Kitabı oku: «Een Hemel Van Spreuken », sayfa 4
Erec, Kendrick, Srog en Bronson liepen naar Thors zijde en trokken hun zwaarden terwijl ze zich tot het Rijk wendden. Er klonken hoorns, en Thor bereidde zich voor de laatste keer voor op de strijd. Hij wist dat ze niet konden winnen. Maar ze zouden in ieder geval samen ten onder gaan, in één laatste gewelddadige confrontatie van glorie.
HOOFDSTUK ZEVEN
Reece liep naast Selese, Illepra, Elden, Indra, O’Connor, Conven, Krog en Serna. Met zijn negenen reisden ze naar het westen, zoals ze al gedaan hadden sinds ze uit het Ravijn waren geklommen. Zijn mensen waren daar ergens aan de horizon, wist Reece, dood of levend, en hij was vastberaden hen te vinden.
Ze waren door een landschap van verwoesting gereisd, eindeloze velden met levenloze lichamen, verkoold door de adem van de draken, bezaaid met aasgieren. De horizon was vergeven met lichamen van het Rijk, waarvan sommigen nog na smeulden. De rook die van hun lichamen af kwam vulde de lucht, en de ondraaglijke stank van verbrand vlees penetreerde het verwoeste landschap. Degenen die niet door de adem van de draken waren gedood hadden de dood gevonden in het gevecht tegen het Rijk. Er waren ook lichamen van MacGils en McClouds. Er waren compleet verwoeste steden en er lag overal puin. Reece schudde zijn hoofd: dit land, dat ooit zo overvloedig was geweest, werd nu geteisterd door oorlog.
Sinds ze uit het Ravijn waren geklommen, waren Reece en de anderen vastberaden geweest om terug te keren naar de MacGil kant van de Ring. Ze hadden geen paarden gevonden en hadden te voet hun weg gevonden door het McCloud gebied. Ze waren de Hooglanden overgestoken, en nu ze het MacGil territorium betraden, zagen ze niets dan verwoesting. Zoals het eruit zag, hadden de draken geholpen om de troepen van het Rijk uit te schakelen, en daar was Reece dankbaar voor. Maar Reece wist niet in wat voor staat hij zijn eigen mensen zou aantreffen. Was iedereen in de Ring dood? Tot dusver leek het daar wel op. Reece wilde niets liever dan zien dat iedereen in orde was.
Elke keer dat ze een slagveld met doden tegenkwamen die niet waren verkoold door de vlammen van de draken, gingen Illepra en Selese van lichaam naar lichaam om hen te controleren. Ze waren echter niet alleen gedreven door hun beroep. Illepra had ook een ander doel: Reece’ broer vinden. Godfrey. En dat was een doel dat Reece met haar deelde.
“Hij is hier niet,” verkondigde Illepra weer. Ze ging staan en keek met een teleurgestelde blik in haar ogen naar het laatste lichaam dat ze net had omgedraaid.
Reece kon zien hoeveel Illepra om zijn broer gaf, en hij was geraakt. Reece hoopte net als zij dat hij in orde was, dat hij bij de levenden hoorde—maar afgaande op de duizenden lichamen die hier lagen, vreesde hij dat dat niet het geval was.
Ze liepen verder de glooiende heuvels door, en toen zagen ze een ander slagveld aan de horizon, dat bezaaid was met nog duizenden lichamen. Ze gingen er naar toe.
Illepra huilde stilletjes. Selese legde een hand op haar pols.
“Hij leeft nog,” stelde ze haar gerust. “Maak je geen zorgen.”
Reece kwam bij hen lopen en legde een geruststellende hand op haar schouder.
“Als er één ding is dat ik weet van mijn broer,” zei Reece, “is het dat hij een overlever is. Hij weet aan alles te ontsnappen. Zelfs aan de dood. Ik beloof het je. Godfrey zit nu waarschijnlijk al ergens in een taverne dronken te worden.”
Illepra lachte door haar tranen heen, en veegde haar ogen af.
“Ik hoop het,” zei ze. “Voor het eerst hoop ik dat echt.”
Ze vervolgden hun sombere mars door de woestenij, allemaal verloren in hun eigen gedachten. Beelden van het Ravijn spookten door Reece’ hoofd; hij kon ze maar niet van zich af schudden. Hij dacht terug aan de wanhopige situatie waar ze zich in hadden bevonden, en hij werd overspoeld door dankbaarheid voor Selese; als zij toen niet was verschenen, zouden ze nu nog steeds daar beneden zitten, hoogstwaarschijnlijk allemaal dood.
Reece strekte zijn arm uit en pakte Selese bij haar hand. Hij glimlachte naar haar terwijl ze hand in hand verder liepen. Reece was geraakt door haar liefde en toewijding aan hem, door haar bereidwilligheid om het land door te reizen om hem te redden. Hij werd overspoeld door een golf van liefde voor haar, en hij kon niet wachten tot ze alleen waren en hij het haar kon vertellen. Hij had al besloten dat hij voor altijd bij haar wilde blijven. Hij had nog nooit zoveel loyaliteit voor iemand gevoeld, en hij zwoer dat zodra ze een moment voor zichzelf hadden, hij haar ten huwelijk zou vragen. Hij zou haar zijn moeders ring geven, de ring die ze aan hem had gegeven om aan de liefde van zijn leven te schenken, wanneer hij haar vond.
“Ik kan niet geloven dat je alleen voor mij door de Ring bent gereisd,” zei Reece tegen haar.
Ze glimlachte.
“Het was niet zo ver,” zei ze.
“Niet ver?” vroeg hij. “Je hebt je leven geriskeerd om een door oorlog geteisterd land te doorkruizen. Ik ben je veel verschuldigd. Meer dan ik kan zeggen.”
“Je bent me niets verschuldigd. Ik ben alleen blij dat je nog leeft.”
“We zijn allemaal ons leven aan je verschuldigd,” viel Elden bij. “Je hebt ons allemaal gered. We zouden voor altijd in het Ravijn vast hebben gezeten.”
“Over schulden gesproken, ik moet er nog één met jou bespreken,” zei Krog tegen Reece, die naast hem kwam strompelen. Sinds Illepra zijn been had gespalkt bij het Ravijn, had Krog zelfstandig gelopen, al was het dan wat stijfjes.
“Je hebt me gered daar beneden, en meer dan eens,” vervolgde Krog. “Het was behoorlijk stom van je, als je het mij vraagt. Je hebt het toch gedaan. Maar denk niet dat ik je iets verschuldigd ben.”
Reece schudde zijn hoofd, verrast door Krogs norsheid en zijn ongemakkelijke poging om hem te bedanken.
“Ik weet niet of je me nu tracht te beledigen of te bedanken,” zei Reece.
“Ik heb mijn eigen manier,” zei Krog. “Ik zal je vanaf nu dekken. Niet omdat ik je mag, maar omdat ik vind dat ik dat moet doen.”
Reece schudde zijn hoofd, zoals altijd verbijsterd door Krog.
“Maak je geen zorgen,” zei Reece. “Ik mag jou ook niet.”
Ze liepen verder, allemaal ontspannen, blij om nog in leven te zijn, om weer vaste grond onder hun voeten te hebben, om weer aan deze kant van de Ring te zijn—allemaal behalve Conven, die op een afstandje van de anderen liep, teruggetrokken in zichzelf, zoals hij was geweest sinds de dood van zijn tweelingbroer. Niets, zelfs niet een ontsnapping aan de dood, leek hem terug te kunnen halen.
Reece dacht terug aan hoe Conven zichzelf keer op keer roekeloos de strijd in had gegooid, en zichzelf bijna de dood in had geholpen om de anderen te redden. Reece kon het niet helpen, hij vroeg zich af of het eerder kwam door een verlangen om zichzelf te doden dan om de anderen te helpen. Hij maakte zich zorgen om hem. Reece vond het maar niets om hem zo verloren te zien, zo depressief.
Reece ging naast hem lopen.
“Je hebt geweldig gevochten daar,” zei Reece tegen hem.
Conven haalde alleen zijn schouders op en staarde naar de grond.
Reece zocht naar iets om tegen hem te zeggen terwijl ze zwijgend verder liepen.
“Ben je blij om weer thuis te zijn?” vroeg Reece. “Om vrij te zijn?”
Conven draaide zich om en staarde hem uitdrukkingsloos aan.
“Ik ben niet thuis. En ik ben niet vrij. Mijn broer is dood. En ik heb het recht niet om zonder hem te leven.”
Reece voelde een rilling over zijn rug lopen bij zijn woorden. Het was overduidelijk dat Conven nog steeds overspoeld was met verdriet; hij droeg het als een symbool van eer. Conven was als een levende dode. Zijn ogen waren leeg. Reece herinnerde zich hoe vrolijk hij ooit was geweest. Hij kon zien dat hij in diepe rouw was, en hij had het onheilspellende gevoel dat het niet meer weg zou gaan. Reece vroeg zich af wat er van Conven terecht zou komen. Voor het eerst leek het hopeloos.
De uren gleden voorbij, en ze bereikten weer een slagveld dat vergeven was van de lijken. Illepra en Selese en de anderen gingen uit elkaar en liepen van lichaam naar lichaam om ze om te draaien, op zoek naar een teken van Godfrey.
“Ik zie veel meer MacGils op dit veld,” zei Illepra hoopvol, “en geen adem van de draken. Misschien is Godfrey hier.”
Reece zag de duizenden lijken en vroeg zich af of ze hem ooit zouden kunnen vinden, als hij daadwerkelijk hier was.
Reece ging van lichaam naar lichaam en draaide ze één voor één om. Hij zag de gezichten van zijn mensen. Sommigen herkende hij, anderen niet. Er waren mensen die hij had gekend, mensen waar hij mee had gevochten, mensen die voor zijn vader hadden gevochten. Reece was verbijsterde zich over de golf van verwoesting die zijn thuisland als een plaag had overspoeld, en hij hoopte oprecht dat het allemaal voorbij was. Hij had genoeg gevechten en oorlog en lijken gezien voor de rest van zijn leven. Hij was klaar om te settelen in een vredig leventje, om te herstellen, om weer te herbouwen.
“HIER!” schreeuwde Indra. Haar stem was gevuld met opwinding. Ze stond over een lichaam gebogen en staarde naar beneden.
Illepra draaide zich om en kwam naar haar toegerend, en de anderen voegden zich ook bij haar. Ze knielde naast een lichaam, en de tranen stroomden over haar gezicht. Reece knielde naast haar en snakte naar adem toen hij zag dat het zijn broer was.
Godfrey.
Zijn bierbuik stak uit, hij was ongeschoren. Zijn ogen waren gesloten, hij was te bleek, en zijn handen waren blauw. Hij zag er dood uit.
Illepra schudde hem door elkaar heen; hij reageerde niet.
“Godfrey! Alsjeblieft! Wordt wakker! Ik ben het! Illepra! GODFREY!”
Ze bleef hem door elkaar schudden, maar hij gaf geen teken van leven. Uiteindelijk draaide ze zich om naar de anderen, wanhopig.
“Je wijnzak!” zei ze tegen O’Connor.
O’Connor frummelde aan zijn riem en haalde haastig zijn wijnzak los, waarna hij hem aan Illepra gaf.
Ze pakte hem aan en spoot een beetje wijn op zijn lippen. Toen tilde ze zijn hoofd op, opende zijn mond, en spoot een beetje op zijn tong.
Plotseling reageerde hij. Godfrey likte aan zijn lippen en slikte.
Hij hoestte en ging rechtop zitten, pakte de wijnzak, nog steeds met zijn ogen gesloten, en spoot zijn mond vol. Toen opende hij langzaam zijn ogen, en veegde hij zijn mond af met de rug van zijn hand. Verward en gedesoriënteerd keek hij om zich heen, en hij boerde.
Illepra gilde het uit van vreugde en knuffelde hem.
“Je hebt het overleefd!” riep ze uit.
Reece slaakte een zucht van opluchting terwijl zijn broer om zich heen keek. Hij was verward, maar hij leefde nog.
Elden en Serna grepen Godfrey elk bij een schouder en trokken hem overeind. Godfrey stond daar, wankel, en hij nam nog een grote slok uit de zak.
Versuft keek hij om zich heen.
“Waar ben ik?” vroeg hij. Hij wreef over zijn hoofd, waar hij een grote bult had, en hij kromp ineen van de pijn.
Illepra bestudeerde zijn wond en liet haar hand erover heen glijden. Zijn haar zat vol opgedroogd bloed.
“Je hebt een wond opgelopen,” zei ze. “Maar je kunt trots zijn: je leeft nog. Je bent veilig.”
Godfrey wankelde, en de anderen vingen hem op.
“Het is niet ernstig,” zei ze, “maar je moet wel rusten.”
Ze haalde een verband van haar middel en begon zijn hoofd te verbinden. Godfrey vertrok van de pijn en keek naar haar. Toen keek hij om zich heen, en zag hij alle lijken. Zijn ogen sperden zich wijd open.
“Ik leef nog,” zei hij. “Ik kan het niet geloven.”
“Je hebt het gehaald,” zei Reece, terwijl hij blij zijn broer in zijn schouder kneep. “Ik wist het wel.”
Illepra omhelsde hem, en langzaam knuffelde hij haar terug.
“Dus zo voelt het om een held te zijn,” observeerde Godfrey, en de anderen moesten lachen. “Geef me nog meer van dit spul te drinken,” voegde hij toe, “en misschien doe ik het wel vaker.”
Godfrey nam nog een grote slok, en begon langzaam aan met hen mee te lopen terwijl Illepra hem ondersteunde.
“Waar zijn de anderen?” vroeg Godfrey.
“Dat weten we niet,” zei Reece. “Ergens in het westen, hoop ik. Dat is waar we heen gaan. We gaan naar het Koninklijk Hof. Zien wie er nog leeft.”
Reece slikte terwijl hij de woorden uitsprak. Hij tuurde naar de horizon en bad dat zijn landgenoten een zelfde lot als Godfrey hadden getroffen. Hij dacht aan Thor, aan zijn zuster Gwendolyn, aan zijn broer Kendrick, aan zoveel anderen om wie hij af. Maar hij wist dat het grootste deel van het leger van Rijk nog voor hen lag, en gezien het aantal doden en gewonden dat hij al had gezien, leek het erop dat het ergste nog moest komen.
HOOFDSTUK ACHT
Thorgrin, Kendrick, Erec, Srog en Bronson stonden als een muur tegenover het Rijk, hun mensen achter zich, hun wapens getrokken, klaar om de confrontatie aan te gaan. Thor wist dat dit zijn doodsaanval zou zijn, zijn laatste strijd, maar hij had geen spijt. Hij zou hier sterven, in de strijd, met zijn zwaard in zijn handen en zijn strijdbroeders aan zijn zijde, terwijl hij zijn thuisland verdedigde. Hij had de kans om wat hij had gedaan recht te zetten. Hij kon nergens meer om vragen.
Thor dacht aan Gwendolyn, en hij wenste dat hij meer tijd had, voor haar. Hij bad dat Steffen haar in veiligheid had gebracht en dat ze zich ver achter de frontlinie bevond. Hij was vastberaden om te vechten met alles dat hij had, om zoveel mogelijk soldaten van het Rijk te doden als hij kon, en zo te voorkomen dat ze haar kwaad zouden doen.
Terwijl Thor daar stond voelde hij de solidariteit van zijn broeders. Ze waren onbevreesd en wisten hun terrein te behouden. Dit waren de beste vechters in het koninkrijk, de beste Zilveren, MacGils, Silesianen—ze weigerden zich terug te trekken, ondanks hun kansen. Ze waren allemaal bereid hun leven te geven om hun thuisland te verdedigen. Ze hechtten meer waarde aan eer en vrijheid dan aan leven.
Thor hoorde hoorns van het Rijk en keek toe hoe divisies van talloze mannen zich opstelden. Dit waren gedisciplineerde soldaten, soldaten met genadeloze commandanten, die hun hele leven hadden gevochten. Het leger van het Rijk was een goed geoliede machine, getraind om door te vechten na de dood van hun leider. Er verscheen een nieuwe, naamloze bevelhebber die de troepen leidde. Ze waren met oneindig veel, en Thor wist dat ze hen met geen mogelijkheid zouden kunnen verslaan. Maar dat deed er niet meer toe. Het maakte niet uit of ze zouden sterven. Het enige dat nog uitmaakte was hoe ze stierven. Ze zouden vechtend ten onder gaan, als mannen, in een laatste confrontatie van moed.
“Wachten we tot zij naar ons toe komen?” vroeg Erec hardop. “Of zullen we hen begroeten als MacGils?”
Thor glimlachte. Er ging niets boven een kleiner leger dat een groter leger aanviel. Het was roekeloos, maar het was ook het toppunt van moed.
Als één lieten ze een strijdkreet uit, en ze vielen aan. De afstand tussen de twee legers werd snel kleiner en hun strijdkreten vulden de lucht. Thor hield zijn zwaard hoog terwijl hij naast zijn strijdbroeders rende, zijn hart bonzend. Een koude windvlaag streek langs zijn gezicht. Dit was hoe oorlog voelde. Het herinnerde hem aan hoe het voelde om te leven.
De twee legers stormden zo snel als ze konden op elkaar af, vastberaden om elkaar te doden. Enkele seconden later troffen ze elkaar in het midden, in een enorm gekletter van wapens.
Thor sloeg om zich heen en gooide zichzelf in de frontlinie van het Rijk, die bewapend was met lange speren, spiesen en lansen. Thor hakte de eerste speer die hij tegenkwam door tweeën, waarna hij de soldaat in zijn maag stak.
Thor dook en ontweek terwijl hij van alle kanten werd aangevallen door lansen. Hij draaide alle kanten op, sneed de wapens in tweeën met een versplinterend geluid en schopte en beukte elke soldaat uit de weg. Hij gaf er een paar een klap met zijn handschoen, schopte er één in zijn kruis, gaf één een elleboog tegen zijn kaak, en een ander een kopstoot. Het waren man-tegen-man gevechten, en Thor was een eenmansmachine. Zo baande hij zich door de superieure strijdmacht.
Om hem heen deden zijn broeders hetzelfde. Ze vochten met een ongelofelijke snelheid en kracht en strijdgeest. Ondanks het feit dat ze in de minderheid waren, wierpen ze zichzelf in het heetst van de strijd, en sneden ze dwars door de eindeloze linies heen. Geen van hen aarzelde, en geen van hen trok zich terug.
Mannen schreeuwden en gromden terwijl ze man-tegen-man vochten in de hevige strijd die het lot van de Ring zou bepalen. En ondanks de superieure troepen van het Rijk verkregen de mannen van de Ring hun momentum, en wisten ze zelfs het Rijk terug te drijven.
Thor griste een strijdvlegel uit de handen van een soldaat van het Rijk, schopte hem naar achteren, zwaaide de strijdvlegel rond en raakte hem tegen de zijkant van zijn helm. Thor zwaaide de strijdvlegel rond in een brede cirkel en wist er nog een paar tegen de grond te slaan. Toen wierp hij de strijdvlegel in de menigte, en raakte hij er nog meer.
Thor trok zijn zwaard en vervolgde zijn man-op-man gevecht. Hij sloeg in het wilde weg, tot zijn armen en schouders moe werden. Op een gegeven moment kwam er een soldaat met opgeheven zwaard op hem af en was hij net iets te traag; Thor draaide zich naar hem om, te laat, en zette zich schrap voor de impact.
Thor hoorde een grommend geluid, en Krohn rende ineens voorbij. Hij sprong de lucht in en beet zich vast in de keel van de soldaat, waarna hij hem tegen de grond werkte.
De uren gleden voorbij. Hoewel Thor in het begin bemoedigd werd door hun voorsprong, werd al snel duidelijk dat het een nutteloze strijd was voor hen, waarbij het onvermijdelijke slechts werd uitgesteld. Ongeacht hoeveel soldaten ze doodden, de horizon bleef zich vullen met een eindeloze toestroom van mannen. En terwijl Thor en de anderen afgemat raakten, moesten ze het steeds opnemen tegen een nieuwe lading frisse soldaten van het Rijk.
Thor, die niet meer zo snel verdedigde als eerst, werd ineens door een zwaard op zijn schouder geraakt; hij schreeuwde het uit van de pijn terwijl het bloed uit zijn arm gutste. Thor kreeg een elleboog in zijn ribben, en er kwam een strijdbijl op hem af die hij nog maar net wist te blokkeren met zijn schild. Hij had maar een seconde gescheeld of hij was er geweest.
Thor begon terrein te verliezen, en terwijl hij om zich heen keek, zag hij dat dat ook voor de anderen gold. Het tij begon te keren; Thors oren waren gevuld met de doodsschreeuwen van zijn mannen. Na uren van vechten begonnen ze te verliezen. Spoedig zouden ze er allemaal geweest zijn. Hij dacht aan Gwendolyn, en hij weigerde het te accepteren.
Thor gooide zijn hoofd achterover en probeerde wanhopig om wat voor krachten hij dan ook over had op te roepen. Maar zijn krachten reageerden niet. Hij voelde dat ze uitgeput waren door zijn tijd met Andronicus. Hij had tijd nodig om te herstellen. Hij zag ook dat Argon niet zo krachtig was als normaal. Ook zijn krachten waren uitgeput door het gevecht met Rafi. Hetzelfde gold voor Alistair, wiens krachten waren uitgeput door het terugbrengen van Argon. Ze hadden niets. Alleen hun wapenkracht.
Thor schreeuwde het uit. Hij was wanhopig, en moest iets anders proberen. Wat dan ook.
Alstublieft, God, bad hij. Ik smeek het u. Red ons op deze dag. Ik wend me tot u. Niet tot de mens, niet tot mijn krachten, maar tot u. Geef me een teken van uw macht.
Plotseling vulde de lucht zich met een luid gebrul, zo luid dat het de hemel in tweeën leek te splijten.
Thors hartslag versnelde. Hij herkende het geluid meteen. Hij keek naar de horizon en zag zijn oude vriendin, Mycoples, door de wolken heen breken. Thor was dolblij om te zien dat ze nog leefde, dat ze vrij was, en dat ze weer in de Ring was. En ze vloog naar hem toe. Het voelde alsof een deel van hem was teruggekeerd.
En wat nog verrassender was, Thor zag een tweede draak achter haar aan vliegen. Een mannelijke draak, met eeuwenoude, vervaagde rode schubben, en enorme, gloeiende groene ogen. Hij zag er nog indrukwekkender uit dan Mycoples. Thor zag hen door de lucht vliegen en toen naar beneden duiken, recht op hem af. Hij besefte dat zijn gebeden verhoord waren.
Mycoples spreidde haar vleugels, kromde haar nek en krijste. De andere draak deed hetzelfde, en samen spuwden ze een muur van vuur op het leger van het Rijk af, die de hemel deed oplichten. De koude dag werd ineens warm, en toen heet, terwijl de vlammen op hen af rolden. Thor hief zijn armen naar zijn gezicht.
De draken vielen van achteren aan, dus de vlammen raakten Thor niet. Maar de muur van vuur was dichtbij genoeg om de hitte te voelen en de haartjes op zijn onderarm te verschroeien.
Het geschreeuw van duizenden soldaten vulde de lucht terwijl het leger van het Rijk divisie na divisie werd verzwolgen door de vlammen. Ze renden in paniek door elkaar heen—maar ze konden geen kant op. De draken waren meedogenloos. Ze gingen als wilden tekeer, gevuld met woede, klaar om wraak te nemen op het Rijk.
De ene na de andere divisie werd weggevaagd.
De overgebleven soldaten draaiden zich in paniek om en vluchtten, in een poging te ontsnappen aan de adem van de draken. Maar ze renden slechts hun dood tegemoet. De draken lieten niemand ontsnappen.
Spoedig bevond Thor zich op een leeg veld. Zwarte rookwolken stegen op, en de geur van brandend vlees en zwavel vulde de lucht. Terwijl de wolken langzaam optrokken, zag hij een verkoold landschap voor zich opdoemen. Er was geen levende ziel meer te bekennen. Van het gras en de bomen was niets meer over dan zwarte as. Het leger van het Rijk, dat enkele minuten geleden nog zo onbedwingbaar had geleken, was nu compleet weggevaagd.
Thor was dolblij. Hij had het overleefd. Ze hadden het allemaal overleefd. De Ring was vrij. Eindelijk waren ze vrij.
Mycoples dook naar beneden en landde voor Thor. Ze liet haar hoofd zakken en snoof.
Thor deed een stap naar voren en glimlachte naar zijn oude vrienden. Spinnend liet Mycoples haar hoofd op de grond zakken. Thor streelde de schubben op haar gezicht, en ze wreef haar neus tegen zijn borst aan. Ze spinde tevreden, en het was duidelijk dat ze extatisch was om Thor weer te zien, net zoals hij extatisch was om haar te zien.
Thor klom op haar rug, en wendde zich tot zijn leger. Duizenden mannen staarden hem vol bewondering aan, en hij hief zijn zwaard.
De mannen staken hun zwaarden in de lucht en begonnen te juichen. Eindelijk werd de lucht gevuld met een ander geluid: het geluid van overwinning.
Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.