Kitabı oku: «Raji Boek Vier», sayfa 3
"Vincent Busetilear," zei het meisje aan mijn rechterkant.
Ik zette mijn pen op het papier om mijn naam neer te schrijven, maar schreef niets. Ik had de laatste regel niet hardop gezegd.
"Jij kan Engels lezen..." ik keek naar het meisje en vroeg me af wie het was. Toen ze scheel keek in een poging het puntje van haar neus te zien, zei ik: "Marie."
Ze keek naar haar zus en dan naar mij. "Alleen een klein beetje kunnen we het lezen."
"Wie heeft jullie Engels geleerd?" Ik herinnerde me dat er me iets dwars gezeten had toen ik hen de eerste keer hoorde spreken - hun Engels was erg goed, maar de oude vrouw had helemaal geen Engels gesproken.
"Moeder heeft ons geleerd," zei Suu-Kyi.
"Moeder zei," ging Marie verder, "dat we binnenkort naar Amerika zouden gaan, als jij ons kwam halen."
"En," zei Suu-Kyi, "in Amerika zouden we tiptop Engels moeten zeggen om met grootmoeder Marie te praten."
"Zei Kayin dat ik jullie zou komen halen?"
Ze knikten.
Wat een vreselijke lijdensweg moet hun moeder doorstaan hebben. Kayin en ik waren maar een week samen geweest voor Raji en ik vertrokken. Er waren acht lange jaren voorbijgegaan en Kayin had de hele tijd op me gewacht.
Ze had hen Engels geleerd. En toen viel mijn frank: Die avond bij het paleis, onze eerste nacht samen. In het begin van de avond was Kayins Engels 'kapot' geweest, zoals zei het noemde. Ze draaide uitdrukkingen om, sprak woorden verkeerd uit en haperde bij onbekende woorden en vroeg mijn hulp. Nadien, na een beleefd gesprek dat uren had geduurd, spraken we over politiek terwijl we aan de rand van de slotgracht zaten en haar taal begon te verbeteren. Ik had er die avond niet op gelet, maar hoe meer ze sprak over de Britten buiten krijgen uit Birma, hoe beter haar Engels werd. Tegen het einde van de avond sprak ze bijna zo goed als ik.
Ik wist niet wat ervan te denken. Waarom had ze gedaan alsof haar Engels gebroken was toen we elkaar pas ontmoet hadden? Nu was het duidelijk voor me, toen ze opging in haar verwijten aan het adres van de Britse opperheren, sprak ze te snel om haar bijna-perfect Engels te camoufleren.
Suu-Kyi hield haar hoofd schuin en glimlachte naar me. Ze had waarschijnlijk mijn afwezige blik opgemerkt. Ik schudde mijn bezorgdheid over vroeger weg, glimlachte terug naar haar en concentreerde me op ons actueel dilemma - er was iets met Kayin gebeurd en toen bracht de oude vrouw de tweeling naar mij.
"Wie was de vrouw die jullie gisteren naar hier gebracht heeft?"
"Tante Thuy," zei Suu-Kyi.
"Ze zei we moeten weggaan met jou," zei Marie. "Want als we in Mandalay blijven, zullen er te veel problemen zijn."
"Hoe lang ben je bij tante Thuy geweest?" vroeg ik aan Marie.
"Sinds die mannen moeder meegepakt hebben."
"Hoe lang geleden? Is het al vele maanden geleden?"
"Nee, niet zo lang. Twee dagen na Zay Chofestival."
Zo nipt, dacht ik.
Het Zay Chofestival was slechts drie weken geleden. Was ik maar vorige maand aangekomen. Ik kon er echter niets aan doen. Ik was immers nog niet volledig hersteld en had pas recent mijn leven weer zelf in handen genomen. Ik was naar Mandalay gekomen zodra ik ertoe in staat was.
"Laten we de brief naar jullie grootmoeder afwerken. En dan moeten we jullie moeder vinden."
Marie legde haar arm rond me en haar hoofd op mijn schouder.
Onze vader heet Vincent Fusilier, schreef ik. Onze moeder heet Kayin.
Ik legde mijn pen neer en schoof mijn stoel achteruit.
"Zo," zei ik en ging naast het bureau staan, "als je Engels kan lezen, denk ik dat je het kan schrijven ook." Ik keek naar Suu-Kyi en zij keek haar zus. Marie begon op de stoel te klimmen, maar ik hield haar tegen en deed teken dat Suu-Kyi eerst moest proberen.
"Maar wat schrijven zal ik maken?" Suu-Kyi wendde haar gezicht naar mij.
"Schrijf alle vragen op die je je grootmoeder wil stellen, maar schrijf eerst je naam zodat ze weet van wie van jullie elk stuk komt."
Suu-Kyi pakte mijn vulpen beet en hield de punt dicht bij haar neus.
"Je moet niet per se aan alles ruiken," zei Marie terwijl ze met haar vingers op de rug van de stoel trommelde. "Probeer eerst eens of je je naam wel kan schrijven." Marie keek naar me en rolde dan met haar ogen.
Suu-Kyi, schreef ze. Ik word genoemd. Haar letters waren netjes en gelijkmatig en neigden lichtjes naar rechts en ze maakte een krulletje aan de e's op het einde van een woord. Heb je kinden in je Virginia?
"Goed zo," zei ik, "heel goed."
Haar grammatica was niet perfect, maar haar handschrift was prachtig. Voor een zevenjarig meisje dat nooit naar school was geweest, kon ze ongelooflijk goed schrijven. Hun moeder moet urenlang met hen geoefend hebben.
“Vertel haar over nieuwe kleren die we hebben,” zei Marie.
Meneer papa heeft nieuwe kleren voor ons ook, schreef Suu-Kyi.
“Vertel haar over de sinaasappels,” zei Marie en ze lachten allebei.
"Ja," zei Suu-Kyi, "dat zal haar gelukkig doen klinken."
Toen ze begon te schrijven, onderbrak ik haar niet met verbeteringen of suggesties. Ze deed het prima met de hulp van Marie. De enige hulp die ze nodig had, was om 'sinaasappel' en dan 'aapje' te spellen toen ze over ons avontuur op de markt schreef. Ik wist dat mijn moeder heel erg zou genieten van deze brief en hem waarschijnlijk steeds opnieuw zou lezen - tenminste nadat ze van de schok bekomen zou zijn als ze vernam dat ze grootmoeder was.
Marie duwde haar zus wat opzij en ging naast haar op de stoel zitten. Na nog een paar regels gaf Suu-Kyi de vulpen aan Marie die hem aannam, naar haar linkerhand bracht en haar naam schreef. Daarna vroeg ze aan grootmoeder Marie wanneer ze op bezoek zou komen. Ze schreef over de eenden en de ganzen in de bazaar, maar vermeldde niet dat hun kop eraf gehakt werd. Daarna beschreef ze alle dingen die we naar de kamer gebracht hadden en dat we ons eten in de lade van de commode bewaarden, zodat de poetsploeg het niet zou vinden en door het raam gooien. Ze vroeg me niet om met haar spelling te helpen.
Nadat ik op het einde nog wat had toegevoegd, was de brief bijna drie bladzijden lang. Ik liet mijn moeder weten dat we Kayin zochten en hoopten dat we snel naar huis konden komen - alle vier. Daarna vroeg ik haar of Raji vertrokken was uit Virginia zoals gepland.
Ik vroeg aan de meisjes om zich aan te kleden terwijl ik het adres van mijn moeder op de envelop schreef en me ging scheren en wassen. Ik nam het scheermes en het scalpel mee naar de badkamer en nadat ik klaar was met me te scheren, verstopte ik ze op een veilige plaats achter het bad.
Toen ik uit de badkamer kwam, waren ze bijna klaar met thanakacrème op elkaars gezicht te smeren. Eens het zover was, hield een van hen de pot vast terwijl de andere het deksel er weer op draaide. Ze keken me aan met glimlachende, geel versierde gezichtjes en veegde hun handen aan een handdoek.
"Heel mooi," zei ik. "Laten we onze brief voor grootmoeder gaan posten."
Om weg naar beneden en naar het postkantoor bedacht ik dat het minstens dertig dagen zou duren voor de brief in Virginia aankwam, misschien langer. In dit stuk van de wereld kenden ze nog geen luchtpost, dus besloot ik een telegraafkantoor te zoeken en de brief als telegram te versturen. Toen we naar de hotellobby gingen, vroeg ik aan de oudere dame aan de balie waar ik een telegraafkantoor kon vinden.
"Ik weet niet van een telegraafkantoor," zei ze, "maar u kan misschien American Express proberen. Zij kunnen waarschijnlijk een telegram voor u versturen."
"Ah, goed idee. Waar is hun kantoor?"
Ze legde het me uit - het was maar een korte wandeling vanaf het hotel.
In het kantoor van American Express sprak ik met de manager, een vriendelijke Engelsman die Brockman heette. Ik gaf hem de drie handgeschreven pagina's en legde uit wat ik wilde doen.
"Drie bladzijden als telegram versturen, zou nogal duur zijn," zei hij. "Als uw moeder echter een rekening heeft bij American Express, kan ik uw informatie naar ons kantoor in New York sturen. Daar controleren ze dan haar rekening en als die positief is, kunnen ze het telegram van daar doorsturen en de kosten van haar rekening betalen. Dat is de zuinigste manier die ik kan bedenken."
"Ja, ze heeft een rekening. Ze heeft vijf maanden door Afrika gereisd een paar jaar geleden en ik herinner me dat ze soms geld ging afhalen in het kantoor van American Express in Nairobi."
"Denkt u dat ze het oké zou vinden als de kosten voor het telegram van haar rekening worden afgehouden?"
"Ik ben zeker dat ze met plezier zal betalen."
"Oké dan. Kom morgen terug tegen het einde van de dag en dan zal ik u zeggen als New York het telegram naar haar heeft kunnen sturen."
Ik gaf de naam en het adres van mijn moeder. "Wilt u vragen dat de telegrafist de boodschap exact verstuurt zoals ze geschreven is?"
Hij keek even naar de brief die op zijn bureau lag. "Mag ik?" vroeg hij en hij pakte de bladen vast. Blijkbaar wilde hij de brief lezen om zeker te zijn dat hij en zijn telegrafist begrepen wat erin stond.
"Ja, hoor."
Ik keek naar zijn gezicht terwijl hij las. Eerst fronste hij zijn wenkbrauwen en ik zag dat hij opnieuw van bij het begin begon te lezen. Dan glimlachte hij. Op de tweede bladzijde gniffelde hij. Hij grinnikte nog steeds toen hij klaar was met de laatste bladzijde.
"Wie is Marie?" Hij keek van het ene meisje naar het andere.
De meisjes stonden naast mijn stoel, elk aan een kant. Marie leunde dicht tegen me aan terwijl ze Mr. Brockman in de gaten hield.
"Ik ben Marie," fluisterde ze.
"Wel, Marie," zei hij, "je hebt een erg mooie brief naar je grootmoeder geschreven. En jij ook, Suu-Kyi." Hij knipoogde naar haar.
Ik keek naar de meisjes — ze glimlachten.
"Ik heb zelf een Birmaanse vrouw," zei Mr. Brockman. "En we zijn de ouders van een negenjarig jongetje. We hebben dus veel gemeen, u en ik."
"Ervaart u vaak vooroordelen, u en uw gezin?"
Hij lachte. "Sorry. Het is echt niet grappig. Alleen heb ik die vraag nog nooit zo rechtstreeks gehoord. Vooroordelen horen er altijd bij. Maar wat kunnen we eraan doen? Ik kan het aantal gemengde huwelijken waar ik weet van heb op de vingers van mijn rechterhand tellen. Al die koppels stellen het goed samen, maar we worden uit de meeste sociale gelegenheden buitengesloten - zowel Engelse als Birmaanse."
"Ik begrijp het. Kon ik Kayin maar vinden, dan zou het wel goedkomen voor ons vieren."
Er werd zacht op de deur van het kantoor van Mr. Brockman geklopt.
"Kom binnen."
Zijn secretaresse opende de deur en zei dat er een heer was aangekomen voor zijn afspraak.
"Ja, Mr. Fusilier," zei Mr. Brockman en hij ging staan en reikte me zijn hand over zijn bureau om afscheid te nemen. "We zullen uw brief precies zoals hij geschreven is, naar New York sturen, samen met de volledige instructies."
"Dank u wel, Mr. Brockman." Ik schudde zijn hand. "We komen morgen terug om te checken of u een antwoord gekregen hebt."
Tot mijn verrassing - en die van Mr. Brockman - ging Marie op haar tenen staan en stak haar hand uit om hem ook een hand te geven.
Zijn gezicht lichtte op en hij glimlachte breed toen hij haar hand aannam.
* * * * *
Op weg terug naar het hotel stopten we bij een klein café voor een kopje koffie en twee glazen melk. Terwijl ik toekeek hoe de meisjes hun melk dronken, dacht ik aan de schamele restjes eten in de lade van onze commode en dat ik een manier moest vinden om hen gezonder eten te geven.
We verlieten het café en liepen de 62ste Straat door. Ik vroeg hen me te tonen waar ze met tante Thuy gewoond hadden. Ze namen me mee door een zijstraat en staken verschillende steegjes over. Hoe verder we liepen, hoe slechter de buurt werd. Bakstenen en cement maakten plaats voor hout en klei. Na nog vier blokken leken de houten gebouwen in de vorige buurt chic in vergelijking met de golfplatenhutten met palmbladeren als dak. Open riolen liepen in het midden van de aarden wegen en haveloze kinderen speelden in het slijk, het afval en de vuiligheid. Wolken vliegen en muggen stegen op uit de viezigheid en kwamen rond ons zoemen. Ik ademde oppervlakkig om de afschuwelijke stank die opsteeg uit de groenachtige poelen vol viezigheid niet in te ademen.
Er rende een groepje kinderen van ergens tussen de vier en de twaalf jaar, in gescheurde kleren naar ons om te bedelen om munten. Ze trokken aan mijn handen en smeekten om geld of eten. We wandelden verder en ik probeerde hen te negeren, maar ze werden steeds brutaler. Ze renden rond ons en trokken aan mijn kleren en zakken. Ik wist dat er nog honderd andere radeloze kinderen naar buiten zouden komen als ik ze iets zou geven. Ik voelde me een gevoelloze toerist die zijn geld niet wilde delen met mensen die het nodig hadden.
Plots kreeg Marie er genoeg van en ze gaf de oudste jongen een trap tegen zijn scheen. Hij was een hoofd groter dan haar en had haar met gemak kunnen neerslaan, maar het enige wat hij deed was haar aanstaren terwijl hij over zijn been wreef.
"Maak dat je wegkomt, zoon van Ba Ma Yapaw!" schreeuwde ze in het Birmaans. "Anders zeg ik tegen de politie dat ze jullie allemaal naar de gevangenis moeten brengen, waar de hongerige gevangenen jullie zullen opeten. Keer nu maar terug naar jullie hol en laat mijn vader met rust."
De kinderen stoven weg in alle richtingen en stopten achter de hutten. Ik keek even naar Marie en ze glimlachte lief naar me.
"Daar is het huis van tante Thuy." Suu-Kyi wees naar een hut een klein beetje verder.
De hut was niet meer dan een paar roestige golfplaten die aan elkaar genageld waren. Het dak bestond uit palmbladeren met een groot gat in het midden om de rook van het kookvuur te laten ontsnappen.
De voordeur bestond uit een paar kromme planken die aan elkaar bevestigd waren. Een stuk touw deed dienst als grendel.
Mijn kinderen hebben op deze afschuwelijke plek gewoond.
Ik klopte zacht, want ik was bang dat de deur uiteen zou vallen; geen antwoord. Ik klopte nog eens; niets.
"Tante Thuy is er niet," zei een klein stemmetje vlakbij.
Ik zag een jongetje van achter een andere hut aan de overkant van de weg piepen. Het was het jongetje naar wie Marie geschopt had.
"Waar is tante Thuy heengegaan?" vroeg ik in het Birmaans.
"Naar de hoofdman voor kippenpoten." De jongen dook weg.
"Waar..." Mijn stem brak. Ik slikte en probeerde het opnieuw. "Waar woonden jullie met je moeder voor je hier kwam wonen met tante Thuy?"
“Verderop op deze weg.” Marie wees in de steeg.
Verderop liep de open riool in het midden van de straat naar een rij vervallen hutten die tegen elkaar leunden alsof ze elkaar ondersteunden. Mocht een van de hutten afgebroken worden, zouden ze beslist allemaal instorten. De hutten stonden op de modderige oever van een mistroostige poel. Op het stilstaande water lag een laag vies slijm.
Ik pakte de meisjes bij de hand en begon terug te keren. Ik kon het niet meer aan, te weten dat ze onder zulke rottige omstandigheden geleefd hadden.
Mijn kinderen hadden nooit zo'n leven mogen doorstaan.
Toen we bij de eerste geplaveide straat kwamen, hield ik een riksja tegen en vroeg aan de man om ons naar het stadhuis te brengen. Ik wilde de geboorteaktes van de meisjes bekijken om te zien of ik informatie over Kayin kon vinden.
De rit naar de Myingyanwijk, waar de overheidsgebouwen waren, duurde een half uur. Te voet zouden we er twee uur of langer over gedaan hebben.
In het stadhuis duurde het bijna twintig minuten voor de gebogen, oude klerk het juiste register vond. Hij legde het zware boek op de balie en doorbladerde het, op zoek naar de namen van de meisjes. Uiteindelijk vond hij de juiste bladzijde en draaide hij het boek om zodat ik het zou kunnen lezen.
Ze waren geboren op 11 juli 1934. Kayin Mycin Yankiz was de naam van hun moeder. In het vakje waar de naam van de hun vader had moeten staan, was een groot, zwart vierkant dat bedekte wat er voordien geschreven had gestaan.
"Wat betekent dit?" vroeg ik aan de oude man. Mijn Birmaans was traag en ik had een zwaar Engels accent.
"Wat is u zegt?" vroeg hij, terwijl hij zijn grijs, vezelig haar van voor zijn oor veegde en er zijn hand rond legde.
Ik herhaalde de vraag en wees naar het zwarte vierkant.
Hij trok het boek naar zijn kant van de balie, verplaatste zijn minuscule, ronde bril van het topje van zijn neus naar zijn waterige ogen. Met zijn lange vingernagel volgde hij elke regel terwijl hij alles las tot hij bij het zwarte vakje kwam. Hij krabde met zijn vingernagel op het vakje en trok dan grote ogen als hij zag wat tevoorschijn kwam. De oude man keek naar mij en dan weer naar het vakje.
Er stond een soort van officiële stempel of zegel op. Het had een lichtrode kleur, was achthoekig en had een donkere cirkel in het midden. In de cirkel waren Birmaanse woorden geschreven en helemaal in het midden stond er een stempel die leek op een kroon. De onderste rand van de stempel overlapte het zwarte vierkant zoals een poststempel over een postzegel wordt gezet. In de cirkel stond er een handtekening.
De klerk keek over zijn schouder naar een jonge man die met zijn rug naar ons stond.
"Wat is dat?" vroeg ik.
Hij keek naar me met wijd open ogen. Ik wees naar de rode stempel en stelde mijn vraag opnieuw.
"Koninklijk zegel," fluisterde hij. "Mag niet kijken. Koninklijk zegel geheim. Het is verboden te zien." Hij sloot het boek en bracht het snel weg.
"Wacht even," riep ik hem achterna. "Ik wil dat bekijken."
Maar de oude man haastte zich naar de achterste kamer en sloeg de deur dicht.
De jongere man kwam naar de balie. "Wat is het voor u, alstublieft?" vroeg hij.
"Die oude man liet me het geboorteregister van mijn kinderen zien." Ik sprak Engels, want ik wilde geen tijd verspillen met zoeken naar de juiste woorden in het Birmaans. "En toen ik hem uitleg vroeg over een rood zegel op het document sloot hij het boek en bracht het weg."
"Een ogenblik min of meer u wacht." De jongeman sprak ook in het Engels. "Hij zal aan mij laten weten wat er aan de hand is."
Hij ging de achterste kamer binnen en sloot de deur achter zich. Maar hij keerde snel terug en liep met een sombere, bezorgde blik naar de balie.
“Wat zal uw naam zijn, alstublieft?”
Ik gaf hem mijn naam. Hij vroeg waar ik woonde en ik gaf hem het adres van het hotel en mijn kamernummer.
"En dit kinderen, het zijn uw kinderen? Ik mag hun namen ook hebben."
Hij noteerde alles wat ik hem vertelde, waarna hij abrupt aankondigde: "Dit ding nu gesloten, trouwens."
Hij trok het matte venster neer en ik hoorde de grendel in het slot vallen met een luide, metalige klik.
Hoofdstuk vijf
We liepen in stilte terug naar het hotel. Ik was gefrustreerd en ontmoedigd als ik dacht aan de plek waar de meisjes gewoond hadden en aan de reactie van de beambten op het stadhuis. Hoe kon ik ooit te weten komen wat er met Kayin gebeurd was?
Suu-Kyi en Marie leken mijn troosteloze stemming te hebben opgemerkt. Ze waren stil als we door de Chadurastraat liepen waar ivoorsnijders aan beide kanten van de kronkelende kasseien aan wankele tafeltjes zaten te werken. Het was net na de middag en we hadden nog niets gegeten sinds het ontbijt. Ik vond dat het tijd was voor een deftig maal.
“Wie heeft honger?” vroeg ik.
"Ik, ik," antwoordden ze in koor.
"Is het tijd voor de lunch of het avondeten?"
"Lunch," zei een van hen.
"Avondeten," zei de ander.
Het was niet goed voor hen dat ze zagen hoeveel zorgen ik me maakte. Ze hadden hier geen enkele schuld aan. Ik wilde dat mijn dochters een normale jeugd zouden hebben, dat ze konden rennen en spelen, naar school gaan en vriendjes maken die niet op straat moesten bedelen om te overleven. Ik dacht aan mijn ma en pa op de boerderij in Virginia. Wat een fantastische plek voor de meisjes om op te groeien.
Ik was geobsedeerd door het zoeken naar hun moeder, maar de verantwoordelijkheid voor hun veiligheid in een land dat op de rand van een oorlog stond, was nog belangrijker. Hoewel ik worstelde met het dilemma van deze twee problemen, wilde ik de kinderen ook de gelegenheid geven om kind te zijn.
"Wat denken jullie van een 'lunch-avondetenpicknick'?"
Ze staarden me niet begrijpend aan.
"We zullen stoppen bij een eethuis om eten te bestellen en het meepakken naar het park om het daar op het gras bij de eekhoorns en de eendjes op te eten."
"Dat klinkt leuk," zei Marie.
"Kunnen we veel eten kopen voor alle babyeendjes?" vroeg Suu-Kyi.
"We kunnen er een paar eten geven, maar ik denk niet dat we ze allemaal eten kunnen geven."
We kwamen aan bij een terras van een eethuis en ik vroeg aan de ober om onze bestelling in een mandje in te pakken. Hij begreep het niet, maar toen ik uitlegde dat we het eten mee wilden nemen, zei hij dat hij dat wel kon doen, maar dat hij geen mandje had.
We gingen naar een winkel in de buurt waar de meisjes een grote, rieten mand kozen, samen met een stuk linnen in groen en geel dat als tafelkleed kon dienen. Ik betaalde de ober en voegde er vier extra roepies bij voor messen, vorken, borden en drie flesjes cola. Daarna verlieten we het eethuis met een mand vol eten.
Binnen het uur lag onze picknick uitgespreid in het gras op een heuvel in Myodaw Garden. Het park lag op de oever van de brede Irrawaddyrivier in de schaduw van bomen. Ons maal bestond uit kipcurry met een rijstschotel waarin lotuswortelstok en papaja zat en een groot paladabrood, dat ook wel duizendlaagjesbrood genoemd wordt. We aten terwijl we keken naar de rivierboten en de visserssloepjes op het blauwe water en naar hun kielzog dat fonkelde in de middagzon.
De babyeendjes waren niet te verlegen om stukjes brood uit de handen van de meisjes te nemen, maar hun moeder hield zich wat afzijdig en kwaakte zacht naar haar dappere kleintjes. Toen het brood op was, ging de tweeling tikkertje spelen met vijf andere kinderen die naar het park gekomen waren met hun ouders.
Dat is wat ze nodig hadden: zorgeloze tijd om te rennen en te spelen. Ik was zeker dat hun moeder zou willen dat ze zich amuseerden. Ze zou ook gered willen worden van de hachelijke situatie waarin ze zich waarschijnlijk bevond, maar ze zou niet willen dat haar dochters zich constant zorgen maakten over haar, zoals ik deed. Was er maar iemand die voor hen kon zorgen terwijl ik me concentreerde op mijn zoektocht naar Kayin. De enige twee mensen die ik kende in Mandalay waren Po-Sin, de ober, en de tante van de meisjes. Ik vond de oude vrouw niet echt een optie, aangezien ze zo graag van ze af had willen zijn. En Po-Sin kon niet voor hen zorgen terwijl hij aan het werk was.
Op de terugweg naar het hotel stopten we bij een antiekwinkel om door het raam te gluren en mijn oog viel op een paar oude instrumenten voor houtbewerking.
Suu-Kyi trok aan mijn hand. “Gaan we naar binnen om rond te kijken?"
"Misschien, maar niet te lang."
In de winkel keek de eigenaar bezorgd naar de meisjes als ze een paar glazen beeldjes inspecteerden. Ik slenterde in een van de smalle gangpaden waar van de vloer tot het plafond rekken stonden waarop alles lag wat je maar kon bedenken: van zwaarden en messen tot houten speelgoed. Tot mijn verrassing vond ik een verlostang naast een doos verroeste spijkers. De verlostang was gemaakt van roestvrij staal en in goede staat. Ik keek even rond of er nog andere verloskundige instrumenten lagen, maar ik zag er geen.
“Mahjong!” hoorde ik een van de meisjes uitroepen.
Ik legde de verlostang terug in het rek en liep twee gangpaden verder naar de tweeling. Ze hadden een versleten houten doos uit een rek genomen en op de vloer opengemaakt.
"Als er ook maar een steen ontbreekt van de honderdvierenveertig, dan is het spel geen roepie meer waard," zei Marie in het Birmaans terwijl zij en Suu-Kyi de doos helemaal leegkieperden. "Je kan het spel niet spelen als niet alle stenen er zijn."
Terwijl de twee meisjes de stenen zorgvuldig per kleur legden om ze te tellen, schudde de winkeleigenaar zijn hoofd en klikte met zijn tong terwijl hij hen in het oog hield. Misschien was hij geïrriteerd dat het smalle gangpad tussen de overvolle rekken versperd was door de meisjes die er stenen zaten te tellen. Hij droeg een lang, hemd van rode zijde met een Chinees hoedje van blauwe zijde. Zijn lange, zwarte vlecht hing tot voorbij zijn middel. Ik zag dat hij aan ernstige scoliose leed en waarschijnlijk heel veel rugpijn had. Door zijn kleren vermoedde ik dat hij Chinees was, of misschien van Chinese komaf.
"Hebt u speelkaarten?" Ik stelde die vraag deels omdat het iets was dat ik begreep, maar vooral om hem van de meisjes af te leiden.
"Jazeker," zei hij met een opgewekte glimlach. "Zeker en vast, maar zal zij daar de kaarten ook willen tellen?" Hij lachte en gebaarde naar Marie.
Ik lachte ook, blij dat hij niet zo geïrriteerd was door de meisjes als ik eerst had gedacht. Ik was ook tevreden dat mijn Birmaans elke dag verbeterde. Hoe meer ik het sprak, hoe meer ik me de taal herinnerde.
Toen hij een gebruikt kaartspel bovenhaalde en op zijn balie legde, haalde ik de kaarten uit het doosje om ze te tellen.
Hij grinnikte en zei: "Ik weet het, ik weet het. Je kan niet kaartspelen als ook maar een kaart verloren is.”
Ik telde verder om zeker te zijn dat ze er alle tweeënvijftig waren.
De meisjes waren nog steeds stenen aan het tellen, dus schudde ik de kaarten en gaf de eigenaar en mezelf elk negen kaarten.
“Ko-mee?” vroeg ik.
“Ko-mee?” herhaalde hij en hij keek me aan. "Ik heb nog nooit een buitenlander geweten die dat spel kent. Zeker! Laten we het meteen spelen."
Het spel wordt soms 'negen vuren' genoemd en of je wint hangt volledig van het toeval af - je moet er geen enkele vaardigheid voor hebben. Oorspronkelijk was het een ritueel spel dat verbonden was met het mystieke cijfer negen.
Net op het moment dat hij met een klap een zwarte negen op de balie legde, verkondigde Marie: "Oké, we kopen dit ding." Zij en Suu-Kyi begonnen alle stenen weer in de doos te stoppen. "Maar niet voor negen roepie." Dat was de prijs die op de doos stond.
Ik grinnikte naar de eigenaar - ik wist wat er stond te gebeuren.
Tien minuten later stapten we buiten met het mahjong, het spel kaarten en een mooie haarborstel voor de meisjes. Het had me samen zes roepie tachtig gekost en Marie glimlachte uiterst voldaan.
* * * * *
Het duister was bijna gevallen toen we terugkeerden naar het hotel. We wasten het bestek, de borden en de glazen van het eethuis af en voegden ze bij onze verzameling eetgerei in de lade van de commode. We bewaarden ook een paar linnen servetten en een restje kipcurry van de picknick.
"Wat zullen we nu doen?" vroeg Suu-Kyi. Ze keek naar de oude, houten doos op de bank. "Het is nog te vroeg voor bedtijd, is het niet?"
“Mahjong!” schreeuwde Marie en ze holde naar de doos.
Al gauw lag het spel opengespreid op het bed en zaten wij alle drie in kleermakerszit, klaar om te spelen. Ik was bang dat het spel veel te complex zou zijn voor kinderen van zeven jaar, maar zij bleken niet het probleem te zijn - ik was het die er beduusd bij zat. Gewoon beslissen wie waar zou zitten, was al erg ingewikkeld. Je had er de steentjes met de windrichtingen voor nodig - noord, zuid, oost en west - en je moest met de dobbelstenen gooien. Toen onze plaatsen eindelijk bepaald waren, begon ik mijn stenen te ordenen.
"Nee, pa..." zei Suu-Kyi. "Ik bedoel, nee, meneer Busetilear. Leg de stenen in een vierkant, kijk zo." Ze boog zich voorover om mijn deel van de muur te leggen.
"Hoe noemde je me?"
Het gezicht van Suu-Kyi werd rood en ze frunnikte met de stenen zodat haar haar naar voor viel en haar verlegenheid verborg.
"Ze noemde je 'pa'," zei Marie en ze lachte naar haar zus.
"Pa," zei ik. "Dat vind ik leuk."
"Ze wilde eigenlijk 'papa' zeggen."
"Da's niet waar."
"Welles."
"Hé," zei ik. Ze stopten allebei en keken naar me. "Zou het niet makkelijker zijn om mij 'papa' te noemen in plaats van meneer Fusilier?"
Suu-Kyi stak haar tong uit naar Marie.
"Wel," zei Marie, "ik zal je 'meneer Busetilear' blijven noemen."
"En ik zal je 'papa' noemen."
"Prima," zei ik. "Kunnen we dan nu het spel spelen?"
Suu-Kyi was oost en dus de gever. Marie was de noordenwind en ik was zuid.
"En de westenwind dan?" vroeg ik. "Kunnen we spelen als we niet met vier zijn?"
"Waarschijnlijk kan ik dat regelen." Suu-Kyi sprong van het bed en ging onze picknickmand halen. Ze zette hem op de lege, vierde plaats. "Zo," zei ze en ze keerde terug naar haar plaats aan de oostelijke kant. "Meneer Mand zal in het Huis van de westenwind wonen tot we iemand vinden die een goede speler kan zijn."
Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.