Kitabı oku: «De Opkomst Van De Draken», sayfa 7

Yazı tipi:

Terwijl de commandant hem aanstaarde was Alec, ondanks zijn gespeelde zelfverzekerdheid, doodsbang van binnen. Hij wist dat hij een groot risico nam: hij kon hiervoor gevangen genomen worden, of gedood.

De commandant staarde hem aan voor wat aanvoelde als een eeuwigheid, terwijl het hele dorp gespannen toe keek. Eindelijk knikte hij naar zijn mannen.

“Laat de kreupele,” beval hij. “Neem de jongen mee.”

De soldaten lieten Ashton los en gaven hem een duw, en voor hij wist wat er gebeurde voelde Alec hoe hij werd mee gesleurd. Het gebeurde allemaal zo snel, het was onwerkelijk.

“NEE!” riep Alecs moeder uit.

Hij zag haar huilen terwijl hij voelde hoe hij werd meegesleurd en hardhandig de ijzeren wagen in werd gegooid.

“Nee!” riep Ashton uit. “Laat mijn broer met rust! Neem mij!”

Maar er werd niet meer geluisterd. Alec werd de wagen in geduwd, die stonk naar zweet en angst. Hij struikelde over de andere jongens, die hem hardhandig wegduwden, en de ijzeren deur werd met een klap achter hem dichtgeslagen. Alec was opgelucht dat hij het leven van zijn broer had gered, en zijn opluchting was groter dan zijn angst. Hij had zijn leven opgegeven voor dat van zijn broer—en het maakte hem niet uit wat er nu zou gebeuren.

Terwijl hij op de grond ging zitten en tegen de ijzeren spijlen aan leunde, voelde hij hoe de wagen al in beweging kwam. Hij wist dat hij dit waarschijnlijk niet zou overleven. Hij zag de boze ogen van de andere jongens die hem in de duisternis aanstaarden. Hij wist dat er een miljoen manieren waren waarop hij kon sterven tijdens deze reis. Hij vroeg zich af hoe hij aan zijn einde zou komen. Zou hij worden verzwolgen door De Vlammen? Door een jongen worden neergestoken? Door een trol worden opgegeten?

Of zou het minst waarschijnlijke van alles gebeuren: zou hij dit op de één of andere manier, tegen alle verwachtingen in, overleven?

HOOFDSTUK NEGEN

Kyra liep door de verblindende sneeuw terwijl Leo tegen haar been aanleunde. Het gevoel van zijn lichaam was het enige dat haar gegrond hield in de zee van wit. De sneeuw sloeg in haar gezicht, en ze kon nauwelijks verder dan een paar meter voor zich uitkijken. Het enige licht was dat van de bloedrode maan, die de wolken in een griezelige gloed hulde. De kou drong door tot op haar botten. Ze was pas een paar uur van huis, maar ze miste nu al de warmte van haar vaders fort. Ze wilde niets liever dan nu bij het haardvuur zitten op een stapel vachten, met een beker gesmolten chocolade in haar handen, verdwaald in een boek.

Kyra zette de gedachte uit haar hoofd en versnelde vastberaden haar pas. Ze zou geen genoegen nemen met het leven dat haar vader voor haar in gedachten had. Ze zou niet trouwen met een man die ze niet kende, waar ze niet van hield, en al helemaal niet vanwege Pandesia. Ze zou zich niet laten dwingen haar dromen op te geven. Ze zou liever hier sterven, in de sneeuw en de kou, dan een leven leiden dat andere mensen voor haar hadden bepaald.

Kyra liep verder door de zwarte nacht. De sneeuw kwam inmiddels tot aan haar knieën. Dit was het ergste weer dat ze ooit had meegemaakt. Het voelde onwerkelijk. Ze kon een speciale energie in de lucht voelen op deze nacht, waarvan men zei dat de doden de aarde deelden met de levenden, wanneer anderen vreesden om hun huizen te verlaten, wanneer dorpelingen hun ramen en deuren barricadeerden. De lucht voelde zwaar, en het kwam niet alleen door de sneeuw: ze kon de geesten om zich heen voelen. Het voelde alsof ze haar gadesloegen, alsof ze haar lotsbestemming tegemoet liep—of haar dood.

Kyra bereikte de top van een heuvel en ving een glimp van de horizon op. Voor het eerst sinds ze was vertrokken werd ze gevuld met hoop. Daar, in de verte, lagen De Vlammen, die ondanks de storm de hemel deden oplichten. Ze trokken haar als een magneet aan in de zwarte nacht. Het was een plek waar ze al haar hele leven over had nagedacht, een plek waar ze van haar vader nooit heen had gemogen. Ze was verrast dat ze al zo ver was gekomen, en ze vroeg zich af of ze er onbewust heen was gelopen sinds haar vertrek.

Kyra stopte om op adem te komen, en nam het uitzicht in zich op. De Vlammen. De enorme muur van vuur die zich tachtig kilometer langs de oostelijke grens van Escalon uitstrekte, het enige dat haar land scheidde van het uitgestrekte Marda, het koninkrijk van de trollen. De plek waar haar vader en zijn vader voor hem trouw hadden gediend om hun thuisland te beschermen, de plek waar al haar vaders mannen, alle Bewaarders heen gingen om hun plicht te volbrengen.

Ze waren hoger en feller dan ze zich had voorgesteld—alles waar de mannen over hadden gesproken en meer—en ze vroeg zich af welke magische kracht ervoor zorgde dat ze dag en nacht konden branden, en of ze ooit zouden doven. Nu ze ze met eigen ogen zag, riepen ze alleen maar meer vragen bij haar op.

Kyra wist dat er duizenden mannen langs De Vlammen waren gestationeerd, allerlei soorten mannen. De professionals uit Volis, maar ook Pandesianen, slaven, dienstplichtigen en criminelen. Technisch gezien waren ze allemaal Bewaarders, hoewel geen van hen de vaardigheden van haar vaders mannen hadden, die De Vlammen al generaties lang hadden bewaakt. Aan de andere kant loerden duizenden trollen, wanhopig om er doorheen te breken. Het was een gevaarlijke plek. Een mystieke plek. Een plek voor de wanhopigen, de dapperen, en de onbevreesden.

Kyra moest het van dichtbij zien. Ze moest ook een schuilplek zien te vinden, haar handen warmen, en bepalen waar ze heen zou gaan.

Kyra daalde af door de sneeuw en gebruikte haar staf om zichzelf in balans te houden, terwijl Leo naast haar liep. Hoewel het nauwelijks een kilometer kon zijn geweest, voelde het alsof het er tien waren, en wat een wandeling van tien minuten had moeten zijn, kostte haar meer dan een uur. De sneeuwstorm werd steeds heviger, de kou steeds intenser. Ze keek achterom, maar Volis was allang uit het zicht verdwenen, verloren in de witte wereld. Ze had het toch te koud om terug te gaan.

Haar benen trilden en haar tenen werden gevoelloos. Kyra struikelde van de heuvel af en voelde een plotselinge hittegolf toen De Vlammen zich voor haar uit strekten. Het uitzicht was adembenemend. Ze lagen nu nauwelijks honderd meter voor haar. Het licht was zo fel dat de hele nacht werd opgelicht, alsof het dag was, en De Vlammen resen zo hoog, dat ze het einde niet kon zien als ze omhoog keek. De hitte was zo intens dat het haar zelfs vanaf hier verwarmde, en ze voelde langzaam haar gevoel weer terugkomen in haar lichaam. Het geknetter en gesis van het vuur was zo intens, dat het zelfs boven het huilen van de wind uit kwam.

Gebiologeerd kwam Kyra dichterbij. Ze voelde steeds meer warmte, alsof ze naar de zon toe liep. Ze voelde hoe ze opwarmde terwijl ze dichterbij kwam, hoe haar tenen en vingers begonnen te tintelen terwijl het gevoel langzaam terugkwam. Het was alsof ze voor een enorm haardvuur stond dat haar weer tot leven bracht. Het trok haar aan als een mot naar een vlam, en ze staarde als gehypnotiseerd naar dit wereldwonder, het grootste wonder van het land, het enige dat hen veilig hield—en het enige dat niemand begreep. De historici niet, de koningen niet, zelfs de tovenaars niet. Wanneer was het begonnen? Wat hield het in stand? Wanneer zou het eindigen?

Men zei dat de Wachters de antwoorden kenden. Maar zij zouden die natuurlijk nooit onthullen. Volgens de legende was het het Vuurzwaard, dat werd bewaakt in één van de twee torens—niemand wist in welke—dat De Vlammen in stand hield. De Torens, die werden bewaakt door een cult-achtige groep mannen, de Wachters, een eeuwenoude orde, deels mens, deels iets anders, waren beiden goed verborgen en bevonden zich aan weerszijden van Escalon: de ene op de verste westelijke kust, in Ur, en de andere in de zuidoostelijke hoek van Kos. De Wachters werden bijgestaan door de beste ridders uit het koninkrijk, om zo het Vuurzwaard verborgen te houden en De Vlammen brandend.

Haar vader had haar verteld dat de trollen die door De Vlammen waren heen gebroken hadden getracht om de torens te vinden en het Zwaard te stelen—maar zonder succes. De Wachters waren te goed in wat ze deden. Zelfs Pandesia, met al haar macht, waagde het niet om te proberen de Torens de bezetten. Ze wilden niet het risico lopen de Wachters kwaad te maken en De Vlammen te doen doven.

Kyra detecteerde beweging, en in de verte zag ze soldaten op patrouille. Ze droegen fakkels en liepen langs De Vlammen, hun zwaarden op hun heupen. Ze zeg elke vijftig meter een soldaat. Haar hart begon sneller te kloppen. Ze had het echt gehaald.

Kyra stond daar, en voelde zich meer levend dan ooit. Er kon nu van alles gebeuren, wist ze. Er kon ieder moment een trol door die vlammen barsten. Het vuur doodde natuurlijk de meesten van hen, maar sommigen, die gebruik maakten van schilden, slaagden erin om er doorheen te breken, in ieder geval lang genoeg om zoveel mogelijk soldaten af te maken als hij kon. Sommige trollen wisten zelfs langs de Bewaarders te glippen, en zij zwierven dan door de bossen en terroriseerden de dorpen. Ze herinnerde zich de keer dat één van haar vaders mannen de kop van een trol had meegenomen; ze zou het nooit meer vergeten.

Terwijl Kyra in De Vlammen staarde, dacht ze na over haar eigen lot. Wat zou er nu van haar terecht komen?

“Hee, wat doe jij hier?” klonk een stem.

Een soldaat, één van haar vaders mannen, had haar in het oog gekregen en liep naar haar toe.

Kyra wilde geen confrontatie. Ze was weer warm, en het was tijd om verder te gaan.

Ze floot naar Leo, en ze keerden zich om en vervolgden hun weg door de storm, richting het bos in de verte. Ze wist niet waar ze heen ging, maar ze was geïnspireerd door De Vlammen en wist dat haar lotsbestemming daar ergens lag, ook al kon ze hem dan nog niet zien.

*

Kyra strompelde door de nacht, koud tot op het bot. Ze was blij dat ze Leo bij zich had, maar begon zich af te vragen hoe lang ze nog door kon gaan. Ze had overal naar een schuilplaats gezocht, naar een plek waar ze even kon ontsnappen aan de bijtende wind en de sneeuw, en ondanks de risico’s merkte ze dat ze naar het Doornwoud werd toe getrokken, de enige plek in het zicht. De Vlammen lagen inmiddels ver achter haar, en hun gloed was niet langer zichtbaar aan de horizon. De bloedrode maan was al uren geleden opgeslokt door de wolken, waardoor ze geen hand voor ogen zag. Haar vingers en tenen waren weer gevoelloos, en haar situatie leek er allesbehalve beter op de worden. Ze begon zich af te vragen of het dwaas was geweest om haar fort te verlaten. Ze vroeg zich af of het haar vader iets kon schelen.

Kyra werd overspoeld door een verse golf van woede. Ze wist niet waar ze heen ging, maar ze was vastberaden om weg te komen van het leven dat in het fort op haar wachtte. Leo jankte, en Kyra keek op. Tot haar verassing zag ze dat ze het had gehaald: voor haar lag het Doornwoud.

Kyra pauzeerde even, ongerust. Ze wist hoe gevaarlijk het was—zelfs bij daglicht, zelfs in een groep. Het was roekeloos om hier alleen te komen, zeker ’s nachts, en al helemaal tijdens de Wintermaan, wanneer de geesten ronddwaalden. Ze wist dat er van alles kon gebeuren.

Een koude windvlaag blies sneeuw in haar nek, en het dreef Kyra naar voren, voorbij de eerste boom, het bos in.

Kyra voelde zich onmiddellijk opgelucht. De dikke takken beschutten haar tegen de wind, en het was hier stiller. De razende sneeuw dwarrelde hier zachtjes, de val gebroken door de dikke takken, en voor het eerst sinds ze was vertrokken, kon Kyra weer wat zien. Ze voelde zich al wat warmer worden.

Kyra maakte van de gelegenheid gebruik om de sneeuw van haar armen en schouders en haar af te vegen, en ook Leo schudde zichzelf uit. Ze reikte in haar zak en haalde een stuk gedroogd vlees voor hem tevoorschijn, dat hij gretig uit haar handen griste. Ze streelde zijn kop.

“Maak je geen zorgen, ik zal een schuilplaats voor ons vinden, mijn vriend,” zei ze.

Kyra vervolgde haar weg door het woud. Ze besefte dat ze hier de nacht zou moeten doorbrengen om de storm uit te zitten, en haar reis de volgende ochtend zou moeten vervolgen. Ze zocht naar een rots, of een holle boom, of een grot—wat dan ook—maar vond niets.

Kyra liep steeds dieper het woud in, de sneeuw tot aan haar knieën; terwijl ze liep, hoorde ze vreemde dierengeluiden om zich heen. Ze hoorde een diep spinnend geluid naast zich, en ze draaide zich met een ruk om en tuurde door de dikke takken—maar het was te donker. Kyra haastte zich verder. Ze wilde liever niet nadenken over wat voor beesten hier op de loer lagen, en ze was niet in de stemming voor een confrontatie. Ze greep haar boog stevig vast, niet wetend of ze hem zelfs maar zou kunnen gebruiken, gezien hoe gevoelloos haar handen waren.

Kyra ging een lichte helling op, en toen ze de top bereikte, stopte ze. Terwijl het maanlicht even door een opening in de bomen scheen, had ze een uitzicht op wat er voor haar lag. Beneden haar lag een glinsterend meer met ijsblauwe wateren, transparant, en ze herkende het onmiddellijk: het Meer van Dromen. Haar vader had haar hier één keer mee naar toe genomen, toen ze nog klein was, en ze hadden een kaars aangestoken en hem op een waterlelie gezet, ter ere van haar moeder. Dit meer werd beschouwd als een heilige plek, een uitgestrekte spiegel die je glimp van het leven boven en het leven onder bood. Het was een mystieke plek, een plek waar je niet heen ging zonder een goede reden, een plek waar welgemeende wensen niet genegeerd konden worden.

Kyra voelde zich door het meer aangetrokken en begon er naartoe te komen. Ze slenterde van de steile heuvel af, tussen de bomen door, glijdend en glibberend door de sneeuw, tot ze de rand van het meer bereikte. Vreemd genoeg was de kust, die bestond uit een fijn, wit zand, vrij van sneeuw. Het was magisch.

Kyra knielde bij de rand van het water, rillend van de kou, en keek naar beneden. Ze zag haar weerspiegeling in het maanlicht, haar blonde haar dat langs haar wangen viel, haar lichtgrijze ogen, haar hoge jukbeenderen, haar delicate features. En ze zag, tot haar verassing, een blik van opstandigheid. De ogen van een krijger.

Terwijl ze naar haar weerspiegeling keek, herinnerde ze zich haar vaders woorden: een welgemeend gebed bij het Meer van Dromen kan niet worden geweigerd.

Kyra, die zich op een kruising in haar leven bevond, had meer dan ooit behoefte aan advies. Ze wist niet wat ze moest doen, of waar ze heen moest. Ze sloot haar ogen en bad.

God, ik weet niet wie u bent. Maar ik vraag om uw hulp. Geef me iets, en ik zal terugdoen wat u maar wilt. Laat me zien welk pad ik moet nemen. Geef me een leven van eer en moed. Laat me een grote krijger worden, die aan niemands genade is overgeleverd. Geef me de vrijheid om te doen wat ik wil—niet wat iemand anders voor mij zou kiezen.

Kyra knielde daar, gevoelloos door de kou, ten einde raad. Ze verloor alle besef van tijd en plaats.

Kyra had geen idee hoeveel tijd er was verstreken toen ze haar ogen opende. Ze voelde zich op de één of andere manier anders, alsof ze een soort innerlijke rust had gevonden. Ze keek weer naar het meer, en wat ze toen zag deed haar adem in haar keel stokken.

Dit keer was het niet haar eigen weerspiegeling die naar haar terug staarde—maar de weerspiegeling van een draak. Hij had intense, felgele ogen en eeuwenoude, rode schubben. Ze voelde haar bloed koud worden terwijl hij zijn mond opende en naar haar brulde.

Kyra sprong geschrokken overeind, in de veronderstelling dat er een draak achter haar stond. Ze keek om zich heen, maar zag niets.

Er was niemand behalve zij en Leo, die zachtjes jankte.

Kyra draaide zich om en keek weer naar het meer. Deze keer zag ze alleen haar eigen gezicht terugkijken.

Haar hart ging hevig tekeer. Was het gezichtsbedrog geweest? Haar eigen verbeelding? Natuurlijk, dat kon niet anders—er waren al duizend jaar geen draken gesignaleerd in Escalon. Begon ze soms gek te worden? Wat kon dit allemaal betekenen?

Kyra kromp in elkaar terwijl ze ineens een afschuwelijk geluid uit het woud hoorde komen. Het klonk als een soort gehuil, of een gekakel. Leo hoorde het ook, en hij gromde terwijl de haren op zijn rug recht overeind gingen staan. Kyra tuurde door de bomen en zag in de verte een vage gloed van achter de boomgrens schijnen. Het was alsof er daar ergens een vuur brandde—maar er was geen vuur. Alleen een spookachtige witte gloed.

Kyra voelde de haren in haar nek overeind staan. Het was alsof ze door een andere wereld werd geroepen. Alsof ze een portaal naar een andere wereld had geopend. Haar hele wezen schreeuwde naar haar dat ze moest rennen, maar ze was gebiologeerd, en ze stond op, en begon in de richting van het licht te lopen.

Kyra liep verder met Leo aan haar zijde, en de gloed werd steeds feller terwijl ze zich een weg door de bomen baande. Eindelijk bereikte ze de richel, en ze hielt abrupt halt. Voor haar, op een kleine open plek, zag ze iets dat ze nooit had kunnen verwachten—iets dat ze nooit meer zou vergeten.

Een oude vrouw met een gezicht witter dan de sneeuw, grotesk, bedekt met wratten en littekens, staarde neer op wat leek op een vuur. Maar het vuur brandde fel wit, en er lag geen hout. Ze keek naar Kyra op met ijsblauwe ogen, ogen zonder wit, zonder pupillen. Het was het meest angstaanjagende dat Kyra ooit had gezien, en haar hart sloeg een slag over. Alles in haar schreeuwde dat ze zich moest omdraaien en wegrennen, maar ze kon zichzelf niet helpen: ze deed een stap naar voren.

“De Wintermaan,” sprak de oude vrouw. Haar stem was onnatuurlijk diep. “Wanneer de doden niet echt leven en de levenden niet echt dood zijn.”

“En wat bent u?” vroeg Kyra, die nog een stap naar haar toe deed.

De vrouw kakelde, en het afschuwelijke geluid deed een rilling over haar ruggengraat lopen. Naast haar begon Leo te grommen.

“De vraag is,” zei de vrouw, “wat ben jij?”

Kyra fronste.

“Ik leef,” zei ze.

“Is dat zo? In mijn ogen ben je nog meer dood dan ik.”

Kyra vroeg zich af wat ze bedoelde, en ze voelde dat het een berisping was, voor het feit dat ze niet haar eigen hart volgde.

“Wat is het dat je zoekt, dappere krijger?” vroeg de vrouw.

Kyra’s hart begon sneller te kloppen, en ze voelden zich bemoedigd.

“Ik wil een groter leven,” zei ze. “Ik wil een krijger zijn. Net als mijn vader.”

De oude vrouw keek weer neer in het licht, en Kyra was opgelucht dat ze haar ogen even van haar had afgewend. Er viel een lange stilte.

De stilte leek eindeloos aan te houden, en Kyra voelde een golf van teleurstelling. Misschien zou de vrouw geen antwoord geven. Of misschien kon haar wens niet vervuld worden.

“Kunt u me helpen?” vroeg Kyra uiteindelijk. “Kunt u mijn lotsbestemming veranderen?”

De vrouw keek weer op, en haar ogen glommen intens.

“Je hebt een nacht uitgekozen waarop alles mogelijk is,” antwoordde ze langzaam. “Als je iets maar graag genoeg wilt, dan kun je het krijgen. De vraag is: wat ben je bereid ervoor op te offeren?”

Kyra dacht na over alle mogelijkheden.

“Ik zou er alles voor geven,” zei ze. “Alles.”

Er viel weer een lange stilte. Leo begon zachtjes te janken.

“We worden allemaal geboren met een lotsbestemming,” zei de oude vrouw uiteindelijk. “Maar we moeten die ook voor onszelf kiezen. Het lot en vrije wil, ze dansen, je hele leven lang. Er is een constante strijd tussen hen. Welke kant wint… wel, dat hangt er vanaf.”

“Hangt waarvan af?” vroeg Kyra.

“Je wilskracht. Hoe graag je iets wil—en hoe veel genade God voor je over heeft. En bovenal, wat je bereid bent er voor op te geven.”

“Ik zou alles opgeven,” zei Kyra, die een enorme kracht in zich voelde opwellen. “Ik zou alles opgeven om niet het leven te hoeven leiden dat anderen voor me hebben gekozen.”

In de lange stilte die volgde, staarde de vrouw met zoveel intensiteit in haar ogen, dat Kyra bijna moest wegkijken.

“Zweer het,” zei de oude vrouw. “Zweer op deze nacht dat je de prijs zult betalen.”

Kyra stapte plechtig naar voren. Haar hart bonsde, en ze voelde dat haar leven op het punt stond om te veranderen.

“Ik zweer het,” zei ze, en ze meende het meer dan wat dan ook.

De zekerheid in haar stem sneed door de lucht, en haar stem was gevuld met een autoriteit die zelfs haarzelf verraste.

De oude vrouw keek haar aan, en voor het eerst knikte ze. Haar blik veranderde in wat leek op een blik van respect.

“Je zult een krijger zijn—en meer,” verkondigde de vrouw luid. Ze strekte haar armen uit. “Je zult de grootste krijger van allemaal worden. Groter dan je vader. En bovenal zul je een grote leider worden. Je zult een enorme macht vergaren, groter dan je kunt dromen. Hele landen zullen tegen je opkijken.”

Kyra’s hart ging hevig tekeer terwijl ze de voorspelling van de vrouw aanhoorde. Ze sprak met zoveel zekerheid, dat het leek alsof het al gebeurd was.

“Maar je zult ook verleid worden door duisternis,” vervolgde de vrouw. “Er zal een grote strijd in je plaats vinden, van duisternis tegen licht. Als je jezelf kunt verslaan, is de wereld van jou.”

Kyra stond daar en kon het nauwelijks geloven. Hoe was het mogelijk? Ze had zeker de verkeerde persoon voor zich. Niemand had haar ooit vertelt dat ze belangrijk zou zijn, dat ze speciaal was. Het leek haar allemaal zo onbereikbaar.

“Hoe?” vroeg Kyra. “Hoe is dat mogelijk? Ik ben maar een meisje.”

De vrouw glimlachte. Het was een afschuwelijke, kwaadaardige glimlach die Kyra de rest van haar leven bij zou blijven. Ze kwam dichterbij, zo dichtbij dat Kyra begon te trillen van angst.

“Soms,” grijnsde de oude vrouw, “wacht je lot net om de hoek, met je volgende ademtocht.”

Ineens was er een lichtflits, en Kyra hield haar armen voor haar ogen terwijl Leo gromde en op de oude vrouw af dook.

Toen Kyra haar ogen opende, was het licht verdwenen. De oude vrouw was weg. De open plek in het bos was verlaten en duister.

Kyra keek verbijsterd om zich heen. Had ze zich alles ingebeeld?

Plotseling, alsof haar gedachten werden beantwoord, klonk er een afschuwelijke, primordiale schreeuw. Het was alsof de hemel zelf het uitkrijste. Kyra stond als verstijfd, en ze dacht aan het meer. Aan haar weerspiegeling.

Hoewel ze er nog nooit één had gezien, wist ze gewoon dat het de schreeuw van een draak was. Dat hij op haar wachtte, net voorbij de open plek.

Kyra stond daar en probeerde te bevatten wat er zojuist was gebeurd, wat het allemaal kon betekenen. Bovenal probeerde ze het geluid te begrijpen. Het was een gebrul, een geluid zoals ze nog nooit had gehoord, alsof het de aarde was die geboren werd. Het joeg haar angst aan, maar het trok haar tegelijkertijd aan als een magneet. Het resoneerde in haar op een manier die ze niet begreep, en ze besefte dat het een geluid was dat ze al haar hele leven diep in haar hoofd had gehoord.

Kyra baande zich een weg door de bossen, Leo naast haar, tot haar knieën in de sneeuw. Takken sloegen in haar gezicht, maar het kon haar niet schelen. Ze voelde een onbedwingbare drang om het te bereiken. Want toen het weer schreeuwde, wist Kyra het zeker: het was een noodroep.

De draak, wist ze, was stervende—en hij had haar hulp nodig.