Kitabı oku: «Een Lot Van Draken », sayfa 3
HOOFDSTUK ZES
Gareth ijsbeerde door zijn kamer. Zijn hoofd tolde. Hij was verbijsterd door zijn eigen falen om het zwaard op te tillen, en probeerde de gevolgen te verwerken. Hij voelde zich verdoofd. Hij kon nauwelijks geloven dat hij zo stom was geweest om te proberen het zwaard op te tillen, het Zwaard van het Lot, het zwaard dat geen MacGil ooit op had kunnen tillen. Waarom had hij gedacht dat hij beter zou zijn dan zijn voorvaderen? Waarom had hij aangenomen dat hij anders zou zijn?
Hij had het moeten weten. Hij had voorzichtig moeten zijn, hij had zichzelf nooit moeten overschatten. Hij had simpelweg tevreden moeten zijn met het feit dat hij zijn vaders troon had. Waarom had hij meer gewild?
Nu wisten al zijn onderdanen dat hij niet de Uitverkorene was; nu zou zijn heerschappij hierdoor getekend zijn; nu zouden ze misschien meer reden hebben om hem te verdenken voor de dood van zijn vader. Hij zag nu al dat iedereen met andere ogen naar hem keek, alsof hij een geest was, alsof ze zichzelf al voor aan het bereiden waren op de volgende koning.
Wat nog erger was, Gareth voelde zich voor het eerst in zijn leven onzeker over zichzelf. Hij had zijn hele leven zijn lotsbestemming duidelijk voor ogen gehad. Hij had zeker geweten dat hij voorbestemd was om zijn vader op te volgen, te heersen en het zwaard op te tillen. Zijn zelfverzekerdheid had een behoorlijke deuk opgelopen. Hij wist niets meer zeker.
Maar wat hij het ergste vond, was dat hij het beeld van zijn vaders gezicht maar voor zich bleef zien. Was dat zijn wraak?
“Bravo,” klonk een langzame, sardonische stem.
Gareth draaide zich met een ruk om, geschokt dat er nog iemand bij hem in zijn kamer was. Hij herkende de stem meteen; het was een stem waar hij door de jaren heen heel bekend mee was geworden, een stem die hij was gaan haten. Het was de stem van zijn vrouw.
Helena.
Daar stond ze, in een hoek van de kamer, hem observerend terwijl ze haar opium pijp rookte. Ze inhaleerde diep, hield de rook binnen, en liet die toen langzaam ontsnappen. Haar ogen waren rood, en hij kon zien dat ze al te lang had gerookt.
“Wat doe je hier?” vroeg hij.
“Dit is mijn bruidskamer,” antwoordde ze. “Ik kan hier alles doen wat ik wil. Ik ben je vrouw en je koningin. Vergeet dat niet. Ik heers net zo goed over dit koninkrijk als jij. En na je debacle vandaag, zou ik de term heersen erg losjes gebruiken.”
Gareths gezicht brandde rood. Helena had altijd een manier om hem op de laagste plek te raken, altijd op het verkeerde moment. Hij verachtte haar meer dan alle vrouwen in zijn leven. Hij kon nauwelijks bevatten dat hij had ingestemd met haar te trouwen.
“Is dat zo?” spoog Gareth. Hij draaide zich om en liep ziedend op haar af. “Je vergeet dat ik Koning ben, jij hoer, en ik zou je gevangen kunnen zetten, net als iedereen in mijn koninkrijk, of je nu mijn vrouw bent of niet.”
Ze lachte hem uit en snoof spottend.
“En dan?” beet ze. “Gaan je nieuwe onderdanen dan aan je seksualiteit twijfelen? Nee, dat betwijfel ik ten zeerste. Niet in de listige wereld van Gareth. Niet in het hoofd van de man die meer dan wie dan ook geeft om wat andere mensen van hem denken.”
Gareth stopte voor haar, en besefte dat ze dwars door hem heen keek. Het irriteerde hem tot op het bot. Hij begreep haar dreigement en besefte dat met haar in discussie gaan hem geen goed zou doen. Dus stond hij daar, zwijgend, wachtend, zijn vuisten gebald.
“Wat wil je?” zei hij langzaam, terwijl hij zichzelf ervan trachtte te weerhouden iets stoms te doen. “Je komt niet naar me toe tenzij je iets van me wilt.”
Ze lachte spottend.
“Ik neem wat ik wil. Ik ben niet gekomen om je om iets te vragen, maar om je iets te vertellen: je hele koninkrijk heeft zojuist gadegeslagen hoe je faalde het zwaard op te tillen. Waar laat dat ons?”
“Hoe bedoel je, ons?” vroeg hij, terwijl hij zich afvroeg waar ze heen wilde.
“Je mensen weten nu wat ik altijd heb geweten: dat je een mislukkeling bent. Dat je niet de Uitverkorene bent. Gefeliciteerd. Nu is het ten minste officieel.”
Hij keek haar dreigend aan.
“Mijn vader faalde het zwaard op te tillen. Dat heeft hem er niet van weerhouden om effectief als Koning te regeren.”
“Maar het beïnvloedde zijn heerschap,” beet ze. “Ieder moment.”
“Als je zo ontevreden bent met mijn onvermogen,” zei Gareth woedend, “waarom rot je dat niet gewoon op? Verlaat me! Laat ons bespottelijke huwelijk achter je. Ik ben nu Koning. Ik heb je niet meer nodig.”
“Ik ben blij dat je dat ter sprake brengt,” zei ze, “want dat is precies waarom ik hier ben gekomen. Ik wil dat je ons huwelijk officieel beëindigd. Ik wil scheiden. Er is een man waar ik van hou. Een echte man. Eén van je ridders. Hij is een krijger. We zijn verliefd, het is echte liefde. Ik heb nog nooit zoiets gehad. Ik wil scheiden, zodat ik deze affaire niet meer geheim hoef te houden. Ik wil onze liefde kenbaar maken. En ik wil met hem trouwen.”
Gareth staarde haar aan, geschokt. Hij voelde zich hol van binnen, alsof iemand zojuist een dolk door zijn borst had geduwd. Waarom moest Helena juist nu opduiken? Waarom uitgerekend nu? Het was teveel voor hem. Het voelde alsof de hele wereld hem trapte terwijl hij op de grond lag.
Ondanks alles besefte Gareth zich verast dat hij diepe gevoelens had voor Helena, want toen hij haar woorden hoorde, toen zij hem vroeg om te scheiden, deed het iets met hem. Het deed hem verdriet. Ondanks alles deed het hem beseffen dat hij niet van haar wilde scheiden. Als het van hem kwam, was het nog tot daar aan toe; maar als het van haar kwam, was het iets anders. Hij wilde niet dat ze haar zin zou krijgen, niet zo gemakkelijk.
Bovenal vroeg hij zich af hoe een scheiding zijn koningschap zou beïnvloeden. Een gescheiden Koning zou wellicht teveel vragen doen rijzen. En ondanks alles besefte hij dat hij jaloers was op deze ridder. En hij verachtte het dat ze zijn gebrek aan mannelijkheid inwreef. Hij wilde wraak. Op hen beiden.
“Geen sprake van,” beet hij. “Je bent aan mij verbonden. Voor altijd mijn vrouw. Ik zal je nooit vrijlaten. En als ik ooit deze ridder tegenkom met wie je vreemd gaat, zal ik hem laten martelen en executeren.”
“Ik ben niet je vrouw!” snauwde Helena terug. “Je bent niet mijn man. Je bent geen man. Onze verbintenis is niet heilig. Dat is het nooit geweest. Het was een gearrangeerd partnerschap om macht. En ik walg ervan—dat heb ik altijd al gedaan. En het heeft mijn enige kans verpest om echt getrouwd te zijn.”
Ze hijgde, en werd steeds furieuzer.
“Je geeft me mijn scheiding, of ik zal het hele koninkrijk vertellen wat voor man je bent. Jouw keus.”
Met die woorden draaide Helena zich om. Ze marcheerde de kamer uit, door de open deur, en nam niet eens de moeite om hem achter haar te sluiten.
Gareth stond alleen in de stenen kamer, luisterend naar de echo’s van haar voetstappen. Hij voelde een rilling over zijn lichaam lopen die hij niet van zich af kon schudden. Was er dan niets meer waar hij zich aan vast kon houden?
Terwijl Gareth daar stond, trillend, naar de open deur kijkend, was hij verast toen hij zag dat er iemand anders binnen kwam lopen. Hij had nauwelijks tijd gehad om zijn conversatie met Helena tot zich door te laten dringen, om haar dreigementen te verwerken, en nu liep er een ander bekend gezicht binnen. Firth. Zijn gewoonlijke huppeltje was weg en hij kwam de kamer binnen met een schuldige blik in zijn ogen.
“Gareth?” vroeg hij. Hij klonk onzeker.
Firth staarde met grote ogen naar hem, en Gareth kon zien hoe erg hij het vond. Hij moest het erg vinden, dacht Gareth. Het was tenslotte Firth geweest die hem ertoe had aangezet om het zwaard op te tillen, die hem uiteindelijk had overtuigd, die hem had laten denken dat hij meer was dan hij was. Zonder Firths gefluister, wie weet wat er dan was gebeurd? Misschien had Gareth dan wel nooit getracht het zwaard op te tillen.
Gareth draaide zich ziedend naar hem om. Eindelijk had hij iemand om al zijn woede op te richten. Firth was ten slotte degene geweest die zijn vader had vermoord. Het was Firth, deze stomme staljongen, die hem in deze situatie had gebracht. Nu was hij slechts de zoveelste falende opvolger in de MacGil familie.
“Ik haat je,” zei Gareth ziedend. “Hoe zit het nu met je beloften? Hoe zit het met je vertrouwen dat ik het zwaard zou kunnen optillen?”
Firth slikte. Hij zag er erg nerveus uit. Hij was sprakeloos. Hij had overduidelijk niets te zeggen.
“Het spijt me, mijn Heer,” zei hij. “Ik had het mis.”
“Je had een heleboel dingen mis,” beet Gareth.
Inderdaad, hoe langer Gareth erover nadacht, hoe meer bij besefte hoe vaak Firth het bij het verkeerde eind had gehad. Sterker nog, als Firth er niet was geweest, dan zou zijn vader nu nog leven—en zou Gareth nu niet in deze rotsituatie zitten. Het gewicht van het koningschap zou niet op zijn schouders rusten, en niets zou misgaan. Gareth verlangde terug naar de simpele dagen, toen hij nog geen Koning was, toen zijn vader nog leefde. Hij voelde een plotseling verlangen om die terug te halen, die dagen. Maar dat kon hij niet. En dat was Firth zijn schuld.
“Wat doe je hier?” drong Gareth aan.
Firth schraapte zijn keel. Hij was overduidelijk nerveus.
“Ik heb… geruchten gehoord… bedienden fluisteren. Uw broer en zuster stellen vragen. Ze zijn gezien in de personeelsvertrekken. Ze zochten in de afvalschacht naar het moordwapen. De dolk die ik gebruikt heb om uw vader te doden.”
Gareths lichaam werd ijskoud. Hij verstijfde van angst en schok. Kon deze dag mogelijk nog slechter worden?
Hij schraapte zijn keel.
“En wat hebben ze gevonden?” vroeg hij. Zijn keel was droog, en zijn woorden waren nauwelijks hoorbaar.
Firth schudde zijn hoofd.
“Dat weet ik niet, mijn Heer. Het enige dat ik weet is dat ze iets vermoeden.”
Gareth voelde een verse haat voor Firth, een haat waarvan hij niet had gedacht dat hij die ooit zou kunnen voelen. Als hij niet zo’n idioot was geweest, als hij het wapen op de juiste manier had doen verdwijnen, dan hadden ze nu niet in deze situatie gezeten. Firth had ervoor gezorgd dat hij nu kwetsbaar was.
“Ik zeg dit maar één keer,” zei Gareth, die dicht bij Firth ging staan. Hij keek hem doordringend aan, met de meest dreigende blik die hij had. “Ik wil je gezicht nooit meer zien. Begrijp je me? Ga hier weg, en kom nooit meer terug. Ik zal je laten overplaatsen. En als je ooit nog waagt een voet binnen deze kasteelmuren te zetten, vertrouw er dan maar op dat ik je laat arresteren.
“OPROTTEN!” schreeuwde Gareth.
Firth, wiens ogen zwollen met tranen, draaide zich om en vloog de kamer uit. Zijn voetstappen klonken nog lang na.
Gareths gedachten gingen weer naar het zwaard, naar zijn gefaalde poging. Hij kon het niet helpen, maar hij voelde zich alsof hij door zijn poging alles erger had gemaakt voor zichzelf. Hij voelde zich alsof hij zichzelf net van een klif had afgeduwd, en dat hij vanaf nu alleen maar verder naar beneden kon vallen.
Hij stond in de galmende stilte, in zijn vaders kamer, trillend, terwijl hij zich afvroeg wat hij in vredesnaam in beweging had gezet. Hij had zich nooit zo alleen gevoeld, zo onzeker.
Was dit wat het betekende om koning te zijn?
*
Gareth haastte zich over de stenen werveltrap omhoog, en baande zich een weg naar de bovenste borstweringen van het kasteel. Hij had frisse lucht nodig. Hij had tijd en ruimte nodig om na te denken. Hij had een uitkijkpunt nodig over zijn koninkrijk, een kans om zijn hof te zien, zijn mensen, en zich te herinneren dat het allemaal van hem was. Dat hij, ondanks de huiveringwekkende gebeurtenissen van die dag, nog steeds koning was.
Gareth had zijn wachters weg gestuurd en rende alleen de trap op, hijgend. Hij stopte halverwege, boog voorover en trachtte op adem te komen. Tranen stroomden over zijn wangen. Hij bleef het gezicht van zijn vader voor zich zien, dat hem keer op keer minachtend aankeek.
“Ik haat je!” schreeuwde hij.
Hij had durven zweren dat hij een spottend gelach hoorde. Zijn vaders gelach.
Gareth moest weg. Hij draaide zich om en vervolgde zijn klim, tot hij uiteindelijk de top bereikte. Hij barstte door de deur naar buiten, de frisse zomerlucht in.
Hij snakte naar adem, zwelgend in de zonneschijn, genietend van het warme briesje op zijn gezicht. Hij deed zijn mantel af, zijn vaders mantel, en gooide hem op de grond. Het was te heet—en hij wilde hem niet langer dragen.
Hij haastte zich naar de rand van de borstwering en greep de stenen muur vast, nog steeds een beetje buiten adem, en keek neer op zijn hof. Hij zag de ogenschijnlijk oneindige menigte die het kasteel uit druppelde. Ze verlieten de ceremonie. Zijn ceremonie. Hij kon bijna hun teleurstelling voelen. Ze zagen er zo klein uit. Hij verwonderde zich over het feit dat ze allemaal onder zijn controle waren.
Maar voor hoe lang?
“Het koningschap is een vreemd concept,” klonk een eeuwenoude stem.
Gareth draaide zich om en zag tot zijn verassing Argon staan, enkele meters bij hem vandaan. Hij droeg een wit gewaad, zijn staf in zijn hand. Hij staarde hem aan, en er speelde een glimlachje om zijn lippen—maar zijn ogen glimlachten niet. Ze gloeiden, en staarden dwars door hem heen. Gareth werd er nerveus van. Die ogen zagen teveel.
Er waren zoveel dingen die Gareth tegen Argon had willen zeggen, die hij hem had willen vragen. Maar nu hij had gefaald het zwaard op te tillen, kon hij zich geen van die dingen herinneren.
“Waarom zei je niets?” smeekte Gareth. Er klonk wanhoop in zijn stem. “Je had me moeten vertellen dat ik niet voorbestemd was het zwaard op te tillen. Je had me de schaamte kunnen besparen.”
“En waarom zou ik dat doen?” vroeg Argon.
Gareth fronste.
“Je bent geen ware raadsheer van de Koning,” zei hij. “Je gaf mijn vader oprechte raad. Maar mij niet.”
“Misschien verdiende hij die oprechte raad,” antwoordde Argon.
Gareth werd steeds kwader. Hij haatte deze man. En hij gaf hem de schuld.
“Ik wil je niet om me heen hebben,” zei Gareth. “Ik weet niet waarom mijn vader je heeft ingehuurd, maar ik wil je niet in het Koninklijk Hof.”
Argon lachte. Het was een schel, angstaanjagend geluid.
“Je vader heeft me niet ingehuurd, dwaze jongen,” zei hij. “En zijn vader voor hem ook niet. Ik was voorbestemd om hier te zijn. Sterker nog, je zou kunnen zeggen dat ik hen heb ingehuurd.”
Argon deed plotseling een stap naar voren, en het leek alsof hij recht in Gareths ziel staarde.
“Kan hetzelfde van jou worden gezegd?” vroeg Argon. “Ben jij voorbestemd om hier te zijn?”
Zijn woorden raakten Gareth diep, en deden hem huiveren. Het was precies hetgeen dat Gareth zichzelf ook had afgevraagd. Gareth vroeg zich af of het een dreigement was.
“Hij die heerst door bloed zal regeren door bloed,” verkondigde Argon, en met die woorden draaide hij zich om, en begon weg te lopen.
“Wacht!” schreeuwde Gareth. Hij wilde niet langer dat Argon wegging. Hij had antwoorden nodig. “Wat bedoel je daarmee?”
Gareth had het gevoel dat Argon hem een boodschap gaf, dat hij niet lang zou heersen. Hij moest weten of dat was wat hij bedoelde.
Gareth rende achter hem aan, maar toen hij hem naderde, verdween Argon.
Gareth draaide zich om, keek om zich heen, maar zag niets. Het enige dat hij hoorde was een schel gelach.
“Argon!” schreeuwde Gareth.
Hij draaide zich weer om, keek omhoog naar de hemel, liet zich om zijn knieën vallen en gooide zijn hoofd achterover.
“ARGON!”
HOOFDSTUK ZEVEN
Erec liep naast de Hertog, Brandt en de entourage van de Hertog door de slingerende straatjes van Savaria, naar het huis van het dienstmeisje. Erec had erop gestaan haar direct te ontmoeten, en de Hertog wilde hem persoonlijk naar haar toe brengen. En waar de Hertog ging, volgde iedereen. Erec verwonderde zich over de groeiende entourage, en hij was beschaamd toen hij zich realiseerde dat hij bij het meisje zou arriveren met tientallen mensen achter zich.
Sinds hij haar voor het eerst had gezien, had Erec aan weinig anders kunnen denken. Wie was dit meisje, vroeg hij zich af, dat meisje dat zo nobel leek, en toch als dienstmeisje in het hof van de Hertog werkte? Waarom was ze zo haastig gevlucht? Waarom was zij, in al die jaren, met alle Koninklijke vrouwen die hij had ontmoet, het enige meisje dat zijn hart had weten te veroveren?
Zelf de zoon van een koning, was Erec zijn hele leven al omgeven geweest door royalty, en hij kon andere royalty van mijlenver herkennen—en hij voelde vanaf het moment dat hij haar had gezien dat ze van veel hogere komaf was dan ze deed voorkomen. Hij brandde van nieuwsgierigheid, wilde weten wie ze was, waar ze vandaan kwam, wat ze hier deed.
Hij had nog een kans nodig om haar te zien, om erachter te komen of hij het zich had ingebeeld, of dat hij nog steeds hetzelfde voelde.
“Mijn mensen vertellen me dat ze in de buitenwijken van de stad woont,” legde de Hertog uit. Terwijl ze door de straten liepen, openden mensen aan alle kanten hun luiken en keken naar hen, verwonderd over de aanwezigheid van de Hertog en zijn entourage in de burgerlijke straten.
“Blijkbaar is ze het dienstmeisje van een herbergier. Niemand weet wat haar afkomst is, of waar ze vandaan komt. Het enige dat ze weten is dat ze op een dag in onze stad arriveerde, en voor de herbergier is gaan werken. Haar verleden, zo lijkt het, is een mysterie.”
Ze gingen een andere zijstraat in. De keien onder hun voeten werden ruwer, en de huizen stonden steeds dichter op elkaar. De Hertog schraapte zijn keel.
“Ik heb haar aangenomen als dienstmeisje voor speciale gelegenheden. Ze is stil, terughoudend. Niemand weet veel van haar af. Erec,” zei de Hertog, die zich tot Erec wendde en een hand op zijn pols legde, “weet je dit zeker? Deze vrouw, wie ze ook is, is slechts een burger. Je hebt elke vrouw in het koninkrijk aan je voeten.”
Erec keek hem aan met een intense blik in zijn ogen.
“Ik moet dit meisje weer zien. Het kan me niet schelen wie ze is.”
De Hertog schudde afkeurend zijn hoofd, en ze vervolgden hun weg, de straten door, door smalle, kronkelende steegjes. Deze buurt van Savaria werd gaandeweg duisterder, de straten gevuld met troep, kippen en rondstruinende wilde honden. Ze passeerden taverne na taverne, het geschreeuw van klanten galmend door de straten.
Dronken types strompelden voor hen uit, en terwijl de zon onderging, werden de fakkels in de straten ontstoken.
“Uit de weg voor de Hertog!” schreeuwde zijn wachter, die naar voren snelde en een aantal dronkenlappen uit de weg duwde. Onsmakelijke types gingen aan de kant en keken vol verwondering toe hoe de Hertog hen, met Erec naast zich, passeerde.
Eindelijk arriveerden ze bij een kleine, bescheiden herberg, gemaakt van stucwerk, met een schuin, leien dak. Het zag eruit alsof er ruimte was voor misschien vijftig klanten, en er waren een paar gastenkamers boven. De voordeur hing scheef, er was een raam gebroken, en de lamp boven de entree flikkerde. Het geluid van dronken mensen kwam uit de ramen.
Hoe kan zo’n meisje op een plek als deze werken? vroeg Erec zich ontzet af terwijl hij het geschreeuw hoorde. Zijn hart brak bij de gedachte aan hoeveel onwaardigheid zij zou moeten doorstaan op een dergelijke plek. Het is niet eerlijk, dacht hij. Hij voelde zich vastberaden om haar te redden.
“Je hebt echt de slechtst mogelijke plek uit gezocht om een bruid te kiezen,” zei de Hertog tegen Erec.
Brandt wendde zich ook tot hem.
“Laatste kans, mijn vriend,” zei Brandt. “Er wacht daar een kasteel vol Koninklijke vrouwen op je.”
Maar Erec schudde vastberaden zijn hoofd.
“Open de deur,” beval hij.
Eén van de mannen van de Hertog haastte zich naar voren en trok de deur open. De stank van verrot bier kwam naar buiten.
Binnen zaten dronken mannen over de bar gebogen, aan houten tafels. Ze schreeuwden luidruchtig, lachten, juichten. Erec zag meteen dat het allemaal ruwe types waren, met te grote bierbuiken, ongeschoren wangen en ongewassen kleren. Geen van hen waren krijgers.
Erec deed een paar stappen naar binnen en speurde de herberg af, op zoek naar het meisje. Hij kon zich nauwelijks voorstellen dat een vrouw als zij op een plek als deze kon werken. Hij vroeg zich af of ze misschien bij de verkeerde herberg waren.
“Excuseert u mij, meneer, ik ben op zoek naar een vrouw,” zei Erec tegen de grote, brede man naast hem. Hij was ongeschoren en had een grote bierbuik.
“Is dat zo?” riep de man spottend. “Nou, je bent bij de verkeerde plek. Dit is geen bordeel. Er is er wel één aan de overkant—en ik hoor dat de vrouwen er goed en stevig zijn!”
De man begon te lachen, veel te luid, en een aantal van zijn maten deden met hem mee.
“Ik zoek geen bordeel,” antwoordde Erec, die het helemaal niet grappig vond, “maar een specifieke vrouw, één die hier werkt.”
“Je bedoeld zeker de dienstmeid van de herbergier,” riep een andere grote, dronken man. “Ze is waarschijnlijk achter de vloeren aan het schrobben. Jammer—ik wou dat ze hier zat, op mijn schoot!”
De mannen barstten in lachen uit, overweldigd door hun eigen grappen, en Erec werd rood bij de gedachte. Hij schaamde zich voor haar. Dat zij zulke types moest bedienen—de onwaardigheid was te veel voor hem.
“En jij bent?” klonk een stem.
Er kwam een man naar voren. Hij was breder dan de anderen, met een donkere baard en donkere ogen, een diepe frons en brede kaken. Hij werd vergezeld door meerdere louche figuren. Hij was meer spieren dan vet, en hij kwam dreigend op Erec af, overduidelijk territoriaal.
“Probeer je mijn dienstmeid te stelen?” wilde hij weten. “Eruit met jou!”
Hij strekte zijn hand uit om Erec vast te pakken.
Maar Erec, gehard door jaren van training, de beste ridder van het koninkrijk, had reflexen die de verbeelding van deze man te boven gingen. Op het moment dat zijn handen Erec raakten, kwam hij in actie. Hij greep zijn pols in een klem, draaide de man razendsnel om zijn as, greep hem bij de achterkant van zijn shirt en duwde hem de kamer door.
De grote man vloog als een kanonskogel door de herberg, en hij nam meerdere mannen met zich mee, die als bowlingkegels tegen de grond gingen.
De hele kamer werd stil, en alle mannen stopten waar ze mee bezig waren.
“VECHTEN! VECHTEN!” begonnen ze te schreeuwen.
De herbergier krabbelde versuft overeind en kwam met een schreeuw weer op Erec af. Dit keer wachtte Erec niet af. Hij deed een stap naar voren, richting zijn aanvaller, hief zijn arm, en bracht zijn elleboog recht in het gezicht van zijn man. Zijn neus brak.
De herbergier struikelde naar achteren en zakte toen op de grond in elkaar.
Erec liep naar hem toe, pakte hem op, en hief hem, ondanks zijn grootte, hoog boven zijn hoofd. Hij deed een paar stappen naar voren en gooide de man, en hij vloog door de lucht en nam de halve kamer met zich mee.
Alle mannen zwegen, en begonnen zich te realiseren dat er een speciaal iemand in hun aanwezigheid was. De barman echter, kwam ineens recht op Erec af, een glazen fles boven zijn hoofd geheven. Erec zag hem aankomen en had zijn hand al op zijn zwaard—maar voor Erec hem kon trekken, stapte zijn vriend Brandt naar voren, haalde een dolk uit zijn riem, en richtte de punt op de keel van de barman.
De barman rende er recht in en stopte abrupt, het mes net op het punt zijn huid te doorboren. Hij stond daar, zijn ogen wijd open gesperd, zwetend, verstijfd, met de fles nog in zijn handen. Het werd zo stil in de ruimte dat je een speld kon horen vallen.
“Laat vallen,” beval Brandt.
De barman deed wat hij zei, en de fles viel op de grond kapot.
Erec trok zijn zwaard met een weergalmend geluid van metaal, en liep naar de herbergier, die kreunend op de grond lag. Hij richtte de punt van zijn zwaard op zijn keel.
“Ik zeg dit maar één keer,” verkondigde Erec. “Stuur al het gespuis hier weg. Nu. Ik wil de dame spreken. Alleen.”
“De Hertog!” riep iemand.
De hele kamer draaide zich om en eindelijk herkenden ze de Hertog, die bij de ingang stond, geflankeerd door zijn mannen. Gehaast namen ze hun petten af en bogen ze eerbiedig hun hoofden.
“Als de kamer niet leeg is tegen de tijd dat ik uitgepraat ben,” verkondigde de Hertog,” zal elk van jullie onmiddellijk gearresteerd worden.”
De kamer brak uit in een chaos terwijl alle mannen die binnen zaten zich verspreidden, langs de Hertog renden en de deur uit barstten, hun lege bierflessen achterlatend.
“Wegwezen met jou,” zei Brandt tegen de barman. Hij liet zijn dolk zakken, greep hem bij zijn haar en schoof hem de deur uit.
De kamer, die enkele momenten geleden nog zo chaotisch was geweest, was nu leeg, op Erec, Brandt, de Hertog en een tiental van zijn mannen na. Ze sloten de deur met de klap achter zich. Erec wendde zich tot de herbergier, die op de grond zat, nog steeds versuft, en het bloed van zijn neus veegde. Erec greep hem bij zijn shirt, tilde hem met beide handen op, en zette hem neer op één van de lege banken.
“Je hebt mijn zaken verpest voor de rest van de avond,” jammerde de herbergier. “Hier zul je voor boeten.”
De Hertog deed een slap naar voren en gaf hem een klap in zijn gezicht.
“Ik kan je laten executeren voor het feit dat je deze man trachtte aan te raken,” dreigde hij. “Weet je niet wie dit is? Dit is Erec, de beste ridder van de koning, de kampioen van de Zilveren. Als hij dat wenst, kan hij je zelf doden, hier en nu.”
De herbergier keek op naar Erec, en voor het eerst verscheen er oprechte angst op zijn gezicht. Hij zat te trillen op zijn plek.
“Ik had geen idee. U had uzelf niet voorgesteld.”
“Waar is ze?” vroeg Erec ongeduldig.
“Ze is achter, de keuken aan het schrobben. Wat wilt u met haar? Heeft ze iets van u gestolen? Ze is slechts een dienstmeid.”
Erec trok zijn dolk en hield hem tegen de keel van de man aan.
“Noem haar nog één keer een ‘dienstmeid,’” waarschuwde Erec, “en ik verzeker je dat ik je keel zal doorsnijden. Begrijp je me?” vroeg hij terwijl hij het mes tegen de huid van de man aan hield.
De ogen van de man vulden zich met tranen, en hij knikte langzaam.
“Breng haar hier, en snel een beetje,” beval Erec. Hij trok de man overeind en gaf hem een duw, richting de achterdeur.
De herbergier verdween naar achteren. Er klonk het geluid van rammelende potten, gesmoord geschreeuw, en enkele momenten later ging de deur open en verschenen er een aantal vrouwen. Ze waren gekleed in vodden en schorten, besmeurd met keukenvet. Er waren drie oudere vrouwen, rond een jaar of zestig, en Erec vroeg zich even af of de herbergier wel wist over wie hij het had.
Op dat moment kwam ze naar buiten—en Erecs hart sloeg een slag over.
Hij kon nauwelijks ademen. Daar was ze.
Ze droeg een schort, was besmeurd met vetvlekken en hield haar hoofd naar beneden, te beschaamd om op te kijken. Haar haar was bijeengebonden, omwikkelt met een doek, en haar wagen waren bedekt met een laag vuil—en toch was Erec smoorverliefd. Haar huid was zo jong, zo perfect. Ze had hoge jukbeenderen, een kleine neus die bedekt was met sproeten, en volle lippen. Ze had een breed, vorstelijk voorhoofd, en haar blonde haar stak uit van onder de doek die ze om haar hoofd had gebonden.
Ze keek naar hem op, heel even maar, en haar grote, prachtige amandel groene ogen veranderden naar een helder kristalblauw, en toen weer terug. Hij stond als verstijfd. Tot zijn verbazing besefte hij dat hij nu nog meer betoverd was door haar dan de eerste keer.
Achter haar kwam de herbergier weer door de deur, scheldend, nog steeds bloed van zijn neus vegend.
Het meisje liep schoorvoetend naar voren, omgeven door de oudere vrouwen, en boog toen ze dichter bij Erec kwam. Erec stond op, alsmede de entourage van de Hertog.
“Mijn heer,” zei ze, en haar zachte, lieve stem vulde Erecs hart. “Vertel me alstublieft wat ik heb gedaan om u te beledigen. Ik weet niet wat het is, maar ik verontschuldig mij voor wat het ook is dat ik heb gedaan om de aanwezigheid van de Hertog te rechtvaardigen.”
Erec glimlachte. Haar woorden, haar taal, het geluid van haar stem—het zorgde dat hij zich hersteld voelde. Hij wilde dat ze nooit zou stoppen met spreken.
Erec strekte zijn hand uit en raakte haar kin aan met zijn hand. Hij tilde haar kin op tot haar vriendelijke ogen de zijne ontmoetten. Zijn hart ging tekeer terwijl hij in haar ogen keek. Het was alsof hij verdwaalde in een zee van blauw.
“Mijn dame, u heeft niets verkeerds gedaan. Ik denk niet dat u ooit in staat zou zijn om te beledigen. Ik kom hier niet uit woede—maar uit liefde. Vanaf het moment dat ik u heb aanschouwd, heb ik aan weinig anders meer kunnen denken.”
Het meisje keek verbouwereerd, en keek onmiddellijk naar de grond. Ze draaide nerveus met haar handen, overweldigd. Ze was dit duidelijk niet gewend.
“Alstublieft, mijn dame, vertel mij. Wat is uw naam?”
“Alistair,” antwoordde ze nederig.
“Alistair,” herhaalde Erec. Hij was overweldigd. Het was de mooiste naam die hij ooit had gehoord.
“Maar ik snap niet wat u eraan heeft om mijn naam te kennen,” voegde ze zachtjes toe, terwijl ze naar de grond bleef staren. “U bent een Heer. En ik ben slechts een dienstmeisje.”
“Ze is mijn dienstmeisje, om precies te zijn,” zei de herbergier op een nare toon. “Ze is van mij. Ze heeft jaren geleden een contract getekend. Zeven jaar is wat ze heeft beloofd. In ruil geef ik haar eten en onderdak. Je neemt deze niet van me af. Ze is van mij. Heeft u dat begrepen?”
Erec voelde een diepe haat voor de herbergier, dieper dan hij ooit gevoeld had. Hij had de neiging om zijn zwaard te trekken en hem door zijn hart te boren. Maar hoezeer de man dat ook verdiende, Erec wilde niet de wet van de Koning breken. Tenslotte reflecteerden zijn acties op de koning.