Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Brieven uit en over Amerika», sayfa 3

Yazı tipi:

V

Oct. 1904.

In mijn vorig schrijven zeide ik nog even op het verloop der staking onder de mijnwerkers in Colorado te zullen terugkomen. Te Cripple Creek, het centrum der goud- en zilvermijnen in Colorado, werken op het oogenblik ongeveer 30.000 mijnwerkers, waarvan geen enkele meer lid is van de Labor-Union en waarvan ieder voorzien moet zijn van een kaart, door den werkgever afgegeven, die zij steeds bij zich moeten dragen en als bewijs moet dienen, dat zij door een der leden van de werkgevers-vereeniging zijn aangesteld. Arbeiders zonder die kaart worden op de werken niet toegelaten. Eenige honderden stakers kregen na afloop der staking geen plaatsing, ook al verklaarden zij hun lidmaatschap van de Labor-Union te hebben opgezegd, omdat hun plaats reeds door anderen tijdens de staking was ingenomen.

Tot dit krasse optreden der werkgevers heeft in de eerste plaats bijgedragen, hun bekrompen opvatting omtrent de Labor-Unions. Daartegen bestaat onder de patroons in Amerika een ontzettende afkeer. Maar deze afkeer werd hier nog versterkt door de m.i. groote fout die door de leiders der staking werd gemaakt.

Die staking namelijk heeft 14 maanden geduurd en in dien tijd vond het bestuur der Western Federation of miners het oogenblik geschikt om de politiek in de vakvereeniging te brengen. Dit bestuur had de leiding der staking. Bij de federatie zijn alle georganiseerde mijnwerkers (behalve die in de kolenmijnen) der Westersche Staten aangesloten, van welke politieke richting ook. Tijdens de staking nu, werd op voorstel van het federatief bestuur door de gezamenlijke vertegenwoordigers der aangesloten Labor-Unions bij meerderheid van stemmen besloten, het sociaal-democratisch program voor de federatie te aanvaarden. Echter begreep men, dat het niet aanging al de leden der Labor-Union tot sociaal-democraten te maken en bepaalde men daarom, dat de federatie als zoodanig het sociaal-democratische program aanvaardde en daarvoor onder de leden propaganda zou maken, maar dat de leden individueel vrij bleven om al of niet de beginselen dier partij te belijden. Op die wijze hield men de federatie der vakvereenigingen intact en worden de leden geleidelijk bij de soc. – dem. partij ingelijfd. In den Staat Montana echter heeft dit besluit reeds tot een ernstig conflict onder de georganiseerde arbeiders geleid. Van een voorstel tot het bespreken van candidaten, wilde de meerderheid in de Labor-Unions niets weten. Zij wenschte dat ieder vrij zou blijven in de politiek en in den godsdienst, opdat allen zich zullen kunnen vereenigen in de Labor-Unions, ter verbetering hunner economische positie. In andere Staten gaat het min of meer op dezelfde wijze toe, maar niet altijd met hetzelfde resultaat. In Utah bijv. gaven de georganiseerde arbeiders blijken van groote onverschilligheid omtrent het al of niet stellen van een candidaat en werd daar, evenals in sommige andere Staten van het Westen, zonder veel debat de voorzitter der “Socialist Labor Party”, Eugene V. Debs, tot candidaat voor het presidentschap van de Verenigde Staten van Amerika geproclameerd. Debs is een bekwaam volksredenaar, die een vergadering weet mede te slepen en door scherpe satyre voortdurende aandacht wekt. In een stampvolle vergadering hoorde ik hem gisteravond twee uur achtereen “de kapitalisten” geeselen, wat heel lang is voor een meeting in Amerika; en toen hij te kennen gaf te zullen eindigen omdat het reeds 10 uur was, riep men van alle kanten: “go on”, “go on”.

Het werd halftwaalf toen de volksmassa na een daverend applaus uiteenging. Onder “de kapitalisten” verstaat de spreker hier de archi-millionairs, die bij name genoemd werden: Carnegie, Pierpont Morgan, Hanna, Hill enz., “die van de rijkdommen, door de arbeiders voortgebracht, weelderig leven, reisjes naar Europa maken, maar aan de productie niet deelnemen”. Zij werden de parasieten van den arbeid genoemd en vergeleken bij ongedierte, dat op het menschelijk lichaam zijn bestaan vindt. Zelf hadden zij de leiding van de groote trusts, waaraan hun naam verbonden is, niet, want daarvoor namen zij arbeiders met hersenen, die voor hen dachten. Bewijs: zij gingen soms maanden van huis om te jagen of te zeilen, toen zij zoogenaamd aan het hoofd hunner zaken stonden, en toch gingen de zaken gewoon hun gang. Niemand in de fabrieken of werkplaatsen bemerkte dat zij zich op duizenden mijlen afstand daarvan bevonden!

De beide groote politieke partijen: de republikeinen en de democraten, konden alleen blijven bestaan door de arbeiders te bedriegen en hen zoodoende tegen hun eigen belangen in te doen stemmen. Hierbij werden Roosevelt en Parker geducht onderhanden genomen. Zij waren de werktuigen in handen der kapitalisten, naar wier pijpen zij verplicht waren te dansen.

De conclusie was, dat een “laborer”, die zijn belang goed begrijpt, moest stemmen voor den candidaat der Socialist Labor Party; want dat alles wat daartegen werd aangevoerd kon beschouwd worden als laster, waarvoor de kapitalisten hadden betaald.

In de vergadering werden biljetten verspreid met aanhalingen uit lezingen van Debs, waarin o.a. phrases voorkomen als deze:

“Bij deze gelegenheid, kameraden, hebben wij als arbeiders gezamenlijk op te trekken; wij zijn de volksklasse, die door de eeuwen heen verdrukt, beroofd en vernederd zijn om de enkele reden, dat wij ons niet bewust waren van onze overweldigende kracht, die ons in staat stelt als eenig heerscher der wereld op te treden.”

“Is het uwe ondervinding niet, arbeiders, dat, naarmate de kapitalisten rijker worden, gij armer wordt? Dat naarmate de woningen der kapitalisten grooter en weelderiger worden, de uwe steeds kleiner en nederiger worden? Dat naarmate de kinderen van den kapitalist meer genoegens smaken en meer opvoeding genieten, des te zwaarder het kruis wordt voor uwe kinderen en dezen van de scholen verdrongen worden en beroofd van de genoegens van den kinder-leeftijd?”

“De oorzaak van dat alles is geen andere dan dat tusschen de arbeidende klasse en de kapitalistische klasse een ondempbare klove bestaat, een klasse-strijd om het bestaan.”

In dezen trant gaat het voort. Het gehoorde en het gelezene gaven mij de overtuiging dat de socialistische arbeiderspartij in Amerika nog verkeert in de “Sturm und Drangperiode”, die de partij in Duitschland en ten onzent achter den rug heeft. De banaliteiten over slavernij van den arbeid, over het zich verkoopen aan de kapitalisten, over de middelen van voortbrenging in handen van slechts een gering aantal kapitalisten, tot zelfs over de ijzeren loonwet van Lassalle, dat alles, waaraan een sociaal-democraat ten onzent tegenwoordig niet meer denkt, wordt hier nog met graagte en met geweldig succes aan den man gebracht.

Heel veel invloed oefent de Socialist Labor Party in Amerika bij de verkiezingen nog niet. Haar kracht moet nu nog uitgaan hoofdzakelijk van de Labor-Unions, met het gevolg dat deze in hun toch reeds moeilijk bestaan worden bedreigd en hier op den duur de splitsing niet kan uitblijven, die ook in ons land is gekomen toen de politiek in de vakvereenigingen werd gebracht. In de oostelijke Staten van Amerika hebben de sociaal-democraten nog geen vat gekregen op de Labor-Unions. Hier in het westen, vooral onder de mijnwerkers, is het anders.

Intusschen bestaat hier onder de belijders der sociaal-democratische beginselen een verdeeldheid, die hen niet weinig verzwakt. Naast de Socialist Labor Party, de talrijkste der drie groepen, heeft Amerika een Social Democratic Party, die zich sporadisch in sommige oostelijke Staten voordoet en geheel onafhankelijk van de eerste haar kandidaten kiest, terwijl de beginselverklaring in hoofdzaak niet verschilt. Beide partijen staan op het Marxistisch standpunt. De eerste laat zich bij de bestrijding harer mededingster hoofdzakelijk er op voorstaan dat zij een arbeiders-partij is, die door arbeiders wordt bestuurd, geadministreerd, (financieel) in stand gehouden, en die arbeiders als candidaten voor regeeringslichamen stelt. De andere partij onthoudt zich van felle bestrijding en gaat haars weegs. De derde fractie “the Socialist Trade and Labor Alliance” bestaat uit afdeelingen, die buiten de Labor Unions om, zich gevormd hebben als sociaal democratische vereenigingen en die zich bij de verkiezingen aansluiten bij de Socialist Labor Party.

Deze derde fractie, die in de oostelijke Staten thuis behoort, schijnt mij aangewezen om de beide andere in zich op te nemen en als één groote partij in de toekomst tegenover de zoogenaamde burgerlijke partijen in Amerika te zullen optreden.

In Colorado heeft het optreden van den gouverneur, tijdens de werkstaking van verleden jaar, niet weinig ergernis gewekt onder de arbeiders. Daarvan profiteeren nu natuurlijk de inmiddels in de Labor-Unions opgetreden sociaal-democraten, doch het meest nog de democratische partij, die thans de stemmen der arbeiders die niet voor den sociaal-democratischen candidaat willen stemmen, voor haar candidaat tracht te winnen.

De tegenwoordige gouverneur behoort tot de republikeinsche partij en aangezien hier niet zooals bij ons het meerderheidsstelsel geldt, doch als gekozen wordt beschouwd die de meeste stemmen op zich vereenigt, bestaat er heel veel kans, dat ditmaal zooveel stemmen aan den republikeinschen candidaat ontvallen, dat de democratische candidaat het wint.

Nu zal dit niet erg zijn voor den Staat Colorado, waar als democratisch candidaat een man van rijpe ervaring en ongerepte reputatie gesteld is. Iemand die reeds twee maal te voren gouverneur van Colorado is geweest. Maar wat wel erg is, dat is de kans dat zij, die ditmaal voor een democratischen gouverneur gaan stemmen, nu ook hun stem op den democratischen candidaat voor president der Vereenigde Staten gaan uitbrengen. Want die verkiezingen hebben op denzelfden dag in November plaats en allicht zullen eenige honderden worden medegesleept om nu ook Parker boven Roosevelt te verkiezen.

Over deze beide candidaten in een volgend artikel.

VI

Oct. 1904.

Te Denver nam ik afscheid van het Interparliamentary-gezelschap. Dit ging niet verder westwaarts, terwijl mij de nieuwheid der westersche samenleving aantrok. Deze in haar wording en in haar uiting naar buiten waar te nemen, scheen mij een niet genoeg te waardeeren genot. Het gezelschap ging, na één dag te Denver te hebben doorgebracht en dáár door de bevolking op gulle wijze te zijn ontvangen, over Chicago naar Washington, en van daar naar New-York terug.

Te Washington werd het door den President der Vereenigde Staten ontvangen, en wat daar verder gebeurde, met betrekking tot het arbitrage-vraagstuk, is natuurlijk de geheele wereld over per telegraaf medegedeeld. Een paar uitstapjes per spoor werden den leden der Interparlementaire Conferentie te Denver aangeboden. Het eene ging naar een pas aangelegde spoor, die hoog over de Rocky Mountains een directe verbinding brengt met de far west. De aanleg had veel van de Gothard lijn tusschen Flüelen en Göschenen en werd als een meesterstuk van ingenieurswerk geroemd. Aan dien tocht nam ook Bryan deel, de candidaat der Democratische Partij voor het Presidentschap der Vereenigde Staten in 1896 en 1900. In een korte, kernachtige speech leerden wij de groote gaven van hem als redenaar kennen. Een ander uitstapje ging naar de landbouw-school, op 2 uren sporen van Denver gelegen.

Daar kregen wij een denkbeeld van de hoogte waarop de landbouw en de vruchtenteelt in Colorado staan. De eerste behoeft voor Nederland niet onder te doen en de laatste staat er oneindig veel hooger. De keurigste vruchten worden daar op land, dat 15 jaar geleden nog braak lag, geteeld en bij wagonvrachten naar de oostelijke Staten van Amerika gezonden. De appels, die het langst goed blijven, worden naar Europa, ook wel naar Nederland uitgevoerd. In de nabijheid waren eenige groote beetwortel-suikerfabrieken. Op het verbouwen van beetwortels legt men zich overal in de westersche Staten met energie toe. In Wyoming, in Montana, in Utah, overal zag ik beetwortelvelden en de suikerfabrieken in de onmiddellijke nabijheid daarvan.

Voor onze suikerfabrikanten wel een reden tot bezorgdheid. Al zal de uitvoer van suiker uit Nederland niet dadelijk belangrijk afnemen, te rekenen valt er mede, dat op den duur Amerika geen beetwortelsuiker meer invoert. In 1902 fabriceerde het reeds 150.000 ton suiker van bieten op eigen bodem verbouwd (10 jaren te voren was het slechts 5000 ton). De cijfers van 1903 vond ik in “The Statistician and Economist 1903/04” niet vermeld, maar zij zullen zeker belangrijk hooger zijn. In verhouding tot de 2 millioen ton, die jaarlijks worden ingevoerd, moge dit cijfer miniem schijnen, men bedenke wel dat bietenbouw, op groote schaal, nog nieuw is in Amerika en dat zulk een bouw, indien hij rendeert, in weinige jaren ontzaglijk toeneemt. De bodem schijnt hier bijzonder geschikt voor de suikerbietenteelt, en van regeeringswege worden tegenwoordig voor onafzienbare velden irrigatiewerken aangelegd. Dat wil zeggen, dat honderdduizenden bunders grond, die voorheen ongebruikt bleven liggen, omdat er wegens gebrek aan water niets op verbouwd kon worden, thans onder cultuur komen en in niet geringe mate de voortbrenging doen toenemen.

Den dag van vertrek werd eerst nog een automobiel-tocht door en om de stad georganiseerd. De houders van automobielen waren opgeroepen; ruim honderd gaven daaraan gehoor. Men kan zich de welvaart dezer stad met 175.000 inwoners ongeveer voorstellen, wanneer men weet dat daar over de 200 automobielen worden gehouden; meer dan één op 1000 inwoners. Maar die welvaart bleek ook uit de talrijke vrij groote villa’s in de buitenwijken der stad. Er waren er onder die op kasteelen geleken; er waren er ook van bescheiden omvang, maar allen hadden slechts twee of drie verdiepingen en stonden geheel op zichzelf, aan vier kanten door tuin of grasveld omgeven.

Ik bleef nog enkele dagen te Denver, vóór ik verder westwaarts trok en genoot daar de heerlijke, opwekkende berglucht, waarvoor deze stad, op 1700 meter boven de zee gelegen, vermaard is. Van de 1500 fabrieken en werkplaatsen, die Denver volgens statistische gegevens telt, bemerkt men bij het ademen niets. De lucht is zuiver en droog als in het hooggebergte van Zwitserland. De kostbare openbare gebouwen, waarvan ik alleen wil noemen het Statehouse en de High-school, bewijzen dat men ook aan de aesthetica wel offers wil brengen. Jammer dat men dit in de westersche Staten niet doorvoert met de telephoonpalen. Deze onooglijke masten heeft men, zooals ze uit het bosch kwamen, van de schors ontdaan en toen met wat witte verf besmeerd. Zóó staan ze op kleinen afstand in het midden der straten of op zij langs de breede trottoirs; practisch misschien en voldoende aan hun bestemming, maar hinderlijk leelijk tevens. Dat is zoo te Denver en is evenzoo in andere westersche steden van Amerika.

Die steden zijn alle pas aan ’t opkomen. Nog slechts weinige jaren geleden waren zij niet meer dan nederzettingen. Zij hebben dit nu vóór op de oude steden van Europa, dat zij geheel naar de eischen der hygiëne konden worden aangelegd en dan ook alle flinke, breede straten hebben van ten minste 30 meter; de straten in Salt Lake City zijn zelfs 40 meter breed; met breede trottoirs, zoodat van den rijweg door voetgangers nooit gebruik gemaakt wordt.

De high-school te Denver is, wat inrichting en leerplan betreft, gelijk te stellen met onze gymnasia. Op onbekrompen wijze heeft de stad voor dit onderwijs gezorgd. Het wordt, als alle onderwijs van overheidswege, gratis gegeven. Hun, die de leermiddelen niet kunnen betalen, worden ze gratis verstrekt. De school telt meer dan duizend leerlingen; jongens en meisjes, ongeveer gelijk in aantal, en heeft een uitgebreide bibliotheek. De directeur der school, die den titel van professor voert, maakte mij opmerkzaam op een groot aantal etsen en gravures naar schilderijen van bekende Hollandsche meesters, in een der bijzalen van de bibliotheek, en verzekerde mij dat niets de leerlingen meer aantrok dan de geschiedenis der Nederlandsche kunst. Ik was er juist op ’t oogenblik dat een half uur gepauseerd werd voor den lunch. De leerlingen gingen dien op het groote grasveld, dat aan 4 kanten de school omgeeft, gebruiken. Ieder had namelijk een trommeltje, waarin zich de boterham en eenige vruchten bevonden, mede naar de school genomen.

Opvallend was de groote orde, waarmede deze duizend levenslustige jonge menschen, van tusschen 14 en 20 jaar, de school verlieten en na een half uurtje weder binnenkwamen. Opvallend ook hoe alle meisjes zich na den lunch bezig hielden aan ééne zijde van het grasveld en alle jongens hetzelfde deden aan de andere zijde.

Eene proefneming op sociaal gebied wordt thans te Denver genomen, die de belangstelling onzer vereeniging Pro Juventute overwaard is. Er is namelijk in 1903 eene wet in werking getreden, waarbij kinderen beneden 16 jaar, die een misdrijf of overtreding hebben gepleegd, worden verwezen naar de “Juvenile Court”. Daar kunnen ze worden veroordeeld, tot opzending naar een verbeterhuis, óf ze ontvangen een terechtwijzing van den rechter en worden verder onder toezicht geplaatst van een door den Staat gesubsidieerde “Vereeniging tot bevordering van het werk der Juvenile Court”.

Sedert de wet in werking is, werd de opzending naar een “detention-school”, zooals het verbeterhuis genoemd wordt, heel zelden noodig geoordeeld, terwijl het onder toezicht plaatsen als regel gold.

Judge Lindsay, van wien ik vele bijzonderheden vernam, is de vader van deze wet. Hij werd na de invoering als eerste judge van de Juvenile Court benoemd en was zeer enthousiast over de gunstige werking ervan. De judge is een 40-jarig ongehuwd heer met ongekunstelde levendige manieren, die al zijn tijd en al zijn energie wijdt aan de verbetering van het opkomend geslacht. Terwijl ik bij hem zat, kwamen achtereenvolgens drie jeugdige boefjes zich melden. Zij waren wegens ernstige misdrijven – meestal stelen, brandstichten of mishandeling van dieren – niet veroordeeld, maar moesten iedere week bij den judge komen om te vertellen hoe het met hen ging. Door de hoofden der scholen of door de leden der bovengenoemde vereeniging wordt hij natuurlijk mede voortdurend op de hoogte gehouden. Alleraardigst was de joviale manier van omgang tusschen den rechter en deze jongens. Open en rond vertelden zij de onschuldige jongensstreken, die zij gedurende de week hadden uitgevoerd en de rechter lachte hartelijk mede. Aan het eind volgde een kleine vermaning om toch vooral op te passen, dat zij niet in de oude fout zouden vervallen, wat zij met een “certainly not, Judge” oprecht beloofden. De ouders dier kinderen worden natuurlijk ook gewaarschuwd om toe te zien en dit is vooral daarom noodig, omdat volgens diezelfde wet, de ouders ook gestraft kunnen worden wegens verwaarloozing der opvoeding van de kinderen.

Het rooken en het drinken van alcohol door kinderen beneden 16 jaar, is bij diezelfde wet verboden; en strafbaar kunnen worden gesteld bij overtreding de ouders en de kinderen en degenen die tabak of drank aan de kinderen verkoopen. Deze mogen ook niet in herbergen worden toegelaten; degenen die hen daarheen medenemen of de houder die hen daar toelaat, kunnen worden gestraft.

De Judge verzekerde mij de beste resultaten van deze bijzondere wetgeving te hebben verkregen en dat verwondert mij niet bij zulk een uitvoering. Waar vindt men echter de Lindsay’s die zulk een regeling in een levend beginsel van ons maatschappelijk samenzijn weten om te zetten?

Onder zeer gunstige indrukken verliet ik de hoofdstad van Colorado. Ik kan begrijpen dat de betrekkelijk vele Hollanders, die er wonen, aan hun nieuw vaderland gehecht worden en het oude na eenigen tijd vergeten. Tot de laatsten behoort echter niet het oud-raadslid van Amsterdam, de heer M. P. Pels, die nu reeds 15 jaar te Denver woont, maar nog in hart en nieren Nederlander en Amsterdammer is gebleven. Met hartelijke vreugde is hij iederen Nederlander, die zich tot hem begeeft, van dienst en met groote erkentelijkheid denk ik terug aan de vele zorgen die hij had om mij het verblijf te Denver zoo aangenaam mogelijk te maken.

Het doel van de verdere reis was Utah en zijn hoofdstad Salt Lake City: het land der Mormonen! Welk Nederlander denkt hierbij niet onmiddellijk aan de veelwijverij? De pers in Europa heeft zooveel jaren lang van dit merkwaardig volk niets anders medegedeeld, dan overdreven en soms onware voorstellingen omtrent het huwelijks-leven der Mormonen, dat men langzamerhand is gaan gelooven, dat dit zoo ongeveer het eenige was, dat van hen te zeggen viel. En dit is onjuist. Wie het voorrecht had in Europa kennis te maken met bewoners van Utah die ons werelddeel kwamen bezoeken, wist reeds dat de veelwijverij, als onderdeel van hun kerkleer, feitelijk buiten werking was gesteld en geheel zal hebben afgedaan, zoodra de generaties, waaronder die leer in practijk werd gebracht, 1844–1891, zullen zijn uitgestorven. In 1882 werd een wet in ’t leven geroepen, waarbij veelwijverij werd strafbaar gesteld. Heel streng werd aan die wet de hand niet gehouden. De beweging, toen op touw gezet voor een scherpe toepassing, had eene proclamatie ten gevolge in 1891, die aan de instelling een einde maakte.

De Mormonen zelf namen in hun 13 artikelen des geloofs op de verklaring (art 12) “Wij gelooven als onderdanen van Koningen, Presidenten, Regeerders en Overheidspersonen de wet te moeten gehoorzamen, eeren en steunen”, en mijn vaste overtuiging is, dat zij zich daaraan thans houden.

Wat evenwel nog steeds aanleiding geeft tot valsche geruchten in Europa omtrent de samenleving der Mormonen, dit zijn de oude verhoudingen die vóór de proclamatie van 1891 dateeren. Die verhoudingen konden niet ongedaan worden gemaakt. De 65-jarige president der kerk, Joseph F. Smith, vóór enkele jaren als getuige opgeroepen in een onderzoek naar de al of niet toepassing der leer door een tot lid van den Senaat gekozen Mormoon, verklaarde open en rond van zichzelf, meerdere vrouwen te hebben, maar tot geen prijs tekort te willen schieten in de verplichtingen, die hij bij de verschillende huwelijken tegenover haar op zich had genomen.

En zoo zijn er meerderen in Utah. Maar zij sterven uit. De jongere geslachten houden zich aan artikel 12 hunner geloofsbelijdenis en voegen zich in dit opzicht geheel naar de eischen van het sociale leven.

Er is echter juist dezer dagen een nieuwe beweging tegen de Mormonen op touw gezet, voortkomende uit politieke kringen. Zij heeft zich geuit in de oprichting in Utah eener nieuwe organisatie, zich noemende “Amerikaansche Partij”. Deze stelt zich ten doel: “scheiding van kerk en staat.” Toen ik pas van die leus hoorde, klonk zij mij vreemd in de ooren, daar toch geen land ter wereld zich met zijn staatswezen zoo onzijdig gehouden heeft tegenover een kerk, als Noord-Amerika.

Het bleek mij dan ook bij navraag, dat de bedoeling dezer leuze was, geen candidaten voor regeerings-colleges of voor openbare ambten te stellen of te steunen, die deel uitmaken van den clerus van een kerkgenootschap. Die leuze hindert geen der andere kerkgenootschappen, daar het zelden of nooit voorkomt, dat een priester voor een openbaar ambt (gouverneur, rechter, burgemeester) of voor een wetgevend lichaam gecandideerd wordt.

In de Mormonen-kerk bestaat echter eene organisatie, die duizenden, dus ongeveer alle, bekwame en ijverige aanhangers der kerk, tot leden van den clerus maakt. Deze priesters vervullen niet, zooals in andere kerken, betaalde ambten. Allen hebben een maatschappelijken werkkring en vervullen het priesterschap als eere-ambt, waarvoor geen bezoldiging genoten wordt. De besten onder hen worden voor dat ambt gekozen.

Is het wonder, dat deze zelfde personen mede het eerst in aanmerking komen, wanneer de Mormonen een keuze hebben te doen voor een staatkundige betrekking? Het gevaar, dat de gekozene bij de vervulling dier betrekking de belangen van zijn kerk niet uit het oog verliest, is natuurlijk aanwezig. Evengoed als het gevaar bestaat, dat een heftig bestrijder van het Mormonisme, indien hij tot een openbaar ambt geroepen wordt, de belangen der Mormonen zal veronachtzamen.

Mij is echter bij onderzoek uit geen enkel feit gebleken, dat de hoofdmannen der Mormonen, gedurende de halve eeuw dat zij in dezen Staat geregeerd hebben, hun kerk op een of andere wijze ten koste van het algemeen belang hebben bevoordeeld. Daarentegen wordt door vriend en vijand erkend, dat zij dezen Staat tot grooten bloei hebben gebracht en zijn bevolking tot een der welvarendste van geheel de wereld. Het is inderdaad een lust te zien hoe hier, door ijver en vlijt, maar vooral door taaie volharding een woestenij, grooter in omvang dan ons geheele land, is herschapen in vruchtbare akkers, in weelderige boomgaarden, in groene weiden. Overal heerscht welvaart. Armoede kent men in den Staat Utah niet.

De meerderheid der bevolking bestaat nog altijd uit aanhangers der Mormoonsche kerk. Maar de welvaart die er heerscht en de rijkdom aan mineralen die nog in den grond verborgen ligt, heeft stroomen van menschen uit andere Staten daarheen gelokt. Met het gevolg, dat de verhouding tusschen Mormonen en niet-Mormonen spoedig ten gunste der laatsten kan verkeeren. En dit vooruitzicht openbaart zich thans reeds in een georganiseerd verzet tegen deze aanhangers der “kerk van Jezus Christus der heiligen van de laatste dagen”, zooals zij zich noemen. Wanneer men de leiders der nieuwe politieke partij vraagt, wat hen noopt om onder de leuze “scheiding van kerk en staat” tegen de Mormonen te velde te trekken, dan krijgt men uit de onbestemde antwoorden den indruk, dat het verzet veeleer voortkomt uit afkeer van het streng dogmatisch geloof der Mormonen en hun zelfverheerlijking als uitverkorenen Gods, dan uit eenig politiek beginsel. En dit is ook natuurlijk, omdat de politieke partij-verdeeling bij de Mormonen zich precies voordoet als bij het geheele Amerikaansche volk.

De partij der Democraten telt onder hen zeer vele aanhangers, al heeft, naar mij verzekerd werd, de partij der Republikeinen er nog altijd de overhand. Of nu een democratisch Mormoon zal gaan stemmen op een democratisch candidaat, die niet tot zijn kerk behoort, liever dan op den republikeinschen candidaat, die wel tot zijn kerk behoort, wie zal dat zeggen?

Ik vroeg het sommigen op den man af, doch kreeg zulk een onbepaald antwoord, dat ik voor mijzelf geen conclusie durf trekken.

Doch wat zij ook mogen doen, zij zullen voor ons Nederlanders altijd blijven een sympathiek volk, omdat zij, trots alle vervolging, volhard hebben in hun geloof en daardoor de kracht konden ontwikkelen om honderdduizenden tot welvaart te brengen.

Mocht het hun lot zijn, de leiding over het land, dat zij voor hun volk als de door God aangewezen woonplaats beschouwen, en dat zij door wijs beleid tot zoo hooge ontwikkeling hebben gebracht, te zien overgaan in handen van hun tegenstanders op kerkelijk gebied, dan is het stellig te hopen dat deze in verdraagzaamheid voor de Mormonen niet zullen onderdoen. Er bestaat waarschijnlijk geen sekte die deze deugd in hooger mate eigen is dan de Mormonen. Bovendien bezitten zij de maatschappelijke deugd van geen alcohol te gebruiken en niet te rooken. Neemt men dat alles in aanmerking dan zal het voorzeker zeer quaestieus zijn of de verandering van gouvernement wel verbetering zal brengen.

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
28 eylül 2017
Hacim:
140 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre