het perfecte moment zijn om haar te pakken.
Zijn hart bonkte, hij wilde genieten van het zalige vooruitzicht. Peterson reed nog een blokje om met zijn auto.
Peterson wist dat je moest leren om sommige pleziertjes uit te stellen, om te wachten op het juiste moment. Uitgestelde voldoening maakte alles veel fijner. Hij had dat van jaren smakelijke, trage wreedheid geleerd.
Er is gewoon zoveel om naar uit te kijken, dacht hij tevreden.
Toen hij weer terugkwam en haar weer zag lachte Peterson hardop. Ze probeerde een lift te krijgen! God was hem vandaag goed gezind. Het was duidelijk voorbestemd om haar leven te nemen. Hij stopte zijn auto naast haar en schonk haar zijn meest aangename glimlach. “Lift nodig?”
Het meisje glimlachte breed terug. “Bedankt. Dat zou fantastisch zijn.”
“Waar moet je naartoe?” vroeg hij.
“Ik woon net een klein stukje buiten de stad.” Het meisje gaf hem het adres.
Hij zei: “Ik kom daar vlak langs. Stap maar in.”
Het meisje ging voorin zitten. Met groeiende voldoening zag hij dat ze dezelfde lichtbruine ogen als haar moeder had.
Peterson drukte op de knopjes om de deuren en ramen op slot te doen. Door het zachte gezoem van de airconditioner merkte het meisje het niet eens.
*
April voelde een plezierig stoot adrenaline toen ze haar veiligheidsriem omdeed. Ze had nog nooit eerder gelift. Haar moeder zou een toeval krijgen als ze erachter kwam.
Natuurlijk had mama gelijk, dacht April. Het was echt gemeen dat ze haar de vorige avond bij papa had laten blijven, en alleen maar vanwege een of ander raar idee van haar dat Peterson in hun huis geweest was. Dat was niet waar, April wist dat. De twee agenten die haar naar het huis van haar vader gebracht hadden, hadden dat gezegd. Uit wat ze tegen elkaar gezegd hadden, bleek dat kennelijk het hele Bureau dacht dat mama een beetje kierewiet was.
De man zei: “Waarom ben je in Fredericksburg?”
April keek hem aan. Hij was een prettig uitziende man met een brede kaak, ruig haar en een stoppelbaardje. Hij glimlachte.
“School,” zei April.
“Een zomercursus?” vroeg de man.
“Ja,” zei April. Ze ging hem echt niet vertellen dat ze besloten had om te spijbelen. Niet dat hij het type man leek die het niet zou begrijpen. Hij zag er oké uit. Misschien kreeg hij er zelfs wel een kick van om haar te helpen bij het trotseren van het ouderlijk gezag. Maar het was het beste om geen risico te nemen.
De glimlach van de man werd een beetje ondeugend. “En wat vindt je moeder van liften?” vroeg hij.
April bloosde van schaamte. “O, dat vindt ze niet erg,” zei ze.
De man grinnikte. Het was geen fijn geluid. En er was April iets opgevallen. Hij had gevraagd wat haar móéder ervan vond, niet wat haar óúders ervan vonden. Waarom zei hij dat?
Op dit tijdstip was er vrij veel verkeer zo dicht bij de school. Het zou even duren voor ze thuis zou zijn. April hoopte dat de man niet een heel gesprek zou gaan beginnen. Dat zou het erg ongemakkelijk maken.
Maar na een paar straten van stilte voelde April zich nog ongemakkelijker. De man glimlachte niet meer en zijn uitdrukking kwam nogal grimmig op haar over. Ze zag dat alle deuren op slot zaten. Ongemerkt liet ze haar vingers naar het knopje van het raam aan de passagierskant glijden. Er zat geen beweging in.
De auto stopte achter een rij auto’s voor een rood verkeerslicht. De man deed zijn linker richtingaanwijzer aan.
April werd door een plotselinge vlaag van angst bevangen. “Eh... We moeten hier rechtdoor,” zei ze.
De man zei niets. Had hij haar gewoon niet gehoord? Op een of andere manier durfde ze het niet nog een keer te zeggen. Trouwens, misschien had hij een andere route in gedachten. Maar nee, ze kon niet bedenken hoe hij haar via die richting naar huis kon brengen.
April vroeg zich af wat ze moest doen. Moest ze om hulp schreeuwen? Zou iemand haar horen? En als de man niet had gehoord wat ze zei? Stel dat hij helemaal geen kwaad in de zin had? Dan zou het hele gebeuren vreselijk gênant zijn.
Toen zag ze een bekende op de stoep slenteren, met zijn rugzak over zijn schouder. Het was Brian, momenteel haar soort-van-vriendje. Ze tikte hard tegen het raam. “Wil je een lift?” mimede ze naar Brian.
Brian grijnsde en knikte.
“O, dat is mijn vriendje,” zei April. “Kunnen we stoppen en hem meenemen, alsjeblieft? Hij is toch onderweg naar mijn huis.”
Dat was een leugen. April had eigenlijk geen idee waar Brian naartoe ging. De man fronste en gromde. Hij was hier helemaal niet blij mee. Zou hij stoppen? Aprils hart bonkte wild.
Brian was aan de telefoon terwijl hij op de stoep bleef staan wachten. Maar hij keek recht naar de auto en April wist zeker dat hij de bestuurder duidelijk kon zien. Ze was blij dat ze een mogelijke getuige had voor het geval de man iets kwaads in de zin had.
De man bestudeerde Brian en zag dat hij recht naar hem keek. Zonder een woord te zeggen deed de man de deuren van het slot. April gebaarde naar Brian om achterin in te stappen, dus hij opende het portier en sprong erin. Net op het moment dat het verkeerslicht op groen sprong en de rij auto’s weer begon te rijden, sloot hij de deur. “Bedankt voor de lift, meneer,” zei Brian vrolijk.
De man zei helemaal niets. Hij bleef fronsen.
“Hij brengt ons naar mijn huis, Brian,” zei April.
“Geweldig,” antwoordde Brian.
April voelde zich nu veilig. Als de man echt slechte bedoelingen had, zou hij heus niet zowel haar als Brian grijpen. Hij zou ze heus wel rechtstreeks naar het huis van mama brengen.
Vooruitdenkend vroeg April zich af of ze haar moeder over de man en haar achterdocht over hem zou vertellen. Maar nee, dat zou betekenen dat ze haar gespijbel en het liften moest toegeven. Mam zou haar voor eeuwig huisarrest geven. Trouwens, dacht ze, de bestuurder kon Peterson niet zijn.
Peterson was een psychotische moordenaar, niet een gewone man die in een auto rondreed.
En Peterson was tenslotte dood.