Читайте только на Литрес

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Gereformeerde dogmatiek. Eerste deel. Inleiding. Principia.», sayfa 27

Yazı tipi:

12. Het resultaat van dit onderzoek naar de leer der Schrift over zichzelve kan hierin worden samengevat, dat zij zichzelve houdt en uitgeeft voor het woord van God. De uitdrukking woord Gods of woord des Heeren heeft in de Schrift verschillende beteekenissen. Dikwerf wordt er door aangeduid de kracht Gods, waardoor Hij alle dingen schept en onderhoudt, Gen. 1:3; Ps. 33:6, 147:17, 18, 148:18; Rom. 4:17; Hebr. 1:3, 11:3. Vervolgens wordt zoo de bijzondere openbaring genoemd, waardoor God iets bekend maakt aan de profeten. In het O. T. komt de uitdrukking in dezen zin bijna op iedere bladzijde voor; telkens heet het daar: het woord des Heeren geschiedde. In het N. T. vinden we het in dezen zin alleen, Joh. 10:35; het woord geschiedt nu niet meer en komt niet eene enkele maal van boven en van buiten tot de profeten, het is geschied in Christus en blijft. Verder beteekent woord Gods den inhoud der openbaring; dan is er sprake van woord of woorden Gods, naast rechten, wetten, geboden, inzettingen, welke aan Israel gegeven zijn, Ex. 9:20, 21; Richt. 3:20; Ps. 33:4, 119:9, 16, 17 enz. Jes. 40:8; Rom. 3:2 enz. In het N. Test. heet zoo het Evangelie, dat door God in Christus is geopenbaard en door de apostelen verkondigd werd, Luk. 5:1; Joh. 3:34, 5:24, 6:63, 17:8, 14, 17; Hd. 8:25, 13:7; 1 Thess. 2:13 enz. Niet onwaarschijnlijk is het, dat de naam woord Gods dan voorts in de Schrift eene enkele maal wordt gebruikt, om er de geschreven wet, dus een gedeelte der Schrift, mede aan te duiden, Ps. 119:11, 105. Schultz, Grundriss der ev. Dogm. 4 f. In het N. T. laat zich zulk eene plaats niet aanwijzen. Ook Hebr. 4:12 is woord Gods niet gelijk de Schrift. Maar toch ziet het N. T. feitelijk in de boeken des O. V. niets anders dan het woord Gods. God, of de H. Geest is de auctor primarius, die door, δια c. gen., de profeten sprak in de Schrift, Hd. 1:16, 28:25. De Schrift heet dan zoo èn om haar oorsprong èn om haar inhoud. De formeele en materieele beteekenis der uitdrukking is in de Schrift ten nauwste verbonden. En eindelijk wordt de naam woord Gods gebezigd voor Christus zelven. Hij is de Logos in geheel eenigen zin, revelator en revelatio tegelijk. Alle openbaringen Gods, alle woorden Gods, in natuur en geschiedenis, in schepping en herschepping, onder O. en N. T. hebben in Hem hun grond, hun eenheid en middelpunt. Hij is de zon, de andere woorden Gods zijn zijne stralen. Het woord Gods in de natuur, onder Israel, in het N. Test., in de Schrift mag geen oogenblik van Hem worden losgemaakt en afgedacht. Er is alleen openbaring Gods, wijl Hij de Logos is. Hij is het principium cognoscendi, in algemeenen zin van alle wetenschap, in bijzonderen zin, als Λογος ἐνσαρκος, van alle kennisse Gods, van religie en theologie, Mt. 11:27.

D. Begrip der inspiratie

13. De H. Schrift biedt ons nergens een klaar geformuleerd dogma over de inspiratie, maar zij geeft de zaak, het feit der theopneustie en al de momenten, die er voor de constructie van het dogma noodig zijn. Zij leert de theopneustie der Schrift in denzelfden zin en op dezelfde wijze, even helder en even duidelijk, maar ook even weinig in abstracte begrippen geformuleerd als het dogma der triniteit, der vleeschwording, der voldoening enz. Meermalen is dit ontkend. Elke sectarische en haeretische richting begint haast met een beroep op de Schrift tegen de confessie, en tracht hare afwijking te doen voorkomen als door de Schrift geboden. Maar in de meeste gevallen leidt dieper onderzoek tot de erkentenis, dat de orthodoxie de getuigenis der Schrift aan hare zijde heeft. De modernen geven thans over het algemeen gulweg toe, dat Jezus en de apostelen de O. T. Schrift als Gods woord hebben aangenomen, Lipsius, Dogm. § 185 S. 141, Strauss I 79, Pfleiderer, Der Paulinismus, 2e Aufl. Leipz. 1890 S. 87 f. Rothe, Zur Dogm. 178 f. erkent dit ook ten opzichte van de apostelen, maar meent dat de kerkelijke dogmatiek voor hare leer van de inspiratie zich niet op Jezus beroepen kan. Deze meening staat echter vrij wel op zichzelve en wordt door weinigen gedeeld. Jezus’ positieve uitspraken over de O. T. Schrift, Mt. 5:8; Luk. 16:17; Joh. 10:35, zijne aanhaling en gebruik, Mt. 19:4, 5, 22:43 enz. spreken daartoe te sterk, en zijn niets vrijer dan die van de apostelen. Maar deze tegenstelling, die Rothe maakt tusschen de leer van Jezus en die van de apostelen, verheft niet maar ondermijnt feitelijk het gezag van Jezus zelf. Want van Jezus weten we niets dan door de apostelen; wie dus de apostelen discrediteert en als onbetrouwbare getuigen der waarheid voorstelt, weerspreekt terstond Jezus zelf, die zijn apostelen tot volkomen betrouwbare getuigen aangesteld heeft en door zijn Geest hen leiden zou in al de waarheid. En daartoe behoort voorzeker ook de waarheid aangaande de H. Schrift. De leuze: naar Christus terug is bedriegelijk en valsch, als ze in tegenstelling staat met de getuigenis der apostelen.

Zeer gewoon is ook eene andere tegenstelling, die gemaakt wordt om van de zelfgetuigenis der Schrift bevrijd te worden. De Schrift, zoo zegt men dan, moge hier en daar de inspiratie leeren; maar om de leer der Schrift aangaande de Schrift op te bouwen, moeten ook de feiten in rekening worden gebracht, welke de Schrift in haar ontstaan, wording, geschiedenis, bestand en inhoud ons kennen doet. Alleen zulk eene theorie van inspiratie is dus waar en goed, die met de phenomena der Schrift bestaanbaar is, en uit deze zelve is afgeleid. Zeer dikwerf doet men het hierbij dan voorkomen, dat de tegenpartij eene eigene, apriorische opinie aan de Schrift opdringt, en haar perst in het keurslijf der scholastiek. En men beroept er zich op, dat men tegenover al die theorieën en systemen juist de Schrift zelve wil laten spreken en alleen van zichzelve wil laten getuigen. Het schort der orthodoxie juist aan eerbied voor de Schrift. Zij doet den tekst, de feiten der H. S. geweld aan, Dr. G. Wildeboer, Letterk. des O. V. bl. V. Deze voorstelling klinkt op het eerste hooren schoon en aannemelijk, maar blijkt toch bij nadere overweging onhoudbaar. De tegenstelling is in de eerste plaats niet die tusschen eene of andere inspiratietheorie en de zelfgetuigenis der Schrift. De inspiratie is een feit, door de H. Schrift zelve geleerd. Jezus en de apostelen hebben eene getuigenis gegeven aangaande de Schrift. De Schrift bevat eene leer ook over zichzelve. Afgedacht van alle dogmatische of scholastieke ontwikkeling dezer leer, is de vraag eenvoudig deze, of de Schrift in deze hare zelfgetuigenis geloof verdient, al dan niet. Er kan verschil bestaan over de vraag, of de Schrift zulk eene theopneustie van zichzelve leert; maar indien ja, dan behoort ze ook daarin geloofd te worden, evengoed als in hare uitspraken over God, Christus, de zaligheid enz. De zoogenaamde phenomena der Schrift kunnen die zelfgetuigenis der Schrift niet omverstooten en mogen tegen haar zelfs niet als partij worden opgeroepen. Want wie zijne leer van de Schrift afhankelijk maakt van het historisch onderzoek naar hare wording en struktuur, begint reeds met de zelfgetuigenis der H. Schrift te verwerpen en staat dus niet meer in het geloof aan die Schrift. Hij meent de leer van de Schrift beter te kunnen opbouwen uit eigen onderzoek, dan ze in den geloove te ontleenen aan de Schrift; hij stelt zijne eigene gedachten in plaats van en boven die der Schrift. Voorts, de zelfgetuigenis der Schrift is klaar, duidelijk en zelfs door de tegenstanders als zoodanig erkend, maar de beschouwing over de phenomena der Schrift is resultaat van langdurig historisch-critisch onderzoek en wijzigt zich in allerlei vormen naar het verschillend standpunt der critici; de theoloog, die uit zulke onderzoekingen tot eene leer over de Schrift wil komen, stelt feitelijk zijn wetenschappelijk inzicht tegenover de leer der Schrift aangaande zichzelve. Maar langs dien weg komt men ook nooit tot eene leer over de Schrift; historisch-critisch onderzoek kan een helder inzicht geven in het ontstaan, de geschiedenis, de structuur van de Schrift maar leidt nooit tot eene leer, tot een dogma de S. Scriptura. Dit kan uitteraard slechts gebouwd worden op eene getuigenis der Schrift aangaande zichzelve. Niemand denkt er aan, om eene geschiedenis over den oorsprong en de bestanddeelen van de Ilias eene leer te noemen. Bij deze methode valt dus niet alleen eene of andere theorie over de inspiratie, maar deze zelve als feit en getuigenis der Schrift. Inspiratie, indien men dat woord nog behoudt, wordt dan niets dan de korte samenvatting van wat de Bijbel is, of liever van wat men meent dat de Bijbel is, en kan dan lijnrecht in strijd zijn met wat de Bijbel zelf beweert te zijn, en waarvoor hij zichzelf uitgeeft en aandient. De methode, die men volgt, is in het wezen der zaak geen andere, dan die, waarbij de leer der schepping, van den mensch, van de zonde enz. niet opgebouwd wordt uit de getuigenis der Schrift dienaangaande, maar uit de zelfstandige studie van die facta. In beide gevallen is het een corrigeeren van de leer des Bijbels door eigen wetenschappelijk onderzoek, een afhankelijk maken van het getuigenis der Schrift van menschelijk oordeel. De feiten en verschijnselen der Schrift, de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek mogen dienen ter verklaring, toelichting, enz. van de leer der Schrift aangaande zichzelve, maar kunnen nooit het feit der inspiratie, waarvan zij getuigt, te niet doen. Terwijl generzijds dus beweerd wordt, dat alleen zulk eene inspiratie aannemelijk is, die overeenstemt met de phenomena der Schrift, is het dezerzijds het beginsel, dat de phenomena der Schrift, niet gelijk de kritiek ze ziet, maar gelijk ze in zichzelve zijn, bestaanbaar zijn met hare zelfgetuigenis.

14. Gewoonlijk wordt in het woord theopneustie of inspiratie saamgevat, wat de Schrift aangaande zichzelve leert. Het woord θεοπνευστος 2 Tim. 3:16 komt vroeger niet voor en is dus misschien het eerst door Paulus gebruikt. Het kan etymologisch zoowel actieve als passieve beteekenis hebben, en dus vertaald worden zoowel door: God ademend, als: door God geademd. Maar de passieve beteekenis heeft de voorkeur, wijl ze door de plaatsen, waar het woord buiten het N. T. voorkomt, het meest wordt gesteund en door de Schriftleer des N. T. wordt aanbevolen, 2 Petr. 1:21. In de Vulgata is het weergegeven door divinitus inspirata. Het woord inspiratie heeft oorspronkelijk veel ruimer zin. De Grieken en Romeinen schreven aan allen, die iets groots en goeds tot stand brachten, een afflatus of instinctus divinus toe. Nemo vir magnus sine aliquo afflatu divino unquam fuit, Cic. de Nat. D. 2, 66. Est deus in nobis, agitante calescimus illo, Ovid. Fasti 6, 5. De inspiratie van dichters, kunstenaars, vates, enz. kan ook inderdaad tot opheldering dienen van de inspiratie, waar de H. S. van spreekt. Bijna alle groote mannen hebben het uitgesproken, dat hunne schoonste gedachten plotseling en onbewust in hunne ziel opstegen en voor henzelven eene verrassing waren. Eén getuigenis moge volstaan. Goethe schreef eens aan Ekkermann, aangehaald door Hoekstra, Godg. Bijdr. 1864, bl. 27, 28. Jede Produktivität höchster Art, jedes bedeutendes Aperçue, jede Erfindung, jeder grosse Gedanke der Früchte bringt und Folgen hat, steht in Niemandes Gewalt und ist über alle irdische Macht erhaben. Dergleichen hat der Mensch als unverhoffte Geschenke von oben, als reine Kinder Gottes zu betrachten, die er mit freudigem Danke zu empfangen und zu verehren hat. In solchen Fällen ist der Mensch als das Werkzeug einer höhern Weltregierung zu betrachten, als ein würdig befundenes Gefäss zur Aufnahme eines göttlichen Einflusses. Carlyle, On heroes, hero-worship and the heroic in history, 4th ed. London 1854, heeft daarom op de heroën of genieën gewezen als de kern van de geschiedenis der menschheid. Op hun beurt hebben deze genieën, op elk terrein, weer de massa geinspireerd. Luther, Baco, Napoleon, Hegel hebben de gedachten van millioenen omgezet en het bewustzijn veranderd. Dit feit reeds leert ons, dat er eene inwerking van den eenen geest op den ander mogelijk is. De wijze daarvan is verschillend, als de eene mensch spreekt tot den ander, als de redenaar de schare bezielt door zijn woord, als de hypnotiseur zijne gedachte overplant in den gemagnetiseerde, enz., maar altijd is er suggestie van gedachten, inspiratie in ruimer zin. Nu leert ons de Schrift, dat de wereld niet zelfstandig is en uit zichzelve bestaat en leeft, maar dat de Geest van God immanent is in al het geschapene. De immanentie Gods is de basis voor alle inspiratie en theopneustie, Ps. 104:30, 139:7; Job 33:4. Het zijn en het leven wordt aan ieder schepsel van oogenblik tot oogenblik door den Geest geinspireerd. Nog nader is die Geest des Heeren principe van alle verstand en wijsheid, Job 32:8; Jes. 11:2, zoodat alle kennis en kunst, alle talent en genie uit Hem voortkomt. In de gemeente is Hij de Geest der wedergeboorte en vernieuwing, Ps. 51:13; Ezech. 36:26, 27; Joh. 3:3; de uitdeeler der gaven, 1 Cor. 12:4-6. In de profeten is Hij de Geest der voorzegging, Num. 11:25, 24:2, 3; Jes. 11:2. 42:1; Micha 3:8, enz. En zoo ook is Hij bij de samenstelling der Schrift de Geest der inspiratie. Deze laatste werkzaamheid des H. G. staat dus niet op zichzelve; zij staat in verband met zijn gansche immanente werkzaamheid in de wereld en in de gemeente. Zij is de kroon en de spitse van alles. De inspiratie der schrijvers bij de vervaardiging der Bijbelboeken is op al die andere werkzaamheden des H. Geestes opgebouwd. Zij onderstelt een werk des Vaders, waardoor de openbaringsorganen lang te voren van de geboorte af aan, ja zelfs voor de geboorte in hun geslacht, omgeving, opvoeding, ontwikkeling, enz. voor die taak werden voorbereid, tot welke zij later speciaal zouden geroepen worden, Ex. 3-4; Jer. 1:5; Hd. 7:22; Gal. 1:15, enz. De inspiratie mag dus niet, gelijk de modernen doen, met de heroische, poëtische, religieuse bezieling worden vereenzelvigd; zij is niet een werk van de providentia Dei generalis, niet eene inwerking van Gods Geest in gelijke mate en op dezelfde wijze als in de helden en kunstenaars, al is het ook dat deze inwerking van Gods Geest bij de profeten en bijbelschrijvers meermalen ondersteld wordt. De Geest in de schepping werkt den Geest in de herschepping voor. Voorts wordt bij de eigenlijke inspiratie ook nog een voorafgaand werk des Zoons ondersteld. De gave der theopneustie wordt alleen geschonken binnen den kring der openbaring. Theophanie, profetie en wonder gaan aan de eigenlijke inspiratie vooraf. Revelatie en inspiratie zijn onderscheiden; gene is een werk des Zoons, van den Logos, deze van den H. Geest. Er ligt dus waarheid in de gedachte van Schleiermacher, dat de heilige schrijvers onder invloed stonden van den heiligen kring, waarin zij leefden. Openbaring en ingeving moeten onderscheiden worden. Maar de ingeving is niet met de openbaring identisch (cf. boven bl. 300). Zij wortelt in deze, maar zij verheft er zich boven. Eindelijk, de inspiratie onderstelt meestal, ofschoon niet altijd, ook nog een werk des H. G. zelven in wedergeboorte, geloof en bekeering. De profeten en apostelen waren meest heilige mannen, kinderen Gods. Ook deze gedachte der ethische theologie bevat dus elementen van waarheid. Maar toch is inspiratie niet met wedergeboorte identisch. Wedergeboorte omvat den ganschen mensch, inspiratie is eene werking in het bewustzijn. Gene heiligt en vernieuwt, deze verlicht en onderwijst. Gene brengt niet van zelf de inspiratie mede, en inspiratie is mogelijk zonder wedergeboorte, Num. 23:5; Joh. 11:51; cf. Num. 22:28; 1 Sam. 19:24; Hebr. 6:4. Wedergeboorte is een habitus permanens, inspiratie is een actus transiens. Met al deze genoemde werkzaamheden Gods staat dus de inspiratie in ’t nauwste verband. Zij mag er niet van geisoleerd worden. Zij is opgenomen in al die inwerkingen Gods in al het geschapene. Maar ook hier moet de evolutie-theorie bestreden worden, alsof het hoogere alleen door immanente ontwikkeling uit het lagere voortkomen zou. De werking van Gods Geest in de natuur, in de menschheid, in de gemeente, in de profeten, in de bijbelschrijvers is verwant en analoog, maar niet identisch. Er is harmonie, geen eenzelvigheid.

15. Waarin bestaat zij zelve dan? De Schrift verspreidt daarover licht, als zij meermalen zegt, dat de Heere spreekt door de profeten of door den mond zijner profeten. Van God wordt de praepositie ὑπο gebruikt; Hij is de sprekende, Hij is het eigenlijke subject; maar de profeten zijn sprekende of schrijvende zijne organen, van hen wordt altijd de praepositie δια c. gen. en nooit ὑπο gebezigd, Mt. 1:22, 2:15, 17, 23, 3:3, 4:14, enz.; Luk. 1:70; Hd. 1:16, 3:18, 4:25, 28:25. God, of de H. Geest is de eigenlijke spreker, de zegsman, de auctor primarius, en de schrijvers zijn de organen, door wie God spreekt, de auctores secundarii, de scriptores of scribae. Nadere opheldering geeft nog 2 Petr. 1:19-21, waar de oorsprong der profetie niet gezocht wordt in den wil des menschen, maar in de drijving van Gods Geest. Het φερεσθαι, cf. Hd. 27:15, 17 waar het schip gedreven wordt door den wind, is van het ἀγεσθαι der kinderen Gods, Rom. 8:14 wezenlijk onderscheiden; de profeten zijn gedragen, aangedreven door den H. Geest en spraken dientengevolge. En evenzoo wordt de verkondiging der apostelen een spreken (ἐν) πνευματι ἁγιῳ genoemd, Mt. 10:20; Joh. 14:26, 15:26, 16:7; 1 Cor. 2:10-13, 16, 7:40; 2 Cor. 2:17, 5:20, 13:3. Profeten en apostelen zijn dus θεοφορουμενοι; het is God, die in en door hen spreekt. Maar de Schrift zelve gaat ons voor, om dit spreken Gods door den mond der profeten zoo organisch mogelijk op te vatten. Er is hier onderscheid tusschen de profeten en de apostelen, en tusschen beiden weer onderling. Mozes staat onder de profeten bovenaan; God sprak met hem als een vriend met zijn vriend. Bij Jesaia draagt de drijving des Geestes een ander karakter dan bij Ezechiel; Jeremia’s profetieën onderscheiden zich door haar eenvoud en natuurlijkheid van die bij Zacharia en Daniel. Bij al de profeten des O. T. is de drijving des Geestes min of meer transcendent; zij komt van boven en van buiten tot hen, valt op hen en werkt momentaan. Bij de apostelen daarentegen woont de H. Geest immanent in de harten, leidt en drijft, verlicht en onderwijst hen. Er is dus zeer groot onderscheid ook in het organische karakter der inspiratie. Maar desniettemin gebiedt ons heel de Schrift, de inspiratie niet mechanisch maar organisch te denken. Niet echter, omdat eene mechanische inspiratie op zichzelve onmogelijk en ongeoorloofd zou zijn en in strijd met de waardigheid van den mensch. Als het niet onwaardig is voor een kind, om zijne ouders en onderwijzers op gezag te gelooven en eenvoudig van hen te leeren, wat het niet weet; als het niet onwaardig is voor een knecht, om bevelen van zijn heer te ontvangen, die hij niet begrijpt en alleen heeft uit te voeren, wat onwaardigs zou er dan in liggen voor den mensch, om in zulk eene relatie te staan tot den Heere zijn God? Maar God heeft dezen weg niet ingeslagen, Hij is in de openbaring en de inspiratie tot den mensch nedergedaald en heeft zich aangesloten bij de eigenaardigheden en zelfs bij de zwakheden zijner menschelijke natuur. Ook dat is eene genade der ἐνσαρκωσις geweest. Evenals de Logos niet een mensch overviel en met zich verbond maar in de menschelijke natuur inging en deze zelve toebereidde en vormde door den Geest, van wien ze ontvangen werd, zoo heeft de Geest des Heeren ook gehandeld bij de inspiratie. Hij is in de profeten en apostelen zelven ingegaan en heeft hen alzoo in dienst genomen en bewerkt, dat zij zelven onderzochten en dachten, spraken en schreven. Hij is het, die door hen spreekt; maar zij zelven zijn het tevens, die spreken en schrijven. Gedreven werden ze door den Geest, maar zij spraken toch zelven, ἐλαλησαν, 2 Petr. 1:20. Dikwerf wordt de O. T. Schrift in het N. T. bij den auctor primarius aangehaald, Luk. 1:70; Hd. 1:16, 3:18, 4:25, 28:25 en altijd in Hebr. 1:5 v., 4:3, 5 enz., maar even dikwerf bij de auctores secundarii, Mozes, David, Jesaja enz., Mt. 13:14, 22:43; Joh. 1:23, 46, 5:46, 12:38. De momenten der inspiratie zijn niet elk los op zichzelf te beschouwen, maar staan in verband met al het voorafgaande: de profeten en apostelen zijn van der jeugd af toebereid en bekwaamd voor hun taak; hun karakter, aard, neiging, verstand, ontwikkeling enz. wordt niet onderdrukt, maar, als zelve reeds door den Geest des Heeren gevormd, nu ook door dienzelfden Geest in dienst genomen en gebruikt; hun gansche persoon met alle gaven en krachten wordt dienstbaar aan de roeping, waartoe zij geroepen worden. Onderzoek, Luk. 1:1, nadenken en herinnering, Joh. 14:26, gebruik van bronnen enz., wordt daarom door de inspiratie niet uitgesloten, maar is daarin opgenomen. Schier alle boeken van O. en N. T. zijn daarom in zekeren zin ook gelegenheidsschriften. Van een rechtstreeksch bevel tot schrijven is slechts in enkele teksten sprake; zij dekken lang niet den ganschen inhoud der Schrift. Maar ook die gelegenheden, die tot schrijven drongen, behooren tot de leiding des Geestes; juist door deze heen dreef Hij tot schrijven aan. De roeping tot profeet en apostel sloot wel van zelf en natuurlijk die tot spreken en getuigen in, Ex. 3; Ez. 3; Am. 3:8; Hd. 1:8 enz., maar niet die van schrijven. Immers, vele profeten en apostelen schreven niet. Uit Mt. 28:19 is een speciaal gebod tot schrijven niet af te leiden. Onder de charismata, 1 Cor. 12 wordt het schrijven niet genoemd, Bellarm., de verbo Dei IV cap. 3-4. Maar de H. Geest heeft de historie der kerk onder Israel en in het N. T. alzoo geleid, dat de daad moest overgaan in het woord en het woord in het schrift. Uit deze leiding is bij profeten en apostelen de roeping tot schrijven, de impulsus ad scribendum geboren. En dat schrijven is de hoogste, de machtigste, de algemeenste getuigenis, die niet vervliegt op den adem des winds maar manet in aeternum. En juist, omdat de geschriften der profeten en apostelen niet ontstaan zijn buiten maar uit en in de historie, daarom is er eene wetenschap in de theologie, die alle die gelegenheden en omstandigheden, waaronder de bijbelboeken ontstonden, onderzoekt en kennen doet. Als dan de profeten en apostelen alzoo schrijvende getuigen, behouden ze ook hun eigen karakter, hun eigen taal en stijl. Ten allen tijde is dit verschil in de boeken des Bijbels erkend, maar niet altijd bevredigend verklaard. Niet daaruit is het te verklaren, dat de H. Geest naar louter willekeur nu eens zoo en dan aldus wilde schrijven; maar ingaande in de schrijvers, is Hij ook in hun stijl en taal, in hun karakter en eigenaardigheid ingegaan, die Hij zelf reeds toebereid en gevormd had. Daartoe behoort ook, dat Hij in het O. T. het Hebreeuwsch, in het N. T. het hellenistisch Grieksch tot voertuig der goddelijke gedachten kiest. Ook hierin was geen willekeur. Het purisme verdedigde op onbeholpen manier eene kostelijke waarheid. Naar het Grieksch van Plato en Demosthenes gemeten, is het N. T. vol barbarismen en soloecismen; maar het huwelijk, dat in het hellenistisch Grieksch gesloten werd tusschen het zuiver Hebreeuwsch en het zuiver Attisch, tusschen den Oosterschen en Westerschen geest, was op taalgebied de realiseering van de goddelijke gedachte, dat de zaligheid uit de Joden is, maar voor heel de menschheid is bestemd. De taal des N. T. is niet de schoonste, grammatisch en linguistisch beschouwd, maar zij is wel de geschiktste tot meedeeling van de gedachten Gods. Het woord is ook in dit opzicht waarachtig en algemeen menschelijk geworden. En eindelijk, als de profeten en apostelen schreven, dan leverde hun eigen ervaring en geschiedenis meermalen de stof voor hun schrijven. In de psalmen is het de vrome zanger, die beurtelings klaagt en juicht, in droefheid terneerzit of jubelt van vreugde. In Rom. 7 teekent ons Paulus zijne eigene levenservaring, en door heel de Schrift heen zijn het telkens de personen der schrijvers zelf, wier leven en ervaring, wier hope en vreeze, wier geloof en vertrouwen, wier klacht en ellende beschreven en geschilderd wordt. Dat rijke leven, die diepe ervaring, van een David bv. is door den Geest des Heeren alzoo gevormd en geleid, dat het in de Schrift opgenomen, voor de volgende geslachten tot leering zou zijn, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hope hebben zouden, Rom. 15:4. De organische inspiratie doet alleen aan de Schrift recht wedervaren. Zij is in de leer der Schrift de uitwerking en toepassing van het centrale feit der openbaring, de vleeschwording des woords. De Λογος is σαρξ geworden, en het woord is Schrift geworden; het zijn twee feiten, die parallel loopen niet alleen, maar ook ten innigste verbonden zijn. Christus is vleesch geworden, een dienstknecht, zonder gedaante of heerlijkheid, de verachtste onder de menschen; Hij is nedergedaald in de nederste deelen der aarde, is gehoorzaam geworden tot den dood des kruises. En zoo ook is het woord, de openbaring Gods ingegaan in het creatuurlijke, in het leven en de historie van menschen en volken, in alle menschelijke vormen van droom en visioen, van onderzoek en nadenken, tot zelfs in het menschelijk zwakke en verachte en onedele toe; het woord is schrift geworden, en heeft als schrift aan het lot van alle schrift zich onderworpen. Dit alles is geschied, opdat de uitnemendheid der kracht, ook van de kracht der Schrift, zij Godes en niet uit ons. Gelijk elke menschelijke gedachte en handeling vrucht is geheel van de actie Gods in wien wij leven en zijn, en tegelijk geheel vrucht is van de werkzaamheid des menschen, zoo ook is de Schrift product geheel en al van den Geest Gods, die door de profeten en apostelen spreekt, en tegelijk geheel product van de werkzaamheid der schrijvers. Θεια παντα και ἀνθρωπινα παντα.

16. Deze organische beschouwing is echter meermalen gebruikt, om juist aan het eerste, aan het auteurschap des H. Geestes, afbreuk te doen. De vleeschwording van Christus eischt, dat men haar naspeure tot in de diepte van haar vernedering toe, in al haar zwakheid en smaad. De beschrijving van het woord, van de openbaring, noodigt ons uit, om ook in de Schrift dat zwakke en nederige, die dienstknechtsgestalte te erkennen. Maar gelijk het menschelijke in Christus, hoe zwak en nederig ook, toch van het zondige vrij bleef, zoo ook is de Schrift sine labe concepta. Menschelijk geheel en in al haar deelen, maar ook evenzoo θεια παντα. Toch is op velerlei wijze aan dit goddelijk karakter der Schrift te kort gedaan. De geschiedenis der inspiratie leert ons dat deze eerst tot in de 17e eeuw toe hoe langer hoe verder is uitgebreid, tot de vokalen en punten toe (inspiratio punctualis), en vervolgens dat zij allengs hoe meer is ingekrompen en beperkt, van de punten tot de woorden (insp. verbalis), van de singula verba tot het woord, de gedachte (Wort in plaats van Wörterinspiration bij Philippi, Kirchl. Glaub. I3, 252), van het woord als gedachte tot de zaken (insp. realis), van de zaken tot den religieus-ethischen inhoud, tot hetgeen in eigenlijken zin geopenbaard is, tot het woord Gods sensu stricto, tot het speciale object van het zaligmakend geloof (insp. fundamentalis, religiosa), van deze zaken weder tot de personen (insp. personalis), en van deze eindelijk tot loochening van alle inspiratie als bovennatuurlijke gave. Nu is het verblijdend, dat zelfs de meest negatieve richting aan de Schrift nog eene plaats verzekeren en eenige waarde toeschrijven wil in het religieuse leven en denken der Christenheid. De leer der H. S. is niet eene opinie van deze of geene school, geen dogma van eene particuliere kerk of secte, maar een articulus fundamentalis, een geloofsartikel van de ééne heilige algemeene christelijke kerk. Haar beteekenis voor heel het Christendom wordt hoe langer hoe beter ingezien; haar onverbrekelijke samenhang met het christelijk geloof en leven steeds beter erkend. Een tijd lang in de dogmatiek naar de media gratiae verwezen, heeft ze zich de plaats in den ingang tot de dogmatiek weer met eere heroverd, Nitzsch, Lehrb. der ev. Dogm. 212. Heel de Roomsche en Grieksche kerk staat nog onverzwakt in de belijdenis van de goddelijke ingeving der H. Schrift. Vele Protestantsche kerken en richtingen hebben tot nog toe alle geweld weerstaan, om haar van dezen grondslag af te dringen. De gemeente blijft door prediking en onderwijs, door lezing en onderzoek middellijk of rechtstreeks uit de Schrift leven en met de Schrift zich voeden. Zelfs wie in theorie de inspiratie ontkent, spreekt en handelt in de praktijk van het leven menigmaal, alsof hij ze ten volle aanvaardt. Het dualisme van gelooven en weten, waarin naar veler voorstelling de orthodoxie bij de leer der Schrift verkeert, komt niet in vergelijk bij de tweeslachtige positie der Vermittelungstheologie, die op den katheder de inspiratie loochent en op den kansel ze feitelijk belijdt. Het radikalisme komt hoe langer hoe meer tot de erkentenis, dat de inspiratie der Schrift door de Schrift zelve wordt geleerd en met deze aangenomen of verworpen moet worden. Dit alles toont, dat het leven sterker is dan de leer en dat de Schrift zelve altijd weer reageert tegen iedere naturalistische verklaring. Zij pretendeert zelve uit den Geest Gods te zijn voortgekomen en houdt deze pretensie staande tegenover alle kritiek. Elke poging om haar van het mysterieus karakter van haar oorsprong, inhoud en kracht te ontdoen, is tot dusver geëindigd met het op te geven en de Schrift de Schrift te laten. Eene inspiratie is daarom geene verklaring van de Schrift, en dus eigenlijk ook geen theorie; maar zij is en behoort te zijn eene geloovige belijdenis van wat de Schrift aangaande zichzelve getuigt, in weerwil van den schijn die tegen haar is. De inspiratie is een dogma evenals de triniteit, de menschwording, enz., dat de Christen aanneemt, niet wijl hij de waarheid ervan inziet, maar omdat God het alzoo getuigt. Zij is geen wetenschappelijke uitspraak maar eene belijdenis des geloofs. Bij de inspiratie even als bij elk ander dogma is het niet in de eerste plaats de vraag: hoe veel kan en mag ik belijden, zonder in conflict te komen met de wetenschap, maar wat is de getuigenis Gods en wat is dienovereenkomstig de uitspraak van het christelijk geloof? En dan is er maar één antwoord mogelijk, dat de Schrift zichzelve aandient als het woord Gods en de kerke Gods in alle eeuwen haar als zoodanig heeft erkend. De inspiratie steunt op het gezag der Schrift en heeft getuigenis bekomen van de kerk aller eeuwen.

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
07 temmuz 2017
Hacim:
790 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Ses
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Ses
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 4,5, 12 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3,4, 11 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre