Kitabı oku: «Een Bewind Van Staal », sayfa 3

Yazı tipi:

HOOFDSTUK VIER

Alistair lag in Erecs armen op het dek van het enorme schip, dat zachtjes op de golven deinde. Ze keek gefascineerd op naar de miljoenen rode sterren die als een deken over de nachtelijke hemel lagen, glinsterend in de verte; het warme zeebriesje streelde haar, en maakte haar slaperig. Ze voelde zich tevreden. Nu ze hier was, samen met Erec, voelde ze vrede; hier, in dit deel van de wereld, op deze uitgestrekte oceaan, voelde het alsof alle problemen in de wereld niet meer bestonden. Ze waren uit elkaar gehouden door oneindig veel obstakels, en nu kwamen haar dromen eindelijk uit. Ze waren samen, en er zou niets meer tussen hen in komen. Ze waren onderweg naar zijn eilanden, naar zijn thuisland, en als ze daar zouden arriveren, zou ze met hem trouwen. Ze wilde niets liever.

Erec trok haar dicht naar zich toe, en ze kroop tegen hem aan terwijl ze opkeken naar de sterrenhemel en de zachte oceaanmist over hen heen spoelde. Ze voelde haar ogen zwaar worden.

Terwijl ze naar de open hemel keek, dacht ze aan hoe groot de wereld was; ze dacht aan haar broer, Thorgrin, en ze vroeg zich af waar hij nu was. Ze wist dat hij onderweg was om hun moeder te zien. Zou hij haar vinden? Wat voor vrouw zou ze zijn? Bestond ze wel echt?

Een deel van Alistair wilde met hem mee, zodat ze ook hun moeder kon ontmoeten; en een ander deel van haar miste de Ring, en wilde weer terug zijn op bekend terrein. Maar bovenal was ze opgewonden; opgewonden om samen met Erec een nieuw leven te beginnen, op een nieuwe plek, in een nieuw deel van de wereld. Ze wilde zijn mensen ontmoeten en zien hoe zijn thuisland eruit zag. Wie leefden er op de Zuidelijke Eilanden? vroeg ze zich af. Hoe waren zijn mensen? Zou zijn familie haar accepteren? Zouden ze haar verwelkomen, of zouden ze zich door haar bedreigd voelen? Zouden ze blij zijn dat ze zouden trouwen? Of hadden ze liever dat Erec met iemand van hun eigen volk trouwde?

Waar ze zich nog het meest zorgen om maakte, was wat ze van haar zouden denken zodra ze erachter kwamen wat voor krachten ze had. Wat zouden ze doen als ze erachter kwamen dat ze een Druïde was? Zouden ze haar als een freak zien, een buitenstaander, net als de rest?

“Vertel me weer over uw volk,” zei Alistair tegen Erec.

Hij keek haar aan, en keek toen weer op naar de hemel.

“Wat wilt u weten?”

“Vertel me over uw familie,” zei ze.

Erec dacht een tijdje zwijgend na. Toen sprak hij:

“Mijn vader is een geweldige man. Hij is al koning van ons volk sinds hij net zo oud was als ik nu ben. Zijn naderende dood zal ons eiland voorgoed veranderen.”

“En heeft u nog meer familie?”

Erec aarzelde, en knikte toen.

“Ja. Ik heb een zus… en een broer.” Hij aarzelde. “Mijn zus en ik, we hadden een hechte band toen we opgroeiden. Maar ik moet u waarschuwen, ze is erg territoriaal en snel jaloers. Ze vertrouwt buitenstaanders niet, en ze vindt het maar niets als er nieuwe mensen bij de familie komen. En mijn broer…” Erec dwaalde af.

Alistair bleef aandringen.

“Wat?”

“Een betere vechter zult u niet ontmoeten. Maar hij is mijn jongere broertje, en hij wilde altijd de strijd met me aan gaan. Ik beschouwde hem altijd als mijn broertje, en hij heeft mij altijd als een tegenstander beschouwd, als iemand die hem in de weg stond. Ik weet niet waarom. Zo is het gewoon. Ik wou dat we een betere band met elkaar hadden.”

Alistair keek hem verrast aan. Ze kon niet begrijpen hoe iemand niet van Erec kon houden.

“Is het nog steeds zo?” vroeg ze.

Erec haalde zijn schouders op.

“Ik heb ze niet meer gezien sinds ik een kind was. Dit is de eerste keer dat ik terugkeer naar mijn thuisland; er zijn bijna dertig zonnecycli voorbij gegaan. Ik weet niet wat ik moet verwachten. Ik ben nu een product van de Ring. Maar als mijn vader sterft… ik ben de oudste. Mijn mensen verwachten van me dat ik de troon overneem.”

Alistair zweeg even. Ze wilde niet opdringerig zijn.

“En wilt u dat?”

Erec haalde zijn schouders op.

“Het is niet iets waar ik naar verlang. Maar als mijn vader het wenst… dan kan ik geen nee zeggen.”

Alistair bekeek hem aandachtig.

“U houdt heel veel van hem.”

Erec knikte, en ze zag zijn ogen glinsteren in het licht van de sterren.

“Ik hoop alleen dat ons schip arriveert voor hij sterft.”

Alistair dacht na over zijn woorden.

“En uw moeder?” vroeg ze. “Zal ze mij mogen?”

Erec glimlachte breed.

“Als een dochter,” zei hij. “Want ze zal zien hoeveel ik om u geef.”

Ze kusten, en Alistair liet haar vingers in die van Erec glijden terwijl ze weer opkeek naar de sterrenhemel.

“Onthoud dit, mijn vrouwe. Ik hou van u. Van u boven alles. Dat is het enige dat ertoe doet. Mijn mensen zullen ons de mooiste bruiloft schenken die de Zuidelijke Eilanden ooit hebben meegemaakt; ze zullen overladen met festiviteiten. En ze zullen allemaal van u houden.”

Alistair hield Erecs hand stevig vast, en keek naar de sterren. Ze twijfelde niet aan zijn liefde voor haar, maar ze twijfelde aan zijn mensen, de mensen die hij zelf nauwelijks kende. Zouden ze haar echt omarmen, zoals hij dacht? Ze was er niet zo zeker van.

Ineens hoorde Alistair zware voetstappen. Ze keek om en zag een bemanningslid naar de reling lopen en een grote vis overboord gooien. Er klonk een zachte plons, gevolgd door gespetter, terwijl een andere vis omhoog sprong en de eerste vis opat.

Er rees een afschuwelijk geluid uit het water op, als een gekreun of een gehuil, gevolgd door meer geplons.

Alistair wierp een blik op de zeeman. Hij was een onsmakelijk figuur, ongeschoren, gekleed in vodden, en hij miste flink wat tanden. Hij leunde over de rand en grijnsde breed. Hij draaide zich om en keek haar recht aan, zijn gezicht grotesk in het licht van de sterren. Alistair kreeg een onbehaaglijk gevoel.

“Wat heb je overboord gegooid?” vroeg Erec.

“De maag van een simka vis,” antwoordde hij.

“Maar waarom?”

“Het is vergif,” antwoordde hij grijnzend. “Elke vis die het opeet sterft ter plekke.”

Alistair keek hem vol afschuw aan.

“Maar waarom zou je de vissen willen doden?”

De man grijnsde nog breder.

“Ik vind het leuk om ze te zien sterven. Ik vind het leuk om ze te horen schreeuwen, en ik vind het leuk om ze te zien drijven, met hun buik omhoog. Het is leuk.”

De man draaide zich om en liep langzaam terug naar de rest van de crew. Terwijl Alistair hem nakeek, voelde ze haar maag samentrekken.

“Wat is er?” vroeg Erec.

Alistair keek weg en schudde haar hoofd en probeerde het gevoel van zich af te schudden. Maar het ging niet weg; het was een afschuwelijk voorgevoel, en ze wist niet wat het betekende.

“Niets, mijn heer,” zei ze.

Ze nestelde zich weer in zijn armen en trachtte zichzelf te vertellen dat alles goed was. Maar diep van wist ze dat het tegenovergestelde waar was.

*

Erec werd wakker en voelde het schip langzaam op en neer deinen. Hij wist onmiddellijk dat er iets mis was. Het was de krijger in hem, het deel van hem dat hem altijd waarschuwde vlak voor er iets ergs gebeurde. Hij had altijd een zesde zintuig gehad, al sinds hij een jongen was.

Hij ging rechtop zitten, alert, en keek om zich heen. Hij draaide zich om en zag Alistair naast hem liggen, diep in slaap. Het was nog donker, en de boot deinde zachtjes op de golven, maar toch wist hij dat er iets mis was. Hij keek weer om zich heen, maar kon niets vreemds ontdekken.

Wat gevaar kon er hier, in de middle of nowhere, op de loer liggen, vroeg hij zich af? Was het slechts een droom?

Erec, die op zijn instinct vertrouwde, reikte naar beneden om zijn zwaard te pakken. Maar voor hij het heft raakte, voelde hij ineens hoe er een zwaar net over hem heen viel. Het was gemaakt van het zwaarste touw dat hij ooit had gevoeld, bijna zwaar genoeg om iemand te verpletteren, en het viel helemaal over hem heen.

Voor hij kon reageren, voelde hij hoe hij de lucht in werd getild. Hij zat als een wild dier gevangen in het net, de touwen zo strak om hem heen dat hij niet eens kon bewegen. Zijn schouders en armen en polsen en voeten werden strak tegen elkaar aan gedrukt. Hij werd steeds hoger en hoger getild, tot hij een goede zes meter boven het dek bungelde.

Erecs hart ging hevig tekeer terwijl hij probeerde te begrijpen wat er aan de hand was. Hij keek naar beneden en zag Alistair onder zich, die net wakker werd.

“Alistair!” riep Erec uit.

Ze keek om zich heen, en toen ze eindelijk op keek en hem zag, betrok haar gezicht.

“EREC!” riep ze.

Erec kon slechts toekijken hoe enkele tientallen bemanningsleden met fakkels op haar afkwamen. Ze hadden een groteske grijns op hun gezicht en een kwade blik in hun ogen.

“Het is hoog tijd dat hij haar met ons deelt,” zei één van hen.

“Ik ga deze prinses leren wat het betekent om met een zeeman te leven!” zei een ander.

De groep barstte in lachen uit.

“Na mij,” zei een ander.

“Niet voor ik mijn deel heb gehad,” zei een ander.

Erec probeerde met alles dat hij had om vrij te breken terwijl ze op haar afkwamen. Maar het had geen zin. Zijn schouders en armen zaten zo strak vast, hij kon er geen beweging in krijgen.

“ALISTAIR!” schreeuwde hij wanhopig.

Hij kon niets anders doen dan hulpeloos toekijken.

Drie zeemannen besprongen Alistair van achteren; Alistair schreeuwde het uit terwijl ze haar overeind trokken. Ze scheurden haar shirt en trokken haar armen achter haar rug. Ze hielden haar stevig vast terwijl er nog meer zeemannen aan kwamen lopen.

Erec zocht naar een teken van de kapitein; hij zag hem vanaf het bovenste dek toekijken.

“Kapitein!” schreeuwde Erec. “Dit is jouw schip. Doe iets!”

De kapitein keek hem aan, en draaide zich toen om, alsof hij het niet wilde zien.

Erec keek wanhopig toe terwijl één van de mannen een mes trok en hem tegen Alistairs keel hield. Alistair schreeuwde het uit.

“NEE!” schreeuwde Erec.

Het was alsof er zich een nachtmerrie onder hem ontvouwde—en er was niets dat hij kon doen.

HOOFDSTUK VIJF

Thorgrin stond tegenover Andronicus op het slagveld, omgeven door dode soldaten. Hij hief zijn zwaard en bracht hem neer naar Andronicus’ borst; Andronicus liet zijn wapens vallen, glimlachte breed, en wilde hem omhelzen.

Mijn zoon.

Thor probeerde zichzelf te stoppen, maar het was al te laat. Zijn zwaard sneed dwars door zijn vader heen, en terwijl Andronicus door tweeën werd gespleten, werd Thor overspoeld door verdriet.

Thor knipperde met zijn ogen, en liep hand in hand met Gwen naar het altaar. Hij besefte dat het hun bruiloft was. Ze liepen richting een bloedrode zon, en terwijl Thor om zich heen keek, zag hij dat alle stoelen leeg waren. Hij draaide zich om naar Gwen, en terwijl ze hem aanstaarde zag hij haar huid uitdrogen. Ze werd een skelet, en viel in zijn hand uiteen, tot er niets meer van haar over was behalve een hoopje as aan zijn voeten.

Thor stond ineens voor zijn moeders kasteel. Op de één of andere manier was hij de loopbrug overgestoken, en hij stond voor de immens grote, gouden dubbele deuren, die drie keer zo hoog waren als hij zelf. Er was geen deurknop, en hij begon op de deuren te slaan, tot zijn handpalmen begonnen te bloeden. Het geluid galmde door de leegte. Maar er kwam geen antwoord.

Thor gooide zijn hoofd achterover.

“Moeder!” schreeuwde hij.

Thor liet zich op zijn knieën vallen, en op dat moment veranderde de grond in modder. Thor gleed van de klif af, zwaaiend met zijn armen. Hij gleed tientallen meters naar beneden, op de kolkende oceaan af. Hij strekte zijn armen uit naar de hemel en zag zijn moeders kasteel uit het zicht verdwijnen. Hij gilde.

Thor opende zijn ogen, buiten adem. De wind streek langs zijn gezicht, en hij keek om zich heen terwijl hij erachter probeerde te komen waar hij was. Hij keek naar beneden en zag een oceaan onder zich voorbij glijden. Hij keek op en zag dat hij iets ruws vasthield, en toen hij het gefladder van vleugels hoorde, besefte hij dat het Mycoples was. Zijn handen waren koud van de nachtlucht, zijn gezicht gevoelloos van de zeewind. Mycoples vloog met grote snelheid, en Thor realiseerde zich dat hij in slaap was gevallen. Ze vlogen nog steeds, zoals ze al dagen hadden gedaan. De nachtelijke hemel was gevuld met een miljoen twinkelende rode sterren.

Thor haalde diep adem en veegde zijn bezwete voorhoofd af. Hij had zichzelf beloofd om alert te blijven, maar ze hadden al zoveel dagen gevlogen, op weg naar het Land van de Druïden, dat hij zich niet tegen de slaap had kunnen verzetten. Gelukkig had Mycoples geweten dat hij sliep, en ze was gestaag doorgevlogen, terwijl ze ervoor had gezorgd dat hij niet van haar rug af viel. Het was alsof ze één waren. Hoe erg Thor de Ring ook miste, hij was in elk geval dolblij om weer bij zijn oude vriendin te zijn; hij kon voelen dat zij ook blij was om bij hem te zijn. Hij wist dat Mycoples hem nooit iets zou laten overkomen—en dat was wederzijds.

Thor keek naar beneden en bestudeerde de schuimende, lichtgevende groene wateren; dit was een vreemde, exotische zee, een zee die hij nog niet eerder had gezien. Ze bleven naar het noorden vliegen en volgden de pijl op het reliek dat hij in zijn thuisstad had gevonden. Thor voelde dat ze steeds dichter bij zijn moeder kwamen, bij haar land, het land van de Druïden. Hij kon het voelen.

Thor hoopte maar dat de pijl accuraat was. Diep van binnen wist hij dat dat het geval was. Hij kon met elke vezel in zijn lichaam voelen dat hij hem dichter bij zijn moeder bracht, bij zijn lotsbestemming.

Thor wreef in zijn ogen, vastberaden om wakker te blijven. Hij had gedacht dat ze inmiddels wel het Land van de Druïden bereikt zouden hebben; het voelde alsof ze al de halve wereld over waren gevlogen. Eventjes maakte hij zich zorgen: wat als het allemaal maar een fantasie was? Wat als zijn moeder niet bestond? Wat als het Land van de Druïden niet bestond? Wat als hij gedoemd was om haar nooit te vinden?

Hij probeerde die gedachten uit zijn hoofd te zetten.

Sneller, dacht Thor.

Mycoples spinde en bracht haar hoofd naar beneden. Ze doken de mist in, richting een punt aan de horizon waarvan Thor niet eens wist of het wel echt bestond.

*

De ochtend brak aan zoals Thor nog nooit had gezien. De hemel werd verlicht door niet twee maar drie zonnen, die alle drie opkwamen op verschillende punten aan de horizon, één rood, één groen, één paars. Ze vlogen vlak boven de wolken, die zich onder hen uit strekten als een deken van kleur, zo dichtbij dat Thor ze kon aanraken. Het was de mooiste zonsopkomst die Thor ooit had gezien. De verschillende kleuren van de zonnen vielen door de wolken heen, en het was een schitterend schouwspel. Het voelde alsof hij de geboorte van de wereld in vloog.

Thor stuurde Mycoples naar beneden, en hij voelde het vocht terwijl ze het wolkendek in doken; even was zijn wereld gehuld in verschillende kleuren, en toen werd hij verblind. Terwijl ze de wolken uit vlogen, verwachtte Thor weer een oceaan te zien, een zoveelste eindeloze uitgestrektheid van niets.

Maar deze keer zag hij iets anders.

Thors hart begon te bonzen terwijl hij het uitzicht zag opdoemen waar hij al zolang naar verlangde, het uitzicht waarover hij gedroomd had. Daar, ver onder hem, kwam land in zicht. Het was een eiland, gehuld in de mist, midden in deze ongelofelijke oceaan gelegen. Zijn reliek vibreerde. Hij keek ernaar en zag de pijl recht naar beneden wijzen. Maar hij hoefde het niet eens te zien om het te weten. Hij voelde het, met elke vezel in zijn lichaam. Ze was daar. Zijn moeder. Het magische Land van de Druïden bestond echt, en hij was gearriveerd.

Naar beneden, mijn vriendin, dacht Thor.

Mycoples dook naar beneden, en terwijl ze dichterbij kwamen zag Thor eindeloze velden met bloemen, opmerkelijk vergelijkbaar met de velden die hij in het Koninklijk Hof had gezien. Hij begreep het niet. Het eiland voelde zo bekend, bijna alsof hij weer thuis was gekomen. Hij had verwacht dat het land exotischer zou zijn. Hoe kon het zo bekend aanvoelen?

Het eiland werd omgeven door een uitgestrekt strand van glinsterend rood zand. Terwijl ze naderden, zag Thor iets dat hem verraste: er leek een entree naar het eiland te zijn, bestaande uit twee massieve pilaren, de hoogste pilaren die hij ooit had gezien. Ze leken in de wolken te verdwijnen. Het hele eiland werd omgeven door een muur, misschien zes meter hoog. Door de pilaren scheen de enige manier te zijn om te voet binnen te komen.

Aangezien hij op Mycoples zat, besloot Thor dat hij niet tussen de pilaren door hoefde. Hij kon gewoon over de muur heen vliegen en op het eiland landen. Tenslotte was hij niet te voer.

Thor vroeg Mycoples over de muur heen te vliegen, maar toen ze dichterbij kwam verraste ze hem. Ze krijste en deinsde achteruit, tot ze bijna verticaal vloog. Ze hield abrupt halt, alsof ze tegen een onzichtbaar schild aan vloog, en Thor moest zich vasthouden voor zijn leven. Thor stuurde haar aan om verder te vliegen, maar ze wilde niet verder.

Toen besefte Thor dat het eiland omgeven was door een soort energieveld, één die zo krachtig was dat zelfs Mycoples er niet doorheen kon komen. Ze konden niet over de muur heen vliegen; ze moesten tussen de pilaren door, te voet.

Thor en Mycoples doken naar beneden, naar de rode kust. Ze landden voor de pilaren, en Thor probeerde Mycoples door de grote poorten heen te sturen, om het Land van de Druïden binnen te gaan.

Maar Mycoples hief haar klauwen.

Ik kan niet naar binnen.

Thor voelde Mycoples’ gedachten door zich heen stromen. Hij keek in haar enorme gloeiende ogen, en hij begreep het.

Ze vertelde hem dat hij het Land van de Druïden alleen moest binnengaan.

Thor sprong op het rode zand en bekeek de pilaren.

“Ik kan je hier niet achterlaten, mijn vriendin,” zei Thor. “Het is te gevaarlijk voor je. Als ik alleen moet gaan, dan moet dat maar. Ga terug naar huis. Wacht daar op me.”

Mycoples schudde haar hoofd en legde gelaten haar hoofd op de grond.

Ik zal tot het einde van de wereld op je wachten.

Thor kon zien dat ze vastberaden was om te blijven. Hij wist dat ze koppig was, en dat ze niet aan hem zou toegeven.

Thor leunde naar voren, streelde de schubben op Mycoples’ lange neus, en kuste haar. Ze spinde, tilde haar hoofd op en duwde haar neus tegen zijn borst.

“Ik zal voor je terugkomen,” zei Thor.

Thor draaide zich om naar de massieve gouden pilaren. Ze glommen in de zon en verblindden hem bijna. Hij had zich nog nooit zo levend gevoeld als toen hij door de poort liep, en eindelijk het Land van de Druïden betrad.

HOOFDSTUK ZES

Gwendolyn zat achterin de wagen die over de landweg hobbelde, aan het hoofd van de expeditie die naar het westen trok. Gwendolyn was tevreden met hoe de evacuatie tot dusver was verlopen, en tevreden met de vooruitgang die haar mensen hadden geboekt. Ze haatte het dat ze haar stad moest achterlaten, maar ze was er in elk geval van overtuigd dat ze voldoende afstand hadden afgelegd om in veiligheid te zijn. En ze waren goed op weg naar hun uiteindelijke bestemming: ze zouden de Westelijke Oversteek van het Ravijn nemen, aan boord gaan van haar schepen aan de kust van de Tartuvische zee, en de oceaan oversteken naar de Hoge Eilanden. Ze wist dat het de enige manier was om haar mensen in veiligheid te brengen.

Om haar heen liepen duizenden mensen te voet, en hobbelden nog eens duizenden anderen in hun wagens. Het geluid van de paardenhoeven, van de gestage bewegingen van de wagens, vulde Gwens oren. Ze raakte verdwaald in de eentonigheid van de tocht. Ze hield Guwayne tegen zich aan en wiegde hem zachtjes heen en weer. Naast haar zaten Steffen en Illepra, die haar de hele weg zouden vergezellen.

Gwendolyn keek uit naar de weg die voor haar lag en probeerde zich in te beelden dat ze ergens anders was. Ze had zo hard gewerkt om dit koninkrijk te herbouwen, en nu moest ze het ontvluchten. De McClouds hadden haar gedwongen haar massa evacuatie plan uit te voeren—een plan dat ze had opgesteld naar aanleiding van alle eeuwenoude voorspellingen, Argons hints, haar eigen dromen. Maar wat als ze het verkeerd had? Wat als het allemaal niet meer dan dromen waren geweest? Wat als de situatie in de Ring niet uit de hand zou lopen? Wat als dit niets meer was dan een overdreven reactie, een onnodige evacuatie? Ze kon tenslotte ook haar mensen naar een andere stad binnen de Ring evacueren, zoals Silesia. Ze hoefde hen echt niet naar de andere kant van de oceaan te brengen.

Tenzij ze een complete vernietiging van de Ring voorzag. En afgaande op alles dat ze had gelezen en gehoord en gevoeld, was dat onvermijdelijk. Een evacuatie was de enige manier, verzekerde ze zichzelf.

Terwijl Gwen naar de horizon staarde, wenste ze dat Thor bij haar was. Ze keek op naar de lucht en vroeg zich af waar hij nu was. Had hij het Land van de Druïden al gevonden? Had hij zijn moeder gevonden? Zou hij voor haar terugkomen?

En zouden ze ooit trouwen?

Gwen keek in Guwaynes ogen en zag Thors grijze ogen haar aanstaren. Ze drukte hem steviger tegen zich aan. Ze probeerde niet te denken aan het offer dat ze had moeten maken in de Onderwereld. Zou het allemaal uitkomen? Kon het lot echt zo wreed zijn?

“Mijn vrouwe?”

Gwen schrok op; ze draaide zich om en zag Steffen omhoog wijzen, naar de lucht. Ze zag dat overal om hen heen mensen halt hielden, en ineens voelde ze ook haar eigen wagen halt houden. Ze vroeg zich af waarom de koetsier was gestopt zonder haar bevel.

Gwen volgde Steffens vinger, en daar, aan de horizon, zag ze drie brandende pijlen hoog de lucht in schieten, waarna ze weer naar de grond vielen, als vallende sterren. Drie brandende pijlen. Dat kon maar één ding betekenen: het teken van de MacGils. De klauwen van de valk. Die werden gebruikt om het teken van overwinning te geven. Het was een signaal dat gebruikt was door haar vader en zijn vader voor hem, een signaal dat alleen voor MacGils bestemd was. Er was geen twijfel mogelijk: het betekende dat de MacGils hadden gewonnen. Ze hadden het Koninklijk Hof terug gewonnen.

Maar hoe was dat mogelijk? vroeg ze zich af. Toen ze waren vertrokken, was er geen hoop op overleven geweest, laat staan op een overwinning.

In de verte zag Gwen dat er een banner werd gehesen. Ze kneep haar ogen samen. Geen twijfel mogelijk: het was de banner van de MacGils. Dat kon alleen maar betekenen dat het Koninklijk Hof weer in handen van de MacGils was.

Aan de ene kant was Gwen dolblij. Ze wilde direct weer terugkeren. Maar terwijl ze keek naar de afstand die ze hadden afgelegd, dacht ze aan Argons voorspellingen, aan de rollen die ze had gelezen, aan haar eigen voorgevoelens. Diep van binnen voelde ze dat haar mensen nog steeds geëvacueerd moesten worden. De MacGils hadden wellicht het Koninklijk Hof heroverd; maar dat betekende niet dat de Ring veilig was. Gwendolyn wist nog steeds zeker dat er iets veel ergers aankwam, en dat ze haar mensen hier vandaan moest zien te krijgen.

“Het lijkt erop dat we hebben gewonnen,” zei Steffen.

“Een reden voor feest!” riep Aberthol uit, die op haar wagen afliep.

“Het Koninklijk Hof is weer van ons!” riep een burger uit.

Er rees een gejuich op.

“We moeten onmiddellijk terugkeren!” riep een ander.

Weer gejuich. Maar Gwen schudde vastbesloten haar hoofd. Ze ging staan, en alle ogen richtten zich op haar.

“We gaan niet terug!” riep ze naar haar mensen. “We zijn de evacuatie begonnen, en we moeten ons aan het plan houden. Ik weet dat de Ring in groot gevaar is. Ik moet jullie in veiligheid brengen nu het nog kan, nu we nog een kans hebben.”

Haar mensen gromden ontevreden, en er stapten enkele burgers naar voren, die naar de horizon wezen.

“Ik weet niet hoe het met jullie zit,” bulderde er één, “maar het Koninklijk Hof is mijn thuis! Het is alles dat ik ken! En ik ben niet van plan om de zee over te steken naar één of andere vreemd eiland, terwijl onze stad nog intact is én in handen van de MacGils! Ik ga terug naar het Koninklijk Hof!”

Er rees een luid gejuich op, en de man begon terug te lopen. Honderden mensen volgden hem, lieten hun wagens keren, en begonnen hun reis terug naar het Koninklijk Hof.

“Mijn vrouwe, moet ik hen tegenhouden?” vroeg Steffen paniekerig, trouw als altijd.

“Dit is de stem van het volk, mijn vrouwe,” zei Aberthol, die naar haar toe liep. “Het zou dwaas zijn om hen te negeren. Dat kunt u niet. Het is hun thuis. Het is alles dat ze hebben. Verzet u niet tegen uw eigen mensen. Leidt hen niet zonder goede reden.”

“Maar ik heb een goede reden,” zei Gwen. “Ik weet dat er verwoesting aan komt.”

Aberthol schudde zijn hoofd.

“Maar zij niet,” antwoordde hij. “Ik twijfel niet aan u. Maar een koningin plant vooruit, terwijl de massa handelt op instinct. En een koningin is slechts zo machtig als de massa wil dat ze is.”

Gwen brandde van frustratie terwijl ze toekeek hoe haar mensen haar bevelen negeerden en terug naar het Koninklijk Hof keerden. Het was de eerste keer dat ze zich openlijk tegen haar hadden verzet, dat ze haar openlijk hadden getart. Ze vond het maar niets. Was dit een voorteken? Waren haar dagen als koningin geteld?

“Mijn vrouwe, zal ik de soldaten bevelen om ze tegen te houden?” vroeg Steffen.

Ze had het gevoel alsof hij de enige was die nog trouw aan haar was. Een deel van haar wilde ja zeggen.

Maar terwijl ze hen nakeek, wist ze dat het zinloos zou zijn.

“Nee,” zei ze zachtjes. Haar stem klonk gebroken. Wat haar nog het meest pijn deed was de gedachte dat hun acties alleen maar tot hun ondergang zouden leiden, en dat er niets was dat ze kon doen om hen tegen te houden. “Ik kan niet voorkomen wat het lot voor hen heeft bepaald.”

*

Gwendolyn was moedeloos terwijl ze haar mensen volgde en door de achterste poorten van het Koninklijk Hof reed. In de verte kon ze het geschreeuw en gejuich van de feestvierende mensen aan de andere kant al horen. Haar mensen waren dolblij. Ze dansten en juichten en gooiden hun hoeden in de lucht terwijl ze door de poorten heen stroomden, terug de stad in waar ze van hielden, de stad die ze hun thuis noemden. Iedereen haastte zich om de Krijgsmacht, Kendrick en de Zilveren te feliciteren met de overwinning.

Maar Gwendolyn werd verscheurd door tegenstrijdige gevoelens. Aan de ene kant was ze natuurlijk dolblij om weer terug te zijn, dolblij dat ze de McClouds hadden verslagen, dolblij om te zien dat Kendrick en de anderen veilig waren. Ze was trots om de lijken van de McClouds te zien liggen, en ze was dolblij dat haar broer Godfrey, die ergens aan de kant zat en met zijn hoofd in zijn handen zijn wond verzorgde, het had overleefd.

Maar tegelijkertijd kon Gwendolyn haar onheilspellende voorgevoel niet van zich af zetten. Ze wist zeker dat hen iets verschrikkelijks te wachten stond, en dat ze moesten evacueren voor het te laat was.

Maar haar mensen werden meegesleurd door de overwinning. Ze waren niet voor rede vatbaar. Ze werd met duizenden anderen de uitgestrekte stad in geleid die ze zo goed kende. Terwijl ze naar binnen gingen zag Gwen tot haar opluchting dat de McClouds snel waren gedood, voordat ze de kans hadden gekregen om veel schade aan te brengen.

“Gwendolyn!”

Gwendolyn draaide zich om en zag Kendrick afstijgen en naar haar toe rennen. Hij omhelsde haar, en ze overhandigde Guwayne aan Illepra naast haar, waarna ze hem terug knuffelde. Zijn wapenrusting voelde hard en koud aan.

“Mijn broer,” zei ze terwijl ze naar hem op keek. Zijn ogen glommen van de overwinning. “Ik ben trots op je. Je hebt meer gedaan dan onze stad behouden—je hebt onze aanvallers uitgeschakeld. Jij en je Zilveren. Je bent de belichaming van onze erecode. Vader zou trots op je zijn.”

Kendrick boog grijnzend zijn hoofd.

“Ik ben dankbaar voor je woorden, zus. Ik kon niet toelaten dat je stad, onze stad, vaders stad, door die heidenen vernietigd zou worden. Ik was niet alleen; je moet weten dat onze broer Godfrey het eerste verzet heeft gedaan. Hij en een handjevol anderen, en zelfs de Krijgsmacht—ze hebben allemaal geholpen om de aanvallers te verslaan.”

Gwen draaide zich om en zag een glimlachende Godfrey naar hen toe lopen. Hij hield één hand tegen de zijkant van zijn hoofd aan, dat besmeurd was met opgedroogd bloed.

“Je bent vandaag een man geworden, mijn broer,” zei ze tegen hem terwijl ze een hand op zijn schouder legde. “Vader zou trots zijn.”

Godfrey glimlachte schaapachtig terug.

“Ik wilde je alleen waarschuwen,” zei hij.

Ze glimlachte.

“Je hebt veel meer gedaan.”

Godfrey werd op de voet gevolgd door Elden, O’Connor, Conven en tientallen leden van de Krijgsmacht.

“Mijn vrouwe,” zei Elden. “Onze mannen hebben hier vandaag dapper gevochten. Helaas hebben we er ook veel verloren.”

Gwen keek langs hem heen en zag de levenloze lichamen die verspreid door het Koninklijk Hof lagen. Er waren duizenden McClouds bij—maar ook tientallen rekruten van de Krijgsmacht. Zelfs een handjevol Zilveren. Het bracht pijnlijke herinneringen naar boven aan de laatste keer dat haar stad werd bezet. Het was moeilijk voor Gwen om naar te kijken.

Ze draaide zich om en zag een tiental McClouds, gevangenen, nog steeds in leven, hun hoofden gebogen, hun handen achter hun ruggen vastgebonden.

“En wie zijn dit?” vroeg ze.

“De McCloud generaals,” antwoordde Kendrick. “We hebben ze in leven gehouden. Zij zijn de enigen die nog over zijn van hun leger. Wat wilt u dat we met ze doen?”

Gwendolyn liet langzaam haar blik over hen heen glijden en keek hen in de ogen. Ze staarden allemaal trots en uitdagend terug. Het waren ruwe mannen, typische McClouds, en ze leken geen berouw te tonen.

Gwen zuchtte. Er was een tijd geweest waar ze had gedacht dat vrede het antwoord was op alles, dat als ze maar vriendelijk en genadig genoeg was voor haar buren, als ze maar genoeg goodwill kon tonen, ze wel aardig zouden zijn voor haar en haar mensen.

Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.