Kitabı oku: «Een Bewind Van Staal », sayfa 2
HOOFDSTUK TWEE
Godfrey hief met trillende handen zijn boog, leunde over de rand van de borstwering, en mikte. Hij wilde een doel kiezen en meteen vuren—maar het zicht deed hem verstijven. Hij zag een goedgetraind leger van duizenden McCloud soldaten over het landschap spoelen, richting de poorten van het Koninklijk Hof. Tientallen van hen renden naar voren met een ijzeren stormram, en beukten hem keer op keer tegen het ijzeren valhek aan. De muren trilden.
Godfrey verloor zijn balans terwijl hij vuurde, en de pijl zeilde onschuldig door de lucht. Hij greep een andere pijl en spande met een bonzend hart zijn boog. Hij wist zeker dat hij hier vandaag zou sterven. Hij leunde over de rand, maar voor hij kon vuren, werd zijn ijzeren helm met een luid gekletter geraakt door een steen.
Godfrey viel achterover, en zijn pijl schoot recht de lucht in. Hij rukte zijn helm af en wreef over zijn pijnlijke hoofd. Hij had nooit gedacht dat een steen zoveel pijn kon doen; het ijzer leek tot in zijn schedel door te trillen.
Godfrey vroeg zich af hoe hij in deze situatie terecht was gekomen. Goed, hij was heldhaftig geweest, en hij had geholpen door de hele stad op de komst van de McClouds te attenderen. Daardoor had hij kostbare tijd gewonnen. Hij had misschien zelfs wat levens gered. In ieder geval dat van zijn zus.
Maar nu was hij hier, met nog slechts een paar overgebleven soldaten, geen van hen Zilveren, geen van hen ridders, en nu moest hij deze geëvacueerde stad tegen een heel leger McCloud soldaten verdedigen. Dit soldatenleven was niets voor hem.
Er klonk een luide klap, en Godfrey wankelde op zijn benen terwijl het ijzeren valhek werd open geramd.
Er stroomden duizenden mannen door de open stadspoorten naar binnen, schreeuwend, belust op bloed. Terwijl hij op de borstwering zat, wist Godfrey dat het slechts een kwestie van tijd was tot ze hierboven zouden komen, tot hij zou moeten vechten tot zijn dood. Was dit wat het betekende om een soldaat te zijn? Was dit wat het betekende om dapper en onbevreesd te zijn? Om te sterven, zodat anderen konden leven? Nu hij de dood in de ogen keek, wist hij niet zo zeker meer of dit wel een goed idee was. Het was geweldig om een soldaat te zijn, om een held te zijn; maar leven was beter.
Terwijl Godfrey overwoog om te stoppen, om er vandoor te gaan en zich ergens te verstoppen, stormden ineens een aantal McClouds de borstweringen op. Godfrey zag hoe één van de andere soldaten werd neergestoken en kreunend op zijn knieën viel.
En toen gebeurde het. Ondanks zijn rationele denken, ondanks het feit dat hij geen soldaat wilde zijn, knapte er iets in hem. Iets dat hij niet kon controleren. Er was iets in Godfrey dat het niet kon verdragen om anderen te zien lijden. Voor zichzelf kon hij de moed niet opbrengen; maar als hij zag dat zijn medemens in de problemen zat, dan werd hij overvallen door een bepaalde roekeloosheid. Misschien zelfs wel een soort ridderschap.
Godfrey reageerde zonder na te denken. Hij greep een lange spies en stormde op de McClouds af die één voor één de borstwering op kwamen rennen. Hij schreeuwde en dreef het lange metalen mes door de borst van de eerste man heen. Godfrey bleef door rennen en gebruikte zijn gewicht om hen allemaal naar achteren te drijven.
Tot zijn eigen verbazing lukte het hem. Hij dreef de mannen terug de stenen wenteltrap op, weg van de borstweringen, en wist in zijn eentje te voorkomen dat de McClouds de borstweringen bestormden.
Godfrey liet stomverbaasd de spies vallen. Hij wist niet wat hem overkwam. Ook zijn medestrijders keken verbaasd, alsof ze niet hadden gedacht dat hij het in zich had.
Terwijl Godfrey zich afvroeg wat hij nu moest doen, werd die beslissing voor hem gemaakt. Hij zag iets bewegen vanuit zijn ooghoek. Hij draaide zich om en zag nog een tiental McClouds op hem afstormen, vanaf de andere kant van de borstweringen.
Voor Godfrey iets kon doen had de eerste soldaat hem al bereikt. Hij had een enorme strijdhamer en haalde uit naar Godfrey’s hoofd. Godfrey besefte dat de klap zijn schedel zou verpletteren.
Godfrey dook uit de weg—één van de weinige dingen waarvan hij wist dat hij er goed in was—en de hamer zwaaide over zijn hoofd heen. Godfrey bracht zijn schouder omlaag, viel de soldaat aan en tackelde hem.
Godfrey dreef hem terug, steeds verder naar achteren, naar de rand van de borstweringen. Ze vochten man tegen man en grepen naar elkaars keel. Deze man was sterk, maar dat was Godfrey ook; het was één van de weinige dingen waar hij in zijn leven mee gezegend was.
De twee vochten tot ze ineens allebei over de rand vielen.
Ze stortten door de lucht terwijl ze elkaar vastgrepen en vielen een goede vijf meter naar beneden. Godfrey draaide in de lucht, hopend dat de soldaat zijn val zou breken in plaats van andersom. Hij wist dat het gewicht van de man, en zijn wapenrusting, hem zou verpletteren.
Godfrey wist op het laatste moment te draaien, en de soldaat kreunde terwijl Godfreys gewicht hem verpletterde. Hij raakte bewusteloos.
Maar de val eiste ook van Godfrey zijn tol; hij stootte zijn hoofd, en terwijl hij van de man afrolde, deden alle botten in zijn lichaam pijn. Godfrey lag daar naast zijn vijand, en alles om hem heen begon te draaien. Het laatste dat hij zag toen hij opkeek was een leger van McClouds dat het Koninklijk Hof binnenstroomde.
*
Elden stond op het trainingsveld van de Krijgsmacht, samen met Conven en O’Connor, en keek naar de nieuwe rekruten die Thor voor hen had achtergelaten. Elden keek met een getraind oog toe hoe de jongens over het veld galoppeerden en hun best deden om over kuilen heen te springen en tegelijkertijd speren door hangende doelwitten te werpen. Sommige jongens haalden de sprongen niet, en vielen met hun paarden in de kuilen; anderen haalden de sprongen wel maar misten de doelwitten.
Elden schudde zijn hoofd en dacht terug aan hoe hij was toen hij net bij de Krijgsmacht was gekomen. Hij trachtte bemoediging te halen uit het feit dat de jongens de afgelopen dagen al flink vooruit waren gegaan. Maar de jongens waren nog altijd ver verwijderd van de geharde krijgers die ze moesten zijn voor hij hen bij de Krijgsmacht kon accepteren. Hij had de lat hoog gelegd, voornamelijk omdat hij de verantwoordelijkheid had om Thorgrin en de anderen trots te maken; ook Conven en O’Connor zouden niet met minder genoegen nemen.
“Heer, er is nieuws.”
Elden werd uit zijn gedachten opgeschrikt en zag één van de rekruten, Merek, de voormalige dief, met grote ogen op hem af rennen.
“Jongen, ik zei je niet te storen—”
“Maar heer, u begrijpt het niet! U moet—”
“Nee, JIJ begrijpt het niet,” zei Elden geïrriteerd. “Als de rekruten aan het trainen zijn, dan mag je niet—”
“KIJK!” schreeuwde Merek. Hij greep hem vast en wees.
Elden, die woedend was, stond op het punt om Merek bij zijn kraag te grijpen, toen hij uitkeek naar de horizon en verstijfde. Hij kon het niet bevatten. Daar, aan de horizon, resen grote zwarte rookpluimen de lucht in. Allemaal uit de richting van het Koninklijk Hof.
Elden knipperde met zijn ogen. Hij begreep het niet. Stond het Koninklijk Hof in lichterlaaie? Hoe?
Er rees geschreeuw op in de verte, het geschreeuw van een leger—en het geluid van een vallend valhek. Eldens hart zonk; de poorten van het Koninklijk Hof waren bestormd. Hij wist dat dat slechts één ding kon betekenen—er viel een professioneel leger binnen. Van alle dagen moest uitgerekend op Pelgrimage Dag het Koninklijk Hof aangevallen worden.
Conven en O’Connor kwamen in actie en schreeuwden naar de rekruten dat ze moeste stoppen waar ze mee bezig waren.
De rekruten haastten zich naar hen toe, en Elden stapte naar voren terwijl ze zwijgend in formatie gingen staan.
“Mannen,” bulderde Elden. “Het Koninklijk Hof is aangevallen!”
Er rees een verrast en opgewonden gemurmel op onder de jongens.
“Jullie behoren nog niet tot de Krijgsmacht, en jullie zijn zeker niet de Zilveren of geharde krijgers waarvan verwacht zou worden dat ze het opnemen tegen een professioneel leger. Die mannen die daar binnenvallen, hebben de intentie om te doden, en als je de confrontatie met hen aangaat, kan dat je dood worden. Conven, O’Connor en ik zijn verplicht om onze stad te beschermen, en we moeten nu vertrekken om te vechten. Ik verwacht niet dat jullie je bij ons aansluiten; sterker nog, ik zou het afraden. Maar als er jongens zijn die mee willen, kom dan nu naar voren. Weet dat je vandaag wellicht zal sterven op het slagveld.”
Er volgden een aantal momenten van stilte. Toen, ineens, stapte elke jongen naar voren, allemaal dapper, nobel. Eldens hart zwol van trots.
“Jullie zijn vandaag allemaal mannen geworden.”
Elden besteeg zijn paard en de anderen volgden hem, luid schreeuwend, terwijl ze op het punt stonden om hun levens te riskeren.
*
Elden, Conven en O’Connor reden voorop, met honderden rekruten achter zich, en galoppeerden met getrokken wapens op het Koninklijk Hof af. Terwijl ze naderden zag Elden tot zijn schok enkele duizenden McCloud soldaten de poorten bestormen. Een goed-gecoördineerd leger dat duidelijk gebruik maakte van Pelgrimage Dag om het Koninklijk Hof te overvallen. Ze waren met tien tegen één in de minderheid.
Conven ging glimlachend voorop rijden.
“Precies het soort kansen waar ik van hou!” schreeuwde hij terwijl hij voor de anderen uit ging rijden. Conven hief zijn strijdbijl, en Elden keek met bewondering en bezorgdheid toe terwijl Conven roekeloos op de achterhoede van het McCloud leger afreed.
De McClouds hadden nauwelijks tijd om te reageren terwijl Conven zijn bijl neer bracht en twee man tegelijk uitschakelde. Hij reed het heetst van de strijd in, dook van zijn paard en tackelde drie soldaten, die van hun paarden afvielen.
Elden en de anderen zaten vlak achter hem. Ze botsten met de rest van de McClouds, die te traag waren om te reageren en geen aanval van achteren hadden verwacht. Elden hanteerde zijn zwaard met woede en behendigheid, en liet de rekruten van de Krijgsmacht zien hoe het moest. Hij gebruikte zijn kracht om de één na de ander uit te schakelen.
De strijd werd steeds heviger terwijl hun kleine strijdmacht de McClouds dwong om van richting te veranderen en zich te verdedigen. Alle rekruten van de Krijgsmacht reden onbevreesd de strijd in om de confrontatie met de McClouds aan te gaan. Elden zag de jongens vanuit zijn ooghoeken vechten, en was trots dat geen van hen ook maar een moment aarzelde. Ze vochten als echte mannen, honderd tegen één in de minderheid, en het kon hen niets schelen. De McClouds werden overrompeld, en vielen links en rechts.
Maar al spoedig keerde het tij. Het leeuwendeel van de McCloud mannen kwam versterking bieden, en de Krijgsmacht moest het opnemen tegen professionele soldaten. Een aantal rekruten gingen tegen de grond. Merek en Ario kregen een paar flinke klappen, maar wisten op hun paard blijven te zitten en vochten dapper terug. Maar toen werden ze geraakt door strijdvlegels, en vielen ze toch. O’Connor, die naast Merek reed, wist een aantal soldaten uit te schakelen met zijn pijl en boog—voor hij in zijn zij werd geraakt met een schild en ook tegen de grond ging. Elden, die omsingeld was, raakte uiteindelijk zijn element van verrassing kwijt, en hij incasseerde een flinke hamerklap tegen zijn ribben en een slag van een zwaard op zijn onderarm. Hij keerde en sloeg de mannen van hun paarden—maar er verschenen er nog vier. Conven, die op de grond lag, vocht wanhopig en haalde wild uit naar voorbij rennende paarden en mannen—tot hij uiteindelijk van achteren werd geraakt door een strijdhamer en voorover in de modder viel.
Er arriveerden tientallen McCloud versterkingen, die de poort achter zich lieten om de confrontatie aan te gaan. Elden zag steeds minder van zijn eigen mannen, en hij wist dat ze er spoedig geweest zouden zijn. Maar het kon hem niet schelen. Het Koninklijk Hof lag onder vuur, en hij zou zijn leven geven om het te verdedigen, om de jongens te verdedigen waar hij zo trots op was. Het maakte niet langer uit of het jongens of mannen waren—ze vergoten hun bloed naast hem, en vandaag, dood of levend, waren ze allemaal broeders.
*
Kendrick galoppeerde over de berg, gevolgd door duizend Zilveren, in de richting van de zwarte rook aan de horizon. Kendrick was kwaad op zichzelf. Hij wilde dat hij de poorten beter had beschermd. Hij had geen aanval verwacht op een dag als deze, en al helemaal niet van de McClouds, waarvan hij had gedacht dat ze wel gepacificeerd waren onder Gwens bewind. Hij zou hen laten boeten voor het binnenvallen van zijn stad, voor het feit dat ze misbruik maakten van deze heilige dag.
Hij en zijn broeders vielen aan, duizend man sterk. Ze lieten hun heilige pelgrimage voor wat het was, vastberaden om de McClouds te laten zien wat ze Zilveren konden, en om ze voor eens en altijd te laten boeten. Kendrick zwoer dat wanneer de tijd rijp was, er geen McCloud meer in leven zou zijn. Hun kant van de Hooglanden zou nooit meer opleven.
Terwijl Kendrick naderde spotte hij de rekruten van de Krijgsmacht, die dapper vochten. Hij zag Elden en O’Connor en Conven, allemaal zwaar in de minderheid, maar niet van plan om zich over te geven. Zijn hart zwol van trots. Maar ze zouden allemaal, kon hij zien, spoedig verslagen worden.
Kendrick gaf een schreeuw en spoorde zijn paard nog harder aan, terwijl ze in een laatste aanval naar voren barstten. Hij pakte een lange speer, en toen hij dichtbij genoeg kwam, wierp hij; één van de McCloud generaals wist zich net op tijd om te draaien om de speer door de lucht te zien zeilen en zijn borst te zien doorboren. De worp was sterk genoeg om zijn wapenrusting te penetreren.
De duizenden ridders achter Kendrick lieten een luide strijdkreet uit: de Zilveren waren gearriveerd.
De McClouds draaiden zich om en zagen hen, en voor het eerst verscheen er echte angst in hun ogen. Duizend glimmende Zilveren ridders, een perfecte eenheid, als een storm die van de berg af raasde. Het waren allemaal geharde killers, en ze hadden geen greintje aarzeling in hun ogen. De McClouds keerden verward hun paarden om de confrontatie met hen aan te gaan.
De Zilveren kwamen op hen af, Kendrick voorop. Hij trok zijn bijl tevoorschijn en zwaaide hem behendig in het rond, en enkele soldaten werden van hun paarden af geslagen; toen trok hij met zijn andere hand een zwaard, en reed hij het heetst van de strijd in. Hij stak enkele soldaten neer door hen in de kwetsbare punten in hun wapenrusting te raken.
De Zilveren reden dwars door de massa soldaten heen, als een golf van verwoesting. Dit was waar ze goed in waren. Geen van de Zilveren was echt in zijn element als hij zich niet in het heetst van de strijd bevond. Dat was wat het betekende om thuis te zijn voor een lid van de Zilveren. Ze hakten vol overgave in op de McCloud soldaten om hen heen, die amateurs waren vergeleken met hen. Geschreeuw rees op terwijl er McClouds aan alle kanten vielen.
Niemand kon de Zilveren stoppen. Ze waren te snel en te gestroomlijnd en te sterk en hun techniek was te goed. Ze vochten als een eenheid, waarvoor ze al van kleins af aan waren getraind. Hun vaardigheden joegen de McClouds angst aan. Zij waren slechts gewone soldaten vergeleken met deze goed getrainde ridders. Elden, Conven, O’Connor en de rest van de Krijgsmacht krabbelden overeind. Ze waren gewond, maar wierpen zich desondanks opnieuw de strijd in.
Binnen enkele momenten lagen er honderden McClouds dood op het slagveld. Degenen die overbleven werden overspoeld door paniek. Eén voor één begonnen ze te vluchten. De McClouds stroomden de stadspoorten uit en trachtten weg te komen van het Koninklijk Hof.
Kendrick was vastberaden om dat te voorkomen. Hij reed naar de stadspoorten toe, gevolgd door zijn mannen, en zorgde ervoor dat de McClouds de weg werd versperd. Het was een trechter effect, en de McClouds werden afgeslacht terwijl ze de flessenhals van de stadspoorten bereikten—dezelfde poorten die ze slechts enkele uren eerder hadden bestormd.
Kendrick vocht inmiddels met twee zwaarden tegelijk, en doodde mannen links en rechts. Hij wist dat spoedig alle McClouds dood zouden zijn, en het Koninklijk Hof weer van hen zou zijn. Terwijl hij zijn leven riskeerde om zijn grondgebied te redden, wist hij dat dit was wat het betekende om te leven.
HOOFDSTUK DRIE
Luanda’s handen trilden terwijl ze stapje voor stapje over de uitgestrekte brug liep. Bij elke stap voelde ze het einde van haar leven dichterbij komen. Ze voelde hoe ze de ene wereld voor de andere verliet. Ze was nog maar enkele stappen van de andere kant verwijderd, en ze had het gevoel alsof het haar laatste stappen op aarde zouden zijn.
Romulus stond op slechts enkele meters van haar af, en achter hem stonden een miljoen soldaten uit het Rijk. Hoog boven hen vloog een tiental krijsende draken, de meest woeste wezens die Luanda ooit had gezien. Ze sloegen wild met hun vleugels tegen het onzichtbare Schild aan. Luanda wist dat zodra ze de Ring zou verlaten, het Schild voorgoed uitgeschakeld zou worden.
Luanda keek uit naar haar lotsbestemming, naar de zekere dood die ze zou vinden in de handen van Romulus en zijn brute mannen. Maar deze keer kon het haar niets meer schelen. Iedereen waar ze van hield was haar toch al afgenomen. Haar echtgenoot, Bronson, de man van wie ze meer hield dan van wie dan ook, was dood—en het was allemaal Gwendolyns schuld. Alles was Gwendolyns schuld. Nu was het tijd voor wraak.
Luanda stopte vlak voor Romulus, en ze staarden elkaar door de onzichtbare muur aan. Hij was grotesk, twee keer zo breed als een man zou mogen zijn, één en al spieren. Zijn schouders waren zo gespierd dat zijn nek erin leek te verdwijnen. Zijn gezicht was één en al kaak, met grote zwarte ogen, als knikkers, en zijn hoofd was te groot voor zijn lichaam. Hij staarde haar aan als een draak die naar zijn prooi keek, en ze twijfelde er niet aan dat hij haar zou verscheuren zodra hij de kans kreeg.
Ze staarden elkaar aan in de gespannen stilte, en er verscheen een wrede glimlach op zijn gezicht. Maar er lag ook verbazing in zijn ogen.
“Ik had niet gedacht dat ik je ooit nog zou zien,” zei hij. Zijn stem klonk diep en grommend.
Luanda sloot haar ogen en trachtte Romulus te laten verdwijnen. Trachtte haar leven te laten verdwijnen.
Maar toen ze haar ogen opende was hij er nog.
“Mijn zus heeft me verraden,” antwoordde ze zachtjes. “En nu is het tijd dat ik haar verraad.”
Luanda sloot haar ogen en nam de laatste stap, de brug af.
Op dat moment rees er een donderend geluid achter haar op; de wervelende mist schoot vanaf de bodem van het Ravijn de lucht in, als een enorme golf, en viel net zo plotseling weer naar beneden. Het klonk alsof de aarde kreunde, en Luanda wist zeker dat het Schild was uitgeschakeld. Dat er nu niets meer tussen Romulus’ leger en de Ring in stond. En dat het Schild voorgoed gebroken was.
Romulus keek op haar neer terwijl Luanda dapper voor hem stond en hem uitdagend aankeek. Ze voelde angst, maar ze liet het niet zien. Ze gunde het Romulus niet. Ze wilde dat hij haar zou doden terwijl ze hem in zijn ogen keek. Dat zou haar tenminste iets van vrede bieden. Ze wilde dat het gewoon voorbij was.
Maar Romulus grijnsde breed, en hij bleef haar recht aanstaren. Hij keek niet naar de brug, zoals ze had verwacht.
“Je hebt wat je wilde,” zei ze. “Het Schild is uitgeschakeld. De Ring is van jou. Ga je me nu niet doden?”
Hij schudde zijn hoofd.
“Dit had ik niet van je verwacht,” zei hij uiteindelijk. “Wellicht laat ik je in leven. Misschien maak ik je zelfs tot mijn vrouw.”
Luanda walgde bij de gedachte; dit was niet de reactie die ze had gewild.
Ze spoog in zijn gezicht, hopend dat dat hem ertoe zou overhalen om haar te doden.
Romulus veegde zijn gezicht af met de achterkant van zijn hand, en Luanda zette zich schrap. Ze verwachtte dat hij haar zou slaan, net als eerst, dat hij haar kaak zou verbrijzelen—dat hij haar zou laten boeten. Maar in plaats daarvan deed hij een stap naar voren, greep naar bij haar haren, trok haar naar zich toe en kuste haar hard.
Ze voelde zijn lippen, grotesk, schraal. Ze bestonden puur uit spiermassa, net als een slang. Hij drukte haar tegen zich aan, steeds harder en harder, zo hard dat ze nauwelijks adem kon halen.
Eindelijk trok hij terug—en toen gaf hij haar een klap in haar gezicht, zo hard dat haar huid leek te branden.
Ze keek vol afschuw naar hem op. Ze begreep hem niet.
“Bind haar vast en hou haar bij me in de buurt,” beval hij. Hij had zijn zin nog maar nauwelijks afgemaakt of zijn mannen hadden haar armen al achter haar rug vastgebonden.
Romulus ogen werden groot van verrukking terwijl hij naar voren liep en zijn eerste stap op de brug zette.
Er was geen Schild meer om hem tegen te houden. Hij stond daar veilig en wel.
Romulus grijnsde breed en barstte in lachen uit. Het geluid galmde door het Ravijn.
“Het is van mij,” bulderde hij. “Allemaal van mij!”
Zijn stem echode keer op keer.
“Mannen,” voegde hij toe. “Aanvallen!”
Zijn troepen stormden langs hem heen, en hun geschreeuw werd beantwoord door de draken die boven het Ravijn vlogen. Ze zeilden door de wervelende mist, en hun gekrijs rees op naar de hemel, om de wereld te laten weten dat de Ring nooit meer hetzelfde zou zijn.