Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Eene schitterende «carrière»», sayfa 12

Yazı tipi:

Volkomen gerust hervatte de adjunct-commies zijn arbeid. Nog vóór tien uren was hij stipt aan het ministerie, tot groote verbazing van den portier. Zijne vlijt liet niets te wenschen over, zoodat hij aanvankelijk geene nieuwe vermaningen van den vice-secretaris-generaal had te beantwoorden. Voor André was het een buitengewoon gelukkige tijd. Dagelijks sleet hij eenige heerlijke oogenblikken aan Betsy's zijde, en wanneer soms overvloed van werk hem aan zijne kamer bond, ontving hij een geestig briefje van den Lutherschen Burgwal, 't welk hij zich haastte met steeds stijgende geestdrift te beantwoorden. Eene kleine onaangenaamheid trof hem nog in de eerste dagen zijner verloving met Betsy. Mevrouw De Huibert verklaarde aan hare zuster, dat zij het „engagement” afkeurde, dat zij van André als aanstaand schoonbroeder niets wilde weten, omdat hij niet „soliede” was, en geen „avenir” had aan het ministerie. Zij voegde er geen enkel woord bij, om hare beschuldigingen te staven. Na dien tijd ontstond groote verkoeling tusschen de beide zusters. Betsy had natuurlijk geene geheimen voor André, zoodat beiden maar al te goed wisten, uit welken hoek deze ongunstige moesson was opgestoken.

Intusschen verliep de winter van 1854 op 1855. De beide jongelieden maakten steeds nieuwe plannen. Mevrouw Muller Belmonte billijkte André's wensch, om de verloving niet langer te doen duren dan volstrekt noodzakelijk was. Het eind van hun „engagement” werd voorloopig vastgesteld na Letje's komst uit Pau, en daar men voortdurend de beste berichten ontving, hoopten allen, dat deze volledig en voor goed hersteld omstreeks Juni zou terugkeeren. Dan had men de financiëele belangen te overwegen. André's inkomen als adjunct-commies was niet voldoende, daarom stelde Betsy voor met de muzieklessen door te gaan – ze hadden immers ook voor mama te zorgen, die men niet alleen kon laten na al hare rampen, en die ook niet van de vijfhonderd gulden uit Amsterdam kon leven.

Aardig was het de strijd tusschen de jongelui bij te wonen. André wilde niets weten van Betsy's voorstel. Wanneer ze getrouwd waren, zou Betsy geen enkele les meer geven. Hij zou werken, als er gewerkt moest worden. Tot nog toe was het hem gelukt buitengewone dingen te doen voor Letje's herstel, waarom zou hij hetzelfde niet kunnen doen, nu hij voor Betsy's geluk moest zorgen. Zijne vrouw, de goede genius van zijn huis, onder den lichaam- en geestdoodenden arbeid van pianolessen te doen zuchten, terwijl zij zijn naam droeg, scheen hem een gruwel. En ten slotte werd in dien geest besloten. André's inkomen als adjunct-commies, zijne bijzondere verdiensten door wetenschappelijken en letterkundigen arbeid, de bijdrage van mama Muller – dit alles zou het bedrijfskapitaal uitmaken voor de aanstaande huishouding.

Gedurende het voorjaar van 1855 klommen André's verwachtingen steeds hooger. Zijn naam stond nu naast dien van professor Van Dam op den omslag van het „Tijdschrift voor Staatswetenschap”. Alles ging voor den wind. Hij had alle mogelijke aanleiding tot botsingen met zijne chefs vermeden. Misschien had ook de brief van professor Van Dam geholpen. Daarbij kwam, dat André op zijn hoede was, wanneer hij over de binnenlandsche politiek van den dag iets te zeggen had. De zonderlinge datum van 1 April bracht eene kleine verandering, die niet veel goeds voorspelde. De „Staats-Courant” meldde, 1o. het allereervolst ontslag van Baron Van Berenvelt als secretaris-generaal bij het ministerie van Buitenlandsche Zaken; en 2o. de benoeming van een opvolger, die niemand anders bleek te zijn dan Jhr. Mr. Arnold van Reelant.

Het geheele personeel aan het ministerie had dien slag verwacht. De ongesteldheid van den heer Van Berenvelt was niet geweken. Men vernam, dat hij alleen van volstrekte rust op zijn vorstelijk buitengoed in de provincie Utrecht herstel hoopte. André ondervond geene andere gevolgen, dan dat men altijd meer inspanning van hem vorderde. Persoonlijk scheen Van Reelant zich nu niet veel meer om hem te bekommeren. De dienst bracht André thans in aanraking met den referendaris, die den secretaris-generaal ad-interim opvolgde in diens vroegere betrekking.

Zoo naderde de tijd, die de gelukkigste zou kunnen worden van zijn geheele leven. De familiën te Leiden en Den Haag vonden geen bezwaar in het huwelijk van André en Betsy. De laatste brieven van Letje waren overvloeiende van geluk en levensvreugd. Zij zou in de eerste dagen van Juni terugkeeren, om tegenwoordig te zijn bij de „receptie” van André. Men verwachtte haar Zaterdag 4 Juni te Leiden, en daarom teekenden de jongelui Donderdag 2 Juni aan. Het was na dezen heuglijken dag, Vrijdagsmorgens, dat André zich wederom stipt te tien uren in zijne kamer aan het ministerie bevond. Hij was in zeer vergenoegde stemming. Hij regelde zijne papieren en boeken. Het eerst dacht hij aan een verzoek, dat hem dien dag te doen stond. Hij wilde tegen Donderdag 15 Juni voor acht dagen verlof aanvragen, ter gelegenheid van zijn huwelijk. Hij nam zich voor er dien morgen met den referendaris over te spreken. Terwijl hij eenige papieren in zijne brieventasch bergt, valt zijn oog op den laatsten brief van Letje.

Hij kan der verzoeking geen weerstand bieden hem nog eens te herlezen.

„Pau, 29 Mei 1855.

„Beste André!

„Het is dus vast afgesproken, dat ik Zaterdag den 4den Juni thuis kom.

„Mijn hart klopt van ongeduld, als ik aan Leiden en aan u allen denk. Sterk en gezond keer ik terug, er is een mirakel met mij geschied!

„O, André! ik ben zoo dankbaar, zoo innig dankbaar – vooreerst aan den algoeden Bestuurder van mijn lot; dan aan deze verrukkelijke natuur, die ik nooit vergeten zal; dan aan u, mijn braven, lieven, allerliefsten broer!

„Ik neem afscheid van Pau en van alle mooie plekjes hier in den omtrek!

„Hoe heerlijk is dit schoone land, hoe weldadig de altijd heldere zonneschijn, hoe versterkend de frissche luchtstroomen in de schoone vallei van Ossau!

„Wat zal ik je er veel van vertellen! Mijn heel volgend leven zal ik er van kunnen spreken…

„Buiten de oude stad met het hooge kasteel van Jeanne d'Albret en Henri de Béarn, dat ik dikwijls heb doorwandeld, – buiten de stad ken ik alle wegen, alle heuvelklingen, alle ravijnen. Wij zijn hier in den vollen zomer. De goudblonde maïsoogst staat al te rijpen in het dal.

„Hoe dikwijls heb ik groote wandelingen gemaakt langs den stoffigen, witten weg, die zich slingert als een lint van zilver naar de altijd hooger rijzende bergtoppen. Mij beschermde de schaduw der oude krachtige olmen met macht van takken – takken, die soms reeds bij den wortel beginnen op te schieten, en waarvan het weelderig groen zich immer dichter ineenstrengelt ondanks lagen van wit stof.

„Hoe verschillend ook van de Hollandsche natuur, geeft dit landschap mij toch dikwijls aan Holland te denken. De blauwe klokjes en de witte windekelken, die hier in het hooge gras aan den weg bloeien, zelfs de vergulde wespen, die in de kelken dommelen, herinneren mij den weg van Leiden naar Leiderdorp.

„Maar de schrille platanen met hunne glimmende bladeren brengen mij weer terug naar de Pyrenaeën. De heuvelklingen golven hooger en hooger, de hemelsblauwe tint gaat langzaam over in een zacht violet. Eindelijk zie ik met een nauwelijks te bespeuren omtrek „le Pic du Ger”…”

André wordt gestoord in zijne lezing.

De bode verschijnt, en zegt op de gewone, eentonige wijze:

„De secretaris-generaal vraagt naar u, meneer!”

Verward ziet de jonkman op. Hij knikt, en traag schuift hij zijn stoel weg. Dat was in lang niet gebeurd, maar daarom niet versaagd – hij is gereed.

Bedaard loopt hij langs gangen, en daalt hij trappen af, die hem naar de kamer van den secretaris-generaal zullen brengen. Hij opent de dubbele deur, en vindt Van Reelant statiger en hooghartiger dan ooit te voren bij de schrijftafel. Zoodra hij binnentreedt, keert Van Reelant zich om, en klinkt het afgemeten:

„Wees zoo beleefd plaats te nemen, meneer De Witt!”

André gaat zitten op dezelfde plek, waar hij eenmaal zulke pijnlijke oogenblikken sleet.

Hij zwijgt. De secretaris-generaal zoekt een oogenblik, en grijpt eindelijk eene krant, die hij wijd openslaat.

„Meneer De Witt! Tot mijn bijzonder leedwezen zie ik mij verplicht u na al het gebeurde al weder bij mij te ontbieden. Ik las gisteren in het Handelsblad een hoofdartikel met uw naam geteekend, onder den titel: „De Krimoorlog en de Triple-Alliantie” – het artikel is immers van u?”

„Zeer zeker, meneer Van Reelant!”

„Ik wenschte, dat het niet zoo was. Ik ben nu genoodzaakt u te zeggen, dat u ditmaal alle voorzichtigheid uit het oog heeft verloren. Dit artikel gaat veel te ver! Met uw verlof! Het is mijn voornemen niet, na al hetgeen wij vroeger bespraken, thans opnieuw in een uitvoerige discussie te treden. Het zal voldoende zijn u een paar zinnen uit uw artikel aan te wijzen…”

André was te veel overrompeld, om snel te kunnen antwoorden. Al langer dan een jaar gaf hij van tijd tot tijd een artikel over de geschiedenis van den dag in het Handelsblad, immer met zijn naam onderteekend. Tot nog toe scheen hieruit geen aanstoot te zijn genomen. En nu eensklaps had hij zich opnieuw te verantwoorden…

Van Reelant zocht eene pooze, en zei toen haastig:

„Zie hier, meneer De Witt! Daar lees ik in de eerste plaats: „Hoe heuglijk ook de Triple-Alliantie (Engeland, Sardinië, Frankrijk) voor het belang der menschheid moge geacht worden, het is een treurig drama, dat in de Krim nu weldra zijne ontknooping gaat vinden. De edelmoedige Fransche natie gehoorzaamt niet aan de inspraak harer eigen ridderlijke natuur, maar zendt, gekromd onder den schepter van een politiek avonturier als Napoleon III, hare dapperste zonen uit, om, aangevoerd door een schelm als Saint-Arnaud, een samenzweerder als Canrobert, en een wreedaard als Pélissier, hare beste krachten te verspillen…””

Van Reelant hield even op, en zag André aan.

„Deze halve volzin is al meer dan voldoende, meneer De Witt! Het is niet mogelijk dwazer, kinderachtiger en ongepaster te spreken!”

„Maar het is waarheid!” – viel André in.

„Er wordt hier niet gevraagd, wat u waarheid blieft te noemen. Wij behandelen hier eene andere quaestie. Mag een ambtenaar aan dit departement op deze wijze van bevriende souvereinen spreken? Bevat onze strafwetgeving geene termen om aan dergelijke dwaasheden voor goed een eind te maken?”

Van Reelants stembuiging klonk dreigend, hij zag den adjunct-commies met een vernietigenden blik aan. André werd doodsbleek. Hij antwoordde:

„Mij zijn dergelijke termen niet bekend!”

„Dat is mij onverschillig! In elk geval bestaan er termen, om uwe verdere loopbaan als ambtenaar van den staat te schorsen, meneer De Witt!”

André liet zich gelukkig weinig door deze bedreiging van de wijs brengen, en hernam snel:

„Als de staat van zijne ambtenaren vordert, dat men uit beleefdheid voor vreemde souvereinen de historische waarheid met voeten trede, dan is het voor mij wenschelijk niet langer zijn ambtenaar te blijven!”

„Het verheugt mij u zoo verstandig te hooren spreken, meneer! Maar ik zal mij nog de moeite geven u op een tweeden volzin te wijzen, die alle verdere tegenstribbeling onmogelijk maakt. Zie hier: „De dynastie der Napoleons is reeds op zich zelve voor Frankrijk eene nationale ramp, maar een vorst als Napoleon III is meer. De eerste keizer met den pulverdamp van Austerlitz, Wagram, Jena – met zijne eenvoudige grijze overjas, met zijn kleinen, wereldberoemden steek, met zijn schitterenden stoet van generaals – de eerste keizer, op het bergvlak van Sint-Helena den kijker richtend naar den kant van Frankrijk – de eerste keizer, spelend met de kinderen van den Engelschen pachter op Old-Longwood-House, de kinderen van Sir Hudson Lowe's ondercipier – de eerste keizer blijft met al zijn goed en al zijn kwaad een heros, eene epische figuur in de wereldhistorie.

„De tweede keizer met een stuk vleesch op den hoed te Straatsburg – wegzinkend in het slijk van Boulogne met zijn vriend Fialin – wegsluipend uit het fort Ham in het metselaarspak van Badinguet – op den tweeden December 1851 de vrijheid onder de voeten tredend, de Bank van Frankrijk met linietroepen omsingelend, de uitmuntendste burgers in ballingschap zendend, zijn eed brekend – de tweede keizer met zijn vijf en een half millioen stemmen, met zijne gedeputeerden en zijne senatoren, met zijn corpulenten vriend Plon-Plon, die in de Krim ziek wordt en zich schielijk uit de voeten maakt – de tweede keizer, met zijn geheimzinnigen broeder de Morny en zijn lomp werktuig de Persigny, levert, al mocht ook Pélissier den Malakoff veroveren, niet meer dan eene droevige caricatuur van zijn grooten voorganger, ten hoogste de stof schenkend tot eene woedende satire!””

„Volkomen juist!” – barst André uit.

Van Reelant zwijgt geruime pooze, alsof verontwaardiging hem het spreken moeilijk maakte. Eindelijk zegt hij, zonder op André's uitroep te letten:

„Zoo iets te schrijven en met zijn naam te bezegelen zou voor ieder Nederlander, wie ook, hoogst onhebbelijk zijn. Maar voor een ambtenaar aan dit ministerie is het brutaal en ploertig – houd mij het woord ten goede! Ik voeg er dus een ernstigen raad bij. Meneer De Witt! wees zoo goed binnen tweemaal vier en twintig uren uw verzoek om eervol ontslag aan den minister toe te zenden!”

„Het spijt me zeer, meneer Van Reelant!” – antwoordde André uiterst bedaard. – „Ik kan uw raad niet volgen! Zoo er termen voor zijn, mag de minister mij ontslaan, eervol of niet!”

Van Reelant stond op. Een lichte blos van toorn kleurde zijne wangen.

„Meneer De Witt! Er zijn nu woorden genoeg verspild! Van het begin af heb ik u gehouden voor een zeer onbeduidend ambtenaar. Misschien heeft u aanspraak op wetenschappelijke verdiensten! Dat schijnt zoo. Ik wil het niet betwisten. Maar als ambtenaar, meneer! is u totaal ongeschikt. Komt uw verzoek om ontslag niet binnen den door mij gestelden termijn in, dan zal ik maatregelen nemen. De onaangename gevolgen zijn voor uwe rekening!”

André stond onverschrokken voor den secretaris-generaal. Hij antwoordde kalm en beleefd:

„Ik wacht uwe maatregelen met volkomen gerustheid af. Van plichtverzuim kan men mij niet beschuldigen! Behaagt het den minister mij uit mijne betrekking ontslag te geven, dan zal hij mij zeker de motieven meedeelen, en de publieke opinie zal beslissen!”

Van Reelant glimlachte schamper.

„De publieke opinie, meneer! zal zich aan het ontslag van een ondergeschikt ambtenaar, als u is, bitter weinig laten gelegen liggen. Het spijt mij, dat u zich aan dezen stroohalm vastklemt! In uw belang raad ik u nogmaals aan, om ontslag te vragen. Het is mij onmogelijk u eenige hoop te geven! Geloof niet, meneer De Witt! dat het mij te doen is u iets onaangenaams te zeggen, mijne betrekking brengt mee, dat…”

Maar André liet zich niet door valsche uitvluchten van den weg brengen.

„Ik dank u voor uwe belangstelling, maar blijf bij mijn besluit. Ik vertrouw op de wijsheid van den minister en op mijn goede zaak!”

„In dat geval, meneer! heb ik u niets meer te zeggen! Ons onderhoud is afgeloopen!”

André boog met een kloppend hart, maar verborg zijn ontsteltenis.

Van Reelant zag op de pendule. Al kwart over elven. En er was nog zooveel af te doen dien dag. Hij zou te twaalf uren het ministerie verlaten, omdat hij op reis moest. Met groote haast gaat hij aan 't werk. Allereerst plaatst hij op zijn memorandum den naam van den adjunct-commies De Witt. Zoodra hij den minister spreekt, zal hij een voorstel tot ontslag van dezen onbruikbaren ambtenaar indienen.

TWAALFDE HOOFDSTUK.
Nemesis

Toen de secretaris-generaal na voorspoedig volbrachte morgentaak klokke twaalf uit het ministerie te voorschijn kwam, had hij de zaak van André reeds volkomen vergeten. Hij had den minister tevergeefs gewacht. Doch dit was maar uitstel van „executie”. Zoo spoedig Van Reelant den Baron Van Berenvelt in werkelijkheid was opgevolgd, besloot hij een ambtenaar als De Witt van het ministerie te verwijderen. Een jongmensch met zulk een uiterlijk en zulke denkbeelden was volkomen overbodig aan Buitenlandsche Zaken – hij behoorde thuis bij de redactie van een zoogenaamd „liberaal” dagblad, of kon misschien dienst doen als secretaris van een reizend paardenspel. Bij de eerste gelegenheid zou hij hem van de lijst der ambtenaren doen schrappen. Daar kwam bij, dat André in vereeniging met dat fijne pianojuffertje aan Suze zijne huwelijksplannen had ontdekt, 't geen hem onaangename oogenblikken genoeg bezorgd had. Hij trachtte evenwel zich zelve diets te maken, dat hij op dergelijk „motief” niet lette, en dat alleen het staatsbelang tot richtsnoer zijner handelingen strekte.

Vrijdag, den 3den Juni 1855, zou een merkwaardige dag in het leven van den nieuwen secretaris-generaal worden. Hij werd dien namiddag op Claarberg, de villa van Baron Van Berenvelt, gelegen aan den schoonen weg van Utrecht naar den Bilt, verwacht. Zijne verloving met freule Adèle zou eindelijk plechtig worden bekend gemaakt aan de vrienden. Tot nog toe hadden ernstige bezwaren dit verhinderd. Tijdens den herfst en den winter van het vorige jaar had Adèle niets willen weten van eene „officieele” verloving, mocht ze ook „officieus” Van Reelant de heerlijkste vooruitzichten hebben geopend. Zoolang de heer Van Berenvelt worstelde tegen de koortsachtige onrust, die hem na zijn ernstige ziekte kwelde, mocht men alleen aan hem denken. Adèle verlangde uitdrukkelijk, dat deze geheele zaak voor ieder, zelfs voor haar vader, een diep geheim zou blijven. Eerst, wanneer alle gevaar geweken was, wanneer haar vader volkomen gezond naar het ministerie zou teruggekeerd zijn, eerst dan mocht Van Reelant zijn aanzoek herhalen.

Deze had zich stipt naar het verlangen van Adèle gedragen. Tot nog toe waren de geruchten van zijne verloving in de Haagsche kringen door de feiten gelogenstraft. Men hield het er algemeen voor, dat de zaak mislukt was, en toen met den eersten April 1855 de benoeming van Van Reelant in de Staats-Courant verscheen, mompelde men van „une fiche de consolation”. De heer Van Berenvelt, die den jonkman geenszins tot zijn schoonzoon wilde verheffen, had ten minste gezorgd hem tot zijn opvolger te doen benoemen – en menigeen sprak met een diepzinnig gezicht over Van Reelants schitterende „carrière”.

Op deze wijze had de laatste zich buiten alle lastige bezwaren gehouden. Suze, die met korte tusschenpoozen, geregeld verscheen, en nooit naliet de grootste voorzichtigheid in acht te nemen, had hem nog van tijd tot tijd met vlagen van jaloezie gekweld. Daar hij genoodzaakt was haar zoo lang mogelijk om den tuin te leiden, nu hij door samenloop van omstandigheden dit overblijfsel van zijn verleden uit Osterwolde niet kwijt kon raken, had hij haar meer en meer opgedrongen, dat er van een huwelijk met Adèle geen sprake kon zijn. Zijn plan bleef Suze plotseling voor een voldongen feit te plaatsen, en, mocht zij dan tegenstribbelen, mocht zij de familie Van Berenvelt met hare aanspraken lastig vallen … hij zou zorgen, dat men daar voldoende ingelicht werd. Hij kon om harentwil zijne toekomst niet bederven. Soms dacht hij met zorg aan het oogenblik, dat zij hem rekenschap van zijne beloften zou vragen, maar hij besloot kalm en waardig den storm het hoofd te bieden.

In zijn voordeel bleef het, dat geen enkele Hagenaar het drama van Lindenstein kende – zelfs in Osterwolde was men nog niet volkomen op de hoogte. Voorts had men in Haagsche kringen weinig wetenschap van zijne betrekking tot mevrouw De Huibert. Suze had zich altijd zeer bescheiden naar den achtergrond teruggetrokken, en den meesten tijd met lezen en handwerken op hare kamers in het Westeinde doorgebracht. Mocht iemand door een toeval weten, dat Van Reelant soms des avonds bezoek had ontvangen van eene welgekleede dame, dan hechtte men daar zoo bijster veel gewicht niet aan. Men zou geene nadere inlichtingen hebben kunnen verkrijgen, bij Emile van Pommeren, fils. Deze was veel te goed opgevoed, om op zulk eene vraag te willen antwoorden en de oude huishoudster Anna hechtte meer aan Nederlandsche standaardpenningen dan aan praatjes met nieuwsgierige kwaadsprekers.

Intusschen gingen herfst en winter voorbij, maar verbeterde de toestand van den heer Van Berenvelt niet. Van Reelant bleef hem geregeld bezoeken, en van raad dienen. Allerlei medische adviezen werden gehoord. Ten slotte behield het gevoelen de overhand, dat de Baron de volstrekste rust moest in acht nemen. Gehechtheid aan zijn ambt had den hoogst achtenswaardigen man voortdurend doen vragen naar tal van zaken, die hem het hoofd vervulden en bezorgd maakten. Zeer moeilijk ging het, hem te overreden, dat hij op zijne hooge jaren en met zijne zwakke gezondheid niet meer in staat zou zijn het ambt van secretaris-generaal te vervullen. In de gure Februari-maand van 1855 kwam een lichte herhaling der oude kwaal den Baron nadrukkelijk waarschuwen. Toen nam hij een besluit. Hij vroeg zijn ontslag, en beval met volle overtuiging Van Reelant tot zijn opvolger aan. Van het voornemen der jongelieden had hij alleen een duister vermoeden ten gevolge eener zeer bescheiden toespeling door Van Reelant eens in het voorbijgaan gemaakt, maar later had hij er niet meer aan gedacht.

Alles werd naar zijn wensch geschikt. In de laatste week van Maart vertrok hij voor goed naar Claarberg, zijn heerlijk buitenverblijf aan den Bildtschen weg bij Utrecht, en onmiddellijk daarop volgde zijn eervol ontslag in de vleiendste en waardigste termen. De Koning schonk hem daarbij het commandeurskruis van den Nederlandschen leeuw, en ieder, die hem aan het ministerie of in de Haagsche kringen gekend had, betreurde het vertrek van een der braafste en invloedrijkste mannen uit de residentie.

Tusschen Van Reelant en Adèle was bepaald, dat er van hunne plannen niets bekend mocht worden, voordat de heer Van Berenvelt in duurzame beterschap toenam. En dit was nu ook door een wonderwerk, naar het scheen, zoo geworden. Vrij van alle beslommeringen, herademend door de volledige vrijheid en rust, was de Baron al in Mei zóó welvarend, dat hij bij wijlen zich voorstelde zijn ontslag te vroeg genomen te hebben. Daar de oude kracht en vlugheid van geest evenwel niet terugkwamen, verblijdde hij zich ten minste in zijne goede gezondheid. En nu begon Van Reelant zeer langzaam Adèle bij zijne beleefde visites op Claarberg aan haar woord te herinneren. Doch alles liep boven verwachting af. De heer Van Berenvelt had wel voor goed het plan opgegeven, om ooit weer practisch werkzaam te zijn, maar gaarne zou hij nog van tijd tot tijd zijn oud terrein eens terugzien. Dat zijne Adèle de echtgenoote zou worden van den hoogstbekwamen vriend, die hem opvolgde, was hem een aangename gedachte. Zoo zou hij voortdurend nog midden in den strijd leven, nog deelnemen aan alles, wat hem eenmaal het hoogste belang inboezemde. Hij zou bij aanhoudende beterschap den winter in Den Haag kunnen doorbrengen. En daarbij kwam, dat Adèle geen oogenblik aarzelde, toen hij haar vroeg, of zij van ganscher harte den man harer keuze liefhad.

Onder zoodanige omstandigheden was tot vreugde van alle in deze zaak betrokken partijen vastgesteld, dat de verloving tusschen den nieuwen secretaris-generaal en jonkvrouw Adèle van Berenvelt gedurende een feestelijken maaltijd aan een uitgelezen kring van familieleden en vrienden zou worden bekend gemaakt.

Van Reelant had lust luid te zingen, toen hij den weg naar huis insloeg. Maar dit zou kwalijk passen voor zulk een achtbaar man, als de secretaris-generaal van Buitenlandsche Zaken. Niet minder hoog sloeg zijn hart daarom van jubel. Weldra zou hij een der vermogendste ingezetenen uit de residentie worden; hij zag zich elken weg geopend, hij droomde zich elke hoogte bereikbaar, elken lauwer verkrijgbaar, elke overwinning behaalbaar, elke kroon beschikbaar. Eer- en zelfzucht zongen een triumflied in zijn liefdeloos, dor gemoed – hij had gewild en had gewonnen. Wat hij aan uiterlijke omstandigheden verplicht was, liet hij buiten rekening, ter zijde schuivend, dat de toevallige vriendschap tusschen zijn vader en den minister van Buitenlandsche Zaken den grond gelegd had voor zijn onverwacht en schielijk fortuin.

Hij gaf zich zelven liever de eer. Hij had met inspanning gearbeid, alleen zijn doel in 't oog gehouden, hij was geen voetbreed ter linker- of rechterzijde geweken; dus had hij de zege aan eigen kracht te danken. Zoo was de voorstelling van zaken naar Van Reelants opvatting. Van tijd tot tijd sloeg hij een trotschen blik om zich heen. Het trof hem, dat de Juni-zon zoo feestelijk op de boomen aan den Vijverberg fonkelde, en dat er een mantel van goud over den gevel van het huis der familie Van Berenvelt scheen uitgespreid. Boven zijn hoofd was de lucht zoo blauw, dat het een lust was om te zien. En bijna alle voorbijgangers, die hij ontmoette op zijn korten tocht naar de Hoogstraat, namen hunne hoeden af – de secretaris-generaal van Buitenlandsche Zaken was algemeen gezien en geëerbiedigd.

Met zich zelven en de wereld op den besten voet klom Van Reelant eenige minuten over twaalf de trap op van zijne bovenwoning. Even dejeuneeren, snel wat toilet maken, en dan tegen twee uren met de vigilante naar het station van den Hollandschen spoor, dat zou uitmuntend gaan. Over Rotterdam naar Utrecht, zou hij omstreeks halfvijf aankomen; het rijtuig van den Baron zou aan het station staan. Hij had nog tijd genoeg. Hij behoefde zich niet te haasten.

Er liggen geene brieven of papieren op hem te wachten in de voorkamer. Hij gaat naar zijne studeer- en kleedkamer, hij belt. Langs de binnentrap nadert langzaam de oude huishoudster, altijd geheel in 't zwart.

De groene portière beweegt zich. Anna treedt buigend binnen.

„Heb je mijn déjeuner klaar, Anna?”

„Ja meneer, onmiddellijk!”

„Goed!.. wacht even, Anna!”

„Ja, meneer!”

„Ik ben voor niemand thuis, als er gebeld wordt. En laat kwart voor twee een vigilant komen!”

„Ja, meneer!”

Een oogenblik later staat een klein tafeltje aan 't raam voor het ontbijt gereed. Anna zorgt er voor, dat aan haar heer niets ontbreekt – fijn tafellaken en servet, een malsche karbonade – voortreffelijk gebraden – versch brood en eene karaf met Saint-Emilion heeft ze bijeengebracht. Van Reelant neuriet nu een wijsje, dat hij op straat niet buiten de omheining zijner tanden durfde te doen gaan. Hij ziet met onuitsprekelijk plezier naar den tuin van zijn huisheer, den welopgevoeden Emile van Pommeren, fils, fournisseur de la Cour. De zon werpt stroomen van goud over de dichte kruinen van een paar stokoude pereboomen en een aantal perken met rozen, geraniums en goudsbloemen. De tuin is niet groot, maar zonnelicht heerscht er in de blakende almacht, en zwermen van witte vlinders drijven er op de gulden stralen langs de geurige kelken der bloemen.

Het gezicht in den tuin stemde zoo allervroolijkst, dat Van Reelant met buitengewoon plezier zijne karbonade aansneed, en zijn eerste glas wijn dronk. Met het vooruitzicht dien namiddag nog een zijner liefste wenschen vervuld te zien, wreef hij zich plotseling van louter blijdschap de handen. Hij zou een luiden kreet van jubel hebben willen uitschreeuwen, maar het gevoel zijner waardigheid, dat hem nooit in den steek liet, en daarenboven de deftige huishoudster, die beschuitjes, kaas en gember bracht, weerhielden hem.

„Anna! De vigilant kwart voor twee, niet waar?”

„Ja, meneer!”

„Laat niemand me storen! Ik heb nog wat te doen!”

„Ja, meneer! Heeft meneer nog iets noodig?”

„Dank je!”

„Nu, dan zal ik meneer maar goeie reis en veel plezier wenschen!”

„Dank je, Anna!”

Deftig als altijd ging de zwarte gedaante heen.

Van Reelant toeft nog een oogenblik aan het déjeuner. Haastig drinkt hij zijn laatste glas. Hij wil de noodige zorg wijden aan zijne kleeding, want het is heden een zeer gewichtige dag. Hij verdwijnt in zijn slaapvertrek.

Deze kamer was minder royaal en ruim, dan de overige vertrekken, eigenlijk niet veel meer dan eene vrij donkere alkoof, met eene enkele deur uitkomende in de studeerkamer. Van Reelant hing er jas en vest aan een kapstok en opende zijne linnenkast, om een fraai gestreken overhemd en eene witte das te kiezen. Weldra klaar, keert hij naar zijne studeerkamer terug.

Met een rauwen schreeuw, plotseling hem ontsnapt, blijft hij staan…

Vlak tegenover hem … verschijnt Suze.

Hare oogen schitterden van eene buitengewone aandoening. Haar gelaat straalt als van hemelsche vreugde. Zijn kreet vernemend, valt er een lichte schaduw over haar gelaat, en terwijl ze nader treedt, zegt ze met eene zachte, bedeesde stem:

„Heb ik je doen schrikken, Arnold?”

Van Reelant kampt tegen eene dier opwellingen van razende drift, die ook den verstandigsten man zouden kunnen bewegen, om een met eindeloos geduld opgetrokken gebouw van „speculatiën” door een enkelen slag te vernietigen. Maar hij herstelt zich in eene seconde. Hij glimlacht flauw, en, daar hij oogenblikkelijk geen enkel woord kan uiten, wijst hij op het overhemd en de das, die hij in handen heeft, alsof hij zeggen wilde: laat mij dit eerst wegleggen… Suze schijnt te herleven. De eerste uitdrukking van naamloos geluk keert terug. Zij vestigt een blik vol innige liefde op Van Reelant, terwijl deze met half gefronste wenkbrauwen naar de tafel loopt, en langzaam het overhemd ter zijde legt.

Suze kan haar verlangen, om te spreken, niet bedwingen. Zij nadert, en zegt zoo zacht en teeder mogelijk:

„Ik stoor je, Arnold! O, wees niet boos! Iets geheel buitengewoons, iets geheel onverwachts noodzaakte mij op dit uur te komen. Arnold!.. De Huibert is dood! Ik ben weduwe!”

Van Reelant bleef sprakeloos stilstaan. Oogenblikkelijk maakte zich een gevoel van hem meester, of hij eene Jobstijding vernomen had. Hij bewoog zich niet. Hij wilde kalm blijven. Er was geen tijd te verliezen.

Suze nadert hem vastbesloten. Zij legt haar linkerarm op zijn schouder en vervolgt:

„Zooeven kwam een brief uit Osterwolde. Onze oude meid, Kaatje Verschuur, die met onzen koetsier is getrouwd, heeft mij uit vriendschap en dankbaarheid altijd op de hoogte gehouden van wat er in Osterwolde voorvalt. De Huibert, die dagelijks door velden en bosschen trekt op zijne landgoederen in Hannover, heeft een val gedaan. Hij is van zijn paard gestort, is doodelijk gewond naar zijn huis vervoerd, heeft geen woord meer gesproken en is eergistermorgen overleden en … nu ben ik weduwe … weduwe, Arnold!”

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
03 temmuz 2017
Hacim:
260 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin, ses formatı mevcut
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre