Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Eene schitterende «carrière»», sayfa 9

Yazı tipi:

Verwonderlijk kalm, soms even glimlachend, volgde Betsy het stuk. André begon nu eigenlijk recht goed in te zien, dat zijne mythologische klucht een akelig middelmatig gewrocht was. Aan zijne zijde zag hij de slanke figuur van Betsy, en telkens ergerde hij zich over zijn geesteloos werk, als deze, hem met hare groote, mooie, blauwe oogen aanziende, de eene of andere opheldering vroeg. En terwijl Mars tevergeefs tegen Eroos streed op het tooneel, fluisterde André:

„Het stuk is maar een gelegenheidsstuk, juffrouw Muller! Ik hoop, dat u het genadig zal beoordeelen. Een eenvoudige gedachte, anders niet! De Goden vieren feest op den Olymp, en drinken zich een goddelijken roes. Zij bemerken niet, dat Eroos zich listig van hunne machtsattributen meester maakt. De dolle knaap steelt Zeus zijn bliksem af, neemt den drietand van Neptunus, helm en speer van Pallas, zwaard en schild van Mars. Toen hij nu zag, dat ze allen ontwapend waren, schoot hij den krijgsgod een scherpen pijl in de borst en leidde hem ter genezing naar zijne moeder Venus Amathusia…”

Hier werd André verhinderd voort te gaan door een driftig roepen van zijn naam.

Mars (Kees Tulk), Zeus (luitenant Van Houweningen), Pallas (mejuffrouw Willemien) en Eroos vragen hem souffleursdiensten, van welke zich te kwijten hij anders nooit in gebreke blijft.

Schielijk helpt hij de zaak in orde brengen, en begint telkens weer van nieuws Betsy ophelderingen omtrent zijne bedoelingen te geven.

„De schalksche liefdegod – voor wien men nooit genoeg op zijne hoede kan zijn, juffrouw Muller! – zegeviert dien dag over al de Olympiërs, en onderwerpt ieder met Zeus incluis aan zijne macht! Hij wil dezen zijn bliksem niet teruggeven, voordat al de goden de opperheerschappij zijner moeder hebben erkend. Mars wordt voor goed geketend tot groote blijdschap van Apollo en zijne negen zusters…”

„Komen al de Muzen op het tooneel?” – vraagt Betsy.

„Zoo'n groot personeel kan ik u niet aanbieden. Onze krachten zijn beperkt. Apollo treedt als vertegenwoordiger zijner zusters op… misschien had ik ongelijk niet aan Polyhymnia te denken…”

Betsy glimlachte zoo flauw, dat André het niet waagde haar zijne meening duidelijker te maken.

De gang van zaken op het tooneel vorderde alweer zijne tusschenkomst.

Het gold de hulde van al de Olympiërs aan Venus Cytheréa en een woedenden aanval van Hera (mejuffrouw Jans) op Zeus. De houding, de standen, de gebaren der vertooners lieten veel te wenschen over, en André moest lange pooze al zijne oplettendheid wijden aan de repetitie. Betsy, die louter uit nieuwsgierigheid op verzoek van Suze gekomen was, scheen de zaak niet onaardig te vinden; terwijl hare zuster, enkel uit beleefdheid voor de meisjes De Milde verschenen, met groote inspanning den gedurig terugkeerenden lust tot geeuwen onderdrukte.

Na eenige moeite, na eenig over- en weerspreken, kwam eindelijk dit tooneel tot zijn eisch, en ging men verder.

André zette zich haastig weer aan Betsy's zijde, en fluisterde opnieuw:

„Nu komen we tot een conflict. Hera wil niets van Eroos' pretentiën weten, maar Zeus trekt partij voor den knaap, omdat hij als oppergod verplicht is een goed exempel te geven, en zijn woord te houden. Pallas verschijnt als bemiddelaarster. Op haar stuiten al de pijlen van Aphrodite's zoon af – zij stelt voor in dezen twist de scheidsrechterlijke uitspraak op te dragen aan Phoebus Apollo (mejuffrouw Roza) en de negen Muzen. Met algemeene stemmen aangenomen. Apollo velt het volgend vonnis: Hera, Aphrodite en Pallas zullen gezamenlijk de wereld regeeren, Zeus, Mars en Apollo voeren hare bevelen uit. Inzonderheid wordt aan Mars opgedragen al zijne dienaars onder eene dure verplichting te stellen – de uitsluitende hulde aan Eroos en Aphrodite. En nu verloopen er op een machtwoord van Zeus twee duizend jaren in ééne seconde … de onsterfelijke Olympiërs kennen geen tijd. Chronos is lang overleden…”

André kon het niet verder brengen met zijne toelichtingen, want hij werd door een koor van stemmen in de rede gevallen.

Hij zelf moest op het tooneel verschijnen in zijne rol van Hermes, den welbespraakten kleinzoon van Atlas, den boodschapper van goden en menschen.

Het scheen, dat André aarzelde.

Trok Betsy's tegenwoordigheid zijne aandacht af van het door hem zelf geschreven spel? Wilde hij ongaarne zijn zetel aan hare zijde verlaten, of vreesde hij zich belachelijk te maken op het tooneel?

„Hier zullen we de repetitie maar sluiten!” – riep hij met luide stem. – „Wat er nu komt, is altemaal voor mij, en ik ken mijn rol natuurlijk…”

Alle stemmen verhieven zich tegen dit voorstel.

André moest zijne rol vervullen; hoe zouden de anderen weten, wat zij in het slottooneel te doen hadden?

Daar was niet veel tegen in te brengen – André moest spelen.

Betsy zei lachend, dat ze nieuwsgierig was naar het slot, en hierop verscheen André onder de artisten ten tooneele. Het bleek nu, dat hij aan den hoogen raad der Goden verslag had te geven omtrent een gewichtig feit, in Nederland voorvallend den 12den October 1854. Dan zou een dappere zoon van Mars, die in 1831 als vrijwillig schutterofficier aan den tiendaagschen veldtocht deelnam, die zich daartoe met heldhaftige zelfopoffering uit de armen zijner jeugdige gade had losgescheurd, zijne zilveren bruiloft vieren. Nu volgde de historie van 's heeren De Mildes vrijaadje en huwelijk, zeer uitvoerig naar authentieke bronnen bewerkt. Ten slotte werd nog eene ovatie der onsterfelijke Olympiërs aan de zilveren bruid en bruidegom ingelascht, waarbij ieder onsterfelijke met gelukwenschen en verrassingen naar den voorgrond kwam, en alles zich oploste in een „combat de générosité” tusschen Aphrodite en Mars. Beide hemelingen verklaarden, dat de zilveren bruigom zijn of haar allergetrouwste dienaar in Nederland mocht heeten, waarop Hera en Pallas als hoogste autoriteiten van den Olymp het pleit beslisten door te verzekeren, dat de zilveren bruigom gedurende vijf en twintig jaren „de allergetrouwste dienaar” der Cythereïsche Venus geweest was.

Zoodra de repetitie afgeloopen was, zorgden de beide oudste De Mildes, dat al de sporen ervan verdwenen. Mevrouw De Huibert oordeelde het een geschikt tijdstip om te gaan, maar Kee en Jans kwamen haar op de gulste manier overstelpen met uitnoodigingen, om een „boterhammetje” te blijven eten. Willemien opperde het plan juffrouw Muller ook eens te doen repeteeren op de piano. André sprak er met geestdrift over, en Betsy liet zich verbidden. Toen Betsy zich voor de ouderwetsche piano neerzette, zweeg ieder, zelfs de luidruchtige Van Houweningen onthield zich van schaterlachen.

André plaatst zich naast het jonge meisje, en staart met kwalijk onderdrukte bewondering naar de kunstenares, die begint het gebrekkige werktuig tot een nieuw leven te doen ontwaken. Betsy vergeet het gezelschap, en draagt een paar schoone muzikale gedachten voor. Een glimlach beweegt hare lippen – een vonk van geestdrift tintelt in haar oog. Oningewijden mochten misschien de fijnheid en zekerheid van haar spel niet naar waarde kunnen beoordeelen, allen luisterden met eerbiedige stilte. André is opgetogen. De tonen van het klavier dringen in zijn hart als eene tooverhymne, die hem opheft naar een fantastisch Eden, waar alles schittert van kleur, alles ademt van geur, alles jubelt van lust. Een dorst naar het oneindig Schoone en Verhevene doordringt zijn gemoed – zijne ademhaling versnelt zich, een traan begint in zijn oog te parelen…

Daar zwijgt de muziek. Allen komen om strijd Betsy bedanken. André blijft ter zijde staan. Toen zij even naar hem omzag, straalde uit zijn vochtig oog zooveel bewondering, dat zij schielijk het hoofd wendde, en met een vluchtig blosje de al te luidruchtige hulde der heeren Tulk en Van Houweningen beantwoordde.

De deur der tuinkamer wordt voorzichtig geopend.

De heer De Milde vraagt op nederige wijze vergunning, of hij even mag binnenkomen? Daar werd zoo mooi … zoo beeldig mooi gespeeld, dat hij nieuwsgierig geworden was, en, als de dames en heeren het niet kwalijk namen, dan… Kee, Jans en Willemien komen hem te gemoet in feestelijke stemming alsof de bescheiden lachende man reeds zilveren bruigom was, en stellen hem voor aan den jongen Van Houweningen, den eenige, die hem onbekend is. De heer De Milde, op het deftigst gedost in 't zwart met zijne glanzigste satijnen sjaaldas en schitterendste diamanten speld, gaat daarna vol drukte juffrouw Muller voor de kostelijke muziek danken, en roept als in één adem:

„En wat zullen de dames en heeren gebruiken … Rhijnschen wijn of rooden wijn… Jans! Schenkt niemand hier in?”

Kluchtig bijna van bewegelijkheid wipte hij weg, en kwam terstond terug met mama De Milde, die op hare beurt gevolgd werd door eene knappe kamermaagd – deze laatste belast met eene eerbiedwekkende hoeveelheid flesschen, karaffen en glazen. De vrouw des huizes was even deftig gekleed als haar man in eene zwierige, maar door vetvlakken ontwijde, grijze japon, en had hare prachtigste muts met splinternieuwe azuurkleurige linten opgezet. Druk sprekend boog zij voor het gezelschap op ouderwetsche, stuipachtige wijze, en ving zij onmiddellijk aan iedereen te bedienen.

De gezelligheid nam nu hand over hand toe. Vroolijkheid blonk uit ieders oog. De jongejuffrouwtjes Roza en Louise, die weer volop mochten spreken, daar papa en mama waren binnengesmokkeld, draafden in 't rond met flesschen wijn en weerden zich dapper door inschenken. De heeren Tulk en Van Houweningen maakten fatsoenshalven een klein ziertje het hof aan Kee en Jans, die de echo's der tuinkamer wakker riepen met haar giggelend gebabbel. De heer De Milde, volkomen tevreden over „quantiteit” en „qualiteit” der ververschingen, zette zich aan de tafel naast mevrouw De Huibert, om recht op zijn gemak over allerlei Haagsche familiën en historiën van vroegeren datum te keuvelen. Zoodra Suze toevallig genoopt werd een oogenblik in den kring der De Mildes door te brengen, was het bijna zeker, dat zij met den ouden heer een levendig gesprek aanknoopte. Deze laatste was op de hoogte van heel het Haagsche leven uit vroeger of later tijd. Suze stelde het meest belang in familiën met aristocratische namen, en de heer De Milde gaf zoo uitvoerig verslag over allerlei levensbijzonderheden van Haagsche grooten, alsof hij dagelijks hun drempel betrad.

Bij de ouderwetsche piano was een gezellig hoekje der tuinkamer, daar men er zich in de onmiddellijke nabijheid der gepoeierde heeren en dames van het behangsel op een deftigen leunstoel neerzetten en het geheele vertrek overzien kon. Toevallig misschien had Betsy, na de levendige „ovatiën” haar met geestdrift gebracht, zich op dien fauteuil neergezet, om aan al te luide lofredenen te ontkomen. Minder toevallig mocht het genoemd worden, dat André zich op het pianostoeltje plaatste, om met haar een afzonderlijk gesprek bijna onder vier oogen aan te knoopen. Bijna onder vier oogen, want mevrouw De Milde bemoeide zich uitsluitend met de versnaperingen, die nu niet alleen in vloeibaren staat, maar ook in den vasteren vorm van boterhammen met zalm of gehakt werden aangeboden. Suze verdiepte zich met den „ouden heer” steeds verder in de genealogiën van Voorhout en Vijverberg. Roza en Louise wijdden al hare studie aan de „sandwiches”, en de beide oudsten, Kee en Jans, hadden alleen oogen voor hare broeders-acteurs, die zoo talentvol de rollen van Zeus en Mars vervulden.

Zoo stond het André vrij met Betsy eene lange pooze te spreken … bijna onder vier oogen!

Bijna … want wat verder ter zijde bij de deur der suite staat Willemien, geheel alleen, door niemand bespied, aan zich zelve overgelaten. Zij heeft zich meester gemaakt van de „Oprechte Haarlemmer”, die Zondags op de piano blijft zwerven. Zij leunt tegen den wand en houdt de krant uitgespreid, zoodat niemand een blik op haar gelaat kan werpen.

Arme Willemien! Zij zou in André's tooverkluchtspel de rol van de godin der wijsheid vervullen, en nu moest ze zich met alle macht bedwingen geene dwaasheid te doen. Zij zag door haar „Haarlemmer” heen de schitterende oogen van den jonkman, terwijl hij Betsy fluisterend toesprak over den betooverenden invloed der muziek – terwijl hij duidelijk hoorbaar zeide: – „Nu ik u heb hooren spelen, juffrouw Muller! is het mij of ik een nieuw gezang ken, dat ik in mijn hart moet bewaren!” – terwijl eenige oogenblikken later Betsy hem toch doodeenvoudig verzocht haar telkens niet zoo deftig „juffrouw” Muller te noemen…

Arme Willemien! Zij volgde dit gesprek, 't welk duidelijk verried, hoe de harten der beide jongelieden met half onbewuste sympathie, half bewuste genegenheid elkander begonnen tegen te kloppen … en niemand lette op haar bitter verdriet, op hare wanhoop… Zij had het luid willen uitschreeuwen: – „André is een bedrieger!” – maar zij durfde niet, want het was eigenlijk niet eens waar… André had nooit tot haar met zooveel uitdrukking, zoo eerbiedig, zoo nederig gesproken…

Het was niet, om uit te houden…

Snel en onhoorbaar opent zij de deur der suite, en trekt zich in de duisternis terug, om luid weenend op eene sofa neer te vallen.

Arme Willemien! Niemand merkte het op, niemand miste haar. Het geheele gezelschap koutte, lachte en schertste, terwijl bittere tranen van spijt haar langs de magere wangen biggelden…

NEGENDE HOOFDSTUK.
De Secretaris-generaal ad-interim

Sinds het voorjaar van 1854 was er zeer veel veranderd bij het besturend personeel aan 't ministerie van Buitenlandsche Zaken.

Baron Van Berenvelt, de door ieder hooggeschatte secretaris-generaal, was door een lichten aanval van beroerte getroffen. In Den Haag leefde zeker niemand, die bij de meest uiteenloopende kringen der maatschappij zoo algemeen gezien was. Met groot genoegen hoorde men, dat de toestand van den achtenswaardigen man niet hopeloos scheen. Langzaam herstellende keerde hij in het begin van September van zijne villa bij Utrecht terug. Freule Adèle had haar vader gaarne langer buiten willen houden, zijn eigenaardige toestand maakte dit evenwel niet raadzaam.

De secretaris-generaal hing met hart en ziel aan zijne betrekking. Zoodra hij zich wat beter gevoelde, wilde hij weten, hoe de zaken aan het ministerie stonden. Zijn hoofd was gelukkig helder, maar zijne groote bezorgdheid voor zijne ambtelijke bezigheden maakte hem onrustig. De minister had de tijdelijke waarneming zijner „functiën” aan den referendaris Van Reelant opgedragen. Deze laatste was daardoor bijna onmisbaar voor den heer Van Berenvelt geworden. Voortdurend had de uiterst beleefde referendaris zich kleine uitstapjes naar Utrecht getroost. Toen de familie zag, dat de heer Van Berenvelt na de bezoeken van den referendaris voortdurend kalmer en rustiger werd, kon men bij aanhoudende beterschap den ijverigen secretaris-generaal niet langer tegenwerken. Hij wilde volstrekt naar Den Haag terug, dan kon hij Van Reelant dagelijks raadplegen. Hij beloofde aan zijne dochter Adèle, dat hij verstandig genoeg zou wezen, om niet onmiddellijk naar het ministerie terug te gaan; hij verlangde alleen in de nabijheid te zijn; hij klemde zich met beide handen aan den zetel van secretaris-generaal. Bijna een heel leven lang had Baron Van Berenvelt, schijnbaar onopgemerkt, maar des te vruchtbaarder en invloedrijker gearbeid. Hij werd bij de verschillende staatkundige partijen als een hoogst bekwaam en schrander man geacht. Dat zijne noodlottige ziekte hem ongeschikt zou kunnen maken voor bezigheden, die hem allengs dierbaar en noodzakelijk waren geworden, liet hij zich door niemand opdringen.

Zoo was het geschied, dat Van Reelant nu al vijf maanden de betrekking van secretaris-generaal ad-interim vervulde. Aan het ministerie heerschte daarover in het geheim de grootste ontevredenheid. Ieder wist, dat Van Reelant een witten voet had bij den minister. Men durfde zich daarom niet openlijk verzetten tegen zijn bestuur. Met de uiterste nauwkeurigheid en de overdrevenste zorg waakte de nieuwe man, een groot jaar nog maar werkzaam aan het ministerie, over de plichtsbetrachting van ambtenaren, die er sedert jaren den eentonigen gang der dagelijksche werkzaamheden volgden. Het geheele ministerie was in rep en roer, sedert Van Reelant voorloopig de plaats van den heer Van Berenvelt bekleedde. Hoogere en lagere ambtenaren gehoorzaamden morrend aan allerlei nieuwe voorschriften, inbreukmakend op hunne vrije beweging.

De secretaris-generaal ad-interim verscheen met klokslag van tien uur op het ministerie. Daar de minister des zomers altijd eenige weken in Gelderland toefde, was het practisch beleid van zaken sinds primo September in Van Reelant's handen. Zoodra hij zijne kleine, nette kamer heeft bereikt, stelt hij een onderzoek in naar de ambtenaren, en vraagt hij wie afwezig is. De heeren fluisteren elkander toe, dat hij eene lijst nahoudt van absenten en telaatgekomenen; menigeen heeft zich overtuigd, dat die lijst bestaat, als de secretaris-generaal ad-interim hem doet roepen, en op koud-beleefden toon verzoekt, aan het ministerie de eer zijner tegenwoordigheid in 't vervolg wat vroeger te willen gunnen.

Geen aangenamer oogenblik van den dag voor al de levende zielen op het ministerie dan des middags te kwart na twaalf. Dan gaat Van Reelant voor een kwartier, een half uur of langer, „confereeren” met den uiterst langzaam herstellenden Baron Van Berenvelt. Nadat deze laatste in Den Haag en zijn huis op den Vijverberg was teruggekomen, bleek het duidelijk, dat hij te veel van zijne krachten gehoopt had. Een gevoel van uitputting en lichte duizelingen kwelde hem, zoodat volstrekte rust noodzakelijk was. Alleen een kort gesprek met zijn voorloopigen plaatsvervanger was alles, wat men hem konde toestaan. En toch verlangde de heer Van Berenvelt niet sterker naar den dag, waarop hij, geheel hersteld, zijn zetel in het ministerie weer zou mogen bezetten, dan al de ambtenaren hoog en laag, van den „chef de cabinet” tot aan den nederigsten „boute-feu”.

Terwijl Buitenlandsche Zaken aldus zuchtten onder de afwezigheid van den algemeen beminden secretaris-generaal, gebeurde het op den middag van 13 October 1854, dat wederom stipt kwart na twaalf de bel klonk in de kamer van zijn plaatsvervanger.

Bij het binnentreden van den bode vroeg van Reelant:

„Is meneer De Witt gekomen?”

„Nog niet, meneer!”

„'t Is wel! Ik zal binnen een kwartier terug zijn! Laat de tafel in orde brengen!”

De bode knikte.

Een paar borden, een witte porseleinen kop verrieden, dat Van Reelant uit vurigen dienstijver nog altijd zeer eenvoudig „dejeuneerde” in zijne kamer.

De bode wilde juist aan meneer Van Reelant mededeelen, dat het hard regende, doch toen hij zag, dat de nette meneer met de nette zwarte jas en blinkenden, zwarten hoed een zoo mogelijk nog netter zwartzijden regenscherm ter hand nam, zweeg hij. Buitengewone beleefdheid was overbodig met dezen norschen heer, die altijd op denzelfden hoogen toon sprak, en nooit glimlachte.

Van Buitenlandsche Zaken naar den Vijverberg is maar eene kleine wandeling, en toch woelde er eene lange reeks van allerlei gedachten door Van Reelant's hoofd. Naar de lucht opziende boven de vervallen gebouwen van het oude stadhouderlijke kwartier trof hem de grauwe kleur der schielijk door het zwerk voortjagende wolkstapels. De westenwind woei soms boven de Gevangenpoort een klein plekje open, waardoor vriendelijk blauw schitterde, maar de zon bleef achter een dicht floers verborgen, en de hardnekkige najaarsregen viel ongestoord. De pannen en de muren glommen van het neerstroomend vocht; de keien op het Buitenhof en de Plaats spiegelden elk voorwerp met bijzondere nauwkeurigheid af; de plassen tusschen de steenen ontvingen de scherpe regenstralen onder opborrelend spatten. De felle wind rimpelde de oppervlakte van den Vijver, en joeg de eenden, die met luid gekwaak wegzwommen, onder de beschermende schaduwen van het eilandje. Alleen de zwanen dreven trouw en statig naast elkander over den bewogen waterspiegel, en gaven om wind noch regen.

Van Reelant poogde zich onder zijne parapluie voor nat worden te bewaren, maar achtte evenmin op de guurheid van den regenachtigen Octoberdag. Hij dacht aan vrij wat belangrijker onderwerpen. Het toeval had gewild, dat hij plotseling geroepen werd tot waarneming der „functiën” van secretaris-generaal. Men moest erkennen, dat hij er niet mee schertste. De minister had hem zijn volle vertrouwen geschonken, en de Baron Van Berenvelt zou geen vier en twintig uren hebben kunnen doorbrengen zonder hem te raadplegen. Met tooverachtige snelheid was hij zoo hoog gestegen, waren zijne vurigste wenschen verhoord. Hij had geene moeite, geene inspanning gespaard – dat was waar. Niemand twijfelde meer aan zijne hooge achtenswaardigheid, aan zijne diplomatische bekwaamheid; het naijverige Haagsche publiek, zoo wantrouwend jegens vreemdelingen, roemde hem reeds als een zijner edelste sieraden. De voorzichtige praktijk van zwijgen had hem bemind gemaakt bij al de deftige en invloedrijke heeren; zijn trouw kerkbezoek en zijne nette handschoenen hadden het hart der oude, aanzienlijke dames gewonnen. Om de jongeren van beide sexen bekreunde hij zich minder, en toch was het opmerkelijk, dat ook dezen nog nimmer lust gevoeld hadden met Van Reelant te schertsen. Ieder hield het er nog steeds voor, dat hij zeer „serieus” was, en zeer „serieus” bleef.

Hij had met buitengewonen ijver alles bestudeerd wat tot zijn ambt in verband stond. Hij gaf alleen „advies”, wanneer het door een zijner chefs gevraagd werd, maar dan zorgde hij er voor iets buitengewoons te kunnen zeggen. Gedurende den vorigen winter was hij aan het Hof voorgesteld, en sedert dat tijdstip bestond er geene familie uit de oude Haagsche aristocratie, of uit het corps diplomatique, welke hem niet onder hare meest gezochte gasten telde. Van Reelant was, om zijne eigen uitdrukking te gebruiken, volkomen „gelanceerd” in de beste Haagsche kringen; zijne betrekking was eervol; hem ontbrak niets dan … fortuin. En daar het zijne door den eigenaardigen gang van zaken verbrokkeld was, betaamde het hem ieder verstandig middel aan te grijpen, om het weder op te bouwen.

Zou Adèle van Berenvelt hem daartoe hare hand willen bieden? Hij twijfelde er niet aan, wanneer de omstandigheden bleven medewerken. Tijdens de laatste vijf maanden had hij groote vorderingen gemaakt. De familie Van Berenvelt had zijn trouwen ijver nimmer tevergeefs op de proef gesteld. Adèle toonde zich dankbaar, en behandelde hem als een goed, oud vriend. Zij raadpleegde met hem in alles, waar het op het belang en de gezondheid van haar vader aankwam. Dikwijls hadden zij zonder eenige getuigen noch eenigen schroom familiaar als broeder en zuster gesproken. De afstand tusschen beiden was aanmerkelijk ingekrompen. Zij hadden te zaam den hulpbehoevenden lijder verpleegd in het begin zijner plotselinge ongesteldheid. Adèle had nimmer op Van Reelant's tegenwoordigheid of goeden raad behoeven te wachten – hij had zich zoo onontbeerlijk gemaakt als een ijzeren wil en een bedachtzame tact vermochten. Reeds was het hem gelukt den Baron op kiesche wijze zijn oogmerk te doen vermoeden, en terstond bleek het hem, dat zijne kansen uitmuntend mochten genoemd worden.

Adèle sprak met gulle hartelijkheid en zonder eenige gedwongenheid, als zij saam onder vier oogen waren. Zijne eerbiedige hoffelijkheid stiet haar nooit tegen de borst; zij had er niet aan gedacht hem het stilzwijgen op te leggen. Evenwel scheen het hem nog zeer moeilijk te bepalen, of hare vriendelijke genegenheid ooit tot een dieper, een inniger leven zou ontwaken, of hij het hart zou winnen van een zoo fier, zoo onafhankelijk, denkend meisje, als Adèle… Hem ergerde het daarbij 't meest, dat hij zelf zoo weinig durfde wagen uit vrees alles met één slag te bederven.

Toen hij bij Baron Van Berenvelt aanschelde, trad er eene dame de stoep op, voor wier parapluie hij beleefd ter zijde ging, terwijl hij deftig groette. Zij droeg een uiterst eenvoudig kostuum, maar zag er bekoorlijk uit met hare lange, donkerblonde krullen en schrandere oogen. Het was de pianojuffrouw van freule Albertine; hij had haar meermalen in het voorbijgaan ontmoet, maar vereerde zijne oude kennis Betsy Muller Belmonte alleen met een stijf knikje. Bij het binnentreden liet hij haar voorgaan, en verloor haar oogenblikkelijk uit het oog. De lakei bracht hem met alle mogelijke bewijzen van eerbied naar de studeerkamer van den Baron.

Gedurende zes weken verscheen Van Reelant telken morgen op hetzelfde uur bij den heer Van Berenvelt. Zijn bezoek werd met hetzelfde ongeduld verwacht als de visite van een aanzienlijk arts. De Baron worstelde tevergeefs tegen zwakheid en lusteloosheid. De uiterste kalmte en de volmaaktste rust alleen konden hem genezen. De zorg over den gang van zaken aan het ministerie scheen grootelijks verminderd, sedert hij weer in Den Haag gevestigd was. Zeer langzaam kwam er eene kleine verbetering in zijn toestand. Zijne dochter waakte angstig over hem, en was gewoon Van Reelant voor zijn vertrek ieder morgen eenige minuten op te houden, als huisgenooten doen, die hun dokter in 't geheim naar den toestand van een geliefden zieke vragen. Freule Adèle haalde dien morgen Van Reelant persoonlijk af uit de studeerkamer van haar vader. Zij bracht hem naar het kleine salon bij de serre. Zoodra zij binnentraden, vroeg ze bezorgd:

„En hoe vind je papa van morgen, Van Reelant?”

Al lang had freule Adèle het deftige „meneer” weggelaten, terwijl hij zelf nog aarzelde tusschen het even deftige „freule”, zooals hij gewoonlijk placht te zeggen, of het meer intieme „Adèle”, dat hij zich maar bij uitzondering veroorloofde. Hij haastte zich zeer ernstig te antwoorden:

„Van morgen wat gedrukt … maar in het algemeen gaan we toch langzaam vooruit!”

Adèle vestigde hare fonkelende, zwarte oogen met eene uitdrukking van angst op Van Reelant's gelaat, en zei haperend:

„Is dat wezenlijk je eigen overtuiging, Van Reelant?”

„Ja, freule Adèle! Uw papa gaat vooruit, al is het zeer langzaam, zeer langzaam! Zijn eenige kwaal is nu eene moreele – hij is niet verstandig genoeg, om zijn volkomen beterschap kalm af te wachten!”

„Die lieve papa! O, ik kan het soms niet uithouden van angst … als de beterschap eens niet doorging, als…”

„Maar de beterschap gaat door! 't Is nu alleen nog een quaestie van tijd. Meneer Van Berenvelt is volkomen gerust over den gang van zaken aan het ministerie, en dit is een groote stap tot den vrede … wij zullen hem redden…”

„We zullen hem redden, als ieder mij maar trouw helpt. Ik mag immers op je rekenen, Van Reelant?”

Adèle strekte hare sneeuwwitte handen uit, en legde die op Van Reelants rechterarm.

Zij waren zonder eenige plichtplegingen naast elkander op eene sofa gaan zitten.

Van Reelant werd bleek, en haalde diep adem.

Zijne scherpe stem dwingende tot den zachtsten, hartelijksten klank antwoordde hij:

„Je kunt stellig op me rekenen, Adèle! Nu en altoos … altoos…”

Freule Van Berenvelt ergerde zich niet over den gemeenzamen toon. Zij hadden te zaam al zooveel zorgen gedeeld. De hulpvaardige vriendschap van den even voorkomenden als edelmoedigen jonkman stemde haar zeer gunstig ten zijnen opzichte. Zoodra zij met hem sprak, week het gevoel van eenzaamheid en verlatenheid, dat haar telkens overstelpte, als zij aan den toestand van haar armen vader dacht. Een hartelijk woord van Van Reelant was haar altijd welkom. Zachtkens nam zij hare handen van zijn arm, en fluisterde:

„O, ik wist het wel! Je blijft onze trouwe vriend, Van Reelant!”

De deur van het salon werd geopend. Een lakei riep:

„De heer Gronovius!”

Tot groote ergernis van den secretaris-generaal ad-interim trad nu de beroemde heer Gronovius met zijn kaal hoofd, blozende wangen en talrijke „decoratiën” binnen. De jongelui waren opgestaan, en bogen voor den achtenswaardigen vertegenwoordiger des Nederlandschen volks. Hij zag er zeer indrukwekkend uit met zijne plechtige, zwarte jas, in wier knoopsgat alleen een zeer klein deel zijner welverdiende lauweren prijkte. Hij begon aanstonds te spreken, en drukte in zijne stem de meewarige belangstelling uit van een groot man, die zich bewust is eene buitengewone oplettendheid aan zijne vrienden te bewijzen:

„Hoe vaart u freule? Bonjour, Van Reelant! Juist voorbijkomende, wil ik niet mankeeren even in persoon naar mijn besten vriend Van Berenvelt te informeeren! We hebben het ontzettend druk in de Kamer vandaag, maar … enfin, hoe gaat het hier?”

Het gezelschap was blijven staan. Adèle antwoordde beleefd, en verzocht den „grooten” man te gaan zitten.

„Pardon, freule! Ik moet onmiddellijk weer naar de Kamer! Als ik maar hoor, dat het vooruit gaat met Van Berenvelt, ben ik tevreden! Geen nieuws, Van Reelant?”

„Niet van belang, meneer Gronovius? Weet u iets?”

„Bagatellen, anders niets! Het Belgisch gouvernement heeft mij commandeur van de Leopoldsorde gemaakt…”

„Mag ik u feliciteeren…”

„Dank je! Niets bijzonders! En als alles goed gaat, kan Van Berenvelt dus over veertien dagen weer op het ministerie zijn, niet waar?”

„Wij hopen het allen!”

De heer Gronovius behield gaarne „voeling” met Buitenlandsche Zaken. Hij wist nu alles, wat hij weten wilde, en mocht zijn plicht als volksvertegenwoordiger geene seconde meer verzuimen.

Toen hij afscheid nam, klonk de stem van den lakei opnieuw:

„Graaf Tchitchikoff!”

Gronovius vloog haastig heen, en de Russische attaché vertoonde zijne rozige, gerimpelde trekken en zijne dunne, zwarte hairen, langs voorhoofd en wangen naar de fraaiste „symmetrie” gladgestreken. Hij boog met groote plechtigheid, en sprak ratelender dan eene Friesche klok, waarvan men de gewichten ophaalt, in voortreffelijk Fransch:

„Ik kom eens hooren naar meneer den Baron? Beter, niet waar? Charmant! En nu, zullen we het genoegen hebben freule Van Berenvelt van avond bij de groote repetitie te zien?”

„Onmogelijk, mijn waarde Tchitchikoff! Ik ga niet uit, voordat papa hersteld is! Het spijt me…”

„Au désespoir, freule! We zullen mevrouw Van Olmen als uwe doublure moeten doen optreden! Dat kan nu niet anders! De zaken marcheeren uitstekend! De representatie zal succes hebben! En we hopen vurig, dat u van de partij zal zijn bij de tweede representatie!”

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
03 temmuz 2017
Hacim:
260 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin, ses formatı mevcut
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre