Kitabı oku: «De Opkomst Van De Draken», sayfa 11

Yazı tipi:

HOOFDSTUK ZESTIEN

Kyra stond alleen in het zomerveld, verwonderd over de wereld om haar heen. Alles stond in bloei. De heuvels waren zo groen, zo levendig, bezaaid met felgele en rode bloemen. De bomen stonden in bloei, hun gebladerte dik, zwaaiend in de wind, zwaar met vruchten. De wijngaarden op de heuvels waren rijp en de geur van bloemen en druiven hing in de zomerlucht. Kyra vroeg zich af waar ze was, waar haar mensen ineens waren—waar de winter ineens was.

Er klonk een gekrijs, hoog in de lucht, en toen Kyra op keek zag ze Theos in de lucht cirkelen. Hij dook naar beneden, landde slechts een meter bij haar vandaan in het gras, en staarde haar aan met zijn intense, felgele ogen. Ze wisselden ongesproken woorden uit, hun band zo intens dat ze niets hoefden te zeggen.

Ineens hief Theos zijn kop, brulde, en spuwde vuur naar haar.

Om de één of andere reden was Kyra niet bang terwijl de vlammen op haar afkwamen. Op de één of andere manier wist ze dat hij haar nooit kwaad zou doen. De vlammen gingen links en rechts langs haar heen en zetten het landschap in vuur en vlam. Maar zij bleef ongedeerd.

Kyra draaide zich om en keek vol afschuw toe hoe de vlammen zich over het platteland verspreidden. Al het groen, al het zomerfruit, alles kleurde zwart. Het landschap veranderde voor haar ogen: de bomen verbrandden, en van het gras was niets meer over.

De vlammen resen hoger en hoger, en verspreidden zich steeds sneller. Vol afschuw keek ze toe hoe ze Volis verzwolgen—tot er niets meer over was behalve puin en as.

Eindelijk stopte Theos, en Kyra staarde hem aan. Ze stond daar, in de schaduw van de enorme draak, en wist niet wat ze kon verwachten. Hij wilde iets van haar, maar ze kon niet voelen wat het was.

Kyra strekte haar hand uit om zijn schubben aan te raken, en plotseling hief hij zijn klauw, en reet hij haar wang open.

Kyra schoot rechtovereind, gillend, en greep naar haar wang. De pijn leek zich door haar hele lichaam te verspreiden. Ze maaide met haar armen in een poging bij de draak vandaan te komen—maar voelde tot haar verassing menselijke handen die haar trachtten te kalmeren.

Kyra knipperde met haar ogen en zag een bekende over zich heen gebogen staan, die een kompres tegen haar wang hield.

“Shh,” zei Lyra geruststellend.

Kyra keek gedesoriënteerd om zich heen, en besefte dat ze had gedroomd. Ze was nog steeds thuis in haar kamer, in haar vaders fort.

“Het was maar een nachtmerrie,” zei Lyra.

Kyra besefte dat ze weer in slaap moest zijn gevallen, maar ze wist niet voor hoe lang. Ze keek uit het raam en zag dat het zonlicht was vervangen door duisternis. Gealarmeerd ging ze rechtop zitten.

“Hoe laat is het?” vroeg ze.

“Laat in de nacht, mijn vrouwe,” antwoordde Lyra. “De maan is al opgekomen en onder gegaan.”

“En het naderende leger?” vroeg ze met een bonzend hart.

“Er is geen leger gekomen, mijn vrouwe,” antwoordde ze. “Er ligt nog een dik pak sneeuw, en het werd al bijna donker toen u wakker werd. Geen leger kan hier doorheen komen. Maakt u zich geen zorgen—u heeft slechts een paar uur geslapen. Rust nu maar.”

Kyra leunde achterover en haalde diep adem; ze voelde een natte neus tegen haar hand en zag Leo aan haar hand likken.

“Hij is niet van uw zijde geweken, mijn vrouwe,” glimlachte Lyra. “En hij ook niet.”

Ze gebaarde naar Aidan, die op een stapel vachten naast het vuur lag te slapen, een in leer gebonden boek in zijn hand geklemd.

“Hij heeft u voorgelezen terwijl u sliep,” voegde ze toe.

Kyra werd overspoeld door liefde voor haar jonge broertje—maar het maakte dat ze nog onrustiger werd over het naderende onheil.

“Ik voel dat u gespannen bent,” zei Lyra terwijl ze een kompres tegen haar wang drukte. “U heeft onrustig gedroomd. Het is het teken van een draak.”

Ze keek Kyra veelbetekenend aan.

“Ik begrijp niet wat er met me aan de hand is,” zei Kyra. “Ik heb nog nooit eerder gedroomd. Niet zoals nu. Het voelt alsof het meer is dan alleen een droom—het is alsof ik echt daar ben. Alsof ik door het oog van de draak kijk.”

De genezeres keek haar aan, en legde haar handen in haar schoot.

“Het is heel bijzonder om gekenmerkt te worden door een dier,” zei Lyra. “En dit is geen gewoon dier. Als een wezen u aanraakt, dan delen jullie een synergie—voor altijd. U ziet wat hij doet, of voelt wat hij voelt, of hoort wat hij hoort. Het zou vannacht kunnen gebeuren—of misschien volgend jaar. Maar op een dag zal het gebeuren.”

Lyra keek haar aan.

“Begrijpt u dat, Kyra? U bent niet meer hetzelfde meisje dat u gisteren was, toen u hier wegging. Dat is geen gewone kras op uw wang—het is een teken. U draagt het teken van een draak bij u.”

Kyra fronste haar wenkbrauwen.

“Maar wat betekent dat?” vroeg Kyra.

Lyra zuchtte diep.

“De tijd zal het u laten zien.”

Kyra dacht aan de mannen van de Heer, aan de naderende oorlog, en ze werd overspoeld door een golf van urgentie. Ze gooide haar vachten van zich af en liet zich uit bed glijden. Ze voelde zich niet stabiel, alsof ze niet zichzelf was. Lyra rende naar haar toe en hield haar schouder vast.

“U moet weer gaan liggen,” drong Lyra aan. “Uw koorts is nog niet helemaal weg.”

Maar Kyra wilde helpen en kon niet langer in bed blijven liggen.

“Ik ben okee,” antwoordde ze. Ze greep haar mantel drapeerde hem over haar schouders. Toen ze weg wilde lopen, voelde ze een hand op haar schouder.

“Drink dan in ieder geval dit,” drong Lyra aan, en ze overhandigde haar een beker.

Kyra keek naar beneden en zag dat de beker was gevuld met een rode vloeistof.

“Wat is het?”

“Mijn eigen brouwsel,” antwoordde ze met een glimlach. “Het zal de koorts wegnemen en de pijn verlichten.”

Kyra nam een grote slok en hield de beker met beide handen vast. Het voelde dik in haar keel en was lastig door te slikken. Ze trok een gezicht en Lyra glimlachte.

“Het proeft naar aarde,” observeerde Kyra.

Lyra glimlachte breed. “Ja, de smaak kan beter.”

Maar Kyra voelde zich onmiddellijk beter, en haar hele lichaam begon warm te worden.

“Dank je,” zei ze. Ze liep naar Aidan en kuste zijn voorhoofd, voorzichtig om hem niet wakker te maken. Toen draaide ze zich om en haastte ze zich de kamer uit, met Leo op haar hielen.

Kyra baande zich een weg door de schemerige gangen van Volis, die verlicht werden door de fakkels aan de muren. Er stonden maar een paar mannen op wacht op dit uur. De rest van het fort was stil, iedereen sliep. Kyra ging de stenen wenteltrap af en stopte voor haar vaders kamer. De deur werd geblokkeerd door een wachter. Hij keek haar aan met iets van eerbied in zijn ogen, en ze vroeg zich af hoe ver het verhaal zich al had verspreid. Hij knikte naar haar.

“Mijn vrouwe,” zei hij.

Ze knikte terug.

“Is mijn vader in zijn kamer?”

“Hij kon niet slapen. Toen ik hem voor het laatst zag was hij onderweg naar zijn studeerkamer.”

Kyra haastte zich door de stenen gangen en ging een lage deuropening door en een wenteltrap af tot ze het verste einde van het fort bereikte. De gang eindigde bij de dikke, gewelfde houten deur die naar zijn bibliotheek leidde. Ze strekte haar hand uit om de deur te openen, maar zag dat ze al op een kier stonden. Ze hield zichzelf tegen toen ze gespannen stemmen uit de kamer hoorde komen.

“Ik zeg je, dat is niet wat ze heeft gezien,” klonk de boze stem van haar vader.

Hij klonk verhit, en ze besloot dat het beter was om te wachten. Ze stond daar, benieuwd naar met wie hij sprak en waar ze het over hadden. Spraken ze soms over haar? vroeg ze zich af.

“Als ze inderdaad een draak heeft gezien,” klonk een krakende stem, die Kyra onmiddellijk herkende als Thonos, de oudste adviseur van haar vader, “dan is er weinig hoop voor Volis.”

Haar vader mompelde iets dat ze niet kon verstaan, en er volgde een lange stilte. Thonos zuchtte.

“De eeuwenoude rollen,” antwoordde Thonos, “vertellen over de opkomst van de draken. Een tijd waarin we door hun vlammen verzwolgen zullen worden. We hebben geen muur om hen buiten te houden. We hebben niets dan heuvels en lucht. En als ze komen, komen ze voor een reden.”

“Maar welke reden?” vroeg haar vader. “Waarom zou een draak de halve wereld overvliegen?”

“Wat misschien een betere vraag is, Commandant,” antwoordde Thonos, “is wat zou het kunnen verwonden?”

Er volgde een lange stilte, die alleen door het knapperen van het vuur werd doorbroken. Toen sprak Thonos weer.

“Het is niet de draak die u het meest dwarszit, of wel?” vroeg Thonos.

Er volgde weer een lange stilte, en hoewel Kyra wist dat het niet netjes was om hen af te luisteren, kon ze zichzelf niet helpen. Ze tuurde door de kier. Haar hart voelde zwaar terwijl ze haar vader daar zag zitten, met zijn hoofd in zijn handen.

“Nee,” zei hij vermoeid. “Dat is het niet,” gaf hij toe.

Kyra vroeg zich af waar ze het over konden hebben.

“U maakt zich zorgen om de voorspellingen, nietwaar?” vroeg hij. “Het tijdstip van haar geboorte?”

Kyra’s hart bonsde in haar oren. Ze voelde dat ze het over haar hadden, maar ze begreep niet wat ze bedoelden.

Er kwam geen antwoord.

“Ik was erbij, Commandant,” zei Thonos uiteindelijk. “Net als u.”

Haar vader zuchtte, maar hij keek niet op.

“Ze is uw dochter. Vindt u niet dat het wel zo eerlijk is om het haar te vertellen? Over haar geboorte? Haar moeder? Heeft ze dan niet het recht om te weten wie ze is?”

Kyra’s hart ging hevig tekeer; ze haatte geheimen, zeker als ze over haar gingen. Ze wilde wanhopig graag weten wat ze bedoelden.

“Het is niet de juiste tijd,” zei haar vader.

“Maar dat is het nooit, of wel?” zei de oude man.

Kyra ademde scherp in.

Toen draaide ze zich om en ze rende weg. Haar hart voelde zwaar terwijl haar vaders woorden in haar oren nagalmden. Ze deden haar meer pijn dan een miljoen messen, meer dan alles dat de mannen van de Heer haar konden aandoen. Ze voelde zich verraden. Hij hield een geheim voor haar verborgen, al haar hele leven lang. Hij had tegen haar gelogen.

Heeft ze dan niet het recht om te weten wie ze is?

Kyra had haar hele leven al het gevoel gehad dat mensen anders naar haar keken, alsof ze iets over haar wisten dat zij niet wist, alsof ze een buitenstaander was, en ze had nooit begrepen waarom. Nu begreep ze het. Ze voelde zich niet alleen anders dan de anderen—ze was ook anders. Maar hoe anders?

Wie was ze?

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

Vesuvius liep met honderd trollen op zijn hielen door het Grote Woud. Het terrein was te steil voor de paarden. Hij liep met een gevoel van vastberadenheid, en voor het eerst, optimisme. Hij hakte met zijn mes in op het dikke gebladerte en wist dat hij er zonder mes ook wel doorheen had gekund, maar hij wilde het zo: hij hield ervan om dingen te doden.

Met elke stap hoorde Vesuvius het gebrul van de gevangen reus luider worden. De grond onder hem trilde. Hij zag de angst in de ogen van de andere trollen—en het deed hem glimlachen. Hij verlangde er al jaren naar om die angst te zien—het betekende dat na alle geruchten, de reus eindelijk was gevonden.

Hij bereikte de top van de heuvel, en verkreeg een goed uitzicht over de uitgestrekte open plek die voor hem lang. Vesuvius hield abrupt halt, verrast door wat hij zag. Aan de andere kant van de open plek lag een enorme grot, de gewelfde opening zeker dertig meter hoog. Vastgeketend aan kettingen van vijftien meter lag en een meter dik, stond het meest immense, afzichtelijke wezen dat hij ooit had aanschouwd. Het was echt een reus, een afschuwelijk monster. Hij was zeker dertig meter hoog en negen meter breed, met een lichaam als dat van een mens, maar met vier ogen, geen neus, en een mond die alleen uit kaken en tanden leek te bestaan. Hij opende zijn mond en brulde. Het was een afschuwelijk geluid, en Vesuvius, die nergens bang voor was, die de meest afschuwelijke wezens was tegen gekomen in zijn leven, moest toegeven dat zelf hij bang was. Zijn tanden waren zeker anderhalve meter lang, en hij keek alsof hij klaar was om de wereld te verzwelgen.

Hij zag er ook kwaad uit. Hij brulde en brulde en stampte met zijn voeten, vechtend tegen de kettingen. De grond trilde, en de grot trilde, de hele berg leek te trillen. Het was net of dit beest, met al zijn kracht, de hele berg zelf kon verplaatsen, alsof hij zoveel energie had dat hij niet gehouden kon worden. Vesuvius grijnsde; dit was precies wat hij nodig had. Een wezen zoals dit kon zo de tunnel door, en doen wat een leger van trollen niet kon.

Vesuvius liep de open plek op en zag de tientallen dode soldaten op de grond liggen. Honderden wachtende soldaten gingen in formatie staan. Hij kon de angst in hun ogen zien, alsof ze geen idee hadden wat ze met de reus aan moesten nu ze hem gevangen hadden.

Vesuvius stopte aan de rand van de open plek, net buiten bereik van de kettingen van de reus. Op dat moment viel de reus hem aan en haalde naar hem uit met zijn lange klauwen. Hij miste hem op nauwelijks een meter na.

Vesuvius stond daar en staarde naar de reus, terwijl zijn commandant, die overigens op veilige afstand bleef, naar hem toe kwam gerend.

“Mijn Heer en Koning,” zei de commandant, en hij boog. “De reus is gevangen. Hij is van u. Maar we kunnen hem niet vastbinden. We hebben al zoveel soldaten verloren door het te proberen. We weten nu niet wat we moeten doen.”

Vesuvius stond daar, zijn handen op zijn heupen, en voelde de ogen van zijn trollen op hem branden terwijl hij het beest bekeek. Het was een geweldige creatie, en terwijl het beest naar hem gromde en duidelijk niets liever wilde dan hem verscheuren, zag Vesuvius wat het probleem was. En hij wist ook meteen hoe hij het moest oplossen.

Vesuvius legde een hand op de schouder van zijn commandant en leunde naar voren.

“Je probeert hem te benaderen,” zei hij zachtjes. “Maar je moet hem naar jou toe laten komen. Je moet hem verassen, en alleen dan kun je hem vastbinden. Geef hem wat hij wil.”

Zijn commandant keek hem verward aan.

“En wat wil het dan, mijn Heer en Koning?”

Vesuvius begon te lopen, en leidde zijn commandant met zich mee, richting de reus.

“Wel, jou natuurlijk,” antwoordde Vesuvius, alsof het het meest vanzelfsprekende in de wereld was—en toen gaf hij zijn nietsvermoedende commandant een grote duw, de open plek op.

Vesuvius ging meteen naar achteren, veilig buiten bereik, en keek toe terwijl de reus verrast met zijn ogen knipperde. De soldaat sprong overeind en wilde vluchten, maar de reus reageerde onmiddellijk en greep hem van de grond. Hij kneep zijn handen om zijn middel terwijl hij hem optilde. Toen trok hij hem naar zich toe en beet hij het hoofd van de trol af. Zijn geschreeuw werd doorgeslikt.

Vesuvius glimlachte, blij om van een onbekwame commandant verlost te zijn.

“Als ik je moet vertellen wat je moet doen,” zei hij tegen het lijk dat ooit zijn commandant was, “wat is dan het nut van een commandant?”

Vesuvius draaide zich om naar de rest van zijn soldaten, en ze stonden daar, doodsbang. Hij wees naar een soldaat die vlak bij hem stond.

“Jij,” zei hij.

De trol staarde hem nerveus aan.

“Ja, mijn Heer en Koning?”

“Jij bent de volgende.”

De ogen van de trol sperden zich wijd open, en hij liet zich op zijn knieën vallen.

“Ik kan het niet, mijn Heer en Koning!” huilde hij. “Ik smeek u! Niet ik! Kies iemand anders!”

Vesuvius deed een stap naar voren en knikte.

“Okee,” antwoordde hij. Hij sneed de trol zijn keel door met zijn dolk, en hij viel voorover aan zijn voeten. “Dat zal ik doen.”

Vesuvius wendde zich tot de andere soldaten.

“Raap hem op,” beval hij, “en gooi hem binnen het bereik van de reus. Zorg dat je je touwen klaar houdt. Je bind hem vast zodra hij voor het aas gaat.”

Zes soldaten grepen het lijk vast, renden naar voren, en gooiden hem de open plek op. De andere soldaten volgden Vesuvius’ bevel en gooiden het levenloze lichaam van de soldaat de open plek op, hun touwen klaar.

De reis bestudeerde de verse trol aan zijn voeten. En toen, zoals Vesuvius al voorspeld had, liet hij zien hoe beperkt zijn intelligentie was. Hij dook naar voren en greep het lijk.

“NU!” riep Vesuvius.

De soldaten gooiden de touwen over de rug van de reus heen en begonnen aan beide kanten te trekken, waardoor de reus tegen de grond werd gedrukt. Meer soldaten gooiden touwen, keer op keer, en bonden zijn nek, armen en benen vast. Ze trokken met al hun kracht, en het beest worstelde en brulde van woede—maar hij kon niets meer doen. Hij was vastgebonden met dikke touwen, die werden vastgehouden door honderden mannen, en lag met zijn gezicht naar beneden in het stof, hulpeloos.

Vesuvius liep naar de reus toe en keek naar beneden, tevreden met zijn overwinning.

Hij grijnsde breed.

“Nu,” zei hij langzaam, “is Escalon van mij.”

HOOFDSTUK ACHTTIEN

Kyra stond bij het raam van haar kamer en zag de dageraad aanbreken terwijl ze werd overspoeld door anticipatie en angst. Na het opvangen van haar vaders conversatie had ze de hele nacht last gehad van nachtmerries. De woorden galmden nog na in haar hoofd:

Heeft ze dan niet het recht om te weten wie ze is?

Ze had gedroomd over een vrouw met een verdoezeld gezicht, een vrouw met een sluier, een vrouw waarvan ze zeker wist dat het haar moeder was. Ze had keer op keer haar handen naar haar uitgestrekt, maar was graaiend naar het niets ontwaakt.

Kyra wist niet langer wat echt was en wat een droom was, wat de waarheid was en wat een leugen was. Hoeveel geheimen hadden ze voor haar verborgen gehouden? Wat konden ze haar niet vertellen?

Kyra was uiteindelijk ontwaakt bij zonsopgang. De wond op haar wang brandde nog steeds, en ze verwonderde zich over haar moeder. Ze hadden haar altijd vertelt dat haar moeder tijdens de bevalling geboorte was gestorven, en ze had geen reden om anders te geloven. Kyra had het gevoel dat ze op niemand van haar familie leek, of zelfs maar op iemand in dit fort, en hoe langer ze erover nadacht, hoe meer ze begon te beseffen dat iedereen haar altijd een beetje anders had aangekeken, alsof ze hier niet echt thuishoorde. Maar ze had nooit gedacht dat haar vader tegen haar had gelogen, dat hij iets voor haar achter hield. Leefde haar moeder soms nog? En waarom zouden ze dat voor haar achterhouden?

Kyra trilde van binnen, en verwonderde zich over hoe drastisch haar leven was veranderd de afgelopen vierentwintig uur. Ze voelde ook een vuur in haar aderen branden. Het liep van haar wang naar haar schouder naar haar pols, en ze wist dat ze niet dezelfde persoon was als voorheen. Ze kon de warmte van de draak door haar lichaam voelen stromen. Ze vroeg zich af wat het allemaal betekende. Zou ze ooit weer de oude worden?

Kyra keek neer op de mensen beneden haar, die al vroeg in de weer waren. Meestal was het rond deze tijd nog stil. Maar niet nu. De mannen van de Heer kwamen eraan, als een opkomende storm, en haar mensen wisten dat er een vergelding zou komen. Maar er hing ook een andere stemming. Haar mensen hadden altijd snel toegegeven. Maar ze leken nu gehard, en ze was dolblij om te zien dat ze zich voorbereidden om te vechten. Tientallen van haar vaders mannen waren bezig met het verstevigen van de banken, het verdubbelen van de wachten bij de poorten, het neerlaten van het valhek. Ze namen hun posities in op de borstweringen, barricadeerden ramen en groeven kuilen.

Mannen slepen hun wapens, vulden hun pijlkokers, zadelden hun paarden, en verzamelden zich nerveus op de binnenplaats. Ze waren zich allemaal aan het voorbereiden.

Kyra kon nauwelijks geloven dat zij de katalysator was; ze voelde zich schuldig en trots tegelijk. Maar bovenal, angstig. Ze wist dat haar mensen een directe aanval van de mannen van de Heer niet zouden kunnen overleven. Zij hadden tenslotte het Pandesiaanse Rijk achter zich. Ze zouden zich kunnen verzetten, maar zodra Pandesia zou arriveren met haar troepen, waren ze er geweest.

“Ik ben blij om te zien dat je wakker bent,” klonk een vrolijke stem.

Kyra draaide zich verschrikt om, evenals Leo naast haar. Ze was zich er niet van bewust geweest dat er nog iemand in het fort zo vroeg wakker zou zijn. Tot haar opluchting zag ze Anvin in de deuropening staan, met een grote grijns op zijn gezicht. Hij werd vergezeld door Vidar, Arthfael, en nog een aantal van haar vaders mannen. Terwijl de groep daar stond, kon ze zien dat ze nu met andere ogen naar haar keken. Met respect. Ze zagen haar niet langer als een jong meisje, maar alsof ze één van hen was. Een gelijke.

Die blikken gaven haar het gevoel alsof het het allemaal waard was. Ze wilde niets liever dan het respect van deze mannen.

“Voel je je beter?” vroeg Vidar.

Kyra dacht daarover na, en terwijl ze haar vuisten sloot en opende en haar armen strekte, realiseerde ze zich dat ze zich inderdaad beter voelde—sterker nog, ze voelde zich sterker dan oit tevoren. Terwijl ze naar hen knikte, zag ze ook iets anders in hun ogen: iets van angst. Alsof ze een soort kracht had die ze niet vertrouwden.

“Ik voel me herboren,” antwoordde ze.

Anvin grijnsde breed.

“Goed zo,” zei hij. “Je zult het nodig hebben. We kunnen alle hulp gebruiken.”

Ze keek hem verrast aan.

“Zeg je nu dat ik met jullie mee mag vechten?” vroeg ze met een bonzend hart. Ze kon zich niets opwindenders voorstellen.

Arthfael glimlachte en legde een hand op haar schouder.

“Als je het niet tegen je vader zegt,” zei hij.

Leo liep naar hen toe en likte hun handen, en ze aaiden zijn kop.

“We hebben een cadeautje voor je,” zei Vidar.

Kyra was verrast.

“Een cadeautje?” vroeg ze.

“Beschouw het maar als een welkom-thuis geschenk,” zei Arthfael, “iets om je te helpen die kras op je wang te vergeten.”

Hij stapte opzij, evenals de anderen, en Kyra besefte dat ze wilden dan ze hen volgde. Ze wilde niets liever. Ze glimlachte terug, voor het eerst in een lange tijd weer blij.

“Is dat wat er nodig was om uitgenodigd te worden?” vroeg ze met een glimlach. “Ik moest vijf mannen van de Heer doden?”

“Drie,” corrigeerde Arthfael. “Als ik het me goed herinner, heeft Leo hier er twee te grazen genomen.”

“Ja,” zei Anvin. “En het overleven van een confrontatie met een draak telt ook mee.”

*

Kyra liep achter de mannen aan over het terrein van haar vaders fort, met Leo aan haar zijde. De sneeuw knarste onder hun laarzen, en ze voelde zich gestimuleerd door de activiteit om haar heen. Ze had eindelijk het gevoel dat ze ergens naartoe werkte, en voelde zich zo levend op deze prachtige ochtend. Ze passeerde timmermannen, metselaars, zadelmakers, allemaal hard aan het werk, terwijl anderen zwaarden en andere messen slepen. Terwijl ze liepen, voelde Kyra dat mensen haar aanstaarden; haar oren brandden. Ze wisten vast al wat ze had gedaan, en dat de mannen van de Heer onderweg waren. Ze voelde zich te opvallend, en vreesde dat de mensen haar zouden haten.

Maar tot haar verassing zag ze dat ze haar aankeken met een blik van bewondering—en iets anders, misschien angst. Misschien hadden ze gehoord dat ze een confrontatie met een draak had overleefd, en wisten ze niet wat ze ervan moesten denken.

Kyra keek op naar de lucht, hopend dat ze Theos misschien zou zien vliegen. Maar ze zag niets. Waar was hij? Vroeg ze zich af. Had hij het overleefd? Zou hij ooit weer vliegen? Was hij inmiddels weer huiswaarts gekeerd?

Kyra begon nieuwsgierig te worden naar waar ze haar heen brachten, en wat voor cadeau ze voor haar hadden.

“Waar gaan we heen?” vroeg ze aan Anvin, terwijl ze een smalle met keien bestrate straat inliepen. Ze passeerden dorpelingen die sneeuw aan het ruimen waren. Rook rees uit de schoorsteen, de geur scherp op deze winterse dag.

Ze gingen een andere straat in en Kyra zag een breed, laag stenen huisje, bedekt met sneeuw, met een rode, eikenhouten deur. Ze herkende het onmiddellijk.

“Is dat niet de werkplaats van de smid?” vroeg ze.

“Dat is het,” antwoordde Anvin.

“Maar waarom brengen jullie me hier heen?” vroeg ze.

Ze bereikten de deur, en Vidar glimlachte terwijl hij de deur opende en opzij stapte.

“Dat zie je wel.”

Kyra boog haar hoofd voor de lage deuropening en ging de smederij binnen. Leo en de anderen volgden haar. Terwijl ze de ruimte betrad, werd ze overvallen door de hitte. De vuren maakten her erg warm. Ze zag meteen de wapens die op de aambeelden lagen, en ze bestudeerde ze vol bewondering: er lagen zwaarden en bijlen, sommigen nog rood van het vuur.

De smid zat daar met zijn drie leerlingen, hun gezichten bedekt met een laag roet, en keek uitdrukkingsloos naar hen om. Er lagen wapens op elk oppervlak, op de grond, hangend aan haken, en het leek erop dat hij aan tientallen wapens tegelijk werkte. Kyra kende Brot, de smid: hij was een korte, gezette man, die een eeuwige frons op zijn gezicht leek te hebben. Hij was een serieuze man die nooit veel zei, iemand die leefde voor zijn wapens. Hij was kortaf, en hij gaf weinig om mensen—alleen om staal.

Gedurende de weinige gesprekken die Kyra met hem had gehad, had Brot echter bewezen dat er onder zijn norse uiterlijk een aardige man zat die een grote passie voor wapens had. Hij had vrijwel meteen doorgehad dat Kyra zijn passie voor wapens deelde.

“Kyra,” zei hij, duidelijk blij om haar te zien. “Ga zitten.”

Ze ging tegenover hem op een lege bank zitten, met haar rug naar het vuur. Anvin en de anderen gingen om hen heen staan, en ze keken toe hoe Brot zich bezighield met zijn wapens: een lans, een sikkel, een strijdvlegel waarvan de ketting nog niet klaar was. Kyra zag een zwaard, de randen nog bot, klaar om geslepen te worden. Achter hem werkten zijn leerlingen, en het geluid van hun gereedschap vulde de lucht. Eén van hen was bezig met een bijl. Terwijl een ander een strip witheet staal uit het vuur haalde en het op een aambeeld legde. De derde gebruikte zijn tangen om een hellebaard van zijn aambeeld te halen en hem in de grote, ijzeren badkuip te leggen. Het water siste toen het werd ondergedompeld, en er rees stoom op.

Voor Kyra was deze smederij altijd de meest opwindende plek in Volis geweest.

Terwijl ze naar hem keek begon haar hart sneller te kloppen, en ze vroeg zich af wat voor cadeau deze mannen voor haar in gedachten hadden.

“Ik heb gehoord over je exploits,” zei Brot zonder haar aan te kijken, terwijl hij een lang zwaard bestudeerde en zijn gewicht testte. Het was één van de langste zwaarden die ze ooit had gezien, en hij fronste terwijl hij het mes vasthield, schijnbaar ontevreden.

Ze wist wel beter dan hem te onderbreken, en ze wachtte geduldig tot hij verder zou gaan.

“Jammer,” zei hij.

Kyra staarde hem verward aan.

“Wat?” vroeg ze.

“Dat je de jongen niet hebt gedood,” zei hij. “We zouden niet in deze situatie zitten als je het wel had gedaan.”

Hij keek haar nog steeds niet aan, geconcentreerd op het zwaard, en ze liep rood aan. Ze wist dat hij gelijk had, maar ze had geen spijt van wat ze gedaan had.

“Een les voor je,” voegde hij toe. “Dood ze allemaal, altijd. Begrijp je me?” vroeg hij. Zijn toon klonk hard terwijl hij opkeek en haar blik ontmoette. “Dood ze allemaal.”

Ondanks zijn wrange toon en botte manier van spreken, bewonderde Kyra Brot om het feit dat hij altijd zei wat hij dacht, en dat hij zei wat anderen niet durfden te zeggen. Ze bewonderde hem ook wegens zijn onbevreesdheid: het bezitten van stalen wapens was verboden door Pandesia, en werd bestraft met de dood. De wapens van de mannen van haar vader waren alleen toegestaan omdat ze bij De Vlammen patrouilleerden—maar Brot maakte ook illegale wapens voor tientallen anderen, en hielp bij het bevoorraden van een geheim leger. Hij kon ieder moment gepakt en gedood worden, maar hij deed wat hij moest toen.

“Is dat waarom u me heeft geroepen?” vroeg ze verward. “Om me advies te geven over het doden van mannen?”

Hij hamerde op het zwaard dat op het aambeeld voor haar lag en negeerde haar tot hij klaar was. Zonder haar aan te kijken zei hij:

“Nee. Om je te helpen ze te doden.”

Ze knipperde met haar ogen, verward, en Brot gebaarde naar één van zijn leerlingen, die zich naar hem toe haastte en hem iets overhandigde.

Brot keek haar aan.

“Ik heb gehoord dat je afgelopen nacht twee wapens hebt verloren,” zei hij. “Een boog en een staf, is het niet?”

Ze knikte, en vroeg zich af waar hij heen wilde.

Brot schudde afkeurend zijn hoofd.

“Dat komt doordat je met stokken speelt. Wapens voor kinderen. Je hebt vijf mannen van de Heer gedood en je hebt een confrontatie met een draak overleefd, en dat is meer dan wie dan ook in deze kamer heeft bereikt. Je bent nu een krijger, en je verdiend de wapens van een krijger.”

Hij legde een lang object op tafel, dat was bedekt met een rode, fluwelen lap stof.

Ze keek hem vragend aan terwijl haar hart hevig tekeer ging van de anticipatie, en hij knikte naar haar.

Kyra strekte haar hand uit, haalde langzaam de rode lap van het object af, en snakte naar adem: voor haar lag een schitterende boog met een handgemaakt handvat, bedekt met een flinterdun laagje glimmend metaal. Ze had nog nooit zo’n boog gezien.

“Alkan staal,” legde hij uit terwijl ze de boog optilde en zich verwonderde over hoe licht hij was. “Het sterkste staal ter wereld—en ook het lichtste. Erg zeldzaam, wordt doorgaans alleen gebruikt door koningen. Deze mannen hier hebben ervoor betaald—en mijn mannen hebben er de hele nacht aan gewerkt.”

Kyra draaide zich om en zag Anvin en de anderen naar haar glimlachen, en haar hart werd overspoeld door dankbaarheid.

“Voel maar,” drong Brot aan. “Toe maar.”

Kyra woog de boog in haar hand, stomverbaasd over hoe goed hij aanvoelde. Alsof hij voor haar gemaakt was.

“Hij is zelfs nog lichter dan mijn houten boog,” zei ze verbaasd.