Kitabı oku: «De Opkomst Van De Draken», sayfa 8

Yazı tipi:

HOOFDSTUK TIEN

Merk stond op de open plek in het bos, met één dode man aan zijn voeten, en staarde naar de zeven andere dieven. Ze hadden nu een blik van respect – en angst – in hun ogen, en beseften dat ze een fout hadden gemaakt door hem aan te zien voor slechts een kwetsbare reiziger.

“Ik ben het doden zat,” zei Merk kalm tegen hen en met een glimlach op zijn gezicht, “dus vandaag is jullie geluksdag. Je hebt één kans om je om te draaien en weg te rennen.”

Er viel een lange, gespannen stilte terwijl ze elkaar aankeken, nadenkend over wat ze moesten doen.

“Dat is onze vriend die je hebt gedood,” zei een van hen ziedend.

“Je ex-vriend,” corrigeerde Merk. “En als je blijft praten, dan staat jou hetzelfde lot te wachten.”

De dief keek hem kwaad aan en greep zijn knuppel stevig vast. “Wij zijn nog altijd met zijn zevenen, en jij bent in je eentje. Leg dat mes langzaam neer en doe je handen omhoog, en misschien zullen we je niet in stukken snijden.”

Merk glimlachte breed. Hij was moe, besefte hij, van het weerstaan van de drang om te doden, van het verzetten tegen wie hij was. Het was zoveel makkelijk om er niet meer tegen te vechten, om de moordenaar te worden die hij ooit was. “Je hebt je waarschuwing gehad,” zei hij hoofdschuddend.

De dief viel aan en haalde uit met zijn knuppel.

Merk was verrast. Voor een grote man zwaaide hij sneller dan hij had gedacht. Maar hij was onhandig, en Merk dook weg, stak hem in zijn buik en stapte opzij. Hij liet hem voorover op de grond vallen.

Er viel een andere dief aan met een dolk, die op Merks schouder mikte. Merk greep zijn pols vast, boog hem, en dreef de dolk door het hart van de man.

Merk zag een van de dieven zijn boog heffen, en hij greep snel een van de anderen die op hem afkwam, draaide hem om en gebruikte hem als een menselijk schild. Zijn gijzelaar schreeuwde het uit toen de pijl zich door zijn borst boorde.

Merk gaf de stervende man een duw, waardoor de man met de boog geen vrij schot meer had. Toen haalde zijn dolk tevoorschijn en wierp. Het ding zeilde door de lucht en boorde zich in de nek van de man, die ter plekke stierf.

Er waren er nog drie over, en ze keken Merk onzeker aan, alsof ze niet wisten of ze moesten aanvallen of vluchten.

“We zijn met zijn drieën en hij is alleen!” riep een van hen uit. “Laten we samen aanvallen!”

Ze vielen hem tegelijk aan, en Merk bleef geduldig staan, ontspannen. Hij was ongewapend, en dat was hoe hij het wilde hebben; vaak, zeker wanneer je in de minderheid was, was het het beste om hun eigen wapens tegen hen te gebruiken.

Merk wachtte tot de eerste naar hem uithaalde. Het was een boom van een jongen die hem onhandig aanviel met een zwaard. Allemaal kracht en geen techniek. Merk stapte opzij, greep de jongen bij zijn pols, brak hem, pakte zijn zwaard af en sneed hem de keel door. Terwijl de tweede aanvaller op hem afkwam, draaide Merk naar achteren en sloeg hem met het zwaard tegen zijn borst. Toen draaide hij zich om naar de derde dief, en wierp het zwaard; een beweging die de man niet had zien aankomen. Het zwaard tolde door de lucht en boorde zich in de borst van de man.

Merk stond om zich heen te kijken naar de acht dode mannen en nam zijn werk in zich op. Op dat moment zag hij dat een van hen – degene met de knuppel – nog leefde en op zijn buik lag te kronkelen. De oude Merk nam het over, en hij kon het niet helpen toen hij naar de man toe liep, nog steeds niet tevreden. Laat geen vijanden in leven. Nooit. Laat ze nooit je gezicht zien.

Merk liep ontspannen naar de dief toe en schopte hem, zodat hij op zijn rug kwam te liggen. De dief keek op. Zijn mond bloedde en zijn ogen waren gevuld met angst.

“Alsjeblieft… Doe het niet,” smeekte hij. “Ik zou je hebben laten gaan.”

Merk glimlachte. “O ja?” vroeg hij. “Was dat voordat je me martelde, of daarna?”

“Alsjeblieft!” riep de man uit, en hij begon te huilen. “Je zei dat je geweld had afgezworen!”

Merk leunde naar achteren en dacht na. “Je hebt gelijk,” zei hij.

De man keek hoopvol naar hem op.

“Dat is zo,” voegde Merk eraan toe. “Maar het punt is, jij hebt vandaag iets in me losgemaakt, iets wat ik liever had onderdrukt.”

“Alsjeblieft!” schreeuwde de man snikkend uit.

“Ik vraag me af,” zei Merk, “hoeveel onschuldige vrouwen en kinderen je al hebt gedood op deze weg.”

De man bleef maar huilen.

“Geef antwoord!” riep Merk.

“Wat maakt het uit?” snikte de man.

Merk zette de punt van zijn zwaard tegen de keel van de man aan. “Het maakt mij een heleboel uit,” zei Merk.

“Oké, oké!” riep hij uit. “Ik weet het niet. Tientallen? Honderden? Ik doe dit al mijn hele leven.”

Merk dacht daarover na; het was in ieder geval een eerlijk antwoord.

“Ik heb zelf vele mannen gedood in mijn leven,” zei Merk. “Ik ben niet op al mijn daden trots, maar ze waren allemaal voor een doel. Soms werd ik aangezet tot het doden van een onschuldige, maar in zo’n geval doodde ik altijd de persoon die me had ingehuurd. Ik heb nooit vrouwen gedood, en ik heb nooit kinderen gedood. Ik heb me nooit vergrepen aan onschuldige of weerloze mensen. Ik heb nooit mensen beroofd, en ik ben nooit vreemdgegaan. Ik geloof dat dat me een soort heilige maakt,” zei Merk, en hij glimlachte om zijn eigen humor. Hij zuchtte. “Maar jij,” vervolgde hij. “Jij bent uitschot.”

“Alsjeblieft!” schreeuwde de man. “Je kunt geen ongewapende man doden!”

Merk dacht daarover na. “Je hebt gelijk,” zei hij, en hij keek om zich heen. “Zie je dat zwaard dat naast je ligt? Pak het.”

De man keek naast zich. “Nee,” huilde hij, trillend.

“Pak het,” zei Merk, terwijl hij de punt van zijn zwaard tegen de keel van de man zette, “of ik maak je af.”

De dief stak zijn arm uit, greep het heft van het zwaard, en hield het met trillende handen vast. “Je kunt me niet doden!” schreeuwde de man weer. “Je hebt gezworen om niet meer te doden!”

Merk glimlachte breed, en in één snelle beweging boorde hij zijn zwaard in de borst van de man. “Het mooie aan opnieuw beginnen,” zei Merk, “is dat er altijd morgen is.”

HOOFDSTUK ELF

Kyra stormde door de sneeuw en baande zich een weg tussen de takken door. De schreeuw van de draak galmde nog na in haar oren. Ze stoof een open plek op en hielt abrupt halt. Geen enkele anticipatie had haar kunnen voorbereiden op wat ze voor zich zag.

Haar adem stokte in haar keel, niet vanwege de sneeuwstorm of de kou of de wind, maar door wat ze zag. Ze had de verhalen gehoord, de eeuwenoude legendes van draken, en ze had zich altijd afgevraagd of ze waar waren. Ze had geprobeerd zich voor te stellen hoe ze eruitzagen, had vele slapeloze nachten doorgebracht met visualiseren, en toch had ze nooit kunnen geloven dat ze echt bestonden.

Tot nu.

Want Kyra stond oog in oog met een echte, levende draak. Hij was angstaanjagend en geweldig tegelijk. Hij krijste terwijl hij op zijn zij lag. Hij probeerde op te staan, maar het lukte niet: één vleugel leek gebroken te zijn. Hij was enorm, en zijn dieprode schubben waren bijna net zo groot als zij zelf. Kyra zag de tientallen beschadigde bomen, en besefte dat de draak uit de lucht moest zijn gevallen. Hij lag op een steile sneeuwbank, vlak bij een kolkende rivier.

Kyra probeerde te bevatten wat ze voor zich zag. Een draak. Hier, in Escalon. In Volis, in het Doornwoud. Het kon niet mogelijk zijn. Draken, zo wist ze, woonden aan de andere kant van de wereld, en nooit in haar leven, of haar vaders leven, of haar vaders vaders leven, was er een in Escalon gesignaleerd, laat staan in Volis. Het was niet logisch.

Ze knipperde en wreef in haar ogen, denkend dat het een illusie was.

Maar hij was er nog steeds. Hij maaide krijsend met zijn klauwen in de sneeuw, die rood was van het bloed. Hij was ongetwijfeld gewond. En ongetwijfeld een draak.

Kyra wist dat ze moest vluchten, en een deel van haar wilde dat ook; tenslotte kon deze draak haar met één ademtocht doden. Ze had verhalen gehoord over de schade die een draak kon aanrichten, over hun haat voor mensen, over hun vermogen om iemand in een oogwenk te verscheuren, of een heel dorp uit te vagen met één ademtocht.

Maar iets in Kyra maakte dat ze bleef staan. Ze wist niet of het moed was, of dwaasheid, of wanhoop, of iets wat dieper zat. Want hoe vreemd het ook was, diep vanbinnen voelde ze een fundamentele band met dit wezen, een band die ze niet begreep.

Hij knipperde langzaam en staarde haar net zo verrast aan. Wat Kyra nog het angstaanjagendst vond waren niet zijn tanden of zijn klauwen of zijn grootte, maar zijn ogen. Het waren enorme, gloeiende gele bollen, zo fel, zo oud, zo bezield. En ze keken haar recht aan. De haartjes op haar armen gingen rechtovereind staan en ze besefte dat het dezelfde ogen waren die ze in haar eigen weerspiegeling in het Meer van Dromen had gezien.

Kyra zette zich schrap, in de veronderstelling dat ze gedood zou worden, maar de draak spuwde geen vuur. Hij staarde alleen maar naar haar. Hij bloedde, en het bloed liep van de sneeuwbank de rivier in, en het deed Kyra pijn. Ze wilde hem helpen, sterker nog, ze voelde zich verplicht om hem te helpen. Elke clan in het koninkrijk leefde volgens een eed, een heilige familiewet die ze niet konden breken, of het zou een vloek over hun familie brengen. De wet van haar familie, die al generatieslang werd doorgegeven, was om nooit een gewond dier te doden. Het was het insigne van haar vaders huis: een ridder die een wolf vasthield. Haar familie had er bij geleefd om ieder gewond schepsel dat ze tegenkwamen te helpen.

Terwijl Kyra zag hoe moeilijk het dier ademde, dacht ze aan de verplichting van haar familie. Ze wist dat haar familie vervloekt zou worden als ze hem de rug zou toekeren, en ze was vastberaden om hem te helpen, ongeacht het risico.

Terwijl Kyra daar als aan de grond genageld stond, besefte ze dat er nog een andere reden was waarom ze niet weg kon lopen: ze voelde een sterkere band met dit wezen dan met welk ander wezen dan ook, sterker nog dan haar band met Leo, die als een broer voor haar was. Ze had het gevoel dat ze een oude vriend had teruggevonden. Ze voelde de ongelofelijke kracht van de draak, zijn trots, en alleen al in zijn buurt zijn inspireerde haar. Het gaf haar het gevoel alsof de wereld zo veel groter was.

Terwijl Kyra daar aan de rand van de open plek stond en nadacht over wat ze moest doen, werd ze ineens opgeschrikt door het knappen van een tak, gevolgd door gelach; het gelach van een wrede man. Ze keek om en zag tot haar schrik een soldaat de open plek op lopen. Hij was gekleed in de dieprode wapenrusting en vachten van de mannen van de Heer, en had een speer in zijn handen.

Kyra kromp ineen terwijl de soldaat de draak plotseling in zijn ribbenkast stak, waardoor hij het uitkrijste; het voelde alsof ze zelf was neergestoken. Het was duidelijk dat de soldaat misbruik wilde maken van de gewonde staat van het beest, en hem wilde doden. Maar niet zonder hem eerst te martelen. De gedachte deed Kyra pijn.

“Mijn bijl, jongen!” riep de soldaat.

Een jongen van een jaar of dertien liep aarzelend de open plek op, terwijl hij een paard aan de teugels meevoerde. Hij zag eruit als een schildknaap, en hij leek doodsbang terwijl hij de draak argwanend in de gaten hield. Hij deed wat hem gevraagd werd en haalde een lange bijl van het zadel, die hij aan zijn meester overhandigde.

Kyra keek vol afschuw toe terwijl de soldaat dichterbij kwam, en het blad van de bijl glinsterde in het maanlicht.

“Dit wordt een mooie trofee,” zei hij, duidelijk zelfingenomen. “Ze zullen nog generatieslang liederen over me zingen, over deze vangst.”

“Maar u hebt hem niet gedood!” protesteerde de schildknaap. “U hebt hem gewond gevonden!”

De soldaat draaide zich om en zette dreigend het blad van de bijl tegen de keel van de jongen aan. “Ik heb hem gedood, jongen, begrijp je dat?”

De jongen slikte en knikte langzaam.

De soldaat draaide zich weer om naar de draak en bestudeerde zijn hals. De draak worstelde om weg te komen, om op te staan, maar hij was hulpeloos.

Ineens draaide de draak zijn kop om en keek Kyra recht aan, alsof hij zich haar herinnerde. Zijn gele ogen glommen, en ze voelde hem smeken.

Kyra kon zich niet langer inhouden. “Nee!” schreeuwde ze.

Zonder na te denken rende Kyra de open plek op, glibberend door de sneeuw, met Leo aan haar zijde. Ze stopte niet om te bedenken dat het confronteren van een man van de Heer een misdaad was die met de dood werd bestraft, of dat ze helemaal alleen was, en dat haar acties waarschijnlijk tot haar dood zouden leiden. Het enige waar ze aan dacht was het redden van de draak, het beschermen van wat onschuldig was.

Terwijl ze rende trok ze automatisch haar boog van haar schouder, legde er een pijl in, en richtte op de man van de Heer.

De soldaat leek verrast om nog een andere persoon tegen te komen op zo’n afgelegen plek, laat staan een meisje, dat een boog op hem gericht hield. Hij stond daar met zijn bijl, en hij liet hem langzaam zakken terwijl hij zich naar haar omdraaide.

Kyra’s armen trilden terwijl ze de boogpees aanspande en op de borst van de man mikte. Ze wilde niet schieten als het niet hoefde. Ze had nog nooit iemand gedood, en ze wist niet zeker of ze het zou kunnen. “Laat je bijl zakken,” beval ze. Ze probeerde dapper te klinken en wilde dat ze de diepe, commanderende stem van haar vader had.

“Zegt wie?” riep de man spottend terug. Hij leek geamuseerd.

“Mijn naam is Kyra,” riep ze, “dochter van Duncan, commandánt van Volis.” Ze legde nadruk op die laatste woorden, in de hoop hem af te schrikken.

Maar hij grijnsde breed. “Een lege titel,” kaatste hij terug. “Jullie zijn slaven van Pandesia, net zoals de rest van Escalon. Je legt verantwoording af aan de Heer Gouverneur, net als de rest.”

Hij bekeek haar van top tot teen en likte langs zijn lippen. Toen deed hij dreigend een stap in haar richting, duidelijk niet bang. “Weet je welke straf er staat op het richten van een wapen naar een man van de Heer, meisje? Ik zou jou, je vader en al je mensen hiervoor gevangen kunnen nemen.”

De draak haalde ineens diep adem, en de soldaat wierp een blik over zijn schouder. Hij probeerde duidelijk om vuur te spuwen, maar het lukte hem niet.

De soldaat wendde zich weer tot Kyra. “Ik heb werk te doen!” beet hij haar ongeduldig toe. “Dit is je geluksdag. Ren nu maar terug naar je vader en tel je zegeningen. Ik laat je leven. Oprotten nu!” Hij keerde haar spottend de rug toe en negeerde haar, alsof ze ongevaarlijk was. Hij hief zijn bijl weer, deed een stap naar voren, en stond op het punt de draak in zijn keel te raken.

Kyra werd overspoeld door woede. “Ik waarschuw niet nog een keer!” riep ze uit. Haar stem was lager deze keer, en verraste zelfs haar.

Ze spande haar boog verder, en de soldaat keek haar aan. Deze keer glimlachte hij niet meer, alsof hij besefte dat ze het meende. Kyra zag dat hij over haar schouder keek, alsof hij iets achter haar zag. Toen zag ze ineens iets bewegen vanuit haar ooghoeken, maar het was al te laat.

Kyra voelde dat ze een klap kreeg. Ze vloog opzij en liet haar boog vallen, en haar pijl schoot onschuldig de lucht in terwijl er een zwaar lichaam op haar landde en haar tegen de grond werkte. Ze belandde in de sneeuw, en de lucht werd uit haar longen geperst.

Gedesoriënteerd werkte Kyra zich een weg naar de oppervlakte en zag dat er een soldaat op haar zat, die haar tegen de grond gedrukt hield. Ze zag vier mannen van de Heer over haar heen gebogen staan, en ze besefte ineens dat zij zich in de bossen hadden verborgen. Wat stom van haar, om te denken dat die soldaat alleen was. Deze mannen waren er natuurlijk al de hele tijd geweest. Dat was natuurlijk waarom hij zo brutaal was geweest, zelfs met een boog op hem gericht.

Twee van de mannen sleurden haar hardhandig overeind, terwijl de andere twee dichterbij kwamen. Het waren wreed uitziende mannen met lompe gezichten, ongeschoren, bloeddorstig. Een van hen begon zijn riem los te maken. “Een meisje met een kleine boog, hè?” vroeg hij spottend.

“Je had in je vaders fort moeten blijven,” zei een ander.

Hij had nauwelijks zijn zin afgemaakt toen er een grommend geluid klonk en Leo door de sneeuw sprong en een van hen tegen de grond werkte.

Eén van de anderen schopte Leo, maar Leo beet hem in zijn enkel, waardoor hij viel. Leo ging over en weer tussen de twee soldaten, grommend en bijtend terwijl ze hem van zich af trachtten te houden.

De andere twee soldaten bleven Kyra echter in de gaten houden, en nu Leo zijn klauwen vol had, voelde ze een golf van paniek. Vreemd genoeg voelde ze, ondanks haar omstandigheden, geen paniek voor zichzelf, maar voor de draak. Vanuit haar ooghoek zag ze de eerste soldaat weer op het beest af lopen, zijn bijl hoog gegeven, en ze wist dat het binnen enkele seconden gedood zou worden.

Kyra reageerde instinctief. Terwijl één van de soldaten eventjes zijn greep op haar arm verslapte, afgeleid door Leo, reikte ze naar achteren, haalde haar staf tevoorschijn, en bracht hem met de snelheid van het licht neer. Ze raakte één van hen perfect op het drukpunt bij zijn slaap.

Toen trok ze de staf terug, liet haar handen helemaal naar boven glijden, en gaf de andere soldaat een stoot tegen de brug van zijn neus. Hij gilde het uit terwijl het bloed over zijn gezicht stroomde, en liet zich op zijn knieën vallen.

Kyra wist dat dit haar kans was om deze twee mannen af te maken. Ze waren nu kwetsbaar, en Leo had de andere twee onder controle.

Maar haar hart was nog steeds bij de draak—het was het enige waar ze aan kon denken—en ze wist dat er geen tijd was. Dus ze rende naar haar boog toe, pakte hem op, legde er een pijl in, en met nauwelijks tijd om na te denken, laat staan om goed te mikken, bereidde ze zich voor om te vuren. Ze wist dat ze maar één schot had, en het moest goed zijn. Het zou het eerste schot zijn dat ze ooit in een echte strijd zou nemen, in het donker, in de verblindende sneeuw, tussen bomen door, met een doelwit op twintig meter afstand. Het zou het eerste schot zijn waar haar leven van af hing.

Kyra riep al haar training op, al haar lange dagen en nachten van oefenen, alles dat ze in zich had, en dwong zichzelf om zich te concentreren. Ze dwong zichzelf om één te worden met haar wapen.

Kyra trok terug en liet los, en de tijd vertraagde terwijl ze de pijl zag vliegen, onzeker of ze haar doelwit zou raken. Er waren teveel variabelen in het spel, van een windvlaag en de zwaaiende takken tot haar bevroren handen en de bewegingen van de soldaat.

Kyra hoorde het bevredigende geluid van de pijl die zijn doelwit vond, en ze hoorde de soldaat het uitschreeuwen. Ze zag zijn gezicht in het maanlicht, vertrokken van de pijn, en keek toe hoe hij de bijl liet vallen en dood in elkaar zakte.

De draak keek naar Kyra, en hun blikken ontmoetten elkaar. Zijn enorme gele ogen, gloeiend in het donker, leken te erkennen wat ze zojuist had gedaan, en op dat moment voelde ze dat de draak wist dat ze hem had gered, en dat ze een band voor het leven hadden.

Kyra stond daar, en kon nauwelijks geloven wat ze zojuist had gedaan. Had ze echt een man gedood? En niet zomaar een man—een man van de Heer. Ze had de heilige wet van Escalon gebroken. Het was een onomkeerbare daad—een daad die een oorlog zou ontketenen en al haar mensen in gevaar zou brengen. Wat had ze gedaan?

Maar toch had ze geen spijt, geen twijfels over wat ze had gedaan. Ze had het gevoel alsof ze haar lotsbestemming was binnengestapt.

Een brandende pijn in haar kaak deed haar opschrikken, terwijl Kyra dikke, eeltige knokkels tegen haar huid voelde beuken. Haar wereld begon te draaien terwijl ze struikelde en op handen en knieën in de sneeuw viel. Voor ze tot zichzelf kon komen voelde ze hoe ze in haar ribben werd geschopt, en toen hoe een tweede soldaat haar tackelde en haar met haar gezicht naar beneden in de sneeuw drukte.

Kyra snakte naar adem terwijl een soldaat haar overeind trok. Ze stond tegenover de twee mannen die ze had laten leven. Leo gromde, maar hij worstelde nog steeds met de andere twee. Eén soldaat bloedde uit zijn neus, de ander uit zijn slaap, en Kyra besefte dat ze hen had moeten doden toen ze de kans had gehad. Ze worstelde met al haar kracht om los te breken, maar het haalde niets uit. Ze zag de dodelijke dreiging in hun ogen.

Eén van hen wierp een blik op zijn dode commandant, en ging toen dicht bij haar staan.

“Gefeliciteerd,” siste hij. “Tegen de ochtend zullen je fort en je mensen met de grond gelijk gemaakt worden.”

Hij gaf haar een klap, en haar gezicht brandde van de pijn terwijl ze achteruit struikelde.

De andere soldaat greep haar stevig vast en zette zijn dolk tegen haar keel, terwijl de ander naar zijn riem greep.

“We zullen je een herinnering meegeven voor je sterft,” zei hij. “Het zal de laatste herinnering van je korte leven zijn.”

Kyra hoorde gejank, en toen ze over haar schouder keek zag ze één van de soldaten Leo neerstelen. Ze kromp ineen, alsof ze zelf was neergestoken, maar Leo draaide onbevreesd zijn kop om en liet zijn handen in de pols van de soldaat zinken.

Kyra voelde het mes tegen haar keel, en ze wist dat ze er alleen voor stond. Maar ze was niet bang. Ze voelde zich bevrijd. Ze voelde haar woede, haar verlangen haar wraak tegen deze mannen, in zich opwellen. In deze man had ze het perfecte doelwit gevonden. Ze zou dan misschien ten onder gaan, maar niet zonder gevecht.

Ze wachtte tot het laatste moment terwijl de soldaat dichterbij kwam en haar bij haar kleren vastpakte—toen plantte ze één voet stevig in de grond, en gebruikte haar lenigheid om recht omhoog te trappen.

Kyra’s voet raakte de man met een enorme kracht tussen zijn benen, en terwijl ze toekeek hoe hij schreeuwend van de pijn op zijn knieën viel, wist ze dat het de perfecte schop was. Op hetzelfde moment wist Leo zijn aanvallers af te schudden, en hij besprong de man die ze had geschopt, waarna hij zijn tanden in zijn keel liet zinken.

Ze draaide zich om naar de andere soldaat, de laatste die nog overeind stond. Hij trok zijn zwaard. Kyra raapte haar staf op uit de sneeuw—en hij lachte.

“Een staf tegen een zwaard,” spotte hij. “Je kunt maar beter nu opgeven—dan is je dood niet zo pijnlijk.”

Hij viel aan en haalde naar haar uit, en op dat moment nam Kyra’s instinct over; ze beeldde zich in dat ze weer op het trainingsveld was. Terwijl hij bleef uithalen, ontweek ze hem, en gebruikte ze haar snelheid in haar voordeel. De soldaat was groot en sterk en hij had een zwaar zwaard—en zij was licht en onbezwaard. Toen hij met een bijzonder heftige aanval kwam, bedoeld om haar in tweeën te hakken, stapte ze opzij, waardoor hij een beetje uit balans raakte; ze zwaaide rond met haar staf en raakte hem op zijn pols. Hij liet zijn zwaard in de sneeuw vallen.

Hij keek haar even geschokt aan, en voel haar toen met zijn blote handen aan om haar te tackelen. Kyra wachtte, en op het laatste moment dook ze naar beneden terwijl ze het uiteinde van haar staf recht omhoog bracht, tegen zijn kin. De klap deed hem op zijn rug belandden, en hij bleef onbeweeglijk liggen. Leo besprong hem en beet hem in zijn keel, om zich ervan te verzekeren dat hij dood was.

Kyra, in de veronderstelling dat al haar aanvallers door waren, hoorde ineens beweging achter zich. Ze draaide zich om en zag één van de twee soldaten die Leo had aangevallen weer overeind krabbelen en naar zijn paard strompelen, en een zwaard uit zijn zadeltas halen. De soldaat rende naar Leo toe, die zijn tanden nog steeds in de nek van de andere soldaat begraven had.

Kyra’s hart ging hevig tekeer; ze was te ver weg om hem op tijd te bereiken.

“LEO!” riep ze uit.

Maar Leo, die te druk was met grommen, had niets door.

Kyra wist dat ze drastische maatregelen moest nemen, of Leo zou voor haar ogen gedood worden. Haar boog lag nog in de sneeuw, te ver weg.

Ze dacht snel na. Ze tilde haar staf op en brak hem over haar knie in tweeën. Ze nam een helft, het uiteinde puntig, mikte, en wierp hem als een speer.

Hij vloog door de lucht en ze bad dat hij zijn doelwit zou vinden.

Kyra slaakte een zucht van opluchting toen ze zag hoe hij zich door de keel van de soldaat boorde, vlak voordat hij Leo bereikte. De man struikelde en viel voor Leo’s voeten, dood.

Kyra stond daar in de stilte, hijgend, en bekeek het bloedbad. De vijf mannen van de Heer lagen uitgestrekt in de sneeuw, die rood kleurde van hun bloed, en ze kon nauwelijks geloven wat ze had gedaan. Maar ineens zag ze iets bewegen vanuit haar ooghoek. Ze draaide zich om en zag de schildknaap naar zijn paard rennen.

“Wacht!” riep Kyra uit.

Ze wist dat ze hem moest stoppen. Als hij de Heer Gouverneur zou vertellen wat er was gebeurd, zouden ze weten dat zij het had gedaan, en dan zouden haar vader en haar mensen gedood worden.

Kyra pakte haar boog op, mikte, en wachtte tot ze een goed schot had. De jongen brak de open plek op, en terwijl de maan door de wolken heen scheen, zag ze haar kans schoon.

Maar ze kon niet vuren. De jongen had tenslotte niets gedaan, en ze kon gewoon geen onschuldige jongen doden.

Kyra liet met trillende handen haar boog zakken en keek toe hoe hij wegreed. Ze werd overspoeld door misselijkheid, en wist dat dit haar doodstraf betekende. Hier zou oorlog van komen.

Nu de schildknaap op de vlucht was, had Kyra niet veel tijd meer. Ze moest terug door het woud, naar haar vaders fort, en haar mensen waarschuwen. Ze hadden tijd nodig om zich voor te bereiden op een oorlog, om het fort te verzegelen—of te vluchten. Ze werd overspoeld door schuld en plichtsbesef.

Maar Kyra kon nergens heen. Ze bleef staan en keek gebiologeerd toe terwijl de draak met zijn goede vleugel klapperde en haar aanstaarde. Ze had het gevoel dat ze bij hem moest blijven.

Kyra liep door de sneeuw naar de kolkende rivier, tot de vlak voor de draak stond. Hij tilde zijn nek een stukje op en keek haar aan met een ondoorgrondelijke uitdrukking. Kyra zag iets van dankbaarheid in zijn ogen—maar ook woede. Ze begreep het niet.

Kyra kwam nog dichterbij, tot ze maar een meter bij het dier vandaan stond. Haar adem stokte in haar keel. Ze kon nauwelijks geloven dat ze zo dicht bij zo’n fantastisch wezen stond. Ze wist hoe gevaarlijk het was, en dat deze draak haar kon doden als hij dat wilde.

Kyra tilde langzaam haar hand op, en strekte haar arm uit terwijl haar hart bonsde van angst. Langzaam raakte ze de schubben aan. De huid was zo ruw, zo dik, zo primordiaal—het was alsof ze het begin der tijden aanraakte. Haar hand trilde terwijl haar vingertoppen de draak streelden, en het kwam niet door de kou.

Zijn aanwezigheid hier was een mysterie, en haar gedachten werden overspoeld door een miljoen vragen.

“Wat heeft je pijn gedaan?” vroeg Kyra, terwijl ze zijn schubben streelde. “Wat doe je hier aan deze kant van de wereld?”

Er klonk een diep grommend geluid uit zijn keel, en Kyra trok angstig haar hand terug. Ze kon dit beest niet peilen, en hoewel ze net zijn leven had gered, had Kyra ineens het gevoel dat het een erg slecht idee was om er zo dicht bij te zijn.

De draak keek naar haar op en hief langzaam een scherpe klauw, tot hij Kyra’s keel aanraakte. Kyra stond daar, verstijfd, doodsbang, en vroeg zich af of hij haar keel zou doorsnijden.

Er glom iets in zijn ogen, en hij leek van gedachten te veranderen. Hij trok zijn klauw terug, maar haalde toen, tot haar verassing, uit.

Kyra voelde een brandende pijn in haar gezicht en schreeuwde het uit terwijl de klauw bloed deed verschijnen. Het was maar een kras, maar het was genoeg, wist Kyra, om een litteken achter te laten.

Kyra raakte de wond aan, zag het bloed op haar handen, en voelde zich verward en verraden. Ze keek de draak in zijn gloeiende gele ogen, die gevuld waren met opstandigheid, en ze begreep er niets van. Haatte hij haar? Had ze een fout begaan door zijn leven te redden? Waarom had hij haar alleen maar bekrast als hij haar had kunnen doden?

“Wie ben je?” vroeg ze zachtjes.

Ze hoorde een stem, een eeuwenoude stem, in haar hoofd:

Theos.

Ze schrok. Ze wist zeker dat het de stem van de draak was.

Kyra wachtte, hopend dat hij haar meer zou vertellen—maar toen, plotseling, zonder waarschuwing, begon Theos te krijsen, en probeerde bij haar vandaan te komen. Hij begon wild te spartelen en probeerde wanhopig om op te stijgen.

Kyra begreep niet waarom.

“Wacht!” riep Kyra uit. “Je bent gewond! Laat me je helpen!”

Het deed haar pijn om hem zo te zien spartelen. Het bloed droop uit zijn wond, en hij was niet in staat om zijn gewonde vleugel te gebruiken. Hij was zo groot dat zijn gespartel de sneeuw deed opwaaien en de grond deed trillen, en de stilte van de nacht werd verstoord. Hij bleef proberen om op te stijgen, maar het lukte niet.

“Waar wil je heen?” riep Kyra uit.

Theos spartelde en deze keer rolde hij van de steile sneeuwbank naar beneden. Hij kon zichzelf niet meer tegenhouden en rolde recht de kolkende stroming in.

Kyra keek hulpeloos toe terwijl de draak in het water viel.

“NEE!” schreeuwde ze, en ze rende naar voren.

Maar ze kon niets meer doen. De rivier voerde Theos krijsend mee, stroomafwaarts, tot hij uiteindelijk uit het zicht verdween.

Kyra keek hem na, en voelde haar hart breken. Ze had alles opgeofferd, haar leven, het lot van haar mensen, om dit wezen te redden—en nu was hij weg. Waar was het allemaal goed voor geweest? Was het zelfs maar echt gebeurd?

Kyra zag de vijf dode mannen die nog steeds in de sneeuw lagen, zag een gewonde Leo naast zich liggen, voelde de pijn in haar wang, zag het bloed—en wist dat het allemaal echt was. Ze had een ontmoeting met een draak overleefd. Ze had vijf mannen van de Heer gedood.