Kitabı oku: «Een Gift Van Wapens », sayfa 2

Yazı tipi:

HOOFDSTUK TWEE

Reece stond op de Oostelijke Oversteek van het Ravijn en hield zich vast aan de stenen reling van de brug terwijl hij vol afschuw de afgrond in staarde. Hij hield zijn adem in. Hij kon niet geloven wat hij zojuist had gezien: het Zwaard van het Lot, dat vast zat in de rots, was over de rand gevallen, opgeslokt door de mist.

Hij had gewacht en gewacht op de klap, anticiperend op de beving onder zijn voeten. Maar de klap kwam niet. Was het Ravijn echt bodemloos? Waren de geruchten waar?

Reece liet de reling los, zijn knokkels wit. Hij haalde diep adem, draaide zich om en keek naar zijn medestrijders van de Krijgsmacht. Daar stonden ze—O’Connor, Conven, Indra, Serna en Krog—ontzet. Ze waren verstijfd van schrik. Geen van hen kon bevatten wat er zojuist was gebeurd. Het Zwaard van het Lot; de legende waarmee ze allemaal waren opgegroeid; het belangrijkste wapen ter wereld; het wapen van koningen. Het enige dat het Schild overeind hield.

Het was tussen hun vingers door geglipt, de vergetelheid in.

Reece had het gevoel dat hij had gefaald. Hij had niet alleen Thor teleurgesteld, maar de hele Ring. Waarom waren ze er niet een paar minuten eerder geweest? Een paar meter terug, en hij zou het Zwaard gered hebben.

Reece draaide zich om en keek naar de andere kant van het Ravijn, de kant van het Rijk, en zette zich schrap. Nu het Zwaard weg was, verwachtte hij dat het Schild uitgeschakeld zou zijn, en dat alle soldaten van het Rijk die aan de andere kant opgesteld stonden, de Ring in zouden stormen. Maar er gebeurde iets vreemds: geen van hen waagde het de brug te betreden. Eén van hen probeerde het, maar werd onmiddellijk van zijn ingewanden ontdaan.

Op de één of andere manier was het Schild nog steeds ingeschakeld. Hij begreep het niet.

“Het slaat nergens op,” zei Reece tegen de anderen. “Het Zwaard is niet meer in de Ring. Hoe kan het Schild nu nog steeds ingeschakeld zijn?”

“Het Zwaard heeft de Ring niet verlaten,” suggereerde O’Connor. “Het is niet aan de andere kant. Het is recht naar beneden gevallen. Het zit vast tussen twee werelden.”

“En wat komt er van het Schild terecht als het Zwaard nergens is?” vroeg Elden.

Ze keken elkaar verwonderd aan. Niemand had het antwoord; dit was onbekend terrein.

“We kunnen niet zomaar weglopen,” zei Reece. “De Ring is veilig nu het Zwaard aan onze kant is—maar we weten niet wat er zal gebeuren als het Zwaard naar beneden blijft liggen.”

“Zolang we het niet hebben, weten we niet of het aan de andere kant terecht kan komen,” voegde Elden toe.

“Dat is een risico dat we niet kunnen nemen,” zei Reece. “Het lot van de Ring hangt ervan af. We kunnen niet met lege handen terugkeren.”

Reece draaide zich om en keek de anderen aan.

“We moeten het terughalen,” concludeerde hij. “Voor iemand anders het doet.”

“Het terughalen?” vroeg Krog ontzet. “Ben je gestoord? Hoe wil je dat in vredesnaam voor elkaar krijgen?”

Reece draaide zich om en staarde Krog aan, die hem, zoals altijd, uitdagend aankeek. Krog was een behoorlijke doorn in Reece’ oog geworden, die hem om de haverklap dwarszat. Reece begon zijn geduld met hem te verliezen.

“We doen het,” hield Reece vol, “door af te dalen naar de bodem van het Ravijn.”

De anderen snakten naar adem, en Krog zette grijnzend zijn handen op zijn heupen.

“Je bent gestoord,” zei hij. “Niemand is ooit naar de bodem van het Ravijn afgedaald.”

“Niemand weet of er zelfs maar een bodem is,” viel Serna bij. “Voor hetzelfde geld is het Zwaard in een wolk gevallen, en valt hij nu nog steeds.”

“Nonsens,” antwoordde Reece. “Alles moet een bodem hebben. Zelfs de zee.”

“Nou, zelfs als er een bodem is,” kaatste Krog terug, “wat heeft het dan voor zin als het zo diep is dat we hem niet eens kunnen zien of horen? Het kan wel dagen duren voor we beneden zijn—weken.”

“En het is niet bepaald een leuke wandeling,” zei Serna. “Heb je die kliffen niet gezien?”

Reece draaide zich om en bestudeerde de kliffen, de eeuwenoude rotswanden van het Ravijn, die deels schuilgingen achter de wervelende mist. De rotswanden waren recht, verticaal. Hij wist dat ze gelijk hadden; het zou niet gemakkelijk zijn. Maar hij wist ook dat hij geen keus had.

“En dat is nog niet alles,” zei Reece. “Die rotswanden zijn glad van de mist. En zelfs als we de bodem bereiken, dan weten we niet of we ooit nog omhoog kunnen komen.”

Ze staarden hem verward aan.

“Dan ben je het er dus mee eens dat het krankzinnig zou zijn om het te proberen,” zei Krog.

“Ik ben het ermee eens dat het krankzinnig is,” zei Reece zelfverzekerd. “Maar we zijn geboren voor krankzinnigheid. We zijn geen gewone mannen; we zijn geen burgers van de Ring. We zijn van een speciaal ras: we zijn soldaten. We zijn krijgers. We zijn mannen van de Krijgsmacht. We hebben een eed afgelegd, een gelofte. We hebben gezworen om nooit een missie te weigeren omdat hij te moeilijk of te gevaarlijk zou zijn, om nooit te aarzelen ongeacht het vermoeden dat een poging ons persoonlijk leed zou opleveren. Het is aan de zwakkeren om zich te verstoppen—niet aan ons. Dat is wat ons krijgers maakt. Dat is de essentie van moed: je doet iets dat groter is dan jezelf omdat dat het juiste is om te doen. Het is het meest eervolle om te doen, zelfs al is het onmogelijk. Tenslotte is het niet de prestatie die je moedig maakt, maar de poging. Het is groter dan wij. Het is wie we zijn.”

Er viel een zware stilte. De wind sloeg hen om de oren terwijl de anderen nadachten over zijn woorden.

Toen deed Indra een stap naar voren.

“Ik sluit me aan bij Reece,” zei ze.

“En ik,” voegde Elden toe, die ook een stap naar voren deed.

“En ik,” zei O’Connor, die naast Reece ging staan.

Conven liep zwijgend naar Reece toe, greep het heft van zijn zwaard vast en draaide zich om naar de anderen. “Voor Thorgrin,” zei hij, “zou ik tot het einde van de aarde gaan.”

Reece voelde zich bemoedigd nu hij zijn broeders naast zich had, deze mensen die voor hem als familie waren, die met hem tot diep in het Rijk waren gereisd. Met zijn vijven staarden ze naar de twee nieuwe leden van de Krijgsmacht, Krog en Serna, en Reece vroeg zich af of ze zich bij hen zouden aansluiten. Ze zouden twee extra paar handen wel kunnen gebruiken; maar als ze terug wilden gaan, dan het zij zo. Hij zou het geen tweede keer vragen.

Krog en Serna stonden daar, twijfelend.

“Ik ben een vrouw,” zei Indra tegen hen, “waar je me al eerder om hebt bespot. En toch sta ik hier, klaar om de uitdaging aan te gaan—terwijl jij daar staat, met al je spieren, bang.”

Serna gromde geïrriteerd, veegde zijn lange bruine haar uit zijn ogen en deed een stap naar voren.

“Ik zal gaan,” zei hij, “maar alleen voor Thorgrin.”

Krog bleef staan, met een uitdagende blik in zijn ogen.

“Jullie zijn dwazen,” zei hij. “Jullie allemaal.”

Maar toch stapte hij naar voren en sloot zich bij hen aan.

Reece draaide zich tevreden om en leidde hen naar de rand van het Ravijn. Er was geen tijd meer te verliezen.

*

Reece klampte zich vast aan de klif terwijl hij zich langzaam naar beneden liet zakken, de anderen enkele meters boven hem. Het was een pijnlijke afdaling, en ze waren al uren bezig. Reece’ hart bonsde terwijl hij worstelde om houvast te vinden. Zijn vingers waren ruw en gevoelloos van de kou, en zijn voeten gleden steeds weg op het gladde gesteente. Hij had niet verwacht dat het zo moeilijk zou zijn. Hij had naar beneden gekeken en het terrein bestudeerd, de vorm van het gesteente, en had gezien dat het op sommige plaatsen recht naar beneden liep, perfect glad en onmogelijk om te beklimmen; op andere plekken was het bedekt met mos; en op andere plekken had het een oneven helling, met gaten, kieren en spleten waar ze hun voeten en handen in konden doen. Hij had zelfs een aantal richels gespot waar ze zouden kunnen rusten.

Toch bleek de daadwerkelijke afdaling veel moeilijker dan het had geleken. De mist benam hem het zicht, en terwijl Reece slikte en naar beneden keek, had hij steeds meer moeite om steun voor zijn voeten te vinden. Om maar niet te spreken van het feit dat zelfs na uren afdalen de bodem, als die zelfs maar bestond, nog steeds niet in het zicht was.

Van binnen werd Reece overspoeld door een groeiende angst. Zijn keel werd droog. Een deel van hem vroeg zich af of hij niet een ernstige fout had begaan.

Maar hij wilde zijn angst niet aan de anderen laten zien. Nu Thor weg was, was hij hun leider, en hij moest een voorbeeld geven. Hij wist ook dat het hem geen goed zou doen om aan zijn angsten toe te geven. Hij moest sterk en gefocust blijven; hij wist dat angst zijn vaardigheden alleen maar zou belemmeren.

Reece’ handen trilden terwijl hij zichzelf weer bijeen raapte. Hij vertelde zichzelf dat hij moest vergeten wat er beneden hem was, en zich moest concentreren op de afdaling.

Stapje voor stapje, zei hij tegen zichzelf. Hij begon zich al beter te voelen.

Reece vond weer een steun voor zijn voeten, deed weer een stap naar beneden, toen nog één, en vond zijn ritme weer terug.

“KIJK UIT!” riep iemand.

Reece zette zich schrap terwijl er kleine steentjes op hem neerregenden. Hij keek op en zag een grote rots naar beneden vallen. Hij kon hem nog maar net ontwijken.

“Sorry!” riep O’Connor naar beneden. “Los gesteente!”

Reece’ hart ging hevig tekeer terwijl hij weer naar beneden keek en probeerde om kalm te blijven. Hij wilde zo graag weten waar de bodem was; hij greep een kleine steen die op zijn schouder terecht was gekomen en gooide hem naar beneden.

Hij keek hem na, wachtend om te zien of hij iets zou horen.

Maar hij hoorde niets.

Zijn onheilspellende voorgevoel werd erger. Ze hadden nog steeds geen idee waar het Ravijn zou eindigen. Zijn handen en voeten trilden van uitputting, en hij wist niet of ze het zouden halen. Reece slikte, en hij werd overspoeld door allerlei gedachten. Wat als Krog gelijk had? Wat als er echt geen bodem was? Wat als dit een roekeloze zelfmoordmissie was?

Terwijl Reece weer zijn momentum terugvond, hoorde hij boven zich ineens het geluid van een lichaam dat tegen de rotswand schraapte, gevolgd door een schreeuw. Hij keek naast zich en zag dat Elden begon te vallen. Hij gleed langs hem.

Instinctief strekte Reece zijn hand uit, en hij slaagde erin om Eldens pols vast te grijpen. Gelukkig had Reece met zijn andere hand een stevige grip op de rotswand, en het lukte hem om Elden stevig vast te houden en te voorkomen dat hij verder naar beneden zou glijden. Elden bungelde hulpeloos onder hem, niet in staat om houvast te vinden. Elden was te groot en te zwaar, en Reece voelde zijn kracht wegstromen.

Indra verscheen, die zich behendig een weg naar beneden baande. Ze strekte haar arm uit en greep Eldens andere pols vast. Elden worstelde, maar kon geen houvast vinden met zijn voeten.

“Ik kan geen houvast vinden!” schreeuwde Elden naar hen. Er klonk paniek in zijn stem. Hij schopte wild, en Reece vreesde dat hij zelf zijn grip zou verliezen en met hem de afgrond in zou storten. Hij dacht snel na.

Reece herinnerde zich het touw en de enterhaak die O’Connor hem vlak voor de afdaling had laten zien, het hulpmiddel dat ze gebruiken om muren te beklimmen tijdens een bezetting. Voor het geval het van pas komt, had O’Connor gezegd.

“O’Connor, je touw!” schreeuwde Reece. “Gooi het naar beneden!”

Reece keek omhoog en zag hoe O’Connor het touw van zijn middel haalde, naar achteren leunde en de enterhaak vastzette in een spleet in de rotswand. Hij sloeg hem er met al zijn kracht in, trok er paar keer stevig aan, en gooide het touw toen naar beneden. Het touw bungelde langs Reece.

Het had geen moment later mogen komen. Eldens zweterige hand begon uit die van Reece te glijden, en terwijl hij achterover begon te vallen, wist Elden nog net het touw vast te grijpen. Reece hield zijn adem in, biddend dat het zou houden.

Dat deed het. Langzaam trok Elden zichzelf omhoog, tot hij eindelijk een stevige houvast vond. Hij stond op een richel, hijgend, weer in balans. Reece slaakte een zucht van opluchting. Dat had niet veel gescheeld.

*

Ze klommen en klommen, en Reece raakte zijn tijdsbesef kwijt. De hemel kleurde langzaam donker, en ondanks de kou droop Reece van het zweet. Hij had het gevoel alsof elke seconde zijn laatste kon zijn. Zijn handen en voeten trilden hevig, en zijn oren waren gevuld met het geluid van zijn eigen gehijg. Hij wist niet hoe lang hij het nog kon volhouden. Hij wist dat als ze niet snel de bodem zouden bereiken, ze zouden moeten stoppen om te rusten, zeker nu het nacht werd. Maar het probleem was dat er geen plek was om te stoppen en te rusten.

Reece kon het niet helpen. Hij begon zich af te vragen of ze, wanneer ze allemaal te uitgeput waren, één voor één naar beneden zouden vallen.

Er klonk het geschraap van rotsen, toen het geluid van een kleine lawine, en er kwamen tientallen steentjes naar beneden, die op Reece zijn hoofd velen. Zijn hart sloeg een slag over toen hij een schreeuw hoorde—een andere schreeuw dit keer, een doodsschreeuw. Vanuit zijn ooghoek, sneller dan hij kon verwerken, zag hij een lichaam langs zich vallen.

Reece strekte een hand uit om hem vast te grijpen, maar het gebeurde te snel. Het enige dat hij kon doen was toekijken hoe Krog zwaaiend en gillend achterover viel, het niets in.

HOOFDSTUK DRIE

Kendrick zat op zijn paard, naast Erec, Bronson en Srog, voor zijn duizenden mannen, tegenover Tirus en het Rijk. Ze waren recht de val in gelopen. Ze waren verraden door Tirus, en Kendrick realiseerde zich nu dat het een grote fout was geweest om hem te vertrouwen.

Kendrick keek op en naar rechts, en zag tienduizend soldaten van het Rijk hoog op de richel van de vallei staan, hun bogen gespannen; en links van hem zag hij er net zoveel. Voor hem stonden er zelfs meer. De paar duizend mannen die Kendrick bij zich had zouden het met geen mogelijkheid kunnen opnemen tegen zoveel soldaten. Ze zouden afgeslacht worden. En met al die bogen die op hen gericht waren, zou zelfs de kleinste beweging resulteren in een bloedbad. Het feit dat ze bij het begin van de vallei stonden was ook niet bepaald in hun voordeel. Tirus had zijn locatie goed uitgekozen.

Terwijl Kendrick daar zat, staarde hij brandend van woede en verontwaardiging naar Tirus, die met een zelfingenomen glimlach op zijn paard zat. Naast hem zaten zijn vier zoons, en naast hen een commandant van het Rijk.

“Is geld echt zo belangrijk voor je?” vroeg Kendrick aan Tirus. Zijn stem was zo koud als staal. “Zou je je eigen mensen verraden, je eigen bloed?”

Tirus toonde geen berouw; hij glimlachte breed.

“Jullie zijn mijn bloed niet, weet je nog?” zei hij. “Dat is de reden waarom ik, volgens jullie weten, geen recht heb op de troon van mijn broer.”

Erec schraapte zijn keel.

“Volgens de MacGil wetten gaat de troon naar de zoon—niet naar de broer.”

Tirus schudde zijn hoofd.

“Dat is nu allemaal inconsequent. Jullie wetten doen er niet meer toe. Macht gaat altijd boven wet. Het zijn degenen met macht die de wet schrijven. En zoals je kunt zien, ben ik sterker. Wat betekent dat ik vanaf nu af aan de wet bepaal. De komende generaties zullen zich niets herinneren van jullie wetten. Het enige dat zij zullen weten is dat ik, Tirus, Koning was. Niet jij, en niet je zuster.”

“Onrechtmatig verkregen koningschappen duren nooit lang,” kaatste Kendrick terug. “Je zult ons wellicht doden; misschien weet je Andronicus zelfs te overtuigen om je de troon te laten bestijgen. Maar jij weet net zo goed als ik dat je niet lang zult regeren. Je zult uiteindelijk zelf ook verraden worden, net zoals jij ons hebt verraden.”

Tirus zat daar, onaangedaan.

“Dan zal ik er maar van genieten zolang het duurt—en ik prijs de man die mij kan verraden met zoveel vaardigheid als ik heb gebruikt.”

“Genoeg gepraat!” riep de commandant van het Rijk uit. “Geef je nu over of je mannen zullen sterven!”

Kendrick staarde hem woedend aan. Hij wist dat hij zich moest overgeven, maar hij wilde het niet.

“Leg je wapens neer,” zei Tirus kalm, “en ik zal je eerlijk behandelen, als krijger tot krijger. Jullie zullen mijn oorlogsgevangenen zijn. Ik mag dan jullie wetten niet delen, maar ik eer de strijdcode van een krijger. Ik beloof je dat we jullie geen kwaad zullen doen.”

Kendrick wierp een blik naar Bronson, naar Srog, en naar Erec, die naar hem terugkeek. Als de trotse krijgers die ze waren zaten ze zwijgend op hun paarden.

“Waarom zouden we jou vertrouwen?” riep Bronson naar Tirus. “Je hebt al bewezen dat je woord niets waard is. Ik sterf liever hier op het slagveld, als is het maar om die grijns van je gezicht te vegen.”

Tirus keek Bronson dreigend aan.

“Je spreekt, maar je bent niet eens een MacGil. Je bent een McCloud. Je hebt het recht niet om je met MacGil zaken te bemoeien.”

Kendrick verdedigde zijn vriend: “Bronson is nu net zo goed een MacGil als wij. Hij spreekt met de stem van onze mannen.”

Tirus knarste met zijn tanden, duidelijk geïrriteerd.

“De keus is aan jou. Kijk om je heen, en je ziet dat je onder schot wordt gehouden door duizenden van onze boogschutters. We zijn je te slim af geweest Als je zelfs maar naar je zwaard grijpt, zullen je mannen ter plekke gedood worden. Dat zul je ongetwijfeld al gezien hebben. Er zijn tijden om te vechten, en tijden om je over te geven. Als je je mannen wilt beschermen, dan zul je doen wat elke goede commandant zou doen. Leg je wapens neer.”

Kendrick klemde zijn kaken op elkaar, en hij brandde van binnen. Hij haatte het om het toe te geven, en hij wist dat Tirus gelijk had. Hij keek om zich heen en wist dat de meeste, zo niet alle, van zijn mannen zouden sterven als ze probeerden te vechten. Hoe graag hij ook wilde vechten, het zou een zelfzuchtige keuze zijn; en hoe erg hij Tirus ook verachtte, hij voelde dat hij de waarheid sprak en dat zijn mannen in leven gelaten zouden worden. Zo lang ze leefden, konden ze altijd nog een andere dag vechten, op een andere plek, op een ander slagveld.

Kendrick keek naar Erec, de man met wie hij al talloze keren had gevochten, de kampioen van de Zilveren, en wist dat hij hetzelfde dacht. Het was wat een leider onderscheidde van een krijger; een krijger kon vechten met roekeloze overgave, maar een leider moest eerst aan anderen denken.

“Er is een tijd om te vechten, en een tijd om over te geven,” riep Erec uit. “We vertrouwen op je woord als krijger dat onze mannen in leven gelaten worden, en op die voorwaarde zullen we onze wapens neerleggen. Maar als je je belofte verbreekt, God helpe je ziel, dan zal ik terugkeren uit de hel om al mijn mannen te wreken.”

Tirus knikte tevreden. Erec liet zijn zwaard en schede op de grond vallen.

Kendrick volgde, evenals Bronson en Srog, elk van hen onwillig, maar wetende dat het de juiste beslissing was.

Achter hen klonk het gekletter van duizenden wapens die op de wintergrond landden, terwijl alle Zilveren en MacGils en Silesianen zich overgaven.

Tirus glimlachte breed.

“Stijg nu af,” beval hij.

Eén voor één stegen ze af, en gingen naast hun paarden staan.

Tirus grijnsde, zwelgend in zijn overwinning.

“Gedurende al die jaren dat ik was verbannen naar de Hoge Eilanden, heb ik mijn oudere broer, al zijn macht, benijd. Maar welke MacGil is nu de meest machtige?

“De macht van verraad is geen macht,” zei Bronson.

Tirus keek hem dreigend aan en knikte toen naar zijn mannen.

Ze haastten zich naar voren en bonden hun polsen vast met stugge touwen, waarna ze meegevoerd werden.

Terwijl Kendrick werd meegetrokken, herinnerde hij zich zijn broer, Godfrey. Ze waren samen vertrokken, maar hij had hem en zijn mannen sindsdien niet meer gezien. Hij vroeg zich af of hij er misschien in was geslaagd om te ontsnappen? Hij bad dat hem een beter lot was toebedeeld dan zij. Op de één of andere manier was hij optimistisch.

Met Godfrey wist je het nooit.