Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Gereformeerde dogmatiek. Eerste deel. Inleiding. Principia.», sayfa 28

Yazı tipi:

Met dit dogmatisch en religieus karakter van de leer der inspiratie is de inspiratio personalis en fundamentalis in strijd. Wel ligt er ook in deze opvattingen eene goede gedachte. Want het zijn zeker de personen geweest, die met al hun gaven en krachten bij de inspiratie door den H. Geest in dienst werden genomen; en die personen waren heilige mannen, menschen Gods, tot dit werk bekwamelijk toegerust. Ook is er in de Schrift zonder twijfel onderscheid tusschen meer en minder belangrijke deelen; niet alle boeken des Bijbels hebben gelijke waarde. Maar beide voorstellingen van de inspiratie verzwakken de getuigenis, welke de Schrift van zichzelve geeft, en zijn niet geboren uit de plerophorie des geloofs maar uit transactie met de wetenschap. Bovendien stuit de inspiratio personalis nog af op deze bezwaren, dat zij het onderscheid uitwischt tusschen inspiratie en illuminatie (wedergeboorte), tusschen het intellectueele en het ethische leven, tusschen het φερεσθαι der profeten, 2 Petr. 1:21 en het ἀγεσθαι der kinderen Gods, Rom. 8:14, tusschen de H. Schrift en de stichtelijke lectuur. Voorts keert zij met Rome de verhouding van Schrift en kerk in haar tegendeel om, berooft de gemeente van de vastigheid die zij behoeft en maakt haar afhankelijk van de wetenschap, die uitmaken moet, wat in de Schrift al dan niet Gods woord is. Wel trachten vele voorstanders van deze inspiratietheorie aan deze bezwaren te ontkomen, door zich te beroepen op den persoon van Christus als bron en autoriteit der dogmatiek, maar dit baat daarom niet, wijl er juist verschil is over de vraag, wie Christus is en wat Hij geleerd en gedaan heeft. Indien de apostolische getuigenis aangaande Christus niet betrouwbaar is, is er geen kennis van Christus mogelijk. Daar komt bij, dat, indien Christus autoriteit is, Hij dat ook is in de leer aangaande de Schrift; de inspiratie moet dan juist op zijn gezag worden aangenomen. De bovengenoemde theorie komt met het gezag van Christus zelven in botsing. De inspiratio fundamentalis onderscheidt zich van de inspiratio personalis daardoor, dat zij nog eene bijzondere werkzaamheid des Geestes bij het schrijven aanneemt, maar alleen bij sommige gedeelten der Schrift. Deze voorstelling is echter zoo deistisch en dualistisch, dat zij reeds daarom onaannemelijk is. Daarbij zijn woord en feit, het religieuse en het historische, het door God en door menschen gesprokene in de Schrift zoo saamgeweven en ineengevlochten, dat scheiding onmogelijk is. Ook de historie in de Schrift is een openbaring Gods. En eindelijk komen deze beide theorieën toch niet te gemoet aan de bezwaren, die van de zijde der wetenschap tegen de Schrift en hare inspiratie worden ingebracht. Want deze gelden volstrekt niet enkele ondergeschikte punten in de peripherie der openbaring, maar raken haar hart en centrum zelf. De inspiratio personalis en fundamentalis is volstrekt niet wetenschappelijker en rationeeler, dan de strengste inspiratio verbalis.

De andere inspiratietheorieën, inspiratio punctualis, verbalis, realis en ook de Wortinspiration van Philippi wijken onderling weinig af. De werkzaamheid des H. Geestes bij het schrijven heeft toch daarin bestaan, dat Hij, na het menschelijk bewustzijn der scriptores op allerlei wijze, door geboorte, opvoeding, natuurlijke gaven, onderzoek, herinnering, nadenken, levenservaring, openbaring, enz. gepraepareerd te hebben, nu in en onder en bij het schrijven zelf in dat bewustzijn die gedachten en woorden, die taal en stijl, deed opkomen, welke de goddelijke gedachte op de beste wijze voor menschen van allerlei rang en stand en volk en eeuw vertolken konden. In de gedachten zijn de woorden en in de woorden de vocalen begrepen. Maar daaruit volgt niet, dat de vocaalteekens in onze Hebr. handschriften van de schrijvers zelven afkomstig zouden zijn. Daaruit volgt ook niet, dat alles vol is van goddelijke wijsheid, dat elke jota en elke tittel een oneindigen inhoud heeft. Alles heeft zijn zin en zijne beteekenis zeer zeker, maar daar ter plaatse en in het verband, waarin het voorkomt. Niet atomistisch mag de Schrift beschouwd worden, alsof elk woord en elke letter los op zich zelve en geisoleerd, als zoodanig, door God zou zijn ingegeven, met een eigen bedoeling, met een eigen en dus goddelijken, oneindigen inhoud. Dat leidt tot de dwaze hermeneutische regelen der Joodsche Schriftgeleerden en eert niet maar onteert de H. Schrift. Maar organisch moet de inspiratie worden opgevat, zoodat ook het geringste zijne plaats en beteekenis heeft en tegelijk toch op veel verder afstand ligt van het centrum dan andere deelen. In het menschelijk organisme is niets toevallig, noch de lengte, noch de breedte, noch de kleur, noch de tint; maar daarom staat niet alles met het levenscentrum in hetzelfde nauw verband. Hoofd en hart nemen een veel belangrijker plaats in het lichaam in dan hand en voet, en deze staan weer in waarde verre boven nagels en haren. Ook in de Schrift ligt niet alles even dicht om het centrum geschaard; er is eene peripherie, die wijd om het middelpunt zich heen beweegt, maar ook zij behoort tot den cirkel der gedachten Gods. Soorten en graden in de inspiratie zelve zijn er dus niet. Het haar des hoofds is hetzelfde leven deelachtig als hart en hand. Het is ééne anima, die tota est in toto corpore et in omnibus partibus. Het is één Geest, waaruit heel de Schrift door het bewustzijn der schrijvers is voortgekomen. Maar wel is er verschil in de wijze, waarop hetzelfde leven in de verschillende deelen des lichaams immanent en werkzaam is. Er is verscheidenheid van gaven, ook in de Schrift, maar het is dezelfde Geest.

E. Bezwaren tegen de inspiratie

17. Tegen deze inspiratie der Schrift worden vele en zeer ernstige bezwaren ingebracht. Zij zijn ontleend aan de historische kritiek, die de echtheid en geloofwaardigheid van vele Bijbelboeken bestrijdt; aan de innerlijke tegenstrijdigheden, die telkens in de Schrift voorkomen; aan de wijze, waarop het Oude Test. in het Nieuwe aangehaald en uitgelegd wordt; aan de ongewijde geschiedenis, met welke de verhalen der Schrift menigmaal niet overeen te brengen zijn; aan de natuur, welke zoowel in haar ontstaan als in haar bestaan de Schrift met hare schepping en hare wonderen weerspreekt; aan de religie en moraal, die menigmaal over het geloof en leven van de personen des Bijbels een afkeurend oordeel velt; aan den tegenwoordigen vorm der Schrift, die blijkens de tekstkritiek in hare autographa verloren, in hare apographa corrupt en in hare vertalingen gebrekkig is, enz. Het is eene ijdele poging, om deze bezwaren weg te cijferen en te doen, als zij niet bestaan. Maar toch dient in de eerste plaats gewezen te worden op de ethische beteekenis van den strijd, die alle eeuwen door tegen de Schrift is gevoerd. Indien de Schrift het woord Gods is, is die strijd niet toevallig maar noodzakelijk en ook volkomen verklaarbaar. Omdat zij de beschrijving is van de openbaring Gods in Christus, moet zij denzelfden tegenstand wakker roepen als Christus zelf. Deze is tot eene κρισις in de wereld gekomen en is gezet tot een val en eene opstanding voor velen. Hij brengt scheiding tusschen licht en duisternis en maakt de gedachten uit veler hart openbaar. En evenzoo is de Schrift een levend en krachtig woord, een oordeelaar van de gedachten en de overleggingen des harten. Zij werd niet alleen geïnspireerd, zij is nog theopneust. Gelijk er aan de akte der inspiratie veel voorafgaat, heel de werkzaamheid des H. Geestes in natuur, geschiedenis, openbaring, wedergeboorte, zoo volgt er ook veel op. De inspiratie staat niet op zichzelve. De H. Geest trekt zich, na de akte der inspiratie, niet van de H. Schrift terug en laat haar niet over aan haar lot, maar Hij draagt en bezielt haar, en brengt haar inhoud in allerlei vorm tot de menschheid, tot haar hart en geweten. Door de Schrift als het woord Gods bindt de H. Geest een voortdurenden kamp aan tegen de gedachten, en overleggingen van den ψυχικος ἀνθρωπος. Op zichzelf behoeft het dus niet de minste verwondering te baren, dat de Schrift ten allen tijde weerspraak en bestrijding heeft ontmoet. Christus heeft een kruis gedragen, en een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. De Schrift is de dienstmaagd van Christus. Zij deelt in zijn smaad. Zij roept de vijandschap wakker van den zondigen mensch.

Daaruit is nu wel niet alle bestrijding van de Schrift te verklaren. Maar toch zijn de aanvallen, waaraan de Schrift in deze eeuw blootstaat, niet op zichzelf te beschouwen. Zij hangen ongetwijfeld samen met heel de geestesrichting dezer eeuw. Over personen en bedoelingen komt ons het oordeel niet toe; maar het zou oppervlakkig zijn te beweren, dat de strijd tegen de Schrift in deze eeuw geheel op zichzelf stond, door gansch andere en veel zuiverder motieven werd beheerscht dan in vroegere eeuwen, dat thans alleen het hoofd meespreken zou en het hart er geheel buiten zou blijven. Ieder geloovige doet de ervaring op, dat hij in de beste oogenblikken van zijn leven ook het sterkst staat in het geloof aan de Schrift; zijn vertrouwen op de Schrift neemt toe met zijn geloof in Christus, en omgekeerd is ignoratio Scripturarum vanzelve en in diezelfde mate ook eene ignoratio Christi (Hieronymus). Het verband van zonde en dwaling ligt dikwerf diep onder de oppervlakte van het bewuste leven. Bij een ander is het schier nimmer aan te wijzen, maar soms wordt het aan het eigen zielsoog ontdekt. De strijd tegen de Schrift is in de eerste plaats eene openbaring van de vijandschap van het menschelijk hart. Maar die vijandschap kan zich uiten op verschillende wijze. Zij komt volstrekt niet alleen en misschien zelfs niet het sterkst uit in de kritiek, waaraan de Schrift in onzen tijd onderworpen wordt. De Schrift als het woord Gods ontmoet tegenstand en ongeloof bij iederen psychischen mensch. In de dagen der doode orthodoxie was principiëel het ongeloof aan de Schrift even machtig als in onze historische en kritische eeuw. De vormen wisselen, maar het wezen blijft één. Hetzij de vijandschap tegen de Schrift zich uit in eene kritiek als die van Celsus en Porphyrius, hetzij zij zich openbaart in een dood geloof, de vijandschap is in beginsel dezelfde. Want niet de hoorders, maar de daders des woords worden zalig gesproken. De dienstknecht welke geweten heeft den wil zijns heeren en zich niet bereid noch naar zijnen wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden.

Daarom blijft het voor iederen mensch plicht, om allereerst deze vijandschap tegen het woord Gods af te leggen en alle gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus. De Schrift treedt zelve allerwege op met dezen eisch. Alleen de reine van hart zal God zien. Wedergeboorte doet het koninkrijk Gods aanschouwen. Zelfverloochening is de voorwaarde, om Jezus’ discipel te zijn. De wijsheid der wereld is dwaasheid bij God. De Schrift neemt tegenover ieder mensch zoo hooge plaats in, dat zij, in plaats van aan zijne kritiek zich te onderwerpen, veeleer hem oordeelt in al zijne gedachten en begeerten. En dit is het standpunt der christelijke kerk tegenover de Schrift ten allen tijde geweest. Nederigheid was volgens Chrysostomus de grondslag der philosophie. Augustinus zeide: quemadmodum rhetor ille rogatus, quid primum esset in eloquentiae praeceptis, respondit: pronuntiationem; quid secundum, pronuntiationem; quid tertium, pronuntiationem; ita si me interroges de religionis Christianae, primo, secundo et tertio semper respondere liberet: humilitatem. Calvijn, Inst. II 2, 11, haalt dit met instemming aan. En Pascal, Pensées, Art. 8, roept het den mensch toe: humiliez-vous, raison impuissante, taisez-vous, nature imbécile… écoutez Dieu! Zoo heeft de kerk in alle eeuw tegenover de Schrift gestaan. En de christelijke dogmaticus mag geen andere positie innemen. Want een dogma steunt niet op de uitkomsten van eenig historisch-kritisch onderzoek, maar rust alleen op de getuigenis Gods, op de zelfgetuigenis der H. Schrift. Een Christen gelooft niet, omdat alles Gods liefde ontdekt, maar ondanks alles, dat twijfel wekt. Ook in de Schrift blijft er veel, dat twijfel wekt. Alle geloovigen weten daaruit bij ervaring mede te spreken. De mannen van de Schriftkritiek stellen het dikwerf zoo voor, alsof de eenvoudige gemeente niets wist van de bezwaren, die tegen de Schrift worden ingebracht en niets gevoelde van de moeilijkheid, om aan de Schrift te blijven gelooven. Maar dat is eene onzuivere voorstelling. Zeker, de eenvoudige Christenen kennen de hinderpalen niet, welke de wetenschap voor het geloof aan de Schrift in den weg legt. Maar zij kennen toch in meerdere of mindere mate den strijd, die in hoofd en hart beide tegen de Schrift wordt gestreden. Er is geen enkel geloovige, die niet op zijne wijze de tegenstelling heeft leeren kennen tusschen de σοφια του κοσμου en de μωρια του θεου. Het is éénzelfde en het is een altijd voortdurende strijd, die door alle Christenen, geleerd of ongeleerd, gestreden moet worden, om de gedachten gevangen te houden onder de gehoorzaamheid van Christus. Niemand komt hier op aarde dien strijd te boven. Er blijven over heel de erve des geloofs cruces, die overwonnen moeten worden. Er is geen geloof zonder strijd. Gelooven is strijden, strijden tegen den schijn der dingen. Zoolang iemand nog iets gelooft, wordt hem zijn geloof van alle kanten betwist. Ook de moderne geloovige wordt daarvan niet verlost. Concessies verzwakken maar bevrijden niet. Zoo blijven er dan nog bezwaren genoeg over, ook voor wie kinderlijk aan de Schrift zich onderwerpt. Deze behoeven niet verbloemd te worden. Er zijn cruces in de Schrift, die niet weg te cijferen zijn, en die waarschijnlijk ook nooit zullen worden opgelost. Maar deze moeilijkheden, welke de H. Schrift zelve tegenover hare inspiratie ons biedt, zijn voor een groot gedeelte niet nieuw ontdekt in deze eeuw; zij zijn ten allen tijde opgemerkt, en desniettemin hebben Jezus en de apostelen, hebben Athanasius en Augustinus, Thomas en Bonaventura, Luther en Calvijn, hebben alle Christenen van alle kerken en door alle eeuwen de Schrift beleden en erkend als het woord van God. Wie met het geloof aan de Schrift wil wachten, totdat alle bezwaren uit den weg zijn geruimd en alle tegenstrijdigheden zijn verzoend, komt nimmer tot het geloof. Hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Jezus spreekt zalig degenen, die niet gezien en nogtans zullen geloofd hebben. Maar bovendien, bezwaren en moeielijkheden zijn er in iedere wetenschap. Wie niet met gelooven wil aanvangen, komt nimmer tot weten. De Erkenntnisstheorie is het beginsel der philosophie; maar zij is mysterie van het begin tot het eind. Wie niet eer aan het wetenschappelijk onderzoek wil gaan, voordat hij den weg ziet gebaand, waarlangs wij tot kennis komen, begint er nooit mede. Wie niet eten wil, voor hij heel het proces begrijpt, waardoor de spijze tot hem komt, sterft den hongerdood; en wie het woord Gods niet gelooven wil, voor hij alle moeilijkheden opgelost ziet, komt om van geestelijk gebrek. Met begrijpen zal ’t niet gaan, grijp het onbegrepen aan (Beets). De natuur, de geschiedenis en elke wetenschap biedt evenveel cruces als de H. Schrift. De natuur bevat zoovele raadselen, dat zij ons menigmaal kan doen twijfelen aan het bestaan van een wijs en rechtvaardig God. Er zijn ἐναντιοφανη in menigte op iedere bladzijde van het boek der natuur. Er is een onverklaarbare rest (Schelling), die met alle verklaring spot. Wie geeft daarom prijs het geloof aan de Voorzienigheid Gods, welke over alle dingen gaat? Het Mohammedanisme, het leven en de levensbestemming der onbeschaafde volken is een crux in de geschiedenis der menschheid, even groot en even moeilijk als de samenstelling van den Pentateuch en de Synoptici. Wie twijfelt er daarom aan, dat God ook dat boek der natuur en der geschiedenis schrijft met zijne almachtige hand? Natuurlijk kan men hier en zoo ook bij de Schrift zich in de armen werpen van het agnosticisme en van het pessimisme. Maar wanhoop is een salto mortale ook op wetenschappelijk gebied. Met het ongeloof nemen de mysteriën des zijns niet af maar toe. En de onvrede des harten wordt grooter.

18. Maar voorts doet de organische opvatting van de inspiratie vele middelen aan de hand, om aan de bezwaren, tegen haar ingebracht, te gemoet te komen. Zij houdt toch in, dat de H. Geest bij het beschrijven van het woord Gods niets menschelijks heeft versmaad, om tot orgaan te dienen van het goddelijke. De openbaring Gods is niet abstract-supranatureel, maar is ingegaan in het menschelijke, in personen en toestanden, in vormen en gebruiken, in geschiedenis en leven. Zij blijft niet hoog boven ons zweven, maar is nedergedaald in onzen toestand; zij is vleesch en bloed en ons in alles gelijk geworden uitgenomen de zonde. Zij maakt thans een onuitroeibaar bestanddeel uit van dezen kosmos waarin wij leven, en zet vernieuwend en herstellend daarin hare werking voort. Het menschelijke is orgaan geworden van het goddelijke, het natuurlijke de openbaring van het bovennatuurlijke, het zienlijke teeken en zegel van het onzienlijke. Bij de inspiratie is gebruik gemaakt van alle gaven en krachten, die er liggen in de menschelijke natuur. Daardoor is ten eerste volkomen verklaarbaar het verschil in taal en stijl, in karakter en individualiteit, dat in de Bijbelboeken valt op te merken. Vroeger werd dit verschil verklaard uit den wil des H. Geestes, en eene diepere beschouwing ontbrak. Maar bij de organische inspiratie is dit verschil volkomen natuurlijk. Ook het gebruik van bronnen, de bekendheid der schrijvers met vroegere geschriften, eigen onderzoek, herinnering, nadenken en levenservaring is door de organische opvatting niet uitgesloten maar opgenomen. De H. Geest heeft zelf op die wijze zijne scriptores gepraepareerd; Hij is niet in eens van boven op hen neergedaald, maar heeft zich van heel hunne persoonlijkheid als van zijn instrument bediend. Ook hier geldt het woord, dat gratia non tollit sed perficit naturam. De persoonlijkheid der schrijvers is niet uitgewischt maar gehandhaafd en geheiligd. De inspiratie eischt dus in geenen deele, dat wij litterarisch of aesthetisch den stijl van Amos gelijk stellen met dien van Jesaia, of dat we alle barbarismen en soloecismen in de taal des N. T. zouden loochenen. In de tweede plaats brengt de organische opvatting van openbaring en inspiratie mede, dat het gewoon menschelijke en natuurlijke leven niet uitgesloten is maar mede dienstbaar is gemaakt aan de gedachten Gods. De Schrift is het woord Gods; zij bevat het niet alleen maar zij is het. Maar het formeele en materieele element mag in deze uitdrukking niet vaneen gescheiden worden. Inspiratie alleen en op zichzelve zou een geschrift nog niet tot woord Gods maken in schriftuurlijken zin. Al ware een boek over aardrijkskunde bijv. geheel en al ingegeven en in den meest letterlijken zin van woord tot woord gedicteerd, daardoor werd het nog niet theopneust in den zin van 2 Tim. 3:16. De Schrift is het woord Gods, omdat de H. Geest in haar van Christus getuigt, omdat zij den Λογος ἐνσαρκος tot stof en inhoud heeft. Vorm en inhoud doordringen elkaar, en zijn niet te scheiden. Maar om dit beeld van Christus ons ten voeten uit als voor de oogen te schilderen, daartoe is noodig, dat ook de menschelijke zonde en de satanische leugen in al haar gruwel geteekend wordt. Op de schilderij is de schaduw noodig, om het licht te helderder te doen uitkomen. Zonde moet ook in Bijbelheiligen zonde worden genoemd, en dwaling mag ook in hen niet worden vergoelijkt. En terwijl de openbaring Gods in Christus alzoo de ongerechtigheid als antithese in zich opneemt, versmaadt zij ook het menschelijk-zwakke en natuurlijke niet. Christus heeft niets menschelijks zich vreemd gerekend, en de Schrift vergeet ook de kleinste zorgen van het dagelijksch leven niet, 2 Tim. 4:13. Het christelijke staat niet antithetisch tegenover het menschelijke; het is er de herstelling en vernieuwing van. In de derde plaats hangt met den inhoud ook ten nauwste de bedoeling en de bestemming der Schrift samen. Alwat te voren geschreven is, is tot onze leering geschreven. Het strekt tot leering, wederlegging, verbetering, onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is, opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust. Het dient om ons wijs te maken tot zaligheid. De H. Schrift heeft eene door en door religieus-ethische bestemming. Zij wil geen handboek zijn voor de verschillende wetenschappen. Zij is principium alleen van de theologie en verlangt dat wij haar theologisch lezen en onderzoeken zullen. Bij al de vakken, die om de Schrift zich groepeeren, moet het ons te doen zijn om de zaligmakende kennisse Gods. Daarvoor biedt de Schrift ons alle gegevens. In dien zin is zij volkomen genoegzaam en volmaakt. Wie echter uit de Schrift eene geschiedenis van Israel, eene biographie van Jezus, eene geschiedenis van Israels of de oud-christelijke letterkunde enz. wil afleiden, vindt telkens zich teleurgesteld. Dan zijn er leemten, die niet dan door gissingen kunnen worden aangevuld. De historische kritiek heeft deze bestemming der Schrift ten eenenmale vergeten. Zij tracht eene geschiedenis van Israels volk en godsdienst en letterkunde te leveren, en komt apriori met eischen tot de Schrift, waaraan zij niet kan voldoen. Zij stuit op tegenstrijdigheden, die niet op te lossen zijn, schift bronnen en boeken eindeloos, rangschikt en ordent ze gansch anders, alleen met het gevolg, dat er een hopelooze verwarring ontstaat. Uit de vier Evangelien is geen leven van Jezus te construeeren en uit het Oude Testament geen geschiedenis van Israel. De H. Geest heeft dat niet bedoeld. Notarieele opteekening is de inspiratie niet geweest. De harmonistiek der evangelische verhalen is mislukt, cf. Dieckhoff, Die Inspiration und Irrthumslosigkeit der H. Schrift, Leipzig 1891. Id. Noch einmal über die Insp. u. Irrth. der H. S. Rostock 1893. Herzog2 art. Evangelienharmonien en Synopse. Aan exacte kennis, gelijk wij die in de mathesis, de astronomie, de chemie enz. eischen, voldoet de Schrift niet. Zulk een maatstaf mag aan haar niet worden aangelegd. Daarom zijn de autographa ook verloren. Daarom is de tekst, in welke geringe mate dan ook, corrupt; daarom bezit de gemeente en waarlijk de leeken niet alleen de Schrift slechts in eene gebrekkige en feilbare vertaling. Dat zijn feiten, die niet te loochenen zijn. En zij leeren ons, dat de Schrift een eigen maatstaf heeft, van eene eigen uitlegging is en eene eigene bestemming heeft. Die bestemming is geen andere, dan dat zij ons wijs zoude maken tot zaligheid. Het Oude Testament is geen bron voor eene geschiedenis van Israels volk en godsdienst maar wel voor eene historia revelationis. De Evangelien zijn geen bron voor een leven van Jezus maar wel voor eene dogmatische kennis van zijn persoon en werk. De Schrift is het boek voor de christelijke religie en voor de christelijke theologie. Daartoe is zij gegeven. Daarvoor is zij geschikt. En daarom is zij het woord Gods, ons geschonken door den H. Geest.

19. Daaruit wordt eindelijk de verhouding duidelijk, waarin de Schrift tot de andere wetenschappen staat. Er is veel misbruik gemaakt van het woord van Baronius: de Schrift zegt niet, hoe de hemel gaat maar hoe wij naar den hemel gaan. Juist als boek der kennisse Gods heeft de Schrift veel te zeggen, ook tot de andere wetenschappen. Zij is een licht op het pad en eene lamp voor den voet, ook van de wetenschap en de kunst. Zij maakt aanspraak op gezag op alle terrein van het leven. Christus heeft alle macht in hemel en op aarde. Objectief is de beperking van de inspiratie tot het religieus-ethische gedeelte der Schrift onhoudbaar, en subjectief is de scheiding tusschen het godsdienstige en het overige leven van den mensch niet te handhaven. De inspiratie strekt zich uit tot alle deelen der Schrift, en de religie is eene zaak van den ganschen mensch. Zeer veel van wat in de Schrift vermeld wordt, is ook voor de andere wetenschappen van principiëele beteekenis. De schepping en val des menschen, de eenheid van het menschelijk geslacht, de zondvloed, het ontstaan der volken en talen, enz. zijn feiten ook voor de andere wetenschappen van het hoogste belang. Ieder oogenblik komen wetenschap en kunst met de Schrift in aanraking, de principia voor heel het leven zijn gegeven in de Schrift. Hieraan mag niets te kort worden gedaan. Maar toch ligt er anderzijds ook eene groote waarheid in het woord van den kardinaal Baronius. Ook alle die feiten worden in de Schrift niet op en voor zichzelf medegedeeld, maar met een theologisch doel, opdat wij God zouden kennen tot zaligheid. De Schrift bemoeit zich nooit opzettelijk met de wetenschap als zoodanig. Christus zelf, ofschoon vrij van alle dwaling en zonde, heeft zich toch nooit in engeren zin bewogen op het gebied van wetenschap en kunst, van handel en nijverheid, van rechtspraak en politiek. Zijns was eene andere grootheid; de heerlijkheid des Eengeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid. Maar juist daardoor is Hij ten zegen geweest ook voor wetenschap en kunst, voor maatschappij en staat. Jezus is Zaligmaker, dat alleen, maar dat ook geheel. Hij kwam niet alleen, om het religieus-ethische leven van den mensch te herstellen en al het andere ongemoeid te laten, alsof dit niet door de zonde bedorven ware en geen herstelling van noode had. Neen zoover als de zonde, strekt ook de genade van Christus zich uit. En evenzoo is het met de Schrift. Ook zij is door en door religieus, het woord Gods tot zaligheid, maar daarom ook juist een woord voor gezin en maatschappij, voor wetenschap en kunst. De Schrift is een boek voor de gansche menschheid, in al haar rangen en standen, in al haar geslachten en volken. Maar daarom ook is zij geen wetenschappelijk boek in engeren zin. Wijsheid, niet geleerdheid is in haar aan het woord. Zij spreekt niet de exacte taal der wetenschap en der school, maar die der aanschouwing en des dagelijkschen levens. Zij beoordeelt en beschrijft de dingen niet naar de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, maar naar de intuitie, naar den eersten, levendigen indruk, dien de verschijnselen maken op den mensch. Daarom spreekt zij van het naderen van het land, van het opgaan en stilstaan der zon, van het bloed als de ziel van het dier, van de nieren als zetel der aandoeningen, van het hart als bron der gedachten, enz. en bekommert zich daarbij ganschelijk niet om de wetenschappelijk-nauwkeurige taal van de astronomie, de physiologie, de psychologie, enz. Zij spreekt over de aarde als het centrum van Gods schepping en kiest geen partij tusschen de Ptolemeische en de Kopernikaansche wereldbeschouwing. Zij beslist niet tusschen het Neptunisme en het Plutonisme, noch ook tusschen de allopathie en de homoeopathie. De scriptores der H. Schrift wisten waarschijnlijk in al deze wetenschappen, geologie, zoölogie, physiologie, medicijnen, enz. niets meer dan al hunne tijdgenooten. Het behoefde ook niet. Want de H. Schrift bezigt de taal der dagelijksche ervaring, die altijd waar is en altijd blijft. Indien de Schrift in plaats daarvan de taal der school had gebruikt en wetenschappelijk-exact hadde gesproken, zij zou aan haar eigen gezag in den weg hebben gestaan. Indien zij beslist had voor de Ptolemeische wereldbeschouwing, zou zij ongeloofwaardig zijn in eene eeuw, die het Kopernikaansche stelsel huldigde. Zij zou ook geen boek voor het leven, voor de menschheid hebben kunnen zijn. Maar nu spreekt zij in algemeen-menschelijke taal, verstaanbaar voor den eenvoudigste, duidelijk voor geleerde en ongeleerde beide. Zij bezigt de taal van de aanschouwing, die altijd naast die der wetenschap en van de school zal blijven bestaan. Daarom kan zij ook duren tot aan het einde der eeuwen. Daarom is zij oud, zonder ooit te verouderen. Zij is altijd jong en frisch; zij is de sprake des levens. Verbum Dei manet in aeternum.

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
07 temmuz 2017
Hacim:
790 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre