Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «De nijlbruid», sayfa 44

Yazı tipi:

»Legt die handen in den schoot, wringt ze samen in den gebede tot bloedens toe, tot ellende en pest de laatste van u ten grave heeft gesleept!” riep op eens de fijne, schrille stem van den grijsaard, die aan alle zijden werd gehoord. En ontelbaren uit de menigte op de markt gaven door luid geschreeuw hunne instemming te kennen.

De overste der stad, die tot hiertoe berouwvol en met gebogen hoofd den bisschop had aangehoord, kwam weder tot bezinning en riep in geestvervoering uit: »Het volk sterft, stad en land gaan te gronde, pest en verderf stijgen op uit den stroom. Toon ons een anderen weg tot redding, of laat ons den raad der vaderen volgen en dit laatste middel beproeven!”

Doch de kleine man richtte zich ernstig op in al zijne lengte, wees met zijne linkerhand op het crucifix en zeide met onverstoorbare kalmte: »Gelooft, hoopt, bidt!”

»Is dit dan niet geschied?” riep de stadsoverste weder uit.

»Maar u heeft geene stervende vrouw met gebroken oogen, u heeft geen reutelend kind…”

Thans verhief zich van beneden een nieuw gebrul, veel krachtiger en wilder dan te voren. Ieder wien de dood in huis had bezocht en in het hart had gegrepen, wiens tuinen en akkers verdord waren, wiens dadels stuk voor stuk van de boomen waren gevallen, verhief zijne stem en schreeuwde: »Het offer, het offer!” – »In den stroom met de jonkvrouw!” – »Heil onze redders, heil den wijzen Horus Apollon!”

Doch anderen riepen daartusschen: »Laat ons christenen blijven!” – »Heil den bisschop Johannes!” – »Ons eeuwig heil!”

Intusschen trachtte de prelaat opnieuw de aandacht van het volk tot zich te trekken, en daar hem dit niet gelukte, wendde hij zich andermaal tot den overste der stad, de bouleuten, de tubablazers, en eindelijk wist hij de laatsten te bewegen, een en andermaal en telkens luider de bazuinen te doen spreken. Doch ook dit geschal bleef zonder uitwerking, want op de markt waren enkele groepen handgemeen geraakt, en het geschreeuw en de strijd dreigde in een bloedig straatgevecht te ontaarden.

Beschut door den Masdakiet was het der vrouwen gelukt de markt te verlaten voor Arabische ruiters kwamen aandraven, om de strijdende menigte uit elkaar te jagen. Op het raadhuis verklaarde de bisschop Johannes aan de senatoren der stad, dat hij niets onbeproefd zou laten, om het onmenschelijk en onchristelijk offer eener jonkvrouw te verhinderen, al was zij een Melchietin en ter dood veroordeeld; heden nog zou hij eene duif met een brief naar den patriarch in Opper-Egypte zenden, ten einde diens beslissing te vragen. Toen Horus Apollon hierop terstond antwoordde, dat de vertegenwoordiger van den Kalief zijne toestemming tot het offer had gegeven, en dat men ook tegen den wil van de geestelijkheid aan den ondergang van het volk een einde zou maken, vloog de bisschop heftig op, en bedreigde allen die dit afschuwelijk plan hadden uitgedacht, met den vloek der kerk. Doch de grijsaard verzette zich wederom tegen hem met vurige welsprekendheid, de vertwijfelende bouleuten kozen zijne partij, en ten hoogste verstoord verliet de bisschop het raadhuis.

NEGENTIENDE HOOFDSTUK

Voor de stille weduwe van Rufinus, die zich verre hield van het gewoel der samenleving, was er niets onverdragelijkers dan zulk eene volksoploop. De ontbonden hartstochten, het gejoel en de geringere volksklasse, waarmede men daarbij in aanraking kwam, kwetsten haar teeder gevoel, en bij de toespraak van den grijsaard had haar maar eene gedachte bezield, namelijk die van zoo spoedig mogelijk uit het gedrang te komen. Doch zoodra zij de zekerheid had gekregen, dat Paula de ongelukkige was, die haar vreeselijke huisgenoot aan het bijgeloof der menigte wilde prijsgeven, dacht zij niet meer aan terugkeeren, maar hield het zoolang mogelijk onder de volksmenigte uit, en liet zich eindelijk met de beide meisjes door Rustem naar de gevangenis brengen, ofschoon de weg daarheen door de drukste straten leidde. Was de tijding van het onuitsprekelijk verschrikkelijke, dat Paula bedreigde, reeds door de kerkermuren tot haar oor doorgedrongen, of zou het haar, Johanna nog vergund zijn de jonkvrouw, die door het noodlottig doodvonnis over haar geveld tot de uiterste wanhoop moest worden gebracht, daarop voor te bereiden en te troosten?

De gevangenbewaarder had gisteren haar wensch om Paula te zien zonder tegenspraak, ja gaarne ingewilligd, want de kadhi had hem bevolen haar evenals Orion met alle onderscheiding te behandelen, maar de bedreigingen van den Wekil noodzaakten hem vrouw Johanna thans af te wijzen. Terwijl hij echter met haar sprak, stak zijn kleine zoontje, waarmede Pulcheria reeds gisteren op hare aardige wijze gespeeld had, haar weder de handjes toe, zij nam het kindje op den arm, kuste het en bewees daarmede een weldaad aan drie harten tegelijk, en wel het meest aan de jonge moeder van het kind. Deze trok zich nu de vrouwen aan en wist haar man te bewegen, haar ook thans niet onverrichter zaken weg te zenden. De aardige Emau had onder de palmen bij de herberg harer ouders den levenslustigen Orion veel liever dan menig ander gast bediend, en haar man, die zijne wederhelft op echt Egyptische manier gehoorzaamde en tot hiertoe niet vrij van jaloezie was geweest, bewees den zoon van zijn weldoener nog blijmoediger elken dienst, sedert hij wist dat de schoone Damasceensche zijne bruid was.

In de groote zalen der misdadigers ging het heden, als altijd wanneer de rechters een doodsoordeel geveld hadden, bijzonder onstuimig toe, en de vrouwen sidderden, toen zij die ongelukkigen luide hooren juichen en brullen. Van al die schrille kreten kon niemand zeggen of zij haar oorsprong hadden te danken aan wilden overmoed dan aan gruwzame smart, en er was voor dit ontzettend geweld geen passender begeleiding te bedenken dan het gerammel der ketenen. Toen de vrouwen eindelijk aan Paula’s cel waren gekomen, klopte haar hart zeer onrustig, want achter de deur die de wachter opende, moesten zij doodsangst en vertwijfeling vinden.De gevangene stond aan het venster, drukte het voorhoofd tegen het ijzeren traliewerk en luisterde in het donker naar het luitspel van den geliefde, dat te midden van het gejoel der misdadigers klonk als klokgelui onder storm en onweer. Naast hare eenvoudige legerstede zat de voedster op een bankje en sliep met het spinrokken in haar schoot, en noch zij noch hare meesteres werden de binnentredenden gewaar. Een armzalig lampje verlichtte het kleine vertrek.Maria wilde naar hare vriendin toevliegen, doch vrouw Johanna hield haar terug en riep Paula teeder, maar zacht bij den naam. Doch zij kreeg geen gehoor; zeker hielden smart en doodsangst de ziel van de veroordeelde gevangen. Nu verhief de weduwe haar stem luider en ditmaal keerde de ongelukkige zich om en slaakte tegelijk een kreet van blijdschap, ijlde naar de trouwe vriendinnen toe, die haar ook in den kerker wisten te vinden, en omhelsde eerst de weduwe, vervolgens Pulcheria en eindelijk het meisje met opgewekte teederheid. Toen vrouw Johanna haar hoofd tusschen de beide handen nam, om haar te kussen en te zien of het leed en de vrees voor den dood hare schoone trekken hadden veranderd, kwam er een zachte kreet van verwondering over hare lippen, want in plaats van een bleek en pijnlijk, zag zij een blijmoedig, rustig gelaat voor zich waaruit twee groote oogen haar helder en dankbaar aankeken.Had men haar nog verzwegen, wat haar boven het hoofd hing? Maar neen, want zij begon dadelijk met de vraag, of de vriendinnen reeds van hare veroordeeling gehoord hadden? Zij vertelde nu, hoe het haar voor de rechters gegaan was, en hoe de vriend en pleegvader van haren goeden Philippus plotseling op onverklaarbare wijze als een verbitterd vijand tegen haar was opgestaan. De anderen konden nu hare tranen niet meer bedwingen, doch Paula troostte en bemoedigde haar en deelde haar mede, dat zij in den kadhi een vaderlijk vriend had gevonden, die haar beloofd had den Kalief genade voor haar te vragen.

De gevangene stond aan het venster, drukte het voorhoofd tegen het ijzeren traliewerk en luisterde in het donker naar het luitspel van den geliefde, dat te midden van het gejoel der misdadigers klonk als klokgelui onder storm en onweer. Naast hare eenvoudige legerstede zat de voedster op een bankje en sliep met het spinrokken in haar schoot, en noch zij noch hare meesteres werden de binnentredenden gewaar. Een armzalig lampje verlichtte het kleine vertrek.

Maria wilde naar hare vriendin toevliegen, doch vrouw Johanna hield haar terug en riep Paula teeder, maar zacht bij den naam. Doch zij kreeg geen gehoor; zeker hielden smart en doodsangst de ziel van de veroordeelde gevangen. Nu verhief de weduwe haar stem luider en ditmaal keerde de ongelukkige zich om en slaakte tegelijk een kreet van blijdschap, ijlde naar de trouwe vriendinnen toe, die haar ook in den kerker wisten te vinden, en omhelsde eerst de weduwe, vervolgens Pulcheria en eindelijk het meisje met opgewekte teederheid. Toen vrouw Johanna haar hoofd tusschen de beide handen nam, om haar te kussen en te zien of het leed en de vrees voor den dood hare schoone trekken hadden veranderd, kwam er een zachte kreet van verwondering over hare lippen, want in plaats van een bleek en pijnlijk, zag zij een blijmoedig, rustig gelaat voor zich waaruit twee groote oogen haar helder en dankbaar aankeken.

Had men haar nog verzwegen, wat haar boven het hoofd hing? Maar neen, want zij begon dadelijk met de vraag, of de vriendinnen reeds van hare veroordeeling gehoord hadden? Zij vertelde nu, hoe het haar voor de rechters gegaan was, en hoe de vriend en pleegvader van haren goeden Philippus plotseling op onverklaarbare wijze als een verbitterd vijand tegen haar was opgestaan. De anderen konden nu hare tranen niet meer bedwingen, doch Paula troostte en bemoedigde haar en deelde haar mede, dat zij in den kadhi een vaderlijk vriend had gevonden, die haar beloofd had den Kalief genade voor haar te vragen.

Bij dit alles wist vrouw Johanna nauwelijks hoe zij zich bedaard zou houden. Dit meisje en hare heldenmoed onder zulk een onheil waren haar als een wonder. Heerlijk vertrouwen! Doch hoe gemakkelijk kon het bedrogen uitkomen, hoe onzeker was de grond, waarin zij het anker harer hoop had geslagen. Zelfs Maria scheen meer bezorgd dan de vriendin, en wierp zich weenende aan hare borst. En Paula beantwoordde hare teederheid, zocht Pulcheria gerust te stellen aangaande de schandelijke handelwijze van haar nieuwen grijzen huisgenoot en lachte de weduwe vriendelijk toe, toen deze haar vroeg, vanwaar zij die zelfbeheersching had onder zulk een groot ongeluk, zeggende, dat juist Johanna’s voorbeeld haar geleerd had, het zwaarste geduldig te dragen. Zelfs in deze sombere uren vond zij meer stof tot danken dan tot klagen, ja een heerlijk geluk was er uit voortgekomen. Johanna en de meisjes herinnerden zich nu eerst dat zij bruid was, en wederom omhelsden zij elkander.

Daar klopte de bewaarder, waarop Paula zich bezon en fluisterend zeide: »Ik heb Orion iets te overhandigen, wat ik aan vreemde handen niet kan toevertrouwen; thans heb ik u, Maria, gij moet het hem overbrengen.”

Daarop haalde zij den smaragd te voorschijn, gaf dien aan de kleine en droeg haar op dit kleinood haar oom te overhandigen, zoodra zij met hem alleen zou zijn. In het briefje, dat het juweel omgaf, verzocht zij den verloofde dit als zijn eigendom te beschouwen en daarmede de vordering van de kerk te voldoen.

De bewaarder was gemakkelijk over te halen, om het kind bij zijn oom te brengen. Hoe vroolijk en gelukkig vloog Maria hem vooruit, naar Orion toe, hoe groot was diens blijdschap, toen hij haar wederzag, en hoe dankbaar bracht hij dien smaragd aan zijne lippen! Maar toen zij haar oom toeriep, dat hare voorspelling nu toch uitkwam en Paula de zijne zou worden, rimpelde zich zijn voorhoofd, en in hoogen ernst uitte hij voor het kind de klacht, dat hij wat hem het liefst was op aarde wel gewonnen had, maar om het weder te verliezen.

»Doch de kadhi is uw vriend, en zal den Kalief genade vragen voor u beiden!” zeide de kleine.

»Maar daarentegen treedt plotseling een nieuwen vijand tegen ons op – Horus Apollon!”

»O, onze oude!” zeide het kind, tandenknarsend. »O, als gij eens wist, Orion! En dan onder éen dak met hem te wonen!”

»Gij?” vroeg de jonkman verbaasd.

»Ja, ik en Pul en moeder Johanna!” En nu vertelde Maria, hoe de oude in huis was gekomen. Door allerlei zinspelingen kwam Orion op het vermoeden, dat er iets gewichtigs voor hem verzwegen werd, en het kind kon eindelijk niet nalaten hem alles te openbaren, wat het gezien en gehoord had.

Thans kon hij niet langer rustig en bedaard blijven. Buiten zichzelven van toorn riep hij zijn geliefde bij haar naam en in hartstochtelijke woorden gaf hij zijn verlangen te kennen naar den terugkeer van den veldheer Amr, den eenigen man, die in dezen nood helpen kon. Op hem alleen was zijne hoop gebouwd. Hij had zich als een tweede vader jegens hem gedragen, en hem een moeielijk maar heerlijk vraagstuk voorgelegd.

»Waaraan gij u geheel en al gewijd hebt!” zeide het kind.

»Reeds op de reis,” antwoordde Orion, »heb ik alles overwogen. Gisteren heb ik beproefd het eerste neder te schrijven, maar mij ontbrak het daarbij aan het voornaamste: de kaarten en de lijsten! Nilus heeft dat alles bij elkander gepakt, ik zou het hebben medegenomen op de vaart met de nonnen, en ik heb bevolen de documenten in het huis van Rufinus…”

»Om het bij ons te brengen?” viel het kind in, met van vreugde stralende oogen. »O, het is daar! Ik heb de geschriften zelf gezien, toen de kist werd leeg gemaakt voor den oude. Morgen, morgen vroeg zult gij alles hebben!”

Orion kuste het kind blijde en snel op het voorhoofd, sloeg vervolgens met zijne vuist tegen den wand zijner cel en zeide, nadat aan de andere zijde met knarsend geluid iets verschoven was: »Goede tijding, Nilus! De plannen en de lijsten zijn er weer; morgen heb ik ze!”

»Voortreffelijk!” antwoordde de droge stem van den rentmeester uit het aangrenzend vertrek. »Wij kunnen wel wat vertroostends gebruiken. Zoo even kreeg ik tot gezelschap iemand, die bij een oploop op de markt zich aan een Arabische ruiter vergrepen heeft. Deze vertelt ontzettende dingen!”

»Die mijne verloofde betreffen?”

»Helaas ja, heer!”

»Dan ben ik reeds op de hoogte,” antwoordde de jonkman.

Nadat Orion en de rentmeester nog eenige woorden gewisseld hadden over het dolzinnige plan van den oude, ging Nilus aldus voort: »Mijn celgenoot vertelt ook dat de Arabieren, terwijl hij op hun wachtpost werd vastgehouden, gesproken hadden over een bode van den veldheer, die bericht gaf van diens aankomst te Medina, en bovendien, dat hij daar maar korten tijd dacht te vertoeven. Hij zou dus niet lang meer op zich laten wachten.”

»Hij is dus reeds lang weg vóor de bode van den kadhi daar kan aankomen, om den Kalief het verzoek om genade te overhandigen. Op Amr, op hem alleen mogen wij hopen, en indien hij onderweg op de hoogte gebracht kon worden…”

»Dan verwijlt hij zeker niet lang in Opper-Egypte, dan bespoedigt hij zijne reis of zendt een gevolmachtigde vooruit,” hoorde men zeggen door den wand. »Hadden wij nu maar een betrouwbaar persoon, om hem tegemoet te zenden. Onze lieden zijn naar alle windstreken verstrooid, en hier thans naar hen te zoeken…”

Daar liet opeens Marias heldere kinderstem zich hooren: »Ik zorg voor den bode.”

»Gij? Bedenk toch, meisje!” begon Orion te zeggen.

Zij gaf geen acht op zijne bezwaren, maar ging, zeker van hare zaak, met vuur voort: »Alles, alles zal hem bericht worden! Mag men hem ook toevertrouwen, wat ik van uwe deelneming aan de vlucht der nonnen heb vernomen?”

»Neen, in geen geval!” zeide de rentmeester en de jonkman tegelijk.

Maria besloot uit dezen uitroep, dat haar voorslag werd aangenomen, klapte in de handen en riep vol ijver en met vuurroode wangen: »Morgen gaat de bode op reis, verlaat u op mij! Ik voer dit zoo goed uit als de beste. Geef mij nu nauwkeurig den weg op, dien hij nemen moet. Griffel voor alle zekerheid de namen der stations hier op dit tafeltje… Maar wacht, ik moet het eerst gelijk maken.”

»Wat staat er op het was?” vroeg Orion. »Een groot hart met enkel rechthoeken er in. Dat beduidt?”

»Malligheid!” zeide het kind, een weinig beschaamd. »Ik teekende maar eens, hoe ik mijn hart verdeel onder hen die ik liefheb. De eene geheele helft behoort aan onze Paula, dit vierdedeel is het uwe, maar daar, daar” – en hier stiet zij met de stift in het was – »hier had ik ook den ouden een plaatsje gegund. Kom, geef het mij nu weder!”

Thans maakte zij met hare vlugge vingers het was glad en Orion teekende over dat uitgevlekte hart, het knutselwerk van een kind, dingen op, waarvan leven en dood van twee menschen afhingen. Hij deed het in goed vertrouwen op het geluk en de nauwgezetheid van zijne kleine bondgenoote. Morgen in alle vroegte zou zij voor den bode nog een brief aan den veldheer ontvangen.

»Maar een snelle rit – en Amr kiest altijd zijn weg over de bergen en Berenike – is duur,” merkte de rentmeester op, »zelfs wanneer wij onze laatste goudstukken bijeenverzamelen, zullen zij nauwelijks toereikende zijn.”

»Behoud ze, gij hebt ze hier noodig,” haastte het kind zich te zeggen. »Maar neen… daar zijn nog mijne paarlen, en de sieraden mijner moeder… intusschen…”

»Van zulke kostbaarheden mag men niet scheiden, gij gouden hartje” zeide Orion tot haar.

»Ja wel zeker. Wat doe ik er mee? Maar dat mijner moeder heeft vrouw Johanna in bewaring.”

»En gij aarzelt daarom te verzoeken?” vroeg de jongeling.

Vervolgens richtte hij zich tot den rentmeester, en toen deze de benoodigde som berekend had, trok Orion een kostbaren saffier van zijn vinger, gaf die aan Maria en verzocht haar dit edelgesteente aan hare pleegmoeder te overhandigen. De jood Gamaliël zou haar op dit onderpand zooveel voorschieten, als zij noodig had.

Maria stak het kleinood vroolijk bij zich, doch toen de wachter spoedig daarop verscheen, ging haar zalig gevoel plotseling tot even levendige droefheid over, want zij nam van Orion afscheid, als gold het eene scheiding voor het gansche leven.

In de naar Paula’s cel voerende gang bleef de gevangenbewaarder plotseling staan, want er kwamen lieden langs de trap naar boven. Als het de zwarte Wekil eens was en hij op dit uur nog bezoek in de gevangenis vond! Maar neen twee lampen werden voor den bezoeker uitgedragen, en in haar schijnsel herkende haar geleider den presbyter Johannes, den nieuwen bisschop van Memphis, die reeds vroeger dikwerf hier kwam, om de gevangenen te troosten.

De begeerte om de bedreigde Melchietin te zien, had hem heden tot dit laat bezoek in den kerker genoopt. Maria’s houding en kleeding verrieden hem, dat zij niet behoorde bij een der beambten van het huis, en zoodra hij vernomen had wie zij was, beet hij zijn geleider, een ouden diaken, dien hij altijd medenam, wanneer hij vrouwelijke gevangenen bezocht, in het oor: »Hier zal men haar vinden!” Nadat hij vervolgens vernomen had met wie het kind op dit late uur hierheen gekomen was, wendde hij zich weder tot zijn ambtsbroeder en zeide zacht: »De vrouw en dochter van Rufinus. Het is dus zoo. Ik heb die Grieken reeds lang in het oog. Jaarlijks maar eens of tweemaal in de kerk. Heimelijk Melchieten! Zij zijn het eens met de Damasceensche. En in zulk eene omgeving groeit de kleindochter van den Mukaukas op! Een gevaarlijk spel! Benjamin heeft weder goed gezien, zooals altijd.” Vervolgens daalde zijne stem nog lager, terwijl hij vroeg: »Zouden wij haar niet dadelijk medenemen?” En toen de diaken hiertegen bedenkingen inbracht, antwoordde hij snel: »Gij hebt gelijk; het is voor het oogenblik voldoende haar verblijf te kennen.”

Intusschen had de bewaarder Paula’s cel geopend, en vóor de bisschop binnentrad, richtte hij eenige vriendelijke woorden tot het kind en vroeg of het soms niet naar zijne moeder verlangde, en op Maria’s antwoord: »Ja, zeer dikwijls!” streek hij met zijne magere hand over de lokken van het meisje en zeide: »Dat dacht ik wel. Gij draagt eene schoone naam, kind, en evenals uwe moeder, zoo wijdt ook gij wellicht weldra uw leven aan de vrouw der vrouwen, met wier naam gij gedoopt zijt.”Daarop ging hij de cel binnen, met de kleine aan de hand, en terwijl Paula den geestelijke, die haar op zulk een laat uur kwam bezoeken, getroffen aanzag, herkende vrouw Johanna en Pulcheria in hem den moedigen priester, die zich zoo krachtig had verzet tegen den grijsaard en het misleide volk, en bogen diep en met eerbied. De bisschop merkte het op en leidde daaruit af, dat deze Griekinnen misschien toch tot zijne kerk behoorden. In elk geval kon men haar gerust nog eenige dagen in het bezit van het kind laten.Nadat hij eenige vriendelijke woorden met de vrouwen had gewisseld, maakte de weduwe zich gereed, om afscheid te nemen en hem met de gevangene alleen te laten. Hierop ging de bisschop naar haar toe en zeide dat hij haar morgen of overmorgen een bezoek zou brengen; het gold het geluk van iemand, die hun beiden dierbaar was.Vrouw Johanna, die meende dat hij Paula op het oog had, fluisterde hem in het oor: »Zij vermoedt nog niets van het afgrijselijke, waarmede het volk haar bedreigt. Als het zijn kan, bespaar haar dan, voor zij gaat slapen, die schrikkelijke tijding.”»Als het zijn kan!” herhaalde de geestelijke, en toen Maria hem bij het heengaan de hand kuste, trok hij haar tot zich en zeide: »Het christuskind en ieder christenkind behoort aan de moeder. Gij zijt bevoorrecht boven duizenden, Maria! De hemel heeft uw vader als martelaar tot zich genomen, en uwe moeder wijdde zich zelve aan den hemel. De weg is voor u afgebakend, mijn kind; denk er eens over na. Morgen, neen overmorgen kom ik, om u te leiden op dien nieuwen weg.”Vrouw Johanna verbleekte bij deze woorden, want nu eerst begreep zij wat de bisschop met zijn bezoek bij haar in het schild voerde, en aan den voet van den trap sloeg zij haar arm om het kind en vroeg op zachten toon: »Verlangt gij naar het klooster; zoudt gij ver van ons, evenals uwe moeder, alleen voor het heil uwer ziel als non willen leven, in die stille zaligheid, die Pul u meer dan eens geschilderd heeft?”

Daarop ging hij de cel binnen, met de kleine aan de hand, en terwijl Paula den geestelijke, die haar op zulk een laat uur kwam bezoeken, getroffen aanzag, herkende vrouw Johanna en Pulcheria in hem den moedigen priester, die zich zoo krachtig had verzet tegen den grijsaard en het misleide volk, en bogen diep en met eerbied. De bisschop merkte het op en leidde daaruit af, dat deze Griekinnen misschien toch tot zijne kerk behoorden. In elk geval kon men haar gerust nog eenige dagen in het bezit van het kind laten.

Nadat hij eenige vriendelijke woorden met de vrouwen had gewisseld, maakte de weduwe zich gereed, om afscheid te nemen en hem met de gevangene alleen te laten. Hierop ging de bisschop naar haar toe en zeide dat hij haar morgen of overmorgen een bezoek zou brengen; het gold het geluk van iemand, die hun beiden dierbaar was.

Vrouw Johanna, die meende dat hij Paula op het oog had, fluisterde hem in het oor: »Zij vermoedt nog niets van het afgrijselijke, waarmede het volk haar bedreigt. Als het zijn kan, bespaar haar dan, voor zij gaat slapen, die schrikkelijke tijding.”

»Als het zijn kan!” herhaalde de geestelijke, en toen Maria hem bij het heengaan de hand kuste, trok hij haar tot zich en zeide: »Het christuskind en ieder christenkind behoort aan de moeder. Gij zijt bevoorrecht boven duizenden, Maria! De hemel heeft uw vader als martelaar tot zich genomen, en uwe moeder wijdde zich zelve aan den hemel. De weg is voor u afgebakend, mijn kind; denk er eens over na. Morgen, neen overmorgen kom ik, om u te leiden op dien nieuwen weg.”

Vrouw Johanna verbleekte bij deze woorden, want nu eerst begreep zij wat de bisschop met zijn bezoek bij haar in het schild voerde, en aan den voet van den trap sloeg zij haar arm om het kind en vroeg op zachten toon: »Verlangt gij naar het klooster; zoudt gij ver van ons, evenals uwe moeder, alleen voor het heil uwer ziel als non willen leven, in die stille zaligheid, die Pul u meer dan eens geschilderd heeft?”

Doch het kind gaf op deze vraag een bepaald ontkennend antwoord. Toen vrouw Johanna daarbij bezorgd en verontrust het hoofd liet zinken, toonde Maria weder een vroolijk gezicht en riep haar toe: »Heb geen vrees lief moedertje! Voor overmorgen kan er nog veel veranderen. Laat de heer bisschop maar komen, ik zal het wel met hem uitmaken. O, gij kent mij nog niet! Als een lammetje ben ik bij u geweest te midden van alle onheilen en de ernstigste gebeurtenissen, doch er steekt nog heel wat anders in mij; gij zult er verbaasd van opzien!”

»Blijf liever, die gij zijt,” sprak de weduwe.

»Altijd, altijd meer vervuld van liefde voor u en Pul. Maar ik ben een persoontje geworden van groot vertrouwen. Morgen vroeg heb ik iets gewichtigs voor Orion te doen. Iets – Rustem zal mij vergezellen – iets gewichtigs, zeer gewichtigs, moedertje! Maar wat het is, dat mag ik aan geen mensch verraden, niet eens aan u!”

Hier moest zij ophouden want de zware deur van de gevangenis werd knarsend voor hen geopend. Voor den bisschop werd zij eerst een paar uren later weder ontsloten, zoolang hield het gesprek met Paula hem in hare cel bezig. Op zijne vraag of zij eene orthodoxe Griekin was, eene Melchietin, zooals het volk zich uitdrukte, gaf zij een toestemmend antwoord, en voegde er bij dat, wanneer hij haar had opgezocht, om haar afvallig te maken van het geloof harer ouders, zijn gang tevergeefs geweest zou zijn.

Toch achtte zij in hem den christen, den priester, den geleerde, den man, wien haar gestorven oom onder alle geestelijken van zijne geloofsbelijdenis het meest had vereerd, en gaarne wilde zij hem openbaren, wat haar in het aangezicht van den naderenden dood op het hart lag.

Hij zag haar in het rein en kalm gelaat, en hoewel hij na haar eerste antwoord voornemens was geweest haar te bedreigen met het vreeselijk lot, dat hij op de markt getracht had van haar hoofd af te wenden, dacht hij thans aan de bede van de vriendelijke Grieksche vrouw en legde zich het stilzwijgen op. Tot bij middernacht liet hij zich vertellen wat geluk en ongeluk zij in haar jong leven had ondervonden, deed zijn scherpzinnige geest onderzoek naar haar zieleleven, verkwikte zijn vroom gemoed zich aan hare geestkracht en haar moed. Toen hij haar verlaten had en met zijn diaken naar huis wandelde, was het eerste woord, waarmede hij het stilzwijgen afbrak, dat hij langen tijd bewaard had: »Terwijl gij sliept, schonk God mij door dit kettersche kind dezer wereld eene hartverheffende ure.”

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
11 ağustos 2017
Hacim:
880 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre