Kitabı oku: «Het Geld van Robinson Crusoe», sayfa 2
Hoofdstuk IV.
Hoe zij het geld uitvonden
De menschen op het eiland—zoowel arbeiders als werkgevers—waren het er evenwel volmaakt over eens, dat het leven te kort was om het grootendeels te verspillen met het spelen van een spelletje “blindeman” op grooten schaal,—want zoo kon men dat systeem van handeldrijven op een basis van directen goederenruil gerust noemen1, maar zij zagen ook heel goed in, dat het spel net zoolang door zou gaan, totdat er geen sprake meer zou zijn van eenigen materieelen vooruitgang, indien er niet een nieuwe methode van handeldrijven werd uitgevonden en ingevoerd. Daarom besloten Twist, Needum, Pecks, Diggs, Vrijdag, Vrijdag’s Vader, Will Atkins en alle andere menschen, als het ware gedreven door hun instinct (en aangemoedigd door Robinson Crusoe), maar zonder dat er een wettelijk voorschrift bij te pas kwam, met algemeene stemmen om één bepaald artikel uit te kiezen, dat allen zonder uitzondering zouden accepteeren in ruil voor elk product of iederen dienst, die zij te koop aanboden; zoodat, wanneer iemand iets te ruilen had, hij dit eerst kon ruilen voor dat bijzondere artikel, wat het ook zijn mocht, en vervolgens door tusschenkomst daarvan op ieder tijdstip en elke plaats, kon koopen wat hij verlangde. En van het oogenblik af dat dit werd ingevoerd, deed de beschaving op het eiland een heelen stap voorwaarts, en de eerste groote hinderpaal, die ontstaan was door den goederenruilhandel van man tot man, was uit den weg geruimd. De kleermaker liep niet langer gevaar om van honger om te komen, de metselaar behoefde zich niet langer bezorgd te maken over zijn kleeding en de werkman kreeg als loon voor zijn arbeid iets, dat hem zonder moeite een aequivalent verschafte in voedsel, huisvesting en andere dingen, die hij noodig mocht hebben; want iedereen gaf gaarne zijn goederen of diensten voor dat bijzondere artikel, dat de rol van betaalmiddel vervulde, omdat hij wist, dat ieder ander, die iets ruilen wilde, bereid zou zijn om hetzelfde te doen.
En wat nog meer was: de keuze van een artikel, waaraan met algemeene toestemming een universeele en naar verhouding onveranderlijke koopkracht verleend werd, loste tevens de tweede moeilijkheid op, omdat zij tegelijkertijd een waardemeter of standaard aan de hand deed om de onderlinge waarde of koopkracht van ieder ander ruilbaar artikel of dienst mee vast te stellen en wel op precies dezelfde wijze waarop de lengte of het gewicht, van een voorwerp bepaald wordt, n.l. door het te vergelijken met een ander voorwerp, dat door de gemeenschap eenparig is aangenomen als een standaard van lengte of gewicht—zooals b.v. het stuk hout, dat wij duimstok noemen of het stuk metaal, dat een pond heet. “Mijn brooden zijn ieder tien stuks van het betaalmiddel waard,” zei Needum, de bakker. “Mijn jas,” antwoordde Twist, de kleermaker, “is duizend stuks waard.” Een eerlijke ruil tusschen den bakker en den kleermaker zou dus zijn geweest: honderd brooden voor één jas.
De algemeene naam nu, die men geeft aan die artikelen of voorwerpen, die de menschen van verschillende naties algemeen in ruil aannemen als het æquivalent van alle andere artikelen of diensten en als den maatstaf van waarden, is “geld”.
De artikelen, die door de menschen op verschillende tijden en plaatsen zijn uitgekozen om dienst te doen als dat algemeene æquivalent, dien middelaar of dat middel om de ruilhandel te vergemakkelijken, zijn zeer verschillend geweest. Bij de Noord-Amerikaansche Indianen en de eerste planters, die onder hen kwamen wonen, werden wampums (schelpgordels) en beverhuiden gebruikt als geld; bij de inboorlingen van West-Afrika bestaat het geld in kleine schelpen, “kauri’s” genoemd; in Abessinië is zout tegenwoordig het gewone geld; in Chineesch Tartarije pakjes geperste thee, en nog niet lang geleden werden kleine plakjes zeep als geld gebruikt op de Westkust van Mexico. Onder de herdersvolken in de Oudheid werden koeien en schapen op zulk een grooten schaal als geld gebruikt, dat het gewone Engelsche woord “pecuniary” afgeleid is van het oude woord “pecus”, dat “vee” beteekent. En terwijl we in Homerus lezen, dat de prijs van de wapenrusting van Glaucus bestond uit honderd stuks vee, weten we ook dat de Zoeloe’s in Zuid-Afrika tegenwoordig nog hun schulden met vee betalen en den omvang van hun vermogen volgens denzelfden standaard berekenen.
Het geld bestond dus vóórdat er wetten waren, en het bestaat en wordt heden ten dage gebruikt onder volkeren, die geen geschreven of erkend wetboek bezitten.
Van veel belang voor een juist begrip van dit onderwerp is ook de erkenning van een andere grondwaarheid, namelijk, dat er, zoover men kan nagaan, nooit een volk is geweest, dat niet, toen het voor het eerst begon met geld in te voeren, daarvoor dadelijk een artikel nam met een natuurlijke koopkracht of waarde tengevolge van enkele intrinsieke eigenschappen, die dat artikel begeerenswaardig maakten. En het spreekt van zelf, dat dit zoo moest zijn. Want, waar er geen wet bestond, die bepaalde, waaruit het geld moest bestaan en die den handel regelde, zou men, door een artikel als geld aan te nemen, waarvan de productie of de vermeerdering weinig of geen moeite vereischt, alle luie, sluwe of gewetenlooze menschen in staat stellen, om, zonder dat zij voor eenige straf of beperking behoefden te vreezen, van de overige leden der gemeenschap producten te nemen, zonder daarvoor iets gelijkwaardigs terug te geven. Bijvoorbeeld: wanneer men aan gedroogde bladeren of stukjes papier een algemeene koopkracht kon verleenen door er een of ander teeken op te stempelen of te schrijven, dan zou het eerste practische gevolg van het gebruik van zulk geld zijn, dat men de menschen in staat stelde om iets voor niets te krijgen of dat men degenen, die niet wilden werken, veroorloofde om allen, die wel werkten, te berooven. De bewoners van het eiland, die onontwikkeld waren, begingen nooit een dergelijke dwaasheid; maar toen zij zich gingen bezighouden met geschiedenisstudie, bemerkten zij tot hun groote verwondering, dat de inwoners van andere landen herhaaldelijk op zichzelf waardelooze dingen als geld hadden gebruikt; en vele jaren later kwam er zelfs uit de Vereenigde Staten een man naar het eiland gereisd, die een groot leeraar hoopte te worden, en deze probeerde de bevolking te overtuigen, dat het een groote vergissing was om als geld iets te gebruiken, dat eenige innerlijke waarde bezat als handelsartikel2. De kinderen van de lagere school, die hij trachtte te overreden, brachten hem al heel gauw in verlegenheid, door hem uit hun geschiedenisboekjes voor te lezen, hoe alle volkeren, en vooral de arme en eenvoudige lieden onder hen, die slecht waren ingelicht, welke ooit geprobeerd hadden om hun ruilhandel te vergemakkelijken door een artikel zonder intrinsieke waarde als geld te gebruiken, bij al die gelegenheden zonder uitzondering steeds in die mate opgelicht en bestolen waren geworden, dat zij vroeger of later altijd gedwongen waren geweest om het gebruik van dat geld op te heffen, uitsluitend als een maatregel van zelfbescherming, en om iets anders daarvoor in de plaats te stellen, dat een algemeen erkende en naar verhouding duurzame innerlijke waarde of koopkracht bezat als handelsartikel.
Hier volgen eenige van die verhalen, welke de kinderen in hun geschiedenisboekjes vonden en hem voorlazen:
“In December 1861 bracht een arme soldatenweduwe twee honderd dollars in specie op een spaarbank en daarna vertrok zij met haar vier kleine kinderen naar Californië. In Juli 1863, toen het goud op 280% tegenover papier stond, schreef zij om haar geld. In antwoord daarop kreeg zij een chèque betaalbaar in goud voor 83% van haar geld, de opgeloopen rente à 6% inbegrepen.”—Henry Bronson, Nature and Office of Money.
“Het volk demoraliseerde (door het niet-inwisselbare continentale papiergeld) op een wijze, dien men vóór dien tijd ongeloofelijk zou hebben geacht. Alle banden van eergevoel, bloedverwantschap, dankbaarheid, menschelijkheid en rechtvaardigheid werden verbroken. Oude schulden werden afbetaald toen het papiergeld niet meer waard was dan zeventig tegen één. Broeders bedrogen hun broeders, kinderen hun ouders en ouders hun kinderen. Weduwen, weezen en anderen kregen uitbetaling in gedeprecieerd papier voor geld, dat zij in metalen munt hadden geleend.”—Breck, Scetch of Continental Money.
“De assignaten daalden steeds meer, totdat zij volkomen waardeloos waren, het geheele land meeslepende in armoede—eenige gelukkige speculanten uitgezonderd—, en het einde was een staatsbankroet. In dezen tijd, toen duizenden radelooze stakkerds, zelfs nog voor de laatste instorting der assignaten, zelfmoord pleegden om aan den hongerdood te ontkomen, was de oorlog een zegen; en Napoleon was het werktuig, dat geheel Europa de gevolgen deed ondervinden van waardeloos geld, hetzij direct of indirect, door zijn tot het uiterste gedreven slachtoffers.”—Notes on the French Assignats and their Influence.
“Hij moest vier honderd dollars betalen voor een hoed en evenveel voor een paar schoenen. Hij wilde een goed paard hebben, maar men vroeg hem daarvoor een prijs gelijk aan tien jaar salaris.”
“Mijn verdiensten van zes maanden zijn ternauwernood toereikend om de kosten te bestrijden van de meest onmisbare uitgaven van één enkelen dag…”
“Voor een bed, avondeten en een grog voor mijzelf, mijn drie metgezellen en hun bedienden, berekende men mij, toen ik den volgenden dag zonder ontbijt vertrok, de som van acht honderd vijftig dollars.”—Life of General de Kalb.
“In totaal, van het begin tot het einde (1835–1841) beliep het bedrag van muntpapier, wissels, chèques en obligatiën, uitgegeven door de schatkist van de Republiek van Texas, en die voor een groot deel als circulatiemiddel dienst deden, tot $ 13·318·145 of tot een bedrag van meer dan 260 dollars per hoofd over de geheele bevolking. Wanneer papier uitgiften, die als geld gebruikt worden, een volk rijk hadden kunnen maken, dan had de bevolking van Texas de rijkste van de wereld moeten zijn. In Januari 1839 waren de Texas schatkist-biljetten niet meer waard dan 40 Amerik. centen op den dollar, in de lente van 1839 waren zij 37½ cents waard, in 1841 van 12 tot 15 cents, en in 1842 had men (in de karakteristieke taal van dien tijd) “vijftien dollars noodig om drie glazen brandy met water zonder suiker te koopen”. Toen het eenmaal zoover was, bleef er van haast geen enkel soort ruilmiddel nog een belangrijk bedrag over in Texas, maar dat was geen groote ramp, omdat het volk maar heel weinig meer bezat om te laten circuleeren.” Het kwaad, dat dit systeem deed, was onmetelijk en van dien aard, dat het Gouvernement geen schadeloosstelling aan de slachtoffers had kunnen geven, ook al was het daartoe geneigd geweest.”—Gouge: Fiscal History of Texas.
Nogmaals: een der voornaamste redenen, waarom het geld werd uitgevonden en in gebruik genomen, was, opdat het zou dienen als maatstaf of standaard om de onderlinge waarde van andere dingen te schatten. Nu kan men zich toch moeilijk voorstellen, dat iemand, die voor dit doel geld zou willen gebruiken, daarvoor een artikel zou uitkiezen, hetwelk op zichzelf geen waarde heeft, evenmin als hij voor een maatstaf om lengte mee te meten, iets zou nemen, dat zelf geen lengte heeft of voor een standaard om gewicht te meten, iets, dat geen gewicht heeft. De bewoners van het eiland hadden daarom al heel erg dom moeten zijn, als zij niet van begin af aan hadden ingezien, dat iets alleen dan degelijk en goed geld kan zijn en blijven onder alle omstandigheden, wanneer het werkelijk de volle waarde heeft, die het op zijn buitenkant beweert te hebben.
Hoofdstuk V.
Hoe de bevolking van het eiland en van andere streken wijs werd
Hoewel men dus ieder handelsartikel, hetwelk een algemeen erkende koopkracht of waarde heeft, als geld kan gebruiken, moeten de eilandbewoners en alle andere menschen toch weldra bij ervaring geleerd hebben, dat sommige artikelen veel beter geschikt zijn voor dit doel dan anderen, of liever, dat het gebruik van sommige artikelen als geld, hoezeer zij ook in andere opzichten aan dit doel mogen beantwoorden, toch over het geheel zeer ernstige bezwaren met zich meebrengt. En de bijzonderheden van deze ervaring bij de verschillende volkeren vormen zeker wel een der meest belangwekkende hoofdstukken van de wereldgeschiedenis. De ondervinding der eilandbewoners was ongeveer als volgt:
Aanvankelijk spraken zij af om kauri’s te gebruiken—een mooi soort schelpen, die langs de kust gevonden werden en die alle vrouwen wenschten te bezitten om ze als sieraad te gebruiken. Deze schelpen waren echter vrij zeldzaam en inderdaad bleek het, dat het haast evenveel tijd en arbeid kostte om een honderdtal van die schelpen te vinden, als men noodig had om een schepel tarwe te verbouwen. Bijgevolg werd tarwe doorgaans geruild voor kauri’s tegen het tarief van honderd kauri’s voor een schepel, terwijl de landbouwer met twee duizend kauri’s gemakkelijk een ploeg kon koopen, daar deze evenveel waard werd geacht als twintig schepels koren. Maar op een goeden dag maakten een paar nietsdoeners, die veel op zee voeren, een lange excursie en bezochten zij voor den eersten maal een ver afgelegen eilandje aan den horizon. Toen zij daar landden, zagen zij tot hun verbazing, dat de kauri’s daar, in plaats van uiterst schaarsch, in overvloed te vinden waren op de kust. Zij gaven elkander een knipoog en zeiden niet veel, maar elk verzamelde zooveel kauri’s als hij dragen kon en toen zij naar het hoofdeiland terugkeerden, hielden zij hun ontdekking diep geheim. Het eerstvolgende belangrijke verschijnsel dat zich hierna onder het Robinson Crusoe-volk voordeed, was een groote en onverwachte opleving van den geheelen handel. Het geld begon overvloedig te worden. De omzet in zaken was nog nooit zoo levendig geweest. Ieder voorwerp, dat te koop werd aangeboden vond direct een kooper, en daar de vraag toenam, stegen de prijzen ook met groote snelheid. Maar tevens merkte men op, dat er enkele personen waren, die nooit geregeld werkten, maar die den geheelen ochtend speculeerden en dobbelden en iederen middag aangename zeiltochtjes maakten, en die toch meer geld schenen te hebben dan ieder ander; waarvan zij als goede vaderlanders, die hun nationalen handel wilden steunen, altijd gaarne bereid waren afstand te doen ten behoeve van andere artikelen. Winkeliers, landbouwers en ambachtslieden, die ook tot de ontdekking kwamen dat zij meer geld hadden dan gewoonlijk, voelden zich eveneens gedrongen om het een en ander te koopen en de prijzen gingen opnieuw naar boven, zoodat een schepel tarwe, die vroeger misschien verkocht was voor honderd kauri’s, nu grifweg honderd vijftig en zelfs twee honderd opbracht. Maar aan den anderen kant bemerkte de boer, dat hij, in plaats van zooals vroeger een ploeg voor tweeduizend kauri’s te kunnen koopen, nu het dubbele of vierduizend kauri’s moest betalen, of m.a.w., de kauri’s hadden nu zoowat de helft van de koopkracht, die zij vroeger bezaten.
Maar een tijdlang was iedereen in de wolken. Was het niet een feit, dat de waarde van elks bezittingen in kauri-geld gemeten, zeer was toegenomen—en wat was natuurlijker dan dat de sluwe avonturiers, door wier toedoen deze gouden tijd was aangebroken, met eerbewijzen, overladen werden en dat men hen uitnoodigde om te spreken voor kauri-clubs in alle uithoeken van het eiland en dat er zelfs over hen gesproken werd in verband met de hoogste ambten, die nog steeds vervuld werden door Robinson Crusoe en zijn dienaar Vrijdag? Maar de voortdurende stijging der prijzen—gemeten in kauri-geld—van alle artikelen, of, wat hetzelfde is—de voortdurende vermindering van koopkracht der kauri’s, begon tenslotte de algemeene aandacht te trekken en langzamerhand ook wantrouwen op te wekken, zoodat de prijs van een schepel tarwe, die eerst honderd kauri’s was geweest en daarna tweehonderd, steeg tot drie-, vier- en zelf vijfhonderd kauri’s. Een ander merkwaardig verschijnsel, dat men opmerkte, was, dat naarmate de prijzen stegen de vraag naar kauri-geld voor den handel ook in dezelfde verhouding toenam, een vraag waaraan de avonturiers, die het middel geweest waren om het eiland zijn vermeerderd volumen van geld te verschaffen, niet verzuimden te voldoen door steeds nieuwe hoeveelheden kauri’s naar het eiland te brengen. Men merkte verder nog op, dat er zich een opmerkelijke vermeerdering van maatschappelijke activiteit voordeed, naarmate het wantrouwen toenam, want iedereen wilde zijn kauri-geld inwisselen tegen iets anders.3 Wie in de schuld stak, haastte zich om zijn schulden af te betalen en iedereen was bereid om kauri-geld te leenen voor het op touw zetten van allerlei nieuwe ondernemingen. Zoo werd er b.v. een maatschappij opgericht met een kapitaal van tien millioen kauri’s om het wrak van het oude schip, dat Robinson Crusoe naar het eiland had gebracht, te onderzoeken, en, hoewel niemand precies wist, waar het wrak lag of wat er nog in zou kunnen zijn, werd de onderneming aangeprezen als een prachtig arbeidsveld. Een ander plan, waarvoor men een maatschappij met vijftig millioen kauri’s kapitaal had opgericht, was, om een net van kanalen dwars door het eiland te graven, hoewel het geheele eiland niet meer dan honderd mijlen breed was en aan alle kanten langs de kust een volkomen veilige zeevaart bood.
Toen barstte de bom! De handel kwam geheel tot stilstand.
Maar tenslotte kwam de aap uit de mouw. Andere menschen dan die drie sluwe avonturiers ontdekten, waar al die kauri’s vandaan kwamen, en dezen haastten zich om ook een bezoek te brengen aan het afgelegen eiland om zichzelf van geld te voorzien en het in circulatie te brengen. Maar hoe meer geld er werd uitgegeven, hoe meer er noodig was om te voldoen aan de behoeften van den handel; totdat men eindelijk een vierpaards-karrevracht kauri’s noodig had om een schepel graan te koopen. Toen barstte de bom. De handel kwam geheel tot stilstand. De man, dien Robinson Crusoe tot minister van finantiën van het eiland benoemd had, meende het kwaad te kunnen verhelpen door nog wat meer kauri’s uit te geven4 maar het baatte niet meer. Enkele zeer wijze menschen waren er zeker van, dat alles wel weer in orde zou komen, als de menschen alleen maar vertrouwen wilden hebben; maar zoolang de menschen, die werkten en spaarden, niet zeker wisten, wat zij voor de producten van hun arbeid zouden krijgen—iets of niets—keerde het vertrouwen niet terug. Iedereen voelde zich verarmd en opgelicht. Iedereen, die geld dacht te bezitten in spaarbanken werd op een goeden dag wakker met het besef, dat zijn geld niets anders was, dan een hoopje oude schelpen. Elk had zijn zakken, zijn laden en zijn geldkisten gevuld met schelpen, die hij ontvangen had in ruil voor artikelen, die hem veel kostbaren tijd en arbeid hadden gekost. Maar strikt genomen werd toch niet iedereen door de ramp zoo zwaar getroffen. Er waren eenige uitzonderingen, en wel de slimme leegloopers, die het eerst de goedkoope voorraad kauri’s hadden gevonden en die, profiteerende van de onwetendheid der gemeenschap, deze gevoegd hadden bij de bestaande circulatie om als geld te dienen. Al deze menschen hadden hun voorzorgen genomen om bezittingen van blijvende waarde—huizen, grondbezit, ploegen, graan etc., in ruil te ontvangen voor kauri’s en te behouden. Zij waren dus feitelijk rijk geworden door de gemeenschap te bestelen5. De gemeenschap evenwel was te beleefd om hen dieven te noemen en in de gesprekken werd gewoonlijk op hen gezinspeeld als handige financiers en als menschen, die vooraan stonden in hun tijd. Het laatste bedrijf van dit merkwaardige drama op het eiland was, dat het eens zoo kostbare geld zoozeer deprecieerde, dat het tenslotte alleen nog maar waarde behield als grondstof om kalk van te maken. De menschen maakten er derhalve kalk van door het te branden en om hun huizen tenminste van buiten een vroolijk aanzien te geven, gebruikten zij die kalk om mee te witten. Maar op één punt waren zij het allen eens, namelijk daarover, dat het eerstvolgende artikel, dat zij zouden kiezen om als geld te dienen, iets zou zijn met een blijvende, onveranderlijke waarde, die niet afhankelijk was van toevallige omstandigheden of naar willekeur beïnvloed kon worden door de kunstgrepen van menschen, die in hun onderhoud wilden voorzien zonder er voor te werken.
Maar hoe merkwaardig deze ervaring van de eilandbewoners in verband met het ontstaan en het gebruik van geld ook zijn moge, zij is allerminst een uitzondering geweest, want de kronieken der geschiedenis toonen aan, dat haast alle volkeren, die dit proces van beschaving hebben doorgemaakt, een gelijksoortige ondervinding opdeden. Een bijzonder treffend voorbeeld hiervan vindt men vermeld in de “Geschiedenis van New York” door Diedrich Knickerbocker en in de geschreven kronieken van de “New York Historical Society”. Het was in de dagen van de Hollandsche overheersching—in 1650—toen in Nieuw Amsterdam (later New York) het gewone geld in omloop het z.g. Indiaansche geld of “wampum” was, dat bestond uit “strengen van kralen bewerkt uit oesterschelpen, kinkhorens en andere schelpdieren. Dezen hadden een eenvoudig ruilmiddel gevormd onder de wilden, die ze bereidwillig van de Hollanders aannamen in ruil voor bont.” Willem Kieft was destijds gouverneur, en daar hij den rijkdom van Nieuw Amsterdam wenschte te vermeerderen en over het algeheel, zooals de geschiedschrijver vertelt, een beetje naijverig was op Salomo (die goud en zilver even overvloedig maakte als de steenen in de straten van Jerusalem) besloot hij (de gouverneur) om aan zijn verlangen te voldoen en tegelijkertijd te wedijveren met Salomo door dat gemakkelijk te produceeren geld te maken tot de gangbare munt van zijn gewest. “Weliswaar had het een intrinsieke waarde voor de Indianen, die het gebruikten om er hun kleeren en hun moccasins mee te versieren; maar voor de eerzame burgers had het niet meer innerlijke waarde dan stukjes been, vodden, papier of ander waardeloos materiaal.” Deze overweging legde echter geen gewicht in de schaal bij Gouverneur Kieft. Hij begon met alle dienaars van de Compagnie en alle schulden van het Gouvernement te betalen in strengen wampum. Hij zond expedities uit om de kusten van Long Island, dat het Ophir van dezen modernen Salomo was en waar de schelpvisschen zeer overvloedig waren, af te zoeken. Die werden dan in groote hoeveelheden naar Nieuw Amsterdam getransporteerd, verwerkt tot Indiaansch geld en in de circulatie geworpen.”
“En nu gingen de zaken een tijdlang als van een leien dakje. Het geld werd even overvloedig als in onze dagen van papiergeld; en, om een algemeene uitdrukking te bezigen: “de publieke welvaart nam een wonderbaarlijke vlucht.”
“Maar ongelukkig voor het welslagen van Kieft’s plan, kwamen de Yankees aan de Connecticut Rivier tot de ontdekking, dat zij met weinig kosten en moeite zooveel wampum konden maken als zij wilden uit oesterschelpen, en natuurlijk haastten zij zich om alle wampum te leveren, die de handel in Nieuw Amsterdam noodig had; zij kochten daarmee alles wat er te koop was en betaalden de brave Hollanders in hun eigen prijs. Hierbij dient nog vermeld te worden, dat het geld van Gouverneur Kieft ook volkomen het voornaamste kenmerk van elke goede (!) geldsoort bezat, n.l. “ongeschiktheid voor uitvoer.”
Toen derhalve de Hollanders tinnen pannen of houten kommen van Yankee fabricaat wilden hebben, moesten zij daarvoor betalen in klinkende guldens of een andere metalen munt, omdat wampum door de Yankees al evenmin als ruilmiddel werd geaccepteerd als rotte eieren, ranzige boter, bedorven vleesch, verrotte aardappelen of eenig ander Hollandsch artikel, dat niet voor uitvoer geschikt was6.
Het gevolg van dit alles was, dat de Hollanders en de Indianen weldra alle wampum kregen en de Yankees alle beverhuiden, Hollandsche haringen, Hollandsche kazen en al het zilver en goud van het gewest. Toen werd, zooals te verwachten was, het vertrouwen geschokt. Ook de handel kwam tot stilstand en, om de oude geschreven kronieken aan te halen: “de Compagnie zag zich beroofd van haar inkomsten en de kooplieden werden teleurgesteld in hun verwachting om winst te maken, waarmee zij aan hun verplichtingen konden tegemoet komen.”
Men kan gerust de gevolgtrekking maken, dat de Hollanders na dien tijd een artikel als geld gebruikten, dat minder onderhevig was aan het gevaar van depreciatie, dan wampum.
De eerste kolonisten in Oost-Tennessee kwamen eveneens tot een soortgelijke conclusie na een overeenkomstige ervaring: Raccoonhuiden werden daar voor verschillende doeleinden gevraagd en waren bijgevolg veel waard. Opossum-huiden daarentegen, werden weinig gevraagd en hadden daarom weinig waarde. Maar enkelen onder de planters, die hun verplichtingen willen afdoen zonder er een volkomen aequivalent voor te willen geven, betaalden hun schulden in opossum-huiden, waaraan de staart van een waschbeer bevestigd was. Maar toen die vervalschingen eenmaal in de schatkist gekomen waren, konden zij niet meer uitgevoerd worden om de schulden van den Staat mee te betalen en het gebruik van Coon-huiden als ruilmiddel hield op.
Maar om weer naar het eiland terug te keeren; hoewel de eilandbewoners den eersten keer al bijzonder ongelukkig waren geweest in hun keuze van een artikel dat als geld kon gebruikt worden, bleef de dringende behoefte aan zulk een artikel even groot als tevoren en bijgevolg moest men een nieuwe keuze doen. Verschillende menschen kwamen met verschillende voorstellen. Sommigen sloegen voor om pisangs te gebruiken, omdat daarnaar voortdurend vraag was en deze, wanneer zij goed en rijp waren, altijd ruilbaar waren voor een zeer bestendige waarde, maar men begreep weldra, dat deze vruchten toch volkomen ongeschikt waren om als ruilmiddel te dienen, zoodra het bleek, dat de pisangs heel gauw bedierven na het oogenblik waarop zij de grootste waarde hadden, zoodat daardoor iemand, die vandaag overvloed van geld had, morgen wellicht niets meer bezat en dat wel geheel buiten zijn schuld7. Tarwe, vee en gestempelde stukken ijzer werden ook voorgesteld, maar al deze stoffen werden om de een of andere bijzondere reden ongeschikt geacht. Zoo werd b.v. tegen tarwe als bezwaar aangevoerd, dat hoewel er bijna altijd vraag naar was en het de waarde van een zeer constante hoeveelheid werk vertegenwoordigde, het te omvangrijk was om er mee rond te kunnen loopen en dat het slechts zelden het eene jaar precies dezelfde waarde had als het volgende; tegen vee, dat het onmogelijk was om een os te verdeelen, door hem den eenen keer zijn staart en een andermaal zijn ooren af te snijden, zonder daarbij tevens de waarde van het dier als geheel te vernietigen; en dat, wanneer koeien in het algemeen als wettig betaalmiddel voor schulden gebruikt werden, het zeer waarschijnlijk was, dat de allerellendigste koe uitgekozen zou worden uit den geldstal voor een dergelijk doel8; terwijl, wanneer ijzer als geld werd aangenomen en tegen zijn meest gangbare waarde in omloop werd gebracht, het wel eens zou kunnen voorkomen, dat men een tonnemaat mee moest sleepen om een schuld van dertig dollar te betalen. Een eigenaardig soort van kralen, gemaakt van blauw glas, waren bij de vrouwen van het eiland als sieraad in gebruik gekomen en daar zij veel gevraagd werden, klein van omvang en van zeer duurzaam materiaal waren, werden zij als bijzonder geschikt beschouwd om als geld te dienen. Zij werden dan ook daarvoor aangenomen en voldeden een tijdlang zeer goed. Maar opeens verklaarden de vrouwen dat ze als sieraad uit de mode waren, en doordat nu alle vraag naar en gebruik van kralen plotseling ophield, zagen de kooplieden en anderen, die er een grooten voorraad van hadden opgezameld, zich opeens weer voor het feit gesteld, dat, wat zij voor geld hadden gehouden, geen koopkracht meer bezat, en natuurlijk leden zij groote verliezen. Daarop spraken de eilandbewoners af om niet langer blauwe glazen kralen als geld te gebruiken.9
Hoe snel de bevolking van het eiland, door schade en schande wijs geworden, een juist inzicht verkreeg in wat nu werkelijk goed geld vormt, kan men afleiden uit het volgende voorval:
Een gedeelte van de eilandbewoners waren heidenen en om de kosten en moeiten, om hen te beschaven en tot het christendom te bekeeren, te dekken, was het de gewoonte van enkele brave menschen om van tijd tot tijd te profiteeren van gelegenheden, waarbij zich veel volk verzamelde, om bijdragen voor zulke doeleinden te innen. Nu bleek het evenwel, dat sommige menschen, hetzij omdat zij niet wisten wat of geld eigenlijk was, of omdat zij erg arm waren, de gewoonte hadden om voorwerpen in den hoed te doen, die geen geld waren; en toen men Robinson Crusoe, (die gewoonlijk zulke samenkomsten presideerde) van deze handelwijze op de hoogte stelde, heeft hij, naar men zegt, de euveldaders op de volgende indrukwekkende wijze terecht gewezen en ingelicht:
“Voordat wij overgaan tot het innen van de gewone bijdragen voor de heidenen,” zeide hij, “wil ik de gemeente en in het bijzonder hen, die op de galerij zitten, even opmerkzaam maken op het feit, dat de gewoonte om in den hoed voorwerpen te leggen, die geen geld zijn, meer in het bijzonder knoopen, blijk geeft van een graad van onwetendheid omtrent het gebruik van geld, die ik niet mogelijk had geacht in ons land na al onze verschillende ervaringen op dit gebied van den laatsten tijd. Maar wanneer ten gevolge van onwetendheid of armoede, iemand zich nog gedrongen mocht voelen, om voort te gaan met knoopen bij te dragen in plaats van geld zou ik hem willen verzoeken om niet de oogen er van af te breken; niet alleen omdat hij daardoor deze voorwerpen als knoopen geheel onbruikbaar maakt, zonder ze geschikter te maken om als geld te dienen, maar ook omdat hij er toch niet in slagen zal, om de heidenen op deze wijze te bedriegen, daar dezen, hoewel onbekend met het Evangelie, over het algemeen zeer goede beoordeelaars van geldswaarde zijn.”
Macauley, History of England—State of the Currency in 1694–’95.