Kitabı oku: «Het Geld van Robinson Crusoe», sayfa 3
Hoofdstuk VI.
Goud, en hoe zij dat leerden gebruiken
Eindelijk werkten de tijd en de omstandigheden samen, om de eilandbewoners tot een oplossing van hun moeilijkheden te brengen. Een man, die op een goeden dag eens door een ravijn wandelde, raapte daar een stuk schitterend metaal op. Hoewel het blijkbaar langen tijd in het zand had gelegen, en daardoor voortdurend was blootgesteld aan de atmospheer, terwijl het water het bespoelde en tegen de rotsen schuurde, had het een opvallenden glans en kleur en hoemeer men het opwreef, hoe mooier het werd. Dit kleine stukje metaal, dat later “goud” werd genoemd, nam de man mee naar huis voor zijn vrouw, die er zoo mee in haar schik was, dat zij het aan een ketting om haar hals hing als sieraad. Natuurlijk wekte het mooie voorwerp den naijver op van alle ander vrouwen tegelijk met den wensch om ook zooiets te bezitten; verschillende menschen gingen zoeken in het ravijn en meerdere korrels werden ontdekt. Bij een nauwkeurig onderzoek van het nieuwe metaal bleek bovendien, dat het nog vele andere merkwaardige eigenschappen bezat behalve glans. Men ontdekte, dat het gemakkelijk gesmolten en gegoten kon worden, en dat het ook zonder hitte zeer goed vervormd kon worden door persing en hamerslagen, en dat het, eenmaal gegoten, vervormd of geperst, blijvend den vorm of indruk behield, die men er aan had gegeven. Verder, dat men het tot de fijnste draden kon uitspinnen en in de dunste plaatjes en blaadjes kon hameren, en dat men het kon buigen en kneeden zooveel men wilde, zonder dat het brak; dat het onmiddellijk van kleur veranderde, zoodra men het maar even vermengde met een ander soort stof, zoodat de kleur een haast onfeilbaar middel bleek te om zijn zuiverheid te toetsen10; dat vuur, water, lucht en bijna alle inwerkingen, die verderfelijk zijn voor andere stoffen, er weinig of geen invloed op hadden, dat een klein stuk, afgezien van omvang en gewicht, precies dezelfde eigenschappen bezat als een groot stuk, en dat, wanneer men een groot stuk verdeelde in een groot aantal kleinere, deze laatste op hun beurt gemakkelijk en zonder dat er iets verloren ging, weer tot een geheel vereenigd konden worden. Natuurlijk maakte de ontdekking van al deze merkwaardige eigenschappen in één stof vereenigd het metaal zelf nog eens zoo nuttig en waardevol in de oogen der eilandbewoners en hun wensch om ervan te bezitten werd steeds grooter. In plaats van het in ruwen staat te dragen als versiersel, werd het omgesmeed in ringen, armbanden, kettingen, etc. Het bleek bijna onmisbaar te zijn voor een groot aantal mechanische en chemische doeleinden, en tenslotte steeg de algemeene bewondering voor het goud en het verlangen er naar tot zulk een hoogte, dat het voor velen in waarheid bijna een voorwerp van aanbidding werd.
Als iemand een heiden was, dan meende hij den God, dien hij aanbad, niet beter te kunnen eeren dan door hem een beeld uit goud te vervaardigen; als hij een Christen was, koos hij goud voor de fabricatie van zijn symbolische vaten en ornamenten, omdat het van alle stoffen de zuiverste, duurzaamste en kostbaarste was. Als een regeering of een volk de daden van een nationalen held of staatsman wilde herdenken, stempelde het hun beeltenissen op gouden medailles; als er een gevleugeld woord verkondigd werd, dat als leefregel de algemeene goedkeuring wegdroeg, werd het een “gouden spreuk” genoemd; als een wet of voorschrift waardig geacht werd om door alle tijden heen in de herinnering van een volk bewaard te blijven, werd het in gouden letters vereeuwigd, terwijl voor redevoeringen, profetiën en gedichten ditzelfde metaal een nooit uitgeputte bron vormde voor de mooiste vergelijkingen en figuurlijke omschrijvingen. In het kort: van het oogenblik af, dat het voor den eersten maal ontdekt werd, is het goud in alle landen voor rijken en armen, voor nederigen en machtigen, wilden en beschaafden, onwetenden en geleerden, van alle stoffen bij uitstek die geweest, welke door de meeste menschen het allermeest begeerd werd; degene, waarvoor zij, onder de meeste omstandigheden, al hun overige stoffelijke bezittingen wilden geven; en om het te verkrijgen, zijn zij zelfs bereid geweest om afstand te doen van onstoffelijke dingen van grootere waarde,—eer, geloof, zedelijkheid, gezondheid, ja, het leven zelf.
Toen het goud zoodoende het voorwerp van ieders begeerten werd op het eiland en het ruilbaar werd voor ieder ander ding, verkreeg het weldra van zelf een overal geldende koopkracht en werd het vanaf dat oogenblik geld.
Deze koopkracht stond in het begin nog volstrekt niet vast en was ook geenszins bestendig. Zoolang er slechts een kleine hoeveelheid goud was, was zijn koopkracht groot, maar toen de hoeveelheid, die aan de rotsen onttrokken of uit het zand gewasschen werd, aangroeide en den dorst van het volk er naar meer en meer verzadigde verminderde zijn koopkracht of waarde; en als de voorraad grooter was geweest en de vraag beperkt was gebleven tot binnen de grenzen van het eiland, dan zou zijn waarde op den duur ongetwijfeld niet grooter zijn geweest dan die van koper of ijzer of zelfs niet eens zoo groot. Maar, merkwaardig genoeg, bleef die groote toevloed niet aanhouden. De voorraad, die men in het begin en zonder veel moeite had verkregen, bleek ontstaan te zijn door een eeuwenlange verweering en bespoeling der rotsen; en toen, zooals weldra gebeurde, de gemakkelijk bereikbare voorraden aan de oppervlakte uitgeput raakten, werden de omstandigheden, die den toevloed van het goud bepaalden, totaal anders. Er was evenwel volstrekt geen gebrek aan goud. Inplaats van een zeer zeldzaam metaal, bleek het zelfs zoo algemeen verspreid te zijn, dat de scheikundigen en metallurgisten weldra sporen van goud ontdekten in welhaast ieder uitgestrekt bed van klei en zand, dat zij onderzochten.11 Maar aan den anderen kant bewees de ervaring, dat het niet alleen heel wat werk van de meest onaangename en uitputtende soort kostte, om een eenigszins aanzienlijke hoeveelheid van dat metaal te verkrijgen, maar eveneens een groot aantal andere artikelen. Met het gevolg dat velen, die aanvankelijk hun verschillende bezigheden, zooals kleeren maken, tarwe verbouwen, schepen bouwen, broodbakken en steenen muren en schoorsteenen maken, hadden neergelegd om goud te gaan delven, weldra tot de ontdekking kwamen, dat zij voor de gemiddelde opbrengst van een dag gouddelven niet meer nuttige of begeerenswaardige artikelen—voedsel, drank, kleeren, etc.—konden krijgen, dan voor de opbrengsten van een gelijke hoeveelheid arbeid besteed aan de meest gewone bezigheden; en de meesten gaven zelfs, op grond van hun persoonlijke ervaringen, volmondig als hun oordeel te kennen, dat men met ieder ander beroep beter en gemakkelijker zijn brood verdienen kon dan met goud zoeken.12
Daarom verlieten de bekwaamste arbeiders na eenigen tijd de goudvelden om terug te keeren naar hun vroegere bezigheden; en hun voorbeeld werd door zoovelen der minder bekwame arbeiders gevolgd, dat de velden weldra geheel verlaten zouden zijn, waren er niet nog altijd menschen geweest, die aangemoedigd werden door de hoop, dat de vondst van een grooten klomp hen opeens rijk zou maken, zooals wel eens gebeurde. Zooals de zaken nu stonden nam de toevloed van goud sterk af en daar de vraag er naar niet verminderde, ging de koopkracht van den aanwezigen voorraad ten opzichte van andere artikelen langzamerhand naar boven, totdat het bleek, dat de gemiddelde opbrengst van een dag gouddelven grooter was dan die van evenveel werk in andere bedrijven. Maar zoodra dit bekend werd ging er een nieuwe toevloed van arbeidskracht terug naar de goudvelden, zoolang totdat de opbrengsten van het goudgraverswerk en die van andere soorten arbeid weer tegen elkander opwogen. En deze wisseling van beroepen, waardoor de opbrengsten van verschillende soorten arbeid voortdurend vereffend werd, duurde jaar in jaar uit voort, totdat tenslotte het volk als ’t ware instinctief besefte, dat een gegeven hoeveelheid goud constanter een gegeven hoeveelheid of een zekeren graad of soort van menschelijken arbeid of inspanning vertegenwoordigde dan iedere andere stof. En tegelijkertijd, dat zij dit beseften, werd het den eilandbewoners ook voor het eerst duidelijk, dat het goud nu, behalve de algemeene ruilbaarheid of koopkracht, die het al eerder van zelf had gekregen door de omstandigheid, dat iedereen het wenschte te bezitten van het oogenblik af dat het voor het eerst ontdekt was, nog twee andere eigenschappen veroverd had, die het meer dan iets anders geschikt maakten om als geld te dienen, namelijk en ten 1e, dat het een standaardmeter van waarde was geworden, waarmee men, evenals met een duimstok, de betrekkelijke waarde van alle andere goederen kon meten of schatten; en ten 2e, dat zijn waarde op zichzelf zóó constant en van blijvenden innerlijken aard was, zelfs onder omstandigheden, die de waarde van de meeste andere artikelen vernietigen zouden, dat iemand, die goud bezat, onmogelijk een beteren waarborg kon krijgen voor de blijvende waarde van zijn kapitaal tot in lengte van dagen, dan door het in dienzelfden vorm in zijn bezit te behouden.
Het meest practische ruilmiddel houdt stand.
Er was wel geen deel der bevolking van het eiland, die deze laatste eigenschap van het goud zoozeer als een zegen beschouwde, als de arme oude mannen en vrouwen. In den regel verdienden deze oudjes niet veel meer dan zij voor hun levensbehoeften van iederen dag noodig hadden en natuurlijk waren zij altijd bang, dat het kleine beetje geld, dat zij hadden overgelegd, in waarde achteruit zou gaan door het bewaren, vóór het oogenblik waarop zij het bijzonder noodig mochten hebben om den dokter en medicijnen te betalen of om hun een fatsoenlijke begrafenis te bezorgen. Het kauri-geld, dat zij vroeger ten koste van persoonlijke ontberingen en harden arbeid verzameld hadden, was tenslotte door het te bewaren tot een hoopje waardelooze schelpen geworden; het kralengeld was waardeloos geworden, toen het uit de mode geraakte, het veegeld moest iederen dag gevoed worden om het voor groote waardevermindering te behoeden, terwijl het iedere nacht gestald moest worden om te verhinderen, dat het wegliep; het tarwegeld was altijd onderhevig aan beschadiging door vocht of ongedierte, terwijl twintig pond ruw ijzer een te zware vracht bleken te zijn voor hun oude ledematen om naar een winkel te dragen, telkens wanneer zij een stuk goed of een beetje tabak wilden koopen. Maar hier was eindelijk iets, dat volkomen voldeed aan alle behoeften van hun toestand en waarvan zij zeker konden zijn, dat zij er altijd gemiddeld dezelfde hoeveelheid dingen van allerlei soort voor zouden kunnen krijgen, of zij het nu al begroeven in de aarde, waar het altijd vochtig zou liggen, of dat zij het in den schoorsteen stopten, waar het altijd verhit en berookt zou worden; of zij aan den eenen kant van het eiland onder de Heidenen of aan het andere einde onder de Christenen woonden, en dat, wanneer zij het in betaling voor diensten en artikelen aanboden aan een dokter, een advocaat, een koopman, een drogist, een begrafenis-ondernemer, een metselaar of een kleermaker, aan een Yankee, een Ier, een Hollander, een Turk of een Hindoe, aan den Gouverneur van Ohio of aan een senator van Indiana, nooit zou één van deze menschen het noodzakelijk achten om eerst in een boek te kijken, of een wet na te slaan, of in den Bijbel te lezen of in de besluiten van het laatste Congres van Politieke Conventie te gaan snuffelen om te weten te komen, hoeveel het waard was en of het wel secuur was om het aan te nemen en te bewaren.
Er was een heel wijs man op het eiland, die zich verzette tegen het gebruik van goud als geld, omdat hij bang was, dat de arme oude vrouwtjes er hun afgedankte kousen mee vullen en het oppotten zouden, om de zekerheid te hebben, dat zij altijd iets van onveranderlijke waarde in hun bezit hadden13. Maar spoedig werd hem het zwijgen opgelegd door iemand, die hem vroeg, waarom men die oude vrouwtjes niet zou veroorlooven om zelven iets te bewaren, waarop zij altijd konden rekenen in kwade tijden, wanneer zij dat nu eenmaal wenschten en wanneer het bezit daarvan hun rustiger deed slapen? en welke reden hij feitelijk had om er tegen te zijn dat die oude vrouwen goud oppotten, wanneer het tenminste niet in zijn bedoeling lag om de arme menschen te plagen en te benadeelen door hen te dwingen om hun zuur verdiende spaarduitjes te bewaren in den vorm van artikelen, waarvan de waarde niet zeker was en die misschien in het geheel geen waarde meer zouden hebben, als de tijd kwam om den dokter of den begrafenis-ondernemer te betalen?
Toen de menschen op het eiland voor het eerst begonnen het goud als geld te gebruiken, liepen zij er soms mee rond in den vorm, waarin het gevonden was: hetzij als stofgoud of schilfers, die zij in pijpjes bewaarden, of als korrels in zakken; of zij smeedden het om tot groote brokken en bonken14; en daar de koopkracht van het goud altijd in overeenstemming was met zijn gewicht en zuiverheid, droeg iedereen kleine weegschaaltjes en toetssteenen bij zich, waarmee hij het goud keurde alvorens er een ruil mee aan te gaan (dit is tegenwoordig nog de gewoonte in China). Maar aan deze methode waren groote bezwaren verbonden en ofschoon de getuigenis van een erkend eerlijk man, dat hij de waarde getoetst had van het goud, dat hij als betaling aanbood, algemeen voor de daad werd aangenomen, zoo moest men toch ook toegeven, dat het volstrekt geen grootere onrechtmatigheid of onbeleefdheid was van de zijde van den kruidenier, wanneer deze het geld van zijn klant woog en toetste, dan er stak in de gewoonte van dien klant zelf om het zout en de suiker van den kruidenier te keuren door het te proeven. Zooals te begrijpen is, kostte het zoodoende heel wat tijd om den gewoonsten koop te sluiten, en overal gaf dit aanleiding tot klachten en schreven de menschen er brieven over naar de couranten. Kooplieden, die erg voorzichtig en precies waren, gaven hun klanten daarmee ergernis, en kregen den naam van zeer veeleischend en wantrouwend te zijn, terwijl kooplieden, die maar weinig kapitaal hadden en die zaken tot zich wenschten te trekken, adverteerden, dat het woord van hun klanten hun voldoenden waarborg zou zijn om hun goud te accepteeren. Maar deze laatsten gingen allen vroeger of later failliet, doordat zij onophoudelijk bedrogen werden. Ten slotte kwam een reeks van gelukkige omstandigheden de eilandbewoners in deze moeilijkheid te hulp.
Robinson Crusoe was eenige jaren tevoren op zeer hoogen leeftijd gestorven; en ook Will Atkins en alle zeelieden, die met hem uit andere landen naar het eiland waren gekomen, waren dood; zoodat er nu geen menschen meer op het eiland waren, die ooit iets hadden gehoord of gezien van gemunt geld. Maar op een goeden dag stootte een groep werklieden, die bezig waren met het maken van wegen, op de oude grot, waar Crusoe eerst gewoond had, toen hij aan de schipbreuk ontkomen was, en in het stof onder den vloer ontdekten zij de drie groote zakken geld, die Crusoe in de kast had gevonden en die hij in zijn verachting begraven en totaal vergeten had. Iedereen zag dadelijk, dat de metalen voorwerpen in die zakken van goud waren, en was even bereidwillig om daarvoor andere artikelen te ruilen met de vinders, als voor ander goud.
Maar waarom het in den vorm van platte ronde schijven moest zijn en gestempeld met opschriften en afbeeldingen, dat was voor iedereen een raadsel; en het Oudheidkundig en Philosophisch Genootschap riep een bijzondere vergadering bijeen om dit onderwerp te bespreken. Sommigen, die alleen één kant van de geldstukken bekeken, dachten, dat het medailles waren, geslagen om een bijzonderen man te herdenken, of ook een vrouw, wier naam vaak “Liberty” scheen te zijn. Anderen, die alleen den anderen kant bestudeerden, meenden, dat zij zeker gemaakt waren met de bedoeling om de groote tegenstelling tusschen een leeuw en een eenhoorn aan te toonen of om het volk vertrouwd te maken met de eigenaardigheden van den een of anderen onnatuurlijken vogel of een ander dier, dat men, daar het niet geleek op eenig bestaand wezen of voorwerp, hetzij in de hemelen of op aarde, of in de wateren onder de aarde, misschien mocht aanbidden, zonder daarmee een zonde te begaan.
Ten slotte, nadat de platte schijven of munten eenigen tijd in omloop waren geweest en de gemeenschap bemerkt had door herhaaldelijk toetsen en wegen, dat iedere schijf een bepaald constant gewicht van goud van gelijke zuiverheid vertegenwoordigde, kwam men plotseling op de gedachte, dat de eenige bedoeling van die fantastische figuren en inscripties op de schijven moest zijn, om officieel het feit van hun eenheid van gewicht en waarde te betuigen, en toen verbaasden allen zich er over, dat zij zoo dom hadden kunnen zijn om niet eerder op dat idee te komen en het toe te passen, inplaats van iedereen zijn goud te laten wegen, snijden en toetsen, iederen keer dat hij het wilde afgeven of ontvangen om er een koop mee te sluiten. Men begon daarom dadelijk met een openbaar instituut op te richten—later een Munt genoemd—waarheen ieder, die het wenschte, zijn goud brengen kon om het weer terug te krijgen nadat het gegoten was in passende stukken van bepaald gewicht en fijnheid; terwijl de getuigenis, dat het gewicht en de qualiteit van ieder stuk op die manier gekeurd was, in geijkte kenteekenen op het metaal werd aangegeven. En op deze wijze kwam “gemunt geld” voor het eerst in gebruik op het eiland. En nu had ook het geld, dat Robinson Crusoe in de kast had gevonden en dat, toen het voor den eersten maal in zijn bezit kwam, nut noch waarde had en evenmin kon dienen als een standaard of waardemeter, langzamerhand al deze verschillende attributen verkregen: nut, zoodra de grondstof, waaruit het bestond, aan eenig menschelijk verlangen kon voldoen, hetzij als sieraad of als een symbool van aanbidding of voor het een of ander mechanisch of chemisch doel; waarde (uitsluitend een gevolg van arbeid) toen het een voorwerp van of een equivalent in ruilhandel werd of het vermogen verkreeg om er andere dingen mee te koopen; een standaard of waardemeter, toen zijn koopkracht tengevolge van verschillende omstandigheden zoo niet volkomen bestendig dan toch tenminste over het algemeen bestendiger bleek te zijn dan die van eenig ander artikel.
De herschepping van geld in munt was iets zuiver kunstmatigs en het gevolg van een wet of een verordening, waarvan het eenige doel was om het geld (dat tevoren al in omloop was) zoo geschikt mogelijk te maken voor het gebruik. Maar, zooals reeds werd aangetoond, het geld zelf kwam in eerste instantie in gebruik zonder wettelijke bepalingen en ontstond als het ware van zelf door de werking der menschelijke instincten; en toen men later aan het goud als geld-materiaal den voorkeur gaf boven ieder ander artikel, deed men dit om soortgelijke redenen, als waarom de menschen zijde, wol, vlas en katoen kiezen als materiaal voor kleeding, en steen, baksteen en timmerhout als materiaal voor huizen. Het was nu eenmaal van alle stoffen het meest geschikt voor dit bijzondere doel.
De invoering en het gebruik van gemunt geld hadden dadelijk een groote opleving in zaken tengevolge en deze nieuwe uitvinding maakte de menschen rijker, omdat zij tijd en werk uitspaarde bij het handeldrijven en iedereen vrijwaarde van de kosten en moeite, die het koopen en het bij zich dragen van een weegschaal en ander keuringsmateriaal veroorzaakten. De eenige menschen, die ontevreden waren over deze nieuwe instelling, waren de weegschaal-fabrikanten, wier bedrijf nu bijna stilstond, en zij richtten derhalve een verzoekschrift aan de overheid, of deze hun belangen niet kon beschermen door een wet uit te vaardigen, die alle menschen zou dwingen om hun geldstukken te wegen op weegschalen alvorens ze in ruil te geven, zooals zij vroeger met hun ongemunt goud deden. Maar aangezien iedereen dadelijk inzag, dat zulk een wet gelijk zou staan met alle handelaars te dwingen tot nutteloos werk, had het verzoekschrift geen resultaat.
Voor het gemak bij het spreken en schrijven kreeg ieder goudstuk of munt van bepaald gewicht en fijnheid, dat geregeld door de munt werd uitgegeven, ook een eigen naam en werd op ieder een bepaald devies gestempeld. Zoo werd bijvoorbeeld het kleinste geldstuk, dat 25.8 grein standaardgoud bevatte en dat de beeltenis droeg van Crusoe’s ouden, trouwen dienaar, een “Vrijdag” genoemd; een stuk van tienmaal het gewicht en de waarde van een Vrijdag met een afbeelding van den stichter der gemeenschap op het eiland, heette een “Crusoe”, en een stuk, dat tweemaal zooveel woog als het laatste of twintig maal zooveel als het eerste, met een groot portret er op, heette een “Robinson Crusoe” of een “dubbele Crusoe”. Eenigen tijd later, toen het eiland over de geheele wereld algemeen bekend werd, bleek het, dat deze munten in gewicht, fijnheid en waarde precies overeenkwamen met die, welke ingesteld waren in dat vreemde land, dat “de Vereenigde Staten” genoemd werd, en die daar bekend waren onder de namen van den gouden dollar, den adelaar en den dubbelen adelaar, en nog wat later nam men op het eiland het besluit, ten einde de beschaving te helpen bevorderen en een grootere toenadering te bewerkstelligen tusschen de verschillende volkeren, om alle eng-nationale gevoelens over boord te werpen en de vreemde namen voor de inheemsche in de plaats te stellen.
“Hieruit volgt ook,” zegt Mr. Eckfelt, “dat er iederen keer, als er een karrevracht klei uit een kelder van Philadelphia gehaald wordt, genoeg goud mee wordt opgegraven om voor het vervoer te betalen; en als de baksteenen, die de voorgevels vormen van onze huizen, al het goud, dat zij bevatten, in den vorm van bladgoud aan hun oppervlakte konden brengen, dan zou men twee vierkante duimen van het oppervlak van iederen baksteen zien schitteren van goud.”