Kitabı oku: «Eens Gepakt», sayfa 4
Hoofdstuk 8
Zodra Riley en Lucy uit het vliegtuig van de FBI stapten, kwam er een jonge geüniformeerde agent over de landingsbaan naar hen toe rennen. “Jemig, wat ben ik blij om jullie te zien,” zei hij. “Chef Alford zit er helemaal doorheen. Als iemand niet onmiddellijk het lichaam van Rosemary weghaalt, krijgt hij een hartaanval. Er zijn al overal verslaggevers. Ik ben Tim Boyden.”
De moed zakte Riley in de schoenen toen zij en Lucy zich voorstelden. Als de media al zo snel ter plaatse waren, dan beloofde dat moeilijkheden. De zaak had een slechte start.
“Kan ik helpen met iets te dragen?” vroeg agent Boyden.
“Het lukt wel,” zei Riley. Zij en Lucy hadden maar een paar kleine tassen.
Agent Boyden wees naar de andere kant van de landingsbaan. “De auto staat daar,” zei hij.
Met zijn drieën liepen ze vlug naar de auto. Riley stapte voorin aan de passagierskant in en Lucy ging achterin zitten.
“We zijn maar een paar minuten verwijderd van de stad,” zei Boyden, terwijl hij de auto startte. “Man, ik kan maar niet geloven dat dit is gebeurd. Arme Rosemary. Iedereen mocht haar zo graag. Ze hielp altijd mensen. Toen ze een paar weken geleden verdween, vreesden we allemaal het ergste. Maar we konden nooit vermoeden...” Zijn stem stierf weg en hij schudde ongelovig zijn hoofd.
Lucy leunde naar voren. “Ik begrijp dat jullie al eerder een moord als deze gehad hebben,” zei ze.
“Ja, toen ik nog op de middelbare school zat,” zei Boyden. “Maar niet hier in Reedsport. Dat was in Eubanks, stroomafwaarts. Een lichaam in kettingen gewikkeld, net als Rosemary. Ook met een dwangbuis aan. Heeft de chef gelijk? Hebben we hier met een seriemoordenaar te maken?”
“Dat kunnen we nog niet zeggen,” zei Riley. De waarheid was dat ze dacht dat de chef gelijk had. Maar de jonge agent leek al genoeg van streek. Het had geen zin om hem nog ongeruster te maken.
“Ik kan het niet geloven,” zei Boyden weer hoofdschuddend. “Zo’n leuk klein stadje als het onze. Een aardige vrouw als Rosemary. Ik kan het niet geloven.”
Toen ze de stad in reden, zag Riley in de kleine hoofdstraat een paar bestelbusjes met nieuwsploegen van de tv. Boven de stad cirkelde een helikopter met het logo van een televisiezender.
Boyden reed naar een wegversperring waar zich een kleine groepje verslaggevers verzameld had. Een politieagent liet de auto door. Maar een paar tellen later zette Boyden de auto stil naast de spoorlijn. Daar was het lichaam, hangend aan een elektriciteitsmast. Een paar meter ervandaan stonden meerdere geüniformeerde agenten.
Toen Riley uitstapte herkende ze chef Raymond Alford, terwijl hij naar haar toe draafde. Hij zag er niet blij uit. “Ik hoop verdomme dat je een goede reden had om het lichaam hier te laten hangen,” zei hij. “Dit is een ramp. De burgemeester dreigt me mijn penning af te nemen.”
Riley en Lucy liepen achter hem aan naar het lichaam. In het late middaglicht zag het er nog vreemder uit dan op de foto’s die Riley op haar computer had gezien. De roestvrijstalen kettingen fonkelden in het licht.
“Ik neem aan dat je de plaats delict hebt afgezet,” zei Riley tegen Alford.
“We hebben het zo goed mogelijk gedaan,” zei Alford. “We hebben het gebied ver genoeg afgebakend, zodat niemand het lichaam kan zien, behalve vanaf de rivier. We hebben de treinen om de stad heen omgeleid. Het levert vertraging op en hun dienstregeling loopt in de soep. Zo moeten de nieuwszenders van Albany erachter gekomen zijn dat er iets gaande was. Ze hebben het in elk geval niet van mijn mensen gehoord.”
Terwijl Alford aan het praten was, werd hij overstemd door de tv-helikopter die recht boven hun hoofden hing. Hij gaf de poging op om te zeggen wat hij wilde zeggen. Riley kon het gevloek van zijn lippen lezen terwijl hij naar de helikopter keek. Zonder te stijgen zwenkte de helikopter in een cirkel weg. De piloot was duidelijk van plan om weer deze kant op te draaien.
Alford pakte zijn mobiel. Toen hij iemand aan de telefoon kreeg schreeuwde hij: “Ik heb je gezegd dat je die verdomde helikopter hier wég moet houden. Zeg tegen je piloot dat hij hoger dan honderdvijftig meter gaat met dat ding. Dat is de wet.”
Aan de uitdrukking op het gezicht van Alford te zien, vermoedde Riley dat de persoon aan de andere kant van de lijn weerstand bood.
Ten slotte zei Alford: “Als je die vogel nu niet onmiddellijk hier weghaalt, worden jouw verslaggevers niet toegelaten bij de persconferentie die ik vanmiddag ga geven.”
Zijn gezicht ontspande een beetje. Hij keek omhoog en wachtte. En ja hoor, na een paar tellen steeg de helikopter naar een meer acceptabele hoogte. Het geluid van de motor vulde de lucht nog steeds met een hard en regelmatig gedreun.
“God, ik hoop dat we niet nog meer van deze onzin krijgen,” gromde Alford. “Misschien blijven ze op afstand als we het lichaam weghalen. Ik denk dat er op de korte termijn een positieve kant aan zit. De hotels en B&B’s doen goede zaken. Restaurants ook; verslaggevers moeten toch eten. Maar op de lange termijn... Het is niet goed als toeristen bang worden voor Reedsport.”
“Je hebt er goed aan gedaan om ze hier weg te houden,” zei Riley.
“Dat is tenminste iets,” zei Alford. “Kom op, laten we aan de slag gaan.” Alford leidde Riley en Lucy dichter naar het opgehangen lichaam. Het lichaam zat vast in een provisorisch tuig van kettingen. Het tuig was aan een dik touw vastgemaakt, dat door een stalen katrol liep die aan een hoge dwarsbalk was bevestigd. De rest van het touw leidde in een scherpe hoek naar de grond.
Riley kon nu het gezicht van de vrouw zien. En weer ging er een elektrische schok door haar heen toen ze de gelijkenis met Marie zag: dezelfde stille pijn en het lijden die het gezicht van haar vriendin vertoonde nadat ze zich had opgehangen. De uitpuilende ogen en de ketting die haar knevelde zorgde voor een nog angstaanjagender aanzicht.
Riley keek naar haar nieuwe partner om haar reactie te zien. Tot haar verrassing zag ze dat Lucy al aantekeningen maakte.
“Is dit jouw eerste moordzaak?” vroeg Riley aan haar.
Lucy knikte alleen maar terwijl ze schreef en observeerde. Riley vond dat ze het aanzicht van het lijk ontzettend goed opnam. Veel beginnelingen zouden op dit moment al in de bosjes staan te kotsen.
Daarentegen zag Alford er beslist beroerd uit. Zelfs na al die tijd was hij er niet aan gewend. Riley hoopte voor hem dat dat nooit nodig zou zijn.
“Niet veel stank,” zei Alford.
“Nog niet,” zei Riley. “Ze is nog steeds in een staat van autolyse, voornamelijk afbraak van inwendige cellen. Het is niet warm genoeg om het rottingsproces te versnellen. Het lichaam is vanbinnen nog niet gaan ontbinden. Dat is wanneer de stank echt heel erg wordt.”
Alford werd alsmaar bleker bij dit soort praat.
“Hoe zit het met de lijkstijfheid?” vroeg Lucy.
“Ik weet zeker dat ze helemaal verstijfd is,” zei Riley. “Dat zal ze waarschijnlijk de komende twaalf uur zo blijven.”
Lucy zag er nog altijd allerminst geschrokken uit. Ze bleef gewoon aantekeningen maken. “Ben je er al achter hoe de moordenaar haar daarboven heeft gekregen?” vroeg Lucy aan Alford.
“We hebben een redelijk idee,” zei Alford. “Hij klom omhoog en maakte de katrol vast. Toen hees hij het lichaam op. Je ziet hoe het vastgemaakt is.” Alford wees naar een stapel ijzeren gewichten die naast het spoor lagen. Het touw was door de gaten in de gewichten gebonden, zorgvuldig dichtgeknoopt zodat ze niet los zouden raken. De gewichten waren van het soort dat je op fitnessapparaten in de sportschool kon vinden.
Lucy boog voorover en keek beter naar de gewichten. “Er ligt hier bijna genoeg om het hele lichaam tegengewicht te geven,” zei Lucy. “Raar dat hij al dat zware spul met zich meegesleept heeft. Je zou denken dat hij alleen maar het touw aan de paal hoefde vast te binden.”
“Wat maak je daaruit op?” vroeg Riley.
Lucy dacht even na. “Hij is klein en niet erg sterk,” zei ze toen. “De katrol gaf hem niet genoeg hefboomeffect. Hij had de gewichten nodig om hem daarbij te helpen.”
“Heel goed,” zei Riley. Toen wees ze naar de andere kant van de treinrails. Op een klein stukje was er een gedeeltelijke afdruk van een wiel in de berm te zien. “En je kunt zien dat hij zijn auto heel dichtbij geparkeerd heeft. Hij moest wel. Hij kon het lichaam in zijn eentje niet erg ver slepen.”
Riley bestudeerde de grond naast de elektriciteitsmast en zag scherpe afdrukken in de aarde. “Het lijkt wel alsof hij een ladder heeft gebruikt,” zei ze.
“Ja, en we hebben de ladder gevonden,” zei Alford. “Kom, ik laat het je zien.” Alford leidde Riley en Lucy over het spoor heen en naar een verweerde opslagruimte, gemaakt van golfplaten. Er hing een gebroken slot aan de deur. “Je kunt zien hoe hij binnen is gekomen,” zei Alford. “Het was heel gemakkelijk. Met een betonschaar was het zo gepiept. Deze opslagruimte wordt niet veel gebruikt, alleen voor langdurige opslag. Niet erg goed beveiligd.”
Alford opende de deur en deed de tl-lampen aan. De ruimte was inderdaad bijna leeg, op een paar kratten na, die onder de spinnenwebben zaten. Alford wees naar een lange ladder die tegen de muur naast de deur stond. “Daar is de ladder,” zei hij. “We hebben verse modder aan de poten gevonden. De ladder hoort hier waarschijnlijk te staan, en de moordenaar wist ervan. Hij heeft ingebroken, de ladder naar buiten gesleept en is erop geklommen om de katrol te bevestigen. Toen hij het lichaam eenmaal had waar hij het wilde hebben, heeft hij de ladder teruggesleept. Daarna is hij weggereden.”
“Misschien heeft hij de katrol ook uit de opslagruimte gehaald,” stelde Lucy voor.
“De voorkant van deze opslagruimte is ’s nachts verlicht,” zei Alford. “Dus hij is brutaal, en ik durf te wedden dat hij snel is, al is hij niet erg sterk.”
Op dat moment klonk er een scherpe, luide knal buiten.
“Wat is dat?” riep Alford.
Riley wist meteen dat het een schot was.
Hoofdstuk 9
Alford trok zijn wapen en stormde de opslagruimte uit. Riley en Lucy volgden hem met hun handen op hun eigen wapens. Buiten cirkelde er iets rond de mast waar het lichaam aan hing. Het maakte een regelmatig zoemend geluid.
De jonge agent Boyden had zijn pistool getrokken. Hij had net een schot afgevuurd naar de kleine drone die rond het lichaam cirkelde en stond klaar om nog een keer te vuren.
“Boyden, stop dat verdomde wapen weg!” schreeuwde Alford. Hij stak zijn eigen wapen in zijn holster.
Boyden draaide zich vol verbazing naar Alford om. En net op het moment dat hij zijn wapen opborg, steeg de drone op en vloog weg.
De chef was ziedend. “Wat ben je verdomme aan het doen, op die manier te schieten?” snauwde hij naar Boyden.
“De plaats delict beschermen,” zei Boyden. “Het is waarschijnlijk een blogger die foto’s neemt.”
“Misschien,” zei Alford. “En ik ben er net zomin blij mee. Maar het is verboden om die dingen neer te schieten. Trouwens, dit is bewoond gebied. Je zou beter moeten weten.”
Boyden liet zijn hoofd schaapachtig hangen. “Sorry, meneer,” zei hij.
Alford draaide zich naar Riley toe. “Drones, verdomme!” zei hij. “Ik haat de eenentwintigste eeuw. Agent Paige, zeg me alsjeblieft dat we het lichaam nu naar beneden kunnen halen.”
“Heb je meer foto’s dan wat ik gezien heb?” vroeg Riley.
“Heel veel, van ieder klein detail,” zei Alford. “Je kunt ze in mijn kantoor bekijken.”
Riley knikte. “Ik heb hier genoeg gezien. En je hebt goed werk geleverd, hoe je deze plek onder controle hebt gehouden. Ga je gang en haal haar naar beneden.”
Alford zei tegen Boyden: “Bel de lijkschouwer. Zeg tegen hem dat hij kan ophouden met duimen draaien.”
“Ja, chef,” zei Boyden, terwijl hij zijn mobiel pakte.
“Kom,” zei Alford tegen Riley en Lucy. Hij bracht hen naar zijn politieauto. Zodra ze ingestapt waren en wegreden, liet een agent hen door de wegversperring naar de hoofdstraat rijden.
Riley lette heel goed op de route. De moordenaar zou zijn voertuig langs deze zelfde route hebben gereden die zowel Boyden als Alford gebruikten. Er was geen andere weg naar het gebied tussen de opslagruimte en de spoorlijn. Iemand zou het voertuig van de moordenaar gezien kunnen hebben, al was het ze waarschijnlijk niet opgevallen.
Het politiebureau van Reedsport was niets anders dan een kleine stenen winkelpand midden in de hoofdstraat van het stadje. Alford, Riley en Lucy liepen naar binnen en gingen het kantoor van de chef in.
Alford legde een stapel dossiers op zijn bureau. “Dit is alles wat we hebben,” zei hij. “Het complete dossier van de oude zaak van vijf jaar geleden en alles van de moord van gisteravond.”
Riley en Lucy pakten allebei een dossier en begonnen erdoorheen te bladeren. Rileys aandacht werd door de foto’s van de eerste zaak getrokken.
De twee vrouwelijke slachtoffers waren even oud. De eerste had in een gevangenis gewerkt, waardoor ze tot op zekere hoogte een risico liep. Maar de tweede werd geacht een aanzienlijk kleiner risico te lopen. En er was geen aanwijzing dat ze regelmatig naar een bar of andere plek gingen die hen kwetsbaar zou maken. In beide zaken werden de vrouwen door degenen die ze kenden beschreven als vriendelijk, behulpzaam en heel gewoon. En toch moest er iets zijn wat de moordenaar specifiek in deze vrouwen aantrok.
“Heb je nog vorderingen gemaakt met de moord op Marla Blainey?” vroeg Riley aan Alford.
“Die zaak viel onder het departement van de politie van Eubanks. Rechercheur Lawson. Maar ik heb samen met hem aan de zaak gewerkt. We hebben niets bruikbaars gevonden. De kettingen waren niks bijzonders. De moordenaar kon ze bij iedere willekeurige ijzerwarenwinkel gekocht hebben.”
Lucy leunde naar Riley om naar dezelfde foto’s te kijken. “Maar hij heeft er wel veel van gekocht,” zei Lucy. “Je zou denken dat een winkelbediende het opgemerkt zou hebben als iemand zoveel kettingen kocht.”
Alford knikte dat hij het ermee eens was. “Ja, dat vermoedden we toen al. Maar we hebben in de hele omgeving contact met alle ijzerwarenwinkels opgenomen. Geen van de bedienden heeft een ongewone aankoop opgemerkt. Hij moet er hier en daar steeds maar een paar hebben gekocht, zonder al te veel aandacht te trekken. Tegen de tijd dat hij zijn eerste moord pleegde, had hij een grote stapel klaarliggen. Misschien nog steeds.”
Riley keek goed naar de dwangbuis die de vrouw droeg. Het ding was identiek aan die het slachtoffer van de vorige avond droeg. “En hoe zit het met de dwangbuis?” vroeg Riley.
Alford haalde zijn schouders op. “Je zou denken dat zoiets makkelijk te traceren is. Maar we hebben niets. Het is een standaarduitrusting in psychiatrische instellingen. We hebben alle ziekenhuizen in de staat gecontroleerd, inclusief één heel dichtbij. Niemand heeft gemerkt dat er dwangbuizen verdwenen of gestolen zijn.”
Er viel een stilte terwijl Riley en Lucy de verslagen en foto’s verder bekeken. De lichamen waren op vijftien kilometer afstand van elkaar gevonden. Dat wees erop dat de moordenaar waarschijnlijk niet al te ver weg woonde. Maar het lijk van de eerste vrouw was argeloos op een rivieroever gedumpt. Gedurende de vijf tussenliggende jaren was de houding van de moordenaar op een of andere manier veranderd.
“Dus wat denk je over die man?” vroeg Alford. “Waarom de dwangbuis en al die kettingen? Lijkt dat niet overdreven?”
Riley dacht even na. “Volgens hem niet,” zei ze toen. “Het gaat om macht. Hij wil zijn slachtoffers niet alleen lichamelijk beperken, maar ook symbolisch. Het is meer dan alleen praktisch. Het gaat hem erom zijn slachtoffers hun macht af te nemen. De moordenaar wil dat echt heel duidelijk maken.”
“Maar waarom vrouwen?” vroeg Lucy. “Als hij zijn slachtoffers machteloos wil maken, zou het dan niet meer effect hebben met mannen?”
“Dat is een goede vraag,” antwoordde Riley. Ze dacht terug aan de plaats delict; hoe het lichaam zo zorgvuldig tegengewicht had gegeven. “Maar vergeet niet dat hij niet erg sterk is,” zei Riley. “Het kan deels zijn dat hij makkelijke doelwitten uitzoekt. Vrouwen van middelbare leeftijd zoals deze stribbelen minder tegen. Maar misschien vertegenwoordigen ze ook iets in zijn hoofd. Ze zijn niet als individuen geselecteerd, maar als vróúwen, en vanwege wat het dan ook is dat vrouwen voor hem betekenen.”
Alford liet een cynisch gebrom horen. “Dus je zegt dat het niet persoonlijk is,” zei hij. “Het is niet zo dat deze vrouwen iets hebben gedáán, waarvoor ze gevangen en vermoord werden. Het is niet zo dat de moordenaar vond dat ze het verdiend hadden.”
“Zo gaat het vaak,” zei Riley. “In mijn laatste zaak richtte de moordenaar zich op vrouwen die een pop hadden gekocht. Het maakte hem niets uit wie ze waren. Het enige wat telde was dat hij had gezien dat ze een pop kochten.”
Er viel nog een stilte. Alford keek op zijn horloge. “Ik heb over ongeveer een halfuur een persconferentie,” zei hij. “Is er nog iets wat we voor die tijd moeten bespreken?”
Riley zei: “Nou, hoe sneller agent Vargas en ik de directe familie van het slachtoffer kunnen ondervragen, hoe beter. Als het mogelijk is vanavond nog.”
Alford fronste bezorgd. “Ik denk het niet,” zei hij. “Haar man stierf jong, zo’n vijftien jaar geleden. Ze heeft alleen een paar volwassen kinderen, een zoon en een dochter, beiden met een eigen gezin. Ze wonen hier in de stad. Mijn mensen hebben ze de hele dag ondervraagd. Ze zijn doodmoe en in de war. Ik denk dat we ze tot morgen met rust moeten laten.”
Riley zag dat Lucy wilde protesteren, dus ze hield haar met een stil gebaar tegen. Het was slim van Lucy om de familie meteen te willen ondervragen. Maar Riley wist wel beter dan de plaatselijke politie tegen de haren in te strijken, helemaal als ze zo bekwaam waren als Alford en zijn team.
“Begrijp ik,” zei Riley. “Laten we het morgenochtend proberen. Hoe zit het met de familie van het eerste slachtoffer?”
“Ik denk dat er nog wat familieleden in Eubanks wonen,” zei Alford. “Dat zal ik nakijken. Laten we niets overhaast doen. De moordenaar heeft tenslotte ook geen haast. Zijn laatste moord was vijf jaar geleden en hij zal waarschijnlijk niet snel weer toeslaan. Laten we de tijd nemen om de dingen goed te doen.” Alford stond op. “Ik kan me maar beter voorbereiden op de persconferentie,” zei hij. “Willen jullie erbij zijn? Willen jullie wat mededelen?”
Riley dacht daar even over na. “Nee, ik denk het niet,” zei ze. “Het is beter als de FBI zich voorlopig rustig houdt. We willen niet dat de moordenaar het gevoel heeft dat hij veel publiciteit krijgt. De kans is groter dat hij zich laat zien als hij het gevoel heeft dat hij niet de aandacht krijgt die hij denkt te verdienen. Voor nu is het beter als jij het gezicht bent dat de mensen zien.”
“Nou, dan kunnen jullie je installeren,” zei Alford. “Ik heb bij de plaatselijke B&B een paar kamers voor jullie gereserveerd. Er staat buiten ook een auto klaar die jullie kunnen gebruiken.”
Hij schoof de kamerreservering en een setje autosleutels over zijn bureau naar Riley toe. Zij en Lucy verlieten het pand.
*
Later die avond zat Riley in een erker die over de hoofdstraat van Reedsport uitkeek. Het was schemerig en de straatverlichting ging aan. De avondlucht was warm en plezierig en alles was stil, er waren geen verslaggevers in de buurt.
Alford had twee charmante kamers voor Riley en Lucy gereserveerd, op de eerste verdieping in de B&B. De eigenares had een heerlijk avondmaal geserveerd. Daarna zaten Riley en Lucy een uurtje in de zitkamer beneden om de volgende dag te plannen.
Reedsport was een pittoresk en lieflijk stadje. Onder andere omstandigheden zou het een heerlijk plaatsje zijn voor een vakantie. Maar nu Riley weg was van al gepraat over de moord van de vorige dag dwaalden haar gedachten af naar haar andere zorgen.
Ze had tot nu toe de hele dag nog niet aan Peterson gedacht. Hij was daar ergens en ze wist het, maar niemand anders geloofde haar. Had ze er verstandig aan gedaan het er maar bij te laten? Had ze beter haar best moeten doen om iemand te overtuigen?
Ze kreeg de rillingen bij de gedachte dat twee moordenaars – Peterson en degene die hier twee vrouwen had vermoord – op dit moment gewoon hun leven leidden zoals zij dat wilden.
Hoeveel liepen er nog meer in de staat rond, in het land? Waarom werd de maatschappij geplaagd door deze verwrongen menselijke wezens?
Wat zouden ze aan het doen zijn? Zaten ze in afzondering iets te beramen, of spendeerden ze ontspannen hun tijd met vrienden en familie; nietsvermoedende, onschuldige mensen die geen idee hadden van het kwaad in hun midden? Op dit moment had Riley geen enkel idee. Maar het was haar taak om het uit te zoeken.
Ze dacht ook bezorgd aan April. Het voelde niet goed om haar zomaar bij haar vader achter te laten. Maar wat had ze anders moeten doen? Riley wist dat zelfs al had ze deze zaak niet aangenomen, er al snel een andere zou komen. Ze was gewoonweg te veel bij haar werk betrokken om zich met een onhandelbare tiener bezig te houden. Ze was te weinig thuis.
In een impuls pakte Riley haar mobiel en stuurde een sms.
Hoi April. Hoe gaat het?
Na een paar tellen kwam het antwoord.
Prima, mam. En jij? Heb je het al opgelost?
Het duurde even voordat Riley doorhad dat April haar nieuwe zaak bedoelde.
Nog niet, typte ze.
April antwoordde: Je zult het vast snel oplossen.
Riley glimlachte bij wat bijna als een motie van vertrouwen klonk.
Ze typte: Wil je praten? Ik kan je nu bellen.
Ze wachtte even op het antwoord van April.
Niet nu, alles oké.
Riley wist niet precies wat ze daarmee bedoelde. Haar optimisme verdween een beetje.
Oké, typte ze. Slaap lekker, ik hou van je.
Ze beëindigde de chat en keek de donker wordende nacht in. Ze glimlachte triest toen ze aan de vraag van April dacht.
“Heb je het al opgelost?”
‘Het’ kon van alles in het leven van Riley betekenen. En ze had het gevoel dat ze nog een lange, lange weg te gaan had om überhaupt iets op te lossen. Riley staarde weer de nacht in. Ze keek naar de hoofdstraat en ze stelde zich voor hoe de moordenaar dwars door het centrum naar de spoorlijn reed. Het was een brutale zet geweest. Maar lang niet zo brutaal als de tijd te nemen om het lichaam aan een elektriciteitsmast op te hangen, waar het in het licht van de opslagruimte gezien kon worden.
Dat gedeelte van zijn werkwijze was in die afgelopen vijf jaar drastisch veranderd: van het slordig dumpen van een lichaam bij de rivier naar het ophangen ervan, zodat iedereen het kon zien. Hij kwam niet bijzonder georganiseerd op Riley over, maar hij werd dwangmatiger. Er was vast iets in zijn leven veranderd. Maar wat?
Riley wist dat dit soort vrijpostigheid vaak een uit de hand gelopen verlangen naar publiciteit vertegenwoordigde, naar roem. Dat was zeker het geval bij de laatste moordenaar die ze had opgespoord. Maar het voelde niet juist bij deze zaak. Iets zei Riley dat deze moordenaar niet alleen klein en behoorlijk zwak was, maar ook bescheiden. Nederig zelfs.
Hij moordde niet graag; daar was Riley behoorlijk zeker van. En het was ook geen roem dat hem naar dit nieuwe niveau van vrijpostigheid had gebracht. Het was pure wanhoop. Misschien zelfs berouw, een soort onbewust verlangen om gepakt te worden. Riley wist uit persoonlijke ervaring dat moordenaars het gevaarlijkst waren wanneer ze tegen zichzelf vochten.
Riley dacht aan iets wat chef Alford eerder gezegd had.
“De moordenaar heeft tenslotte ook geen haast.”
Riley wist zeker dat de chef het mis had.
Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.