Kitabı oku: «Een Juweel Voor Vorsten», sayfa 2
Toen was Gertrude Illiard er weer, met een kussen in haar hand.
“Ik ben als eerste aan de beurt,” beloofde ze. “Ik zal je laten stikken zoals je mij hebt laten stikken, maar je zult niet sterven. Niet hier. Wat we je ook aandoen, je zult niet sterven, zelfs niet als je erom smeekt.”
Kate keek om zich heen. Al haar slachtoffers hadden iets bij zich. Een mes of een zweep, een zwaard of een wurgtouw. Stuk voor stuk leken ze een drang te hebben om haar pijn te doen. Kate wist dat ze geen genade zouden tonen zodra ze de kans kregen om bij haar te komen.
Ze kon het schild nu zien vervagen, het werd steeds doorzichtiger. Kate greep haar zwaard steviger vast en zette zich schrap.
HOOFDSTUK DRIE
Emeline volgde Asha, Vincente en de andere door de moerassen voorbij Strand. Ze hield Cora’s arm vast, zodat ze elkaar niet kwijt konden raken in de mist.
“Het is ons gelukt,” zei Emeline. “We hebben Steenhuis gevonden.”
“Ik denk dat Steenhuis óns heeft gevonden,” merkte Cora op.
Dat was een terechte opmerking, gezien de inwoners hen van executie hadden gered. Als Emeline haar ogen sloot, kon ze de hitte van de brandstapels nog voelen en de bittere stank van de rook ruiken. Ze wilde er niet aan denken.
“Bovendien,” zei Cora, “denk ik dat je een plek moet kunnen zien om hem te vinden.”
Ik mag je huisdier wel, stuurde Asha naar Emeline. Praat ze altijd zo veel?
De vrouw, die een van de leiders van Steenhuis leek te zijn, liep voorop. Haar lange jas wervelde rond haar benen en haar brede hoed hield de dampen op afstand.
Ze is mijn huisdier niet, stuurde Emeline terug. Ze overwoog om het hardop te zeggen voor Cora, maar besloot om dat niet te doen.
Waarom zou je anders een Normale in de buurt houden? vroeg Asha.
“Negeer Asha maar,” zei Vincente hardop. Hij was zo lang dat hij boven hen uit torende, maar ondanks zijn lengte en het hakbijl-achtige mes dat hij bij zich droeg, leek hij de vriendelijkste van de twee. “Ze heeft er moeite mee om te accepteren dat degenen zonder onze gaven ook deel kunnen uitmaken van onze gemeenschap. Gelukkig denkt niet iedereen er zo over. Wat betreft de mist, die helpt ons te beschermen. Zij die kwade bedoelingen hebben zullen het niet vinden. Ze verdwalen alleen.”
“En wij kunnen hen opjagen,” zei Asha met een glimlach die niet geheel geruststellend was. “Maar goed, we zijn er bijna. De mist zal spoedig optrekken.”
Dat gebeurde. Het was alsof ze een breed eiland betraden, omgeven door mist. Het gebied dat oprees was zonder twijfel groter dan Ashton. Niet dat het volgebouwd stond met huizen, zoals de stad. Het grootste gedeelte bestond uit graslanden en akkers waar mensen bezig waren met het verbouwen van groenten. Het gebied was omgeven door een muur van natuursteen, ongeveer ter hoogte van iemands schouder, met daarvoor een geul die het op verdedigingswerken liet lijken. Emeline voelde een vage flikkering van macht en vroeg zich af of er meer achter zat dan ze kon zien.
Binnen de muren stonden lage, ronde stenen huisjes met daken van turf. Ze zagen eruit alsof ze er al een eeuwigheid stonden. In het midden bevond zich een stenen cirkel, gelijk aan de andere stenen op de vlakte, alleen was deze groter en vol met mensen.
Eindelijk hadden ze Steenhuis gevonden.
“Kom op,” zei Asha, die er met een stevige pas heenliep. “We zullen jullie installeren. Ik zal ervoor zorgen dat niemand jullie voor een indringer aanziet en jullie vermoord.”
Emeline keek naar haar en wierp toen een blik op Vincente.
“Is ze altijd zo?” vroeg ze.
“Meestal is ze erger,” zei Vincente. “Maar ze helpt ons beschermen. Kom op, jullie moeten jullie nieuwe thuis zien.”
Ze liepen achter de anderen aan richting het stenen dorp, waarna sommigen zich van hun groep losmaakten om naar de velden te rennen en met hun vrienden te praten.
“Het lijkt zo’n mooie plek,” zei Cora. Emeline was blij dat het haar beviel. Ze wist niet wat ze gedaan zou hebben als haar vriendin had besloten dat Steenhuis niet het toevluchtsoord was waar ze op had gehoopt.
“Dat is het zeker,” stemde Vincente in. “Ik weet niet wie het heeft opgericht, maar het is al heel lang een plek voor mensen zoals wij.”
“Mensen met een gave,” zei Emeline.
Vincente haalde zijn schouders op. “Dat is wat Asha zegt. Ik zie het persoonlijk liever als een plek voor alle onteigenden. Jullie zijn hier allebei welkom.”
“Is het echt zo simpel?” vroeg Cora.
Emeline had het vermoeden dat haar achterdocht veel te maken had met wat ze onderweg waren tegengekomen. Het had geleken of bijna iedereen die ze ontmoet hadden hen had willen beroven, tot slaaf had willen maken, of erger. Ze moest toegeven dat ze Cora’s bezorgdheid begreep, maar deze mensen leken zo veel op haar. Ze wilde hen kunnen vertrouwen.
“De gaven van je vriendin maken het duidelijk dat ze een van ons is, terwijl jij… jij was een van de onvrijen?”
Cora knikte.
“Ik weet hoe dat is,” zei Vincente. “Ik ben opgegroeid op een plek waar men me vertelde dat ik moest betalen voor mijn vrijheid. Asha ook. Zij heeft er met bloed voor moeten betalen. Dat is waarom ze andere mensen niet zo snel in vertrouwen neemt.”
Emeline moest aan Kate denken. Ze vroeg zich af wat er van Sophia’s zusje terecht was gekomen. Zou het haar gelukt zijn om Sophia te vinden? Was zij ook onderweg naar Steenhuis, of naar Ishjemme? Ze kon het met geen mogelijkheid weten, maar Emeline kon altijd hopen.
Ze liepen achter Vincente aan het dorp in. Op het eerste gezicht leek het een normaal dorp, maar toen ze beter keek kon Emeline de verschillen zien. Ze zag gekerfde runen en toverspreuken in het gesteente en hout van de gebouwen, ze voelde de druk van tientallen mensen met een talent voor magie op dezelfde plek.
“Het is hier zo stil,” zei Cora.
Voor haar leek het misschien stil, maar Emeline hoorde het geklets van mensen die telepathisch met elkaar communiceerden. Dat leek hier net zo normaal als hardop praten.
Maar er waren ook andere dingen. Ze had al gezien waar Tabor, de genezer, toe in staat was geweest, maar hier waren ook mensen met andere talenten. Een jongen speelde een spelletje balvangertje zonder iets aan te raken. Een man creëerde vonken in glazen potten zonder aanmaakhout te gebruiken. Er was zelfs een smid die zonder vuur werkte; het metaal leek als een levend wezen te reageren op zijn aanrakingen.
“We hebben allemaal onze eigen gaven,” zei Vincente. “We hebben veel kennis verzameld, zodat we anderen zo goed mogelijk kunnen helpen om hun krachten te ontwikkelen.”
“Je zou onze vriendin Sophia vast gemogen hebben,” zei Cora. “Zij leek heel veel soorten krachten te hebben.”
“Echt machtige individuen zijn zeldzaam,” ze Vincente. “Degenen die het sterkst lijken, hebben vaak de meeste beperkingen.”
“En toch zijn jullie erin geslaagd om een mist te creëren die zich kilometers ver uitstrekt,” merkte Emeline op. Ze wist dat dat veel meer vereiste dan een beperkte macht. Veel meer.
“Dat doen we samen,” zei Vincente. “Als je blijft, dan zal jij er waarschijnlijk ook aan bijdragen, Emeline.”
Hij gebaarde naar de cirkel in het hart van het dorp, waar mensen op stenen zitjes zaten. Emeline kon het geknetter van kracht horen, ook al leek het of ze niet veel meer deden dan voor zich uit staren. Terwijl ze toekeek stond een van hen op. Uitgeput verliet hij de cirkel, waarna een andere dorpeling zijn plaats innam.
Daar had Emeline niet aan gedacht. De meest machtige mensen verkregen hun kracht door energie van andere plekken te kanaliseren. Ze had gehoord over heksen die mensen hun levenskracht afnamen, terwijl Sophia kracht leek te putten uit het land zelf. Dat leek logisch, gezien wie ze was. Maar dit… dit was een heel dorp met begaafde mensen, die hun krachten kanaliseerden om meer te worden dan de som van hun delen. Hoeveel kracht zouden ze op die manier kunnen genereren?
“Kijk, Cora,” zei ze wijzend. “Zij beschermen het hele dorp.”
Cora staarde ernaar. “Dat is… kan iedereen dat?”
“Iedereen met een vonkje kracht,” zei Vincente. “Als een normaal persoon het zou proberen, zou er of niets gebeuren, of…”
“Of?” vroeg Emeline.
“Hun levenskracht zou uit hen worden gezogen. Het is niet veilig om te proberen.”
Emeline kon zien dat Cora zich daar ongemakkelijk bij voelde, maar dat leek gelukkig niet lang te duren. Ze had het te druk met om zich heen kijken, alsof ze probeerde te begrijpen hoe het allemaal werkte.
“Kom,” zei Vincente. “Daar is een leeg huis.”
Hij leidde hen naar een stenen huisje dat niet erg groot was, maar nog altijd ruim genoeg voor hen tweeën. De deur kraakte toen Vincente hem opendeed, maar Emeline wist dat dat wel gerepareerd kon worden. Als ze kon leren om een boot of een wagen te besturen, dan kon ze ook wel een deur leren repareren.
“Wat gaan we hier doen?” vroeg Cora.
Vincente glimlachte. “Jullie gaan hier wonen. Onze boerderijen leveren genoeg voedsel op en dat delen we met iedereen die meehelpt in het dorp. Mensen dragen bij wat ze bij kunnen dragen. Degenen die metaal of hout kunnen bewerken, doen dat om te bouwen of te verkopen. Degenen die kunnen vechten helpen mee om het dorp te beschermen of gaan jagen. We kunnen voor elk talent wel iets vinden.”
“Ik heb mijn hele leven aristocraten opgemaakt voor feestjes,” zei Cora.
Vincente haalde zijn schouders op. “Nou, ik weet zeker dat jij ook wel iets kunt vinden. En er zijn hier ook feestjes. Je vind je plekje wel.”
“En wat als we weg willen?” vroeg Cora.
Emeline keek om. “Waarom zou iemand hier weg wíllen? Jij niet, toch?”
Toen deed ze het ondenkbare en dook zonder het te vragen in de gedachten van haar vriendin. Daar voelde ze twijfel, maar ook hoop dat het allemaal goed zou komen. Cora wílde wel blijven. Ze wilde alleen niet als een gekooid dier leven. Ze wilde zich niet gevangen voelen. Emeline kon dat wel begrijpen en ze ontspande zich. Cora zou blijven.
“Ik wil niet weg,” zei Cora, “maar… ik moet zeker weten dat dit niet allemaal een truc is, of een soort van gevangenis. Ik wil niet nog een keer mijn vrijheid opgeven.”
“Dat doe je niet,” zei Vincente. “We hopen dat je blijft, maar als je ervoor kiest om te vertrekken dan vragen we je alleen om onze geheimen te bewaren. Die geheimen beschermen Steenhuis, nog meer dan de mist, nog meer dan onze krijgers. Goed, ik laat jullie alleen zodat jullie kunnen bijkomen. Als jullie klaar zijn, kom dan naar het ronde huis in het midden van het dorp. Flora runt de eetzaal en er is genoeg eten voor jullie.”
Hij vertrok en Emeline en Cora bekeken hun nieuwe huisje.
“Het is klein,” zei Emeline. “Ik weet dat je gewend bent aan een paleis.”
“Ik sliep in welke hoek van het paleis ik dan ook kon vinden,” merkte Cora op. “Vergeleken met een voorraadkast of lege nis is dit enorm. Maar het heeft wel werk nodig.”
“Dat moet ons wel lukken,” zei Emeline, die al volop mogelijkheden zag. “We zijn half het koninkrijk doorgereisd. We kunnen vast wel een huisje leefbaar maken.”
“Denk je dat Kate of Sophia hier ooit zullen komen?” vroeg Cora.
Emeline had zich hetzelfde afgevraagd. “Ik denk dat Sophia het druk zal hebben in Ishjemme,” zei ze. “Met een beetje geluk heeft ze haar familie gevonden.”
“En jij hebt de jouwe gevonden, soort van,” zei Cora.
Dat was waar. De mensen hier waren dan wel geen bloedverwanten, maar ze voelden wel als familie. Ze hadden dezelfde haat ervaren, dezelfde drang om zich te verbergen. Er hier konden ze er voor elkaar zijn. Emeline had nog nooit iets gehad dat dichter in de buurt kwam van een familie.
En Cora was ook familie. Emeline wilde niet dat ze dat vergat.
Emeline knuffelde haar. “Dit kan voor ons beide een familie zijn, denk ik. Een plek waar we allebei vrij kunnen zijn. Een plek waar we allebei véílig kunnen zijn.”
“Het idee van veilig zijn bevalt me wel,” zei Cora.
“Het idee dat we niet meer op zoek hoeven bevalt míj wel,” antwoordde Emeline. Ze had er inmiddels wel genoeg van om altijd maar onderweg te zijn. Ze keek omhoog. “We hebben een dak boven ons hoofd.” Na zo lang gereisd te hebben, leek dat een luxe.
“We hebben een dak boven ons hoofd,” stemde Cora in. “En een familie.
Het voelde vreemd dat ze het eindelijk konden uitspreken. Het was genoeg. Meer dan genoeg.
HOOFDSTUK VIER
Weduwe Koningin Mary van het Huis van Flamberg zat in haar ontvangstruimte en worstelde om haar woede in bedwang te houden. Woede om de vernedering van de afgelopen vierentwintig uur, woede om de manier waarop haar lichaam haar verraadde en haar bloed liet ophoesten in haar kanten handdoek. En bovenal woede om haar zoons, die niet deden wat hen gevraagd werd.
“Prins Rupert, uwe majesteit,” kondigde een bediende aan. Haar oudste zoon walste de ruimte binnen en zag eruit alsof hij lof verwachtte voor wat hij had gedaan.
“Wilt u me feliciteren met mijn overwinning, moeder?” zei Rupert.
De Weduwe sprak op een ijzige toon. Dat was het enige dat haar ervan weerhield om tegen hem te schreeuwen. “Het is gebruikelijk om te buigen.”
Dat was in elk geval genoeg om Rupert op te doen kijken. Hij staarde haar aan met een mengeling van schrik en angst, waarna hij kort naar haar boog. Mooi. Hij moest weten dat zij nog altijd degene was die hier regeerde. Dat leek hij de laatste dagen vergeten te zijn.
“Dus je wilt dat ik je feliciteer, begrijp ik dat goed?” vroeg de Weduwe.
“Ik heb gewonnen!” zei Rupert. “Ik heb de invasie teruggedrongen. Ik heb het koninkrijk gered.”
Hij deed het klinken alsof hij een ridder was die net was teruggekeerd van een belangrijke queeste. Nou, die dagen waren allang vervlogen.
“Door je eigen roekeloze plan te volgen in plaats van wat we hadden afgesproken,” zei de Weduwe.
“Het heeft gewerkt!”
De Weduwe deed haar best om zichzelf te beheersen, in elk geval voor nu. Al werd dat met de seconde lastiger.
“En jij denkt dat de strategie die ik koos niet gewerkt zou hebben?” wilde ze weten. “Jij denkt dat ze niet door onze verdediging waren gebroken? Jij denkt dat ik trots moet zijn op de slachtpartij dat je veroorzaakt hebt?”
“Een slachtpartij van vijanden, en van degenen die weigerden te vechten,” antwoordde Rupert. “Denkt u dat ik de verhalen niet heb gehoord over wat ú heeft gedaan, moeder? Over de moorden op de aristocraten die de Danses steunden? Over uw overeenkomst met de kerk van de Gemaskerde Godin, die daardoor alles mogen doden dat zij als kwaadaardig beschouwen?”
Ze zou haar zoon die dingen niet met elkaar laten vergelijken. Ze wilde niets horen over de noodzakelijke acties in het verleden, zeker niet van een jongen die tot kort geleden nog een baby in haar armen was.
“Dat waren andere tijden,” zei ze. “We hadden geen andere keus.”
“We hadden nu ook geen andere keus,” snauwde Rupert.
“We hadden een keus waarbij onze mensen niet afgeslacht hoefden te worden,” antwoordde de Weduwe kil. “Een keuze waarbij de meest waardevolle akkers van het koninkrijk behouden bleven. Je hebt het Nieuwe Leger verdreven, maar mijn plan had hen kunnen verwoesten.”
“Sebastians plan was dwaas. Dat zou u gezien hebben als u niet zo blind was voor zijn gebreken.”
Dat was de tweede reden waarom de Weduwe zo kwaad was. De voornaamste reden, de reden die ze nog niet ter sprake had gebracht omdat ze wist dat ze zou exploderen als ze erover begon.
“Waar is je broer, Rupert?” vroeg ze.
Hij probeerde de vermoorde onschuld te spelen. Inmiddels zou hij wel moeten weten dat dit niet werkte bij haar.
“Hoe moet ik dat nu weten, moeder?”
“Rupert, de laatste keer dat Sebastian is gezien was hij bij de haven en probeerde hij een schip naar Ishjemme te vinden. Jij bent persoonlijk naar hem toegegaan om hem tegen te houden. Dacht je soms dat ik geen spionnen had?”
Ze keek toe terwijl hij probeerde te bedenken wat hij nu moest zeggen. Dit deed hij al sinds hij klein was. Hij probeerde zijn woorden zo te formuleren dat hij de boel kon manipuleren en zijn zin kon krijgen.
“Sebastian is veilig,” ze Rupert.
“Je bedoelt dat je hem gevangenhoudt. Je eigen broer. Je hebt geen recht om dat te doen, Rupert.” De kracht achter die woorden werd gereduceerd door een hoestbui. Ze negeerde het verse bloed op haar zakdoek.
“Ik dacht dat u blij zou zijn, moeder,” zei hij. “Hij probeerde immers het koninkrijk te ontvluchten vanwege het huwelijk dat ú geregeld had.”
Dat was waar, maar dat veranderde niets. “Als ik Sebastian had willen tegenhouden, zou ik daar zelf het bevel voor hebben gegeven,” zei ze. “Je laat hem onmiddellijk vrij.”
“Zoals u wilt, moeder,” zei Rupert. Weer kreeg de Weduwe het gevoel dat hij allesbehalve oprecht was.
“Rupert, laat me hier heel duidelijk over zijn. Jouw acties hebben ons allemaal in groot gevaar gebracht. Denk je dat je zomaar het leger kunt commanderen? Dat je de erfgenaam van de troon zomaar gevangen kunt zetten? Wat denk je dat de Assemblee van Aristocraten daarvan zal vinden?”
“Laat ze branden in de hel!” flapte Rupert eruit. “Ik heb genoeg van ze.”
“Je kunt het je niet veroorloven om hen te vervloeken,” zei de Weduwe. “Dat hebben de burgeroorlogen ons wel geleerd. We moeten samenwerken. En het feit dat je praat alsof je een fractie van hen bezit baart me zorgen, Rupert. Je moet je plaats kennen.”
Ze kon zien dat hij zijn woede niet langer kon verbergen.
“Ik ben uw opvolger,” zei hij.
“Sebastian is mijn opvolger,” kaatste de weduwe terug. “Wat betreft jouw plaats… de Berglanden hebben een gouverneur nodig om de plunderingen in het zuiden tegen te gaan. Misschien leer je wat nederigheid is als je tussen de herders en boeren moet leven. Of misschien ook niet. Maar dan ben je in elk geval ver genoeg bij me vandaan. Als je geluk hebt vergeet ik dan hoe boos ik op je ben.”
“U kunt niet—”
“Dat kan ik wel,” snauwde de Weduwe naar hem. “En dat je het weet, je gaat niet naar de Berglanden en je wordt ook geen gouverneur. Je gaat naar de Nabije Koloniën, waar je als assistent van mijn afgevaardigde zult werken. Hij zal regelmatig rapport over jou uitbrengen, en je keert niet terug totdat ik bepaal dat je er klaar voor bent.”
“Moeder…” begon Rupert.
De Weduwe nagelde hem met één enkele blik aan de grond. Daar was ze nog steeds toe in staat, zelfs nu haar lichaam haar in de steek liet.
“Nog één woord en je wordt een marktverkoper in de Verre Koloniën,” snauwde ze. “Eruit. Ik verwacht Sebastian hier voor het einde van de dag. Hij is mijn opvolger, Rupert. Vergeet dat niet.”
“Geloof me, moeder,” ze Rupert terwijl hij vertrok. “Dat ben ik niet vergeten.”
De Weduwe wachtte tot hij weg was en knipte met haar vingers naar de dichtstbijzijnde bediende.
“Er is nog een ergernis die aangepakt moet worden. Breng vrouwe d’Angelica hier.”
***
Angelica droeg nog steeds haar trouwjurk toen de wachter haar kwam halen en haar vertelde dat de koningin haar wilde spreken. Hij gaf haar geen tijd om zich om te kleden, maar escorteerde haar meteen naar de ontvangstruimte.
Angelica vond dat de oude vrouw er slecht uitzag. Misschien zou ze spoedig sterven. Alleen al de gedachte daaraan deed Angelica hopen dat Sebastian snel gevonden werd, zodat hun huwelijk alsnog voltrokken kon worden. Er stond te veel op het spel, ondanks het verraad dat ze voelde voor het feit dat hij haar in de steek had gelaten.
Ze boog en liet zich op haar knieën vallen bij het voelen van het gewicht van de blik van de Weduwe. De oude vrouw stond wankel op, alleen om het verschil in hun rang aan te geven.
“Leg mij eens uit,” zei de Weduwe, “waarom ik je nu niet feliciteer met het huwelijk met mijn zoon.”
Angelica waagde het om naar haar op te kijken. “Sebastian ging ervandoor. Hoe moest ik nu weten dat hij ervandoor zou gaan?”
“Omdat je niet dom hoort te zijn,” repliceerde de Weduwe.
Angelica voelde een steek van woede bij haar woorden. Dat oude wijf speelde graag spelletjes met haar, om te zien hoe ver ze kon gaan. Maar spoedig zou Angelica zich in een positie bevinden waarin ze haar goedkeuring niet meer nodig had.
“Ik heb alles gedaan dat ik moest doen,” zei Angelica. “Ik heb Sebastian verleid.”
“Niet goed genoeg!” schreeuwde de Weduwe. Ze deed een stap naar voren om Angelica een klap in haar gezicht te geven.
Angelica kwam half overeind en voelde hoe ze door sterke handen werd tegengehouden. De wachter was achter haar blijven staan, als een herinnering aan hoe machteloos ze hier was. Voor het eerst was Angelica bang.
“Als je mijn zoon écht had weten te verleiden, zou hij niet geprobeerd hebben om hier weg te komen en naar Ishjemme te gaan,” zei de Weduwe nu op kalmere toon. “Wat is er in Ishjemme, Angelica?”
Angelica slikte en antwoordde uit reflex. “Sophia.”
Dat maakte de oude vrouw alleen nog maar kwader.
“Dus mijn zoon deed precies dat wat jij moest voorkomen,” zei de Weduwe. “Ik heb je gezegd dat het hele nut van jouw voortbestaan was om te voorkomen dat hij met dat meisje zou trouwen.”
“U heeft me níét verteld dat zij de oudste dochter van de Danses is,” zei Angelica, “of dat men zegt dat zij de rechtmatige machthebber van dit koninkrijk is.”
Deze keer zette Angelica zich schrap voor de klap. Ze zou sterk zijn. Ze zou een uitweg vinden. Ze zou een manier bedenken om die oude vrouw op haar knieën te brengen.
“Ík ben de rechtmatige machthebber van dit koninkrijk,” zei de Weduwe. “En mijn zoon na mij. Maar als hij met haar trouwt, dan komt hun soort door de achterdeur weer binnen. En dan verandert het koninkrijk weer in wat het ooit was. Een plek geregeerd door magie.”
Daarover kon Angelica het met haar eens zijn. Ze moest niets hebben van degenen die gedachten konden lezen. Als de Weduwe in haar gedachten had kunnen kijken, zou ze haar ongetwijfeld hebben neergestoken, puur uit zelfbehoud.
“Ik ben geïntrigeerd. Hoe weet je dit allemaal?” vroeg de Weduwe.
“Ik heb een spion in Ishjemme,” zei Angelica, vastberaden om te laten zien hoe nuttig ze kon zijn. Als ze de Weduwe daarvan kon overtuigen, kon dit nog alsnog in haar voordeel uitpakken. “Een aristocraat. Ik heb al een tijdje contact met hem.”
“Dus je zweert samen met een buitenlandse macht?” vroeg de Weduwe. “Met een familie die mij haat?”
“Dat niet,” zei Angelica. “Ik zoek informatie. En… ik heb het probleem met Sophia wellicht al opgelost.”
De Weduwe gaf geen antwoord, maar creëerde een stilte. Angelica voelde een drang om die stilte te vullen voordat het te laat was.
“Endi heeft een huurling gestuurd om haar te vermoorden,” zei Angelica. “En ik heb er zelf eentje ingehuurd, voor het geval hij mocht falen. Zelfs als hij Ishjemme weet te bereiken, dan zal Sebastian Sophia niet vinden.”
“Hij zal niet in Ishjemme komen,” zei de Weduwe. “Rupert heeft hem gevangengenomen.”
“Gevangengenomen?” zei Angelica. “U moet—”
“Vertel me niet wat ik moet doen!”
De Weduwe keek op haar neer en dit keer voelde Angelica ware angst.
“Je bent al vanaf het begin een slang,” zei de Weduwe. “Je hebt geprobeerd mijn zoon te misleiden. Je wilde naar boven klimmen ten koste van mijn gezin. Je bent een vrouw die huurlingen en spionnen inhuurt en degenen die in je weg staan laat vermoorden. Toen ik dacht dat je mijn zoon zou afleiden van zijn gestoorde genegenheid voor dat meisje, kon ik dat nog verkroppen. Maar nu niet meer.”
“Het is niet erger dan wat u heeft gedaan,” hield Angelica vol. Zodra ze het had uitgesproken, wist ze dat ze dat niet had moeten doen.
De Weduwe knikte en de wachter sleurden Angelica hardhandig overeind.
“Alles wat ik heb gedaan was noodzakelijk om mijn gezin te beschermen,” zei de Weduwe. “Elke dood, elk compromis, het was allemaal nodig om te voorkomen dat mijn zoons vermoord zouden worden door iemand die de macht wilde grijpen. Iemand zoals jíj. Jij handelt uitsluitend in eigenbelang en daar zal je voor sterven.”
“Nee,” zei Angelica, alsof dat ene woord het kon voorkomen. “Alstublieft, ik kan het goedmaken.”
“Je hebt je kans gehad,” zei de Weduwe. “Als mijn zoon niet vrijwillig met je wil trouwen, dan zal ik hem niet dwingen om naar bed te gaan met een spin zoals jij.”
“De Assemblee van Aristocraten… mijn familie…”
“Oh, ik kan je waarschijnlijk niet het masker van lood laten dragen voor wat je gedaan hebt,” zei de Weduwe, “maar er zijn meer manieren. Je verloofde heeft je zojuist in de steek gelaten. Je koningin heeft je hard toegesproken. Achteraf gezien had ik moeten weten hoe overstuur je was, hoe kwetsbaar…”
“Nee,” zei Angelica weer.
De Weduwe keek langs haar heen, naar de wachter. “Neem haar mee naar het dak en gooi haar ervan af. Laat het lijken alsof ze is gesprongen, uit verdriet om Sebastian. Zorg dat niemand je ziet.”
Angelica probeerde te smeken en te vechten, maar die sterke handen sleurden haar al naar achteren. Ze deed het enige dat ze nog kon doen en begon te schreeuwen.