Raji Boek Vier

Abonelik
0
Yorumlar
Parçayı oku
Okundu olarak işaretle
Raji Boek Vier
Yazı tipi:Aa'dan küçükDaha fazla Aa

Raji

Boek vier: Het Huis van de westenwind

door

Charley Brindley

charleybrindley@yahoo.com

www.charleybrindley.com

vertaald door

Leen Vermeersch

Fool Stop vertaling en correctie

www.foolstop.be

Omslagontwerp door

Charley Brindley

© 2019

Alle rechten voorbehouden

© 2019 Charley Brindley, alle rechten voorbehouden

Gedrukt in de Verenigde Staten van Amerika

Eerste uitgave februari 2019

Dit boek is opgedragen aan

Richard en Rubye Brindley

De boeken van Charley Brindley

zijn vertaald in 22 talen:

Italiaans

Spaans

Portugees

Frans

Nederlands

Turks

Chinees

Oekraïens

Hongaars

Bulgaars

Arabisch

Servisch

Japans

Indonesisch

Duits

Bengali

Roemeens

Grieks

Pools

Afrikaans

Koreaans

en

Russisch

De volgende boeken zijn verkrijgbaar als audioboek:

Raji, Boek een (in het Engels)

Raji Boek twee (in het Engels)

Casper’s Game (in het Engels)

Dragonfly vs Monarch, Boek een (in het Engels)

Dragonfly vs Monarch, Boek twee (in het Engels)

Do Not Resuscitate (in het Engels)

The Last Mission of the Seventh Cavalry (in het Engels)

Hannibal’s Elephant Girl, Boek een (in het Russisch)

Henry IX (in het Italiaans)

Ariion 23 (in het Chinees)

Qubit’s Incubator (in het Engels)

Hannibal’s Elephant Girl, Boek Twee (in het Engels)

Sea of Sorrows (in het Engels)

Andere boeken van Charley Brindley

1. Oxana’s Pit

2. The Last Mission of the Seventh Cavalry, Boek een

3. The Last Mission of the Seventh Cavalry, Boek twee

4. Raji, Boek een: Octavia Pompeii

5. Raji, Boek twee: De academie

6. Raji, Boek drie: Dire Kawa

7. Hannibal’s Elephant Girl, Boek een

8. Hannibal’s Elephant Girl, Boek twee

9. Cian

10. Ariion XXIII

11. De laatste plaats in de Hindenburg

12. Dragonfly vs Monarch, Boek een

13. Dragonfly vs Monarch, Boek een

14. The Sea of Tranquility 2.0 Boek een: Exploration

15. The Sea of Tranquility 2.0 Boek twee: Invasion

16. The Sea of Tranquility 2.0 Boek drie

17. The Sea of Tranquility 2.0 Boek vier

18. The Rod of God, Boek een

19. Sea of Sorrows, Boek twee van The Rod of God

20. Do Not Resuscitate

21. Henry IX

22. Qubit’s Incubator

23. Casper’s Game

Non-fictie

24. Seventeen Steps to becoming a Successful Sphynx Breeder

25. Ten Things I Hate About Your Book

Binnenkort verkrijgbaar

26. Dragonfly vs Monarch: Boek drie

27. The Journey to Valdacia

28. Still Waters Run Deep

29. Ms Machiavelli

30. Ariion XXIX

31. Hannibal’s Elephant Girl: Boek drie

Zie achteraan dit boek voor meer informatie over de andere boeken.

Noot van de vertaler

De volgende boeken worden vermeld:

 De druiven der gramschap, vertaald door Alice Schrijver (Uitgeverij L. J. Veen Klassiek, 2013)

 Alice in Wonderland, vertaald door Alfred Kossmann, 1947

 Don Quichot, vertaald door Barber van de Pol (Uitgeverij Athenaeum, 2011)

 Schateiland, vertaald door Boukje Verheij, Yge Foppema en Lev Mordegaai (Uitgeverij Solo, 2002)

 De fabels van Aesopus, vertaling www.latijnengrieks.com

Inhoud

Chapter One

Chapter Two

Chapter Three

Chapter Four

Chapter Five

Chapter Six

Chapter Seven

Chapter Eight

Chapter Nine

Chapter Ten

Chapter Eleven

Chapter Twelve

Chapter Thirteen

Chapter Fourteen

Chapter Fifteen

Chapter Sixteen

Chapter Seventeen

Chapter Eighteen

Chapter Nineteen

Chapter Twenty

Chapter Twenty-One

Chapter Twenty-Two

Chapter Twenty-Three

Chapter Twenty-Four

Chapter Twenty-Five

The End

Hoofdstuk een

Ik keerde terug naar Birma op een tropische ochtend in juni 1941. Ik werkte als scheepsjongen op het veeschip Katanga en nadat het afgemeerd was op de Irrawaddyrivier in Mandalay wandelde ik door een paar regenbuien naar het oude Nadi Myanmarhotel.

Ik vroeg kamer 706 en verraste de baliebediende door mijn vuist te openen en hem de sleutel van die kamer te laten zien. Hij draaide zich om en staarde naar de muur vol stoffige vakjes - eentje voor elke kamer in het hotel - waarna hij de sleutel uit het vakje voor kamer 706 wilde nemen. De magere, kleine man keek me aan met grote ogen.

"Milleseya," fluisterde hij - goochelaar. Of betekende het tovenaar?

Maakt niet uit. Ik was te moe om uit te leggen waardoor ik de voorbije acht jaar een kopie van die sleutel had gehad. Goochelaar volstond voor nu; ooit zou ik het misschien uitleggen.

Een paar minuten later stond de piccolo met mijn druipende koffer in zijn handen in het midden van kamer 706. Ondanks zijn brede glimlach kon hij de pijn niet verbergen die zijn ogen dof maakte en hem zijn voorhoofd deed fronsen. De gezwollen, misvormde gewrichten van zijn vingers en de manier waarop hij zijn linkervoet spaarde tijdens het stappen, deden me vermoeden dat hij een ernstige vorm van reumatoïde artritis had. Volgens mij was hij niet veel ouder dan dertig, veel te jong dus voor zo'n slopende ziekte.

Hij stelde een vraag in het Birmaans. Ik staarde hem een ogenblik aan terwijl ik in mijn hoofd de vertaling ontcijferde. Iets over mij in de kast zwieren. Nee, mijn kleren - hij wilde mijn kleren in de kast hangen.

Ik schudde mijn hoofd en voelde in mijn zak naar wat kleingeld, ik haalde een handvol munten boven en even was ik volledig in de war. Ooit had ik de waarde van de roepiemunten perfect begrepen, maar nu moest ik me hard concentreren om me dat te herinneren; er gingen zestien anna in een roepie en vier paisa in een anna. De anna en de paisa waren bronzen munten en hun waarde was ongeveer twee cent voor een anna en een halve cent voor een paisa. De muntstukken van een roepie waren zwaar, gemaakt van zilver en ongeveer tweeëndertig cent waard.

Ik koos een blinkende anna en nadat ik even naar zijn glimlachende gezicht gekeken had, nam er ik er nog een. Toen ik de twee munten naar hem uitstak, zette hij mijn koffer behoedzaam neer en aanvaardde eerbiedig zijn fooi. Hij dankte me voor het geld en maakte dan een diepe buiging terwijl hij achteruit de kamer uitliep en de deur sloot.

Ik opende de koffer op de vloer en stelde tot mijn verbazing vast dat de kleren erin droog waren. Ik trok mijn vochtige kleren uit, hing ze in de kast en trok een vers hemd en een verse broek aan. Ik knoopte mijn hemd dicht en nadat ik mijn scheergerief in de badkamer gelegd had, liep ik naar de ramen.

 

Door een opening in de wolken vielen zachte zonnestralen die het balkon verlichtten als was het een podium dat klaar was voor het tweede bedrijf. Ik opende de balkondeuren en stapte naar buiten om te kijken naar de natgeregende stad Mandalay.

Onder me klaterden riksja's over de kasseien die zich een weg baanden door de drommen voetgangers. Dienstmeisjes fietsten naar de residentiële wijken. Een boerin trok aan het juk van een kar met twee wielen, die volgeladen was met gele meloenen, krijsende kippen en snaterende ganzen. Een kleine jongen, het hoofd geschoren en gehuld in een feloranje gewaad, stopte abrupt met het strelen van een straathondje en rende naar zijn broers die op hun blote voeten en met militaire precisie naar een pagode in de buurt marcheerden.

Door te kijken naar de vrouwen die druk in de weer waren, voelde ik plots een dof verdriet. Kayin zou nu een jaar of zevenentwintig zijn en al die vrouwen zouden haar kunnen zijn; Kayin die aan haar dagelijkse routine begint. Ik vroeg me af wat ze al die jaren gedaan had.

De beelden en geluiden van de antieke stad interesseerden me enorm, maar het was niet de stad die die dinsdagmorgen in 1941 tot leven kwam die mijn hart raakte - het was het Mandalay van 1933. Er waren acht jaar voorbijgegaan, maar haar beeltenis was even zonnig als de scene beneden op straat. Hoe vaak hadden zij en ik samen gewandeld langs...

Ik schrok toen er luid op de deur werd geklopt. Niemand wist dat ik weer in Mandalay was, maar ik dacht meteen aan Kayin.

De Britten noemden haar Euraziatisch, een halfbloed, een onaanraakbare. Haar moeder was een Birmaanse en haar vader een soldaat uit de Schotse Hooglanden. Hij was een bommenrichter geweest bij de Bengaalse Lansiers in Wereldoorlog I. Kayin had de tengere gestalte en zachte Aziatische trekken van haar moeder en de ogen van haar vader - zo blauw als de hemel in mei boven de haven van Aberdeen.

Er werd opnieuw op mijn deur geklopt, luider en met meer aandrang. Toen ik de deur opende, werd ik overspoeld door een spervuur van kwade Birmaanse woorden die zo snel kwamen dat ik nauwelijks iets begreep van wat ze zei. De vrouw was halverwege de zestig en kwam me vaag bekend voor, maar ze was veel te oud om Kayin te zijn. De woordenvloed werd steeds luider en haar handen zwaaiden door de lucht om haar tirade kracht bij te zetten. Ze keek me geen moment aan, maar richtte haar blik ergens achter mijn linkeroor, alsof haar kwaadheid gericht was op iemand anders, die achter me stond.

De arme vrouw leed aan een ernstige vorm van hypertelorisme, een medisch probleem waarbij de ogen te ver uit elkaar staan. Bovenop die misvorming, was haar gezicht ook verticaal samengedrukt aan de linkerkant doordat ze aan die kant geen tanden meer had. De hevigheid van haar emoties gaven haar onregelmatige trekken een aanblik van intense kwaadheid.

Ik wilde liefst de deur voor de neus van die razende, grijsharige feeks dichtdoen, maar ze moet mijn reactie verwacht hebben, want ze stapte naar me toe en struikelde daarbij bijna over iets. Haar knokige hand greep de deurpost en ze richtte haar woede naar beneden terwijl haar scherpe tong bleef schelden.

Ik keek naar beneden om te zien wat haar toorn had aangewakkerd. Voor de vrouw stond een klein meisje. Ze droeg een opgerolde slaapmat van gespleten bamboe aan een lederen riempje over haar schouder. Ze keek op naar me met een blik zo sereen als van een nieuwe engel, alsof ze zich onbewust was van de verbale storm die boven haar hoofd raasde.

Mijn polsslag reageerde met voltaïsche pulsen toen ik het gevoel van herkenning dat ik bij de oude vrouw had gehad, ook - en zelfs heviger - voelde toen ik naar het gezicht van het kind keek. Ze moet zeven of acht geweest zijn en haar gezicht was, in tegenstelling tot dat van de vrouw, zo perfect als een gezicht maar kan zijn. Het was exact symmetrisch, alsof haar trekken voorzichtig vastgelegd waren door een meester-beeldhouwer of een doorwinterd portrettist. De neus, ogen en mond waren perfect gepositioneerd op de zachte welvingen van het hartvormige canvas. Lange, donkere krullen omhulden de lieve en onschuldige, tanige wangen. En haar ogen... wat een fascinerende, blauwe ogen.

De stem van de oude vrouw belaagde me opnieuw. "Kayin," was een van de weinige woorden die ze uitstootte die ik herkende. Ik probeerde haar snelle Birmaans naar het Engels te vertalen, maar het klonk als: "voorbij"... "jij waardeloze nietsnut ga weg Amerikaanse vuile smeerpoetslap"... "Rama stierf niet om mij de redder van alle verloren kinderen te maken"... "ik kan niet alleen mezelf voeden tegen gisteren".

Ik probeerde haar te onderbreken en naar Kayin te vragen, maar ze trok de deur dicht en liet het meisje bij mij achter. Ik hoorde het gestomp van haar blote voeten door de gang en dan stierf het geluid weg.

Het kleine meisje en ik staarden elkaar aan. Van haar gezicht was niet de minste emotie af te lezen en op mijn gezicht moet een blik van ongeloof gelegen hebben over wat juist gebeurd was. Toen ik de vrouw Kayins naam hoorde noemen, werd ik hard geraakt, maar ik probeerde mijn uitdrukking te verzachten voor het meisje.

Ik was er nog maar pas in geslaagd om mijn geschokte uitdrukking te veranderen in een vriendelijke toen er zacht op de deur werd geklopt.

"Godzijdank, ze komt je terughalen."

Ik trok de deur open, pakte het meisje bij haar schouder en duwde haar zachtjes naar buiten en in de armen van, naar ik verwachtte, een berouwvolle, oude vrouw. Tot mijn verrassing was er niemand, toch niet op oogniveau. Maar toen ik naar beneden keek, stond daar nog een meisje! Een exacte kopie van het eerste meisje, met inbegrip van de slaapmat. De twee meisjes keken even naar elkaar en hun serene gezichtjes verraadden geen verrassing of herkenning. Dan, tegelijk, draaiden ze zich om en keken naar mij.

Ik leunde over hen om de gang in te kijken. Ik zag niemand; niet de oude vrouw, niet de piccolo en zelfs geen andere gasten. Daarna checkte ik nog eens achter de deur om zeker te zijn dat er geen derde of vierde kind stond te wachten met van die blauwe, onschuldige ogen. De meisjes deden alles na wat ik deed, ze keken in de gang en dan weer naar mij, maar zij, noch ik, zagen nog andere kinderen.

Godzijdank!

De meisjes namen elkaars hand en liepen me voorbij, de kamer in. Ze liepen naar de rotanbank met kussens, gingen zitten en schoven naar achteren zodat hun blote voeten hingen te bungelen. Ik zag aan de onregelmatige vorm van hun opgerolde slaapmatten dat ze die niet alleen gebruikten om op te slapen, maar ook om al hun bezittingen met zich mee te dragen. De twee meisjes legden hun matje op hun schoot en maakten het zich gemakkelijk op de bank.

Ik sloot de deur en ging zitten op de rotanstoel tegenover de meisjes. De stoel naast me was leeg, maar toch voelde ik een spookachtige aanwezigheid. Het leek wel alsof Kayin gestorven was en me twee kleine kopieën van zichzelf had nagelaten.

"Wat is er gebeurd?" Ik had niet de bedoeling gehad om de vraag luidop te stellen; ik had hem in stilte willen richten tot de lege stoel.

Toen ik naar de meisjes keek, zag ik niets dat erop wees dat ze mijn woorden begrepen.

"Wat is er met Kayin gebeurd?"

Ik wist dat de meisjes zenuwachtig, bang of toch minstens nieuwsgierig moesten zijn naar de vreemdeling die voor hen zat. Met mijn bleke huid, ingevallen ogen en mager postuur, zag ik er niet bepaald knap uit. Maar zelfs op hun jonge leeftijd hadden ze al de Aziatische kunst onder de knie geen enkele emotie te verraden. Ik dacht echter dat ik toch een klein zenuwtrekje zag in een van de ogen van het meisje dat rechts zat.

Ik leunde achterover op de stoel en bekeek hen. Mijn gedachten dwaalden af, soms doelloos, maar ze keerden steeds weer terug naar de eindeloze nachtmerrie van de acht jaar die ik kwijt was.

Ik herinner me niet wanneer ik mijn symptomen voor het eerst opmerkte. Misschien toen Raji afkickte van de morfine nadat ik haar geopereerd had. Ik had lichte koorts, was kortademig - niets om je echt zorgen over te maken. Om me heen leden en stierven mannen aan afgrijselijke verwondingen en Raji was door een vreselijke hel gegaan. Waarom zou ik me zorgen maken over lichte koorts?

"Nu wij moeten alstublieft toilet bezoeken."

Met een schok keerde ik terug tot de realiteit doordat Juffrouwtje Rechterkant plots in bijna perfect Brits Engels tegen me sprak.

"En als we uit toilet komen," zei haar zusje, "zullen we misschien klein beetje honger hebben, waarschijnlijk."

Ik knipperde met mijn ogen. Zij knipperden met hun ogen, maar bleven in dezelfde positie op de bank zitten, wachten, veronderstelde ik, op toelating om naar het toilet te gaan.

"Ja, natuurlijk." Ik wees naar een gesloten deur aan de andere kant van de kamer. "Daar is het toilet. Ga maar, als je wil."

Ze schoven zonder een woord te zeggen van de bank en liepen snel naar de badkamer. Ik zag dat ze hun slaapmat meenamen, dicht tegen hen aangedrukt.

Terwijl de meisjes in de badkamer waren, deed ik verder waar ik gebleven was toen er op de deur geklopt werd: rondlopen en de kamer bestuderen zoals je zou doen met een gekreukte en versleten foto uit een ver verleden. Daar stond de bekende schrijftafel, een lage bijzettafel tussen de bank en de twee stoelen, een bed met aan weerszijden een nachttafeltje met lamp, en afbeeldingen van bergen, vogels en koning Rama IV aan de muren. Er hing een klamboe over het bed die overdag netjes opgevouwen was.

De balkondeuren met de gordijnen ervoor keken uit over de straat beneden. Het kleine balkon was hetzelfde gebleven als al die jaren geleden, precies groot genoeg voor twee minnaars die zo door elkaar opgeslokt waren dat ze nauwelijks zagen of het buiten zonnig of donker was.

Ik stond aan de voet van het bed en keek ernaar alsof ik verwachtte dat het voor mijn ogen tot leven zou komen. De bedsprei was nieuw, maar het hoofdeinde en de batiktekening van een of andere plaatselijke tempel waren nog dezelfde. De nachttafeltjes en de lampen waren nog dezelfde. De oude vlek op de linkerlampenkap was er nog steeds, maar was nu discreet naar de muur gedraaid.

De seconden tikten voorbij, maar ik bewoog niet - ik kon niet bewegen. Ik balanceerde op een emotioneel koord en probeerde mijn evenwicht te bewaren. Twee kleine meisjes, mooi en onschuldig, maar hun moeder was niet bij hen. Waarom had de oude vrouw hen naar mij gebracht en niet naar Kayin? Waarom had ze ze overgeleverd aan een vreemde in plaats van aan hun moeder? Het enige wat bij me opkwam, was dat ze hen niet naar hun moeder kon brengen omdat die ziek was, of vermist, of... nee, ik wilde er niet aan denken.

Het was dom van me geweest om dezelfde kamer te vragen, dezelfde ruimte die zij en ik gedeeld hadden gedurende die korte, intense week. Waarom was de kamer niet bezet geweest toen ik dit keer incheckte? Dan had ik tenminste die nutteloze, sentimentele kwelling kunnen voorkomen.

Ik liep naar de balkondeuren en stond daar met mijn armen voor mijn borst gekruist. Het kleine balkon leek nog exact hetzelfde als acht jaar geleden. Tijdens onze eerste nacht samen hadden Kayin en ik de twee stoelen naar buiten geduwd en ons erop gewurmd zodat we knie-aan-knie zaten. We hadden gepraat tot de hemel in het oosten van een diepblauw in een zacht duifgrijs veranderd was.

Ik hoorde iets in de badkamer. Er viel iets in de porseleinen lavabo. Het kletterde rond als een lang, metalen voorwerp tot iemand het stilhield. Daarna kwamen een paar gefluisterde woorden, gevolgd door wat gegiechel. Wat staken ze daar uit?

Ik had door wat het metalen voorwerp moest zijn: het oude scalpel uit mijn tasje met scheergerief. Maar wat waren ze ermee aan het doen? Het instrument was uiterst scherp. Ik wette het lemmet regelmatig, dus konden ze zo in een vinger snijden tot op het bot. Wat moest ik doen? Beslissen was tegenwoordig erg moeilijk voor me. En ik was nog nooit een ouder geweest. Wat zou een vader doen? Was ik hun vader?

Ik zette een stap in de richting van de badkamer, maar stopte toen ik de klink hoorde klikken.

Hoofdstuk twee

Tot mijn opluchting kwamen de meisjes zonder zichtbare verwondingen uit de badkamer.

"Laten we naar beneden gaan," zei ik, "en iets zoeken om te eten."

Ze knikten, maar zeiden niets.

Ik vroeg me af of ze me verkeerd begrepen hadden, of gewoon wachtten tot ik de eerste stap zette.

 

Ik ging richting badkamer. "Ik zal me even opfrissen voor we naar beneden gaan."

* * * * *

In de lift op weg naar beneden vroeg ik aan een van de meisjes:

"Hoe is je naam?"

"Marie."

Ik veronderstel dat dit me niet had mogen verbazen, maar ik verwachtte een Birmaanse naam. Het duurde een moment voor ik mijn gedachten weer op orde had.

"Dat is de naam van mijn moeder."

"Ja, meneer. Dat weet ik. Wanneer komt grootmoeder Marie ons bezoeken, alstublieft?"

"Wel, als ik haar een brief schrijf en daarin vertel over jou en je zus, dan denk ik wel dat ze jullie snel zal willen zien."

"Alstublieft, mag u vandaag brief schrijven?"

"Misschien doe ik dat wel, maar jullie zullen me moeten helpen met de brief."

Marie fronste haar wenkbrauwen en keek naar de vloer, maar antwoordde niet.

Ik sprak tegen haar zus. "En ik vraag me af of jij Suu-Kyi heet, de naam van je andere grootmoeder."

"Ja. Ze heeft gestorven."

"Ja, dat weet ik. Ze is vele jaren geleden gestorven, toen je moeder nog een klein meisje was, zoals jullie."

"Maar nu hebben we onze nieuwe grootmoeder, Marie."

De kleine Marie vestigde haar blik op me. "Ik begrijp het niet."

"Wat?"

"Over brief maken voor onze grootmoeder Marie."

"Oh, maak je geen zorgen, ik zal de brief wel maken. Jij en Suu-Kyi zullen me alles vertellen wat je wil dat je grootmoeder weet."

Marie leek nog steeds een beetje in de war.

Suu-Kyi stond rechts van me en Marie links; als ik echter mijn ogen zou sluiten en ze wisselden ondertussen van plaats, zou ik het niet weten. Ze hadden niet alleen identieke gezichtjes, ook hun kleren waren dezelfde. Hun verschoten groene T-shirts en bruine shorts leken te zijn ingekort voor hen. Ze droegen geen schoenen.

We kwamen aan op de gelijkvloerse verdieping en Ba-Tu, de liftjongen, opende de deur en groette ons opgewekt.

Ik beantwoordde zijn groet met een hoofdknik en we stapten uit in de lobby. De majordomus kwam ons tegemoet voor we de gebogen dubbele deur naar het restaurant bereikt hadden.

“Mag ik u alstublieft kunnen helpen, meneer?”

"Nee, dank u. We gaan gewoon even iets eten."

De erg forse man blokkeerde ons de doorgang. "Ah." Hij keek van mij naar de meisjes en weer naar mij. "Kunt u mij graag volgen?"

We liepen achter hem in de richting van twee klapdeuren die duidelijk naar de keuken leidden.

"Waar gaan we heen?"

Hij stopte en keek naar me met zijn rechterhand op een van de deuren. "We hebben hele comfortabele tafels hier achterin voor..." Hij aarzelde en keek even om zich heen alsof hij bang was dat iemand ons samen zou zien.

"Voor wie?" vroeg ik.

"Voor kinderen zoals hen."

"Oh, ik snap het. Bedoelt u dat u geen Euraziatische kinderen zoals de mijne wil laten eten in het restaurant?" Ik vroeg ik me af of hij wist hoe makkelijk ik hem bewusteloos kon slaan.

De andere deur zwaaide open en er kwam een ober naar buiten met een groot, metalen dienblad balancerend op zijn schouder. Het dienblad stond vol stomende kommen, afgedekte schotels en een mandje met vers brood. Het aroma van gebakken biefstuk en warm brood was heerlijk.

“Po-Sin!”

Ik zag dat hij blij was dat ik me zijn naam herinnerde, maar hij leek niet verrast me te zien. In 1933 was hij een jonge piccolo geweest, nu was hij blijkbaar bevorderd tot ober.

"Mr. Busetilear," zei Po-Sin. "Zo blij u te zien van zoveel jaar geleden." Hij keek naar de meisjes en dan naar de majordomus. "Maar wat zal u in de achterkeuken gaan?"

Voor ik kon antwoorden, zag Po-Sin er plots geïrriteerd uit, alsof hij net aan iets onaangenaams gedacht had. Hij keek heel even boos naar de majordomus voor hij met zijn vrije hand de deur openduwde en naar iemand in de keuken gilde. Er kwam een jongen aangerend die eruitzag alsof hij betrapt was terwijl hij zijn vinger in het dessert van een klant aan het dopen was. Hij maakte een lichte buiging naar Po-Sin en gluurde dan snel even naar ons. Po-Sin gaf zijn zware dienblad aan de jongen en rammelde instructies af waarvan ik maar een paar woorden begreep.

"Engelsman met baard... dikke vrouw... slaatje... kleine vrouw... niet morsen... haast je..."

De jongen, die duidelijk opgelucht was dat hij niet in de nesten zat, knikte verschillende keren en haastte zich dan om de klanten te bedienen. Ondertussen wierp Po-Sin de majordomus een strenge blik toe met ogen als pistolen.

"Het is voor u, Mr. Busetilear," hij aarzelde en op zijn gezicht verscheen een brede glimlach, "en uw kleine gezelschap, dat we onze mooiste tafel gereserveerd hebben in het grootste restaurant van het beste hotel van heel Mandalay."

De majordomus opende zijn mond, maar hij zei niets.

"Alstublieft u volgt mij graag," zei Po-Sin en hij leidde de weg naar het restaurant.

Ik zette een stap opzij en deed teken naar de meisjes dat ze voor moesten gaan. Ze deden wat ik vroeg, maar - via communicatie die alleen zij begrepen - manoeuvreerden ze zich al gauw aan weerszijden van me, waarna ze achter me gingen lopen.

De planken van de houten vloer kraakten onder onze voeten terwijl we Po-Sin volgden die door de tafeltjes zigzagde. Hij leidde ons naar een erg respectabel tafeltje bij de zonnige ramen, gaf ons drie menu's en deed teken naar een andere ober dat hij ons elk een glas gekoeld water moest brengen. Daarna beloofde hij terug te komen zodra we klaar waren en vertrok hij snel. Hij ging nog even checken bij een tafeltje in onze buurt hoe zijn jonge stagiair het stelde die druk in de weer was voor een Engelsman en zijn twee vrouwelijke metgezellen. Ze zagen er geen van de drie echt blij uit.

Het was halverwege de voormiddag en ik had geen honger. Eigenlijk at ik zelden meer dan een keer per dag. Maar een van de meisjes - Suu-Kyi denk ik - had eerder gezegd dat ze honger hadden, dus besloot ik iets voor mezelf te bestellen om hen op hun gemak te stellen.

De menu's waren in het Birmaans en het Engels. De meisjes bestudeerden ze grondig, maar ik wist niet of ze konden lezen. Net toen ik het hen wilde vragen, schrok ik van een scherp geluid rechts van me. Ik draaide me met een ruk om en zag dat de oudere Engelsman zich bukte om een vork op te rapen terwijl hij naar me keek. Terwijl hij rechtkwam, staarden hij en zijn vrouwelijke metgezellen ons alle drie met een blik vol afgrijzen aan. Ik zag dat de meisjes hen geen aandacht schonken.

Goed zo, laat de mensen maar denken wat ze willen. Het kan ons niet schelen.

Het management had het oude hotel niet erg goed onderhouden. De gele verf bladderde van de muren en er ontbraken een paar luiken. Aan het plafond in het restaurant hingen er vier punkahs - grote, roze ventilatoren in de vorm van fors uitgegroeide bougainvilleabladen. Slechts een ervan werkte; hij zwiepte traag heen en weer om de lucht te verplaatsen. Ik stelde me voor dat er ergens in de keuken een jongen aan het snoer trok en dan weer losliet om de ventilator te bedienen. Ik wist dat Po-Sin ons op de beste plaats gezet had om optimaal van de ventilator te genieten zonder dat we er rechtstreeks onder zaten, want daar koelt het zachte windje je eten te snel af.

Toen ik mijn menu neerlegde, keerde Po-Sin terug en ging naast me staan met zijn notitieboekje in de aanslag. Ik vroeg een kleine kom own-nort khaukswe - noedels met kip in kokosnoot.

"Koffie, Mr. Busetilear?"

"Ja. Dank je, Po-Sin." Zowel hij als ik keken naar de meisjes.

"Hamburger, alstublieft," zei Marie.

"Hamburger, alstublieft," echode Suu-Kyi.

Ik moest glimlachen. Po-Sin keek naar me.

"Weet je nog hoe je een hamburger klaarmaakt?" vroeg ik hem. Ik wist dat het niet op het menu stond.

"Ja zeker, meneer, maar Kokkie zal niet blij zijn."

"Zeg tegen Kokkie dat ik hem een roepie extra zal betalen voor zijn tijd."

"Dat zal hem veel blijer houden, Mr. Busetilear." Po-Sin hoopte waarschijnlijk ook op een fooi met een extra roepie.

Ik glimlachte toen ik hem mijn familienaam, Fusilier, hoorde uitspreken. Het deed me denken aan Kayin die hetzelfde probleem had gehad.

"En breng, alsjeblief, ook twee cola's en zes gouden shweji voor de jongedames," ik ving een glimp op van twee paar grote ogen en ging verder, "zo hebben ze iets terwijl we wachten op ons eten." Ik wist nog dat shweji hele lekkere tarwegebakjes waren, gevuld met kokosroom en rozijnen.

De meisjes grinnikten naar elkaar terwijl de ober vertrok en toen glimlachten ze naar mij. Het was de eerste blijk van emotie die ik bij hen zag. Ik vermoedde dat ze niet vaak cola dronken en zeker geen hamburgers aten. Ik vond het niet erg dat het me wat extra zou kosten; hun prachtige glimlach maakte dat - en nog veel meer - goed.

Po-Sin bracht mijn koffie, samen met de cola's en de gebakjes. Hij haalde een blinkende flesopener uit de zak van zijn witte schort en opende de flesjes. Toen hij de drankjes voor de meisjes neerzette, pakten ze de flesjes vast op een manier die wel een choreografie leek. Het ene meisjes gebruikte daarbij haar rechterhand, het andere de linker. Ze namen elk een klein slokje en plaatsten dan de flesjes terug op tafel.

Hoewel Po-Sin niet veel aandacht aan de meisjes besteedde, zag ik vernietigende, starende blikken van de andere gasten. Ze vroegen zich allicht af wat onze relatie was: een achtentwintigjarige, witte man met twee Euraziatische kinderen.

Er spookten wel honderd vragen door mijn hoofd: waar hadden ze gewoond, waar gingen ze naar school, wie was de oude vrouw die hen bij me achtergelaten had, waar was hun moeder... maar ik wilde de meisjes niet overdonderen door hen over hun verleden te ondervragen. Ik zou de brief aan hun grootmoeder gebruiken om meer informatie los te krijgen, maar voor het moment genoot ik ervan gewoon naar hen te kijken.

Voor we naar beneden kwamen, was ik naar de badkamer gegaan om me te scheren en mijn haar te kammen. Mijn scheergerief was nat geweest en op de borstel had nog schuim gezeten. Ik glimlachte toen ik me voorstelde dat de meisjes mijn spullen bekeken en zich afvroegen waar ze voor dienden. Er lag een scheermes in het medicijnenkastje, samen met mijn scalpel. Ik gebruikte graag het scalpel om mijn bakkebaarden en snor bij te werken omdat ik dat veel handiger vond dan het scheermes. Ze waren allebei extreem scherp en de meisjes hadden geluk gehad dat ze zich niet gesneden hadden toen het scalpel in de lavabo gevallen was. Bovendien hadden ze op de lavabo moeten klimmen om bij het medicijnenkastje te komen. Ik zou in de toekomst voorzichtiger zijn met waar ik het scheermes en het scalpel liet.