Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Warda: Roman uit het oude Egypte», sayfa 20

Yazı tipi:

»Laat mij dat hart zien,” zeide de overste der offerpriesters, terwijl hij bij de Taricheuten kwam. »Ik kan in het donker wel onderscheiden of gij goed hebt gezien. Dagelijks onderzoek ik wel honderd dierenharten. Geeft hier! – Bij alle goden van hemel en onderwereld, dit is het hart van een ram.”

»En het werd in de borst van Roeï gevonden,” luidde de stellige verzekering van een der Taricheuten. »Gisteren werd hij in onze tegenwoordigheid door dezen ouden Paraschiet geopend.”

»Zonderling!” zeide de Amon-priester, »en ongelooflijk! Maar misschien heeft er eene onwillekeurige verwisseling plaats gehad. Hebt gij ook hierboven ergens geslacht, en…”

»Wij reinigen ons,” viel de overste Kolchyt den offerpriester in de rede, »voor het feest van het dal, en sedert tien dagen is bij ons geen dier tot spijziging geslacht. Bovendien liggen de stallen en slachthuizen ver van hier, aan gene zijde van de weverijen.”

»Vreemd!” herhaalde de priester. »Bewaar dit hart zeer zorgvuldig, Kolchyt! Of nog beter: Laat het in eene bus doen. Wij zullen het naar den eersten profeet van Amon brengen. Het schijnt inderdaad, dat hier een wonder is geschied.”

»Het hart behoort in de Nekropolis,” bracht de overste Kolchyt hiertegen in, »weshalve het geschikter zou zijn, als wij het aan den eersten profeet van het Seti-huis, den grooten Ameni ter hand stelden.”

»Gij hebt hier te bevelen,” was het antwoord van den ander. »Laat ons dan heengaan!”

Weinige oogenblikken later werden de offerpriester en de overste Kolchyt in hunne draagstoelen het dal ingedragen, op den voet gevolgd door een Taricheut, gezeten op een stoel, die tusschen twee ezels hing. Deze laatste hield een elpenbeenen kastje, waarin het hamelhart lag, zeer behoedzaam in zijne armen.

De oude Paraschiet Pinem zag de priesters achter een tamarindenboschje verdwijnen. Hoe gaarne was hij hen achterna geijld en had hij alles bekend. Want zijn geweten kwelde hem, deed hem allerlei pijnigende verwijten en noemde hem een bedrieger. Ofschoon zijn geest te traag was, om op eens al de gevolgen van zijn daad te overzien, zoo begon hij toch wel eenigermate te vermoeden, dat hij een zaad had uitgestrooid, waaruit allerlei misleidingen konden geboren worden. Het was hem alsof hij geheel tot leugen en ongerechtigheid was vervallen, als keerde de godin der waarheid, die hij levenslang had gediend, hem verwijtend den rug toe. Na het gebeurde kon hij toch nimmer hopen door de doodenrechters zalig gesproken te zullen worden, als »een die der waarheid getuigenis gaf214.” Verloren, verspeeld was het doel van een lang leven, zoo rijk aan gebeden en ontberingen! Zijne ziel weende bloedige tranen, het suisde zoo hevig in zijne ooren, dat zijne zinnen verbijsterd werden. Toen hij weder aan den arbeid wilde beginnen en de voetzolen van een lijk afnemen215, beefde zijne handen zoo hevig, dat hij niet in staat was het mes te gebruiken.

ACHTSTE HOOFDSTUK

De treurmare van de jammerlijke wijze, waarop de ram van Amon was omgekomen, alsmede dat de Apis-stier van Memphis was gestorven, had ook reeds het Seti-huis bereikt. Zij was daar met weeklachten ontvangen, waarin al zijne bewoners, van den eersten Horoscoop tot den kleinsten knaap in de laagste schoolklasse instemden. Het hoofd der inrichting, Ameni, bevond zich sedert drie dagen te Thebe, en werd eerst heden teruggewacht. Met onrust en bezorgdheid werd zijn komst door velen tegemoet gezien. De eerste der Horoscopen brandde van verlangen, hem de weder opgevangen leerlingen ter bestraffing over te geven, en Pentaoer zoowel als Bent-Anat bij hem aan te klagen. De ingewijden wisten, dat aan gene zijde van den Nijl zeer gewichtige dingen verhandeld waren, en de losgebroken jongelingen, dat er een streng gericht over hen gehouden zou worden.

De oproerige bende was op water en brood in een open hof opgesloten. Daar de gewone gevangenkamer der inrichting voor allen te klein was, hadden zij nu twee nachten in een schuur op dunne stroomatten moeten slapen. De jeugdige gemoederen waren zeer in spanning, maar wat er in hun omging uitte zich bij den een anders dan bij den ander. Bent-Anat’s broeder, de zoon van Ramses, Rameri, had zich dezelfde behandeling als zijne makkers moeten laten welgevallen. Gisteren hadden zij met hem een weinig den spot gedreven, en zich daarbij nog veel overmoediger getoond, dan zij gewoonlijk waren, doch heden lieten zij het hoofd hangen. De jonge Anana, Pentaoer’s geliefdste leerling, zat in een hoek van den hof met de ellebogen op de knieën, en verborg zijn aangezicht in zijne handen.

»Wij hebben deze streek nu eenmaal begaan,” zeide Rameri, terwijl hij naar Anana toeging en zijne hand op diens schouder legde, »en wij moeten goedschiks of kwaadschiks de gevolgen ervan dragen. Maar schaamt ge u niet, oude jongen! Uwe oogen zijn vochtig en de druppels hier op uwe handen komen zeker niet uit de wolken. Dat heet een zeventienjarige, en wil binnen weinige maanden een schrijver, een volwassen man zijn!”

Anana zag tot den koningszoon op, veegde snel zijne tranen weg en zeide: »Ik was uw aanvoerder. Ameni zal mij uit deze inrichting bannen, en dan moet ik met schande tot mijne arme moeder terugkeeren, die in de wereld niets anders heeft behalve mij.”

»Arme kerel!” sprak Rameri deelnemend. »Het is ook om uit je vel te springen! En wanneer onze streek Pentaoer ten minste nog maar gebaat had!”

»We hebben hem kwaad berokkend,” hernam Anana levendig, »en als onzinnigen gehandeld.”

Rameri knikte toestemmend, zag eenige oogenblikken nadenkend voor zich, en sprak toen: »Weet ge wel, Anana, dat gij eigenlijk onzen aanvoerder niet geweest zijt? In dit hoofd is het dolzinnige plan opgekomen, en gij hebt het mij slechts helpen uitvoeren. Ik neem alles voor mijne rekening. Ik ben de zoon van Ramses, en Ameni zal zachter met mij handelen dan met ulieden!”

»Hij zal ons in het verhoor nemen,” zeide Anana, »en liever laat ik mij straffen, dan dat ik liegen zou.”

Rameri kreeg eene kleur en riep: »Hebt ge mijne tong ooit hooren zondigen tegen de lichtdochter van Ra? Heidaar! Antef, Hapi, Sent en gij overigen, geeft antwoord! Heb ik ulieden opgehitst of niet? Wie anders dan ik heeft u aangeraden Pentaoer te gaan opzoeken? Heb ik gedreigd, dat ik mijn vader zou verzoeken mij uit het Seti-huis te nemen, of niet? Heb ik u niet aangezet om hetzelfde te doen? Ja of neen? – Daar hebt gij ’t! Ziet ge wel, Anana, ik ben de ontwerper van deze streek; ik ben de raddraaier, en als wij ondervraagd worden, laat ge mij het eerst spreken. Niemand mag den naam van Anana noemen, niemand, hoort ge! Al slaan ze ulieden met stokken en al laten ze ons honger lijden, wij blijven er bij, dat ik van al het gebeurde oorzaak ben?”

»Gij zijt een brave jongen,” zeide de zoon van den eersten profeet van Amon in Thebe, en drukte daarbij Rameri’s rechterhand, terwijl Anana zijn linker schudde.

De prins maakte lachend zijne handen uit die zijner vrienden los, zeggende: »Laat nu den oude maar komen, we zijn er op voorbereid. Maar ik blijf er bij: ik vraag mijn vader zoo waarachtig als ik Rameri heet, mij naar Chennoe te zenden, als zij Pentaoer niet terugroepen.”

»Hij heeft ons als schooljongens behandeld,” zeide de grootste onder de jeugdige misdadigers.

»En met recht,” antwoordde Rameri. »Ik acht hem daarom te hooger. Gij ziet mij aan voor een lichtzinnigen knaap; doch ik heb mijne eigene gedachten en zal u mijne wijsheid doen kennen.”

Bij deze woorden zag hij zijne makkers aan met komischen ernst en vervolgde, terwijl hij de stem van Ameni nabootste: »De groote mensch onderscheidt zich hierdoor van den kleine, dat hij hetgeen zijn ijdelheid streelt, en hem voor het oogenblik wenschelijk, zelfs nuttig schijnt, versmaadt en onopgemerkt voorbijgaat, wanneer het niet is overeen te brengen met door hem erkende wetten, en met een of ander verheven doel, dat hij zich ter bereiking heeft voorgesteld, maar misschien eerst na zijn dood kan worden verwezenlijkt. – Deze wijsheid heb ik deels uit den mond mijns vaders opgevangen, deels zelfs bedacht, en nu vraag ik u: kon Pentaoer, als die grootere mensch, ons beter behandelen?”

»Gij spreekt uit,” zeide Anana, »wat mijn hart mij reeds sedert gisteren zeide. Wij hebben gehandeld als kleine kinderen, en in plaats van onzen wil door te zetten, ons zelven en Pentaoer kwaad gedaan.”

Men hoorde het ratelen van een naderenden wagen. Rameri viel Anana in de rede en riep: »Daar is hij! Moed, jongens! Ik ben de schuldige. Hij durft mij niet met den stok te laten slaan, maar hij zal mij met zijne oogen wel raken!”

Ameni stapte haastig van zijn wagen. De portier deelde hem mede, dat de eerste Kolchyt en de overste der offerpriesters van den Amon-tempel te Thebe hem verlangden te spreken.

»Zij kunnen wachten,” antwoordde de profeet kortaf. »Breng ze voorloopig in de tuinzaal. Waar is de eerste der Horoscopen?”

Hij had nog niet uitgesproken, toen de grijsaard naar wien hij vroeg hem rustig te gemoet kwam, om hem op de hoogte te brengen van alles wat er in zijne afwezigheid was geschied. Doch de offerpriester had in Thebe reeds alles vernomen, wat de oude man hem verlangde mede te deelen.

Ameni liet zich, zoo vaak hij het Seti-huis verliet, elken morgen getrouw berichten wat er zich had voorgedaan. Toen nu de Horoscoop met zijn verslag begon, brak hij diens hartstochtelijke aanklacht af met te zeggen: »Ik weet alles! De leerlingen hangen Pentaoer aan en hebben om zijnentwil eene dwaasheid begaan, en gij hebt de prinses Bent-Anat bij hem ontmoet in den Hatasoe-tempel, tot welken hij eene geringe vrouw toegang verleende, zonder dat zij vooraf gereinigd was. Dat zijne erge dingen, die ernstig behandeld moeten worden, maar niet heden. Wees dus gerust! Pentaoer zal zijn straf niet ontgaan. Toch zullen wij hem terstond naar het Seti-huis terug moeten ontbieden, want wij kunnen hem morgen niet missen bij het feest van het dal. Voordat hij veroordeeld is, mag niemand hem onvriendelijk bejegenen, dat verzoek ik u dringend, en ik draag u op dit ook aan de anderen te zeggen.”

De Horoscoop beproefde Ameni te doen gevoelen, welk een ergernis zulk eene ontijdige toegevendheid zou veroorzaken. Maar de offerpriester liet hem niet uitspreken; hij eischte zijn ring van hem terug, riep een jeugdig priester, wien hij het kostbaar kleinood overhandigde, met den last om onverwijld zijn wagen te bestijgen, die nog aan de poort wachtte, ten einde Pentaoer in zijn naam te bevelen in het Seti-huis terug te keeren.

Hoewel innerlijk teleurgesteld, schikte de Horoscoop zich naar den wil van den offerpriester en vroeg alleen: »Zullen nu de misdadige knapen ook ongestraft blijven?”

»Zoo min als Pentaoer,” antwoordde Ameni. »Doch hoe kunt gij dezen jongensstreek eene misdaad noemen? Laat jongens toch vroolijk zijn en overmoedig! Een opvoeder die zijne oogen altijd openhoudt en ze niet ter rechter tijd weet te sluiten, zal hen zeker bederven. Alvorens het leven de toewijding aan ernstige plichten van ons vordert, hebben wij te beschikken over een verbazenden overvloed van krachten. Het kind wendt ze aan bij zijn spel, de knaap als hij met den hamer en den beitel van zijne fantasie luchtkasteelen bouwt en dwaasheden begaat. – Gij schudt het hoofd, Septah; ik zeg u echter: een dolzinnige jongensstreek is de voorbode van mannelijke daden! Ik zal een van de knapen voor het gebeurde laten boeten, en ook dezen zou ik zonder straf vrijlaten, indien er niet bijzondere redenen waren, waarom ik hem van ons feest verwijderd wil houden.”

Septah weersprak zijn meester niet, want hij wist dat, als Ameni de oogen zoo driftig opsloeg, en zijne anders zoo afgemetene bewegingen zoo ernstig waren als heden, er iets gewichtigs op til was.

De offerpriester, bespeurende wat er in den Horoscoop omging, zeide: »Thans verstaat gij mij niet, maar heden avond zult gij in de vergadering der ingewijden alles vernemen. Er zijn belangrijke dingen aan de orde. De priesters in den Amon-tempel aan den anderen oever, worden afvallig van hetgeen ons allen die witte kleederen dragen, het heiligste moest zijn. Zij zullen ons tegenhouden, als de tijd tot handelen gekomen is. Bij het feest van het dal zullen wij tegenover onze ambtgenooten van de overzijde staan. Geheel Thebe zal het feest komen vieren en het zal er op aankomen te toonen, wie de godheid waardiger weet te dienen, zij of wij. Wij zullen al onze krachten hebben in te spannen, en Pentaoer kunnen wij het minst van allen missen. Hij moet morgen als Cherheb216 optreden, morgen alleen; overmorgen stellen wij hem voor onze rechtbank. Onder die ongehoorzame jongens zijn onze beste zangers, is ook de jonge Anana, die de stemmen leidt van het jongelingskoor. Ik zal die onbezonnen knapen terstond in het verhoor nemen. De zoon van Ramses, Rameri, was mede onder deze weerspannigen niet waar?”

»Hij schijnt een der raddraaiers geweest te zijn,” antwoordde de Horoscoop.

Ameni zag den oude aan met een lachje, waarin een diepe zin lag, en zeide: »De naaste bloedverwanten des konings bedekken zich met eer! Zijn oudste dochter moet, als eene verontreinigde en weerspannige, op verren afstand worden gehouden van de vromen in den tempel, en wij zullen wel genoodzaakt zijn, zijn zoon uit deze inrichting te verbannen. Gij ziet mij zoo verbaasd aan? Maar ik heb u zooeven reeds gezegd: de tijd om te handelen is gekomen. Doch hierover heden avond! Thans nog eene vraag. Is de mare van den dood van den heiligen ram van Amon tot u gekomen? Ja? Ramses zelf schonk het dier aan de godheid, en ze hadden het zijn naam gegeven. Een slecht voorteeken!”

»Ook de Apis is gestorven,” zeide de Horoscoop, en hief klagend zijne armen omhoog.

»Zijne goddelijke ziel keerde tot de godheid terug,” antwoordde Ameni. »Wij hebben nu veel te doen, voor alles te toonen, dat wij de priesters van de overzijde staan kunnen, en Thebe voor ons te winnen. De panegyrie, die wij tegen morgen in gereedheid brengen, moet alles wat men tot hiertoe gezien heeft overtreffen. De stadhouder Ani schonk mij rijke bijdragen, en…”

»En,” viel de Horoscoop hem in de rede, »onze wonderdoeners kunnen vrij wat beter dingen voor den dag brengen, dan die van het Amon-huis, die zitten te slempen, als wij ons oefenen.”

Ameni knikte toestemmend, en zeide lachend: »Wij zijn voor het volk ook onontbeerlijker dan zij. De priesters van de overzijde besturen de levenden, maar wij effenen den doodsweg, en in het licht kan men gemakkelijker zonder gids wandelen dan in de duisternis. Wij zijn tegen de priesters van Amon wel opgewassen.”

»Zoolang gij ons aanvoert, zeker!” riep de Horoscoop.

»En zoolang het dit huis niet aan mannen ontbreekt van uw geest,” voegde Ameni er bij. Hij richtte zich daarbij half tot den Horoscoop, half tot den tweeden profeet van het Seti-huis, den ouden maar krachtigen Gagaboe, die juist was binnengetreden. Beiden geleidden den offerpriester in den tuin, waar de twee priesters met het wonderhart op hem stonden te wachten.

Ameni groette den overste der offerpriesters van het Amon-huis met waardige vriendelijkheid, den eerste der Kolchyten echter met zekere voorname terughouding. Hij liet zich door hen van alles bericht geven, beschouwde met den Horoscoop en Gagaboe het hart in ’t kastje, nam het angstvallig tusschen zijne lange dunne vingers, bekeek met aandacht het orgaan, dat met specerijen verzadigd, een aangenamen geur rondom zich verspreidde, en zeide ernstig: »Als dit, gelijk gij beweert, Kolchyt, geen menschenhart, maar zooals gij, mijn broeder uit het Amon-huis, verzekert, het hart van een ram is, dat gevonden werd in de borst van den Osiris Roeï, dan staan wij hier voor een raadsel, dat de godheid alleen kan oplossen. Volgt mij in het groote voorhof! Laat het bekken slaan, Gagaboe, viermaal, want ik wensch alle tempelbewoners saam te roepen.”

In krachtige golvingen verbreidde zich het geluid van den tamtam tot aan de uiterste deelen van de uitgestrekte groep gebouwen. De ingewijden, de heilige vaders, tempeldienaars en scholieren stroomden in weinige oogenblikken samen. Niemand behalve een enkele kranke, ontbrak, want ieder bewoner van het huis was verplicht op de viermaal herhaalde roepstem, die maar zelden werd gehoord, in het eerste groote tempelhof te verschijnen. Ook de arts Nebsecht was gekomen, want hij vreesde toen hij den ongewonen vierden slag vernam, dat er brand was uitgebroken.

Zoodra allen waren bijeengekomen, beval Ameni, dat zij zich in rangorde zouden scharen. Hij deelde zijnen verbaasden hoorders mede, dat er in de borst van den gestorven vromen overste van den Hatasoe-tempel, het hart van een ram en niet dat van een mensch was gevonden, en verlangde dat zij hem volgen zouden. Hij gebood allen op de knieën neder te zinken en te bidden, terwijl hij in het Allerheiligste zou gaan, om de goden te vragen, wat dit wonder voor hunne getrouwen te beteekenen had. Hij ging, met het hart in de hand, aan het hoofd van den langen optocht en verdween achter het voorhangsel van het allerheiligste. De ingewijden baden in de door zes zuilen gedragen voorzaal, de overige priesters en leerlingen in het ruime hof, dat aan de westzijde door den majestueusen zuilengang met het poortgebouw werd afgesloten.

Ameni bleef wel een uur in het stille binnenste heiligdom, waaruit dichte wierookwolken naar buiten drongen. Eindelijk vertoonde hij zich weder, brengenden eene gouden met edelgesteenten bezette vaas. Het rijke gewaad van den opperpriester bekleedde thans zijne hooge gestalte. Een priester, die voor hem uitging, hield de vaas met beide handen zoo hoog, dat zij verre boven zijn hoofd uitstak. Ameni’s oogen schenen zich niet van dit kostbaar voorwerp te kunnen afwenden, en hij volgde het, op zijn kromstaf leunende, in deemoedige houding. De ingewijden bogen hunne voorhoofden tot op het steenen plaveisel van de zaal, en de priesters en scholieren raakten met hunne aangezichten den grond, toen zij hun trotschen meester zoo deemoedig en eerbiedig zagen naderen. De biddenden hieven de hoofden eerst op, toen Ameni in het midden van het hof was gekomen en de trappen van het altaar bestegen had, waarop de vaas met het hart werd neergezet. Zij luisterden naar de woorden van den opperpriester, die plechtig, met afgemeten woorden en zoo luide dat allen het hooren konden, het volgende verkondigde:

»Zinkt andermaal op uwe knieën neder! Bewondert, aanbidt, en dankt! De achtbare overste der offerpriesters uit den Amon-tempel te Thebe heeft zich in zijne kunst niet bedrogen, want het hart van een ram werd inderdaad gevonden in de vrome borst van onzen Roeï. In het allerheiligste heb ik duidelijk de stem der godheid vernomen, en wonderbare woorden drongen door tot mijn oor. Wolven verscheurden den heiligen ram van Amon in zijn heiligdom aan den anderen oever van den stroom; maar het hart van het goddelijk dier vond zijn weg naar de borst van den vromen Roeï. Een groot wonder is er geschied, en de goden geven ons een zeldzaam teeken te aanschouwen. De ziel van den Allerhoogste gevoelde zich niet te huis in het lichaam van den niet volmaakt heiligen ram, en zij zocht en vond een reiner verblijf in de borst van onzen achtenswaardigen Roeï, en in deze gewijde vaas. Het hart zal daarin bewaard blijven, tot een nieuwe ram, door eene waardige hand geschonken, in het perk van Amon heeft plaats genomen. Dit hart wordt onder de heiligste reliquieën gerekend; het bezit de kracht velerlei krankheden te genezen. Ook schijnt de voorspellende spreuk, die in wierookdamp stond geschreven, gunstig te zijn. Hoort haar van woord tot woord: ‚Wat hoog is, stijgt hooger, en wat zich verhoogde zal weldra nederstorten.’ Op, Pastophoren! IJlt naar de heilige beelden, draagt ze naar buiten, plaats het goddelijke hart aan het hoofd der processie, en laat ons onder lofgezangen rondom den tempel trekken. Gij, Neokoren, neemt uwe staven ter hand en gaat in alle deelen der stad het groote wonder verkondigen, waarmede de godheid ons heeft begenadigd!”

Nadat de processie een tempelomgang gedaan en zich ontbonden had, nam de overste der offerpriesters van Ameni afscheid, boog zich voor hem diep en volgens de voorgeschreven vormen, en zeide met bijkans vijandige koelte: »Wij zullen in den Amon-tempel weten te waardeeren, wat gij in het Allerheiligste hebt gehoord. Het wonder is geschied; ook de koning zal vernemen, hoe het beloop er van is geweest en met welke woorden gij het hebt aangekondigd.”

»Met de woorden van den Allerhoogste!” antwoordde de opperpriester met waardigheid, boog zich voor den ander en wendde zich tot eenige priesters, die elkander over de groote gebeurtenis van dezen dag onderhielden. Ameni deed eenige vragen betreffende het groote feest dat morgen gevierd zal worden, en liet toen den overste der Horoscopen roepen, terwijl hij beval de oproerige kweekelingen naar den schoolhof te brengen. De grijsaard berichtte, dat Pentaoer teruggekeerd was en volgde het hoofd der inrichting naar de bevrijde gevangenen. Deze waren op het ergste voorbereid en hielden zich overtuigd, dat zij zwaar gestraft zouden worden. Intusschen schudden zij van lachen, toen prins Rameri voorstelde, als zij soms veroordeeld mochten worden op erwten te knielen, deze eerst te laten koken.

»Er zijn niet alleen erwten, maar ook lange asperges”217, zeide een ander scholier, daarbij eene beweging makende alsof hij sloeg, en op zijn rug wijzende.

Wederom barstten zij in schaterend lachen uit, dat echter verstomde, zoodra de welbekende stap van Ameni zich hooren liet. Ieder vreesde het ergste, en toen de opperpriester voor hen stond, was zelfs Rameri de lust om te lachen geheel vergaan. Wel is waar zag hij hen niet verstoord of dreigend aan, maar reeds zijn persoon dwong allen zulk een eerbied af, dat ieder, ook zonder dat hij nog een woord sprak, in hem zijn rechter erkende, tegen wiens uitspraak geen verzet denkbaar was. Tot hunne verbazing sprak Ameni de onbedachtzame jongelingen vriendelijk toe, hij prees den beweeggrond van hetgeen zij gedaan hadden, hunne gehechtheid aan een hoogbegaafden leermeester, maar bracht hun daarna duidelijk en bedaard aan het verstand, door welke dwaze middelen en tegen welken prijs zij getracht hadden hun doel te bereiken. »Stel u eens voor,” zeide hij meer bepaald tot den prins, »dat uw hooggeëerde vader een generaal verplaatste, die naar zijn oordeel hem elders beter zou kunnen dienen, van Syrië naar Koesch bij voorbeeld, en dat zijne troepen daarom tot den vijand wilden overloopen! Hoe zou u dat bevallen?”

In dezer voege ging de opperpriester eenige oogenblikken berispend en vermanend voort. Hij besloot zijne toespraak met de verzekering, dat hij heden buitengewoon toegevend wilde zijn, om het groote wonder, dat aan dezen dag eene bijzondere wijding gaf. Hij mocht, naar hij zeide, ter wille van het slechte voorbeeld, geene volkomene vrijstelling van straf geven, en daarom vroeg hijzelf, wie hen tot deze daad had opgezet. Deze en deze alleen moest de straf lijden.

Nauwelijks had hij uitgesproken, of prins Rameri trad op den voorgrond en zeide met bescheidenheid: »Wij zien nu in, heilige vader, dat wij een dommen streek hebben begaan, en ik betreur dien dubbel, omdat ik hem heb verzonnen en de anderen heb verleid mij te volgen. Ik heb Pentaoer innig lief, en na u is er niemand in het Seti-huis, die hem nabij komt.”

Er kwam eene wolk op het gelaat van Ameni, en onwillig antwoordde hij: »Scholieren staat het niet vrij over hunne leermeesters te oordeelen, ook u niet. Waart gij niet de zoon des konings, die als Ra over Egypte heerscht, zoo zou ik uwe onbezonnenheid met slagen doen straffen. Tegenover u zijn de handen mij gebonden, en toch moet ik ze overal en te ieder ure kunnen uitstrekken, opdat de honderden die mij zijn toevertrouwd geen schade lijden.”

»Straf mij dan!” riep Rameri. »Als ik eene dwaasheid bega, ben ik ook bereid er de gevolgen van te dragen.”

Ameni zag den levendigen jongeling weder met welgevallen aan, en zou hem gaarne de hand geschud en zijn kroeskop gestreeld hebben. Maar de straf Rameri toegedacht, moest een groot doel helpen bevorderen, en Ameni kende ook aan geene opwelling van zijn gemoed het recht toe, hem in de uitvoering van een wél overwogen plan te verhinderen. Daarom antwoordde hij den prins met strengen ernst: »Ik moet en zal u straffen, en doe het met u te verzoeken nog heden het Seti-huis te verlaten.”

De prins verbleekte; Ameni ging echter vergoelijkend voort:

»Ik verjaag u niet met schande uit ons midden, maar zeg u vriendelijk vaarwel. Binnen weinige weken zoudt gij deze inrichting toch verlaten, en overeenkomstig het bevel des konings, wiens leven, heil en kracht bloeie! het oefeningskamp der wagenstrijders betrokken hebben. Ik heb ten uwen opzichte over geene andere straf te beschikken dan deze. Reik mij nu de hand. Gij zult een degelijk man en misschien een groot krijgsheld worden.”

Overbluft bleef Rameri tegenover Ameni staan, zonder zijne hem aangebodene rechterhand aan te nemen. Toen naderde de priester hem en zeide: »Gij zeidet mij, dat gij bereid waart de gevolgen uwer dwaasheid op u te nemen, en het woord van een koningszoon is onwankelbaar. Vóor zonsondergang geleiden wij u uit den tempel.”

De opperpriester keerde daarop den kweekelingen den rug toe en verliet den schoolhof. Rameri zag hem na. Zijn anders zoo frisch gelaat was doodelijk bleek geworden, en het bloed scheen uit zijne lippen verdwenen. Geen zijner makkers durfde hem naderen, want ieder hunner was overtuigd, dat de gedachten die ’s jongelings ziel vervulden, niet lichtvaardig mochten worden verstoord. Niemand sprak een woord, maar allen zagen op hem.

Zoodra Rameri dit bespeurde, trachtte hij zich te beheerschen en zeide op een toon, die zijne aandoeningen verried, terwijl hij Anana en een anderen vriend zijne handen toestak: »Ben ik dan zoo slecht, dat men mij aldus uit uw midden verstooten en mijn vader zulk een leed berokkenen moet?”

»Gij hebt Ameni uw hand geweigerd,” zeide Anana. »Ga heen, reik hem de uwe, smeek hem, dat hij wat minder streng zij, mogelijk laat hij u dan nog in deze inrichting.”

Rameri antwoordde enkel »neen!” Maar dat neen klonk zoo bepaald, dat allen die hem kenden wel wisten, dat er niets aan te veranderen was.

Eer de zon onderging verliet hij de school. Ameni zegende hem, zeggende, dat de prins, als hij zelf te bevelen zou hebben, zijne strengheid zou begrijpen. Aan de overige leerlingen was het vergund hem tot aan den Nijl te begeleiden. Pentaoer nam hartelijk afscheid van hem aan de tempelpoort.

Toen Rameri met zijn hofmeester alleen was in de kajuit van zijne vergulde bark, gevoelde hij dat zijne oogen zwommen in tranen.

»Mijn prins weent toch niet?” vroeg de beambte.

»Waarom?” gaf de koningszoon barsch ten antwoord.

»Ik meende op de wangen van mijn prins tranen te hebben opgemerkt,” hernam de ander.

»Tranen van vreugde, omdat ik uit den val ben,” riep Rameri sprong aan land en was weinige minuten later in het paleis der pharao’s bij zijne zuster Bent-Anat.

214.Zie boven blz. 170.
215.Czermak ontdekte bij zijn onderzoek van twee mummiën te Praag, dat men de voetzolen bij eene had afgesneden en in de borst gestoken. Het 125e hoofdstuk van het Doodenboek behelst eene plaats, waaruit is af te leiden dat dit geschiedde, opdat de voet van hem die voor Osiris moest verschijnen den gewijden bodem van de gerechtzaal niet zou verontreinigen. De mededeelingen van Czermak, waarop reeds hierboven is gewezen, worden gevonden in de Sitzungsberichten der klasse van wis- en natuurkunde van de keizerl. koninklijke Academie van wetenschappen te Weenen, 1852.
216.Feestredenaar. Wij kunnen ons niet vereenigen met hen, die den naam van dezen redenaar, onder de priesters, met dien der Kolchyten overeen willen brengen.
217.Deze waren in Egypte bekend. Volgens Plinius namen zij wijn, waarin asperges waren afgekookt, als middel tegen tandpijn in den mond.
Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
11 ağustos 2017
Hacim:
750 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre