Kitabı oku: «Een Schreeuw Van Eer », sayfa 2
HOOFDSTUK DRIE
Thor galoppeerde over de stoffige velden in de uithoeken van het Koninklijk Hof, met Reece, O’Connor, Elden en de tweeling naast hem, inclusief Krohn, en Kendrick, Kolk, Brom, en tientallen anderen van de Krijgsmacht en de Zilveren bij hen, een enorm leger op weg naar de McClouds. Ze reden als één, vastberaden om de stad te bevrijden. Het geluid van de paardenhoeven was oorverdovend. Ze hadden al de hele dag gereden, en de tweede zon stond hoog in de lucht. Thor kon nauwelijks geloven dat hij nu tussen deze geweldige krijgers in reed, op zijn eerste militaire missie. Hij had het gevoel dat ze hem nu als één van hen hadden geaccepteerd. De gehele Krijgsmacht was opgeroepen als reserve, en zijn strijdbroeders reden om hem heen. Zij werden gevolgd door duizenden soldaten van het leger van de koning. Thor voelde zich, voor het eerst in zijn leven, deel van iets dat groter was dan hij zelf.
Thor had ook een gevoel van doelgerichtheid. Hij voelde dat hij nodig was. Zijn medeburgers werden bedreigd door de McClouds, en het was aan dit leger om hen te bevrijden, om zijn mensen te redden van een afschuwelijk lot. Het belang van wat ze aan het doen waren woog als een levend iets op zijn schouders—en hij voelde zich levend.
Thor voelde zich veilig in het gezelschap van al deze mannen, maar hij was ook bezorgd: dit was een leger van echte mannen, maar dat betekende ook dat ze het straks tegen een leger van echte mannen moesten opnemen. Echte, geharde krijgers. Deze keer was het op leven en dood, en er stond meer op het spel dan ooit tevoren. Terwijl hij reed, reikte hij instinctief naar beneden en voelde zich gerustgesteld door de aanwezigheid van zijn vertrouwde slinger en zijn nieuwe zwaard. Hij vroeg zich af of het tegen het einde van de dag besmeurd zou zijn met bloed. Of dat hij zelf gewond zou zijn.
Plotseling liet hun leger een luide kreet uit, luider nog dan de hoeven van de paarden. Aan de horizon spotten zij voor het eerst de overvallen stad. Zwarte rook rees in grote wolken omhoog, en het MacGil leger spoorde hun paarden aan. Ook Thor dreef zijn paard aan, in een poging bij te blijven terwijl zij hun zwaarden trokken, hun wapens hieven, en met een dodelijke intentie op de stad af stormden.
Het enorme leger brak uiteen in kleinere groepen. In Thors groep reden tien soldaten, leden van de Krijgsmacht, zijn vrienden, en nog een paar anderen die hij niet kende. Aan het hoofd reed één van de hoofdcommandanten van het leger van de koning, een soldaat die door de anderen Forg werd genoemd. Hij was een lange, slanke man met een gespierde bouw, een huid die door de pokken was getekend, kort grijs haar en donkere, holle ogen. Het leger brak uiteen en splitste zich in alle richtingen.
“Deze groep, volg mij!” commandeerde hij, en hij gebaarde dat Thor en de anderen hem moesten volgen.
Thors groep volgde de bevelen op en reed achter Forg aan. Thor keek om en bemerkte dat zijn groep zich verder had afgescheiden dan de anderen, en net toen Thor zich af begon te vragen waar ze heen werden geleidt, schreeuwde Forg:
“We zullen een positie innemen aan de flank van de McClouds!”
Thor en de anderen wisselden een nerveuze en opgewonden blik uit terwijl ze doorreden tot het grote leger uit het zicht was verdwenen.
Spoedig betraden ze onbekend terrein, en de stad was geheel uit het zicht. Thor was op zijn hoede, maar van het McCloud leger was geen spoor te bekennen.
Uiteindelijk hield Forg zijn paard in, vlak voor een kleine heuvel, in een groepje bomen. De anderen stopten achter hem.
Thor en de anderen keken Forg aan en vroegen zich af waarom ze gestopt waren.
“Dit stuk, dat is onze missie,” legde Forg uit. “Jullie zijn nog jonge krijgers, dus we willen jullie het heetst van de strijd besparen. Jullie zullen deze positie behouden terwijl het centrale leger de stad uitkamt en de confrontatie aangaat met het leger van de McClouds. Het is onwaarschijnlijk dat er McCloud soldaten deze kant op zullen komen, en jullie zullen hier waarschijnlijk wel veilig zijn. Neem je posities in en blijf hier tot wij anders zeggen. Voort!”
Forg dreef zijn paard aan en reed de heuvel op; Thor en de anderen volgden hem. De kleine groep draafde over de stoffige vlaktes, met niemand in het zicht voor zover Thor kon kijken. Hij was teleurgesteld dat ze bij alle actie werden weggehouden; waarom werden ze zo beschermd?
Hoe verder ze reden, hoe sterker Thor het gevoel kreeg dat er iets ging gebeuren. Hij kon het niet plaatsen, maar zijn zesde zintuig vertelde hem dat er iets mis was.
Terwijl ze de top van de heuvel naderden, waarop een hoge, smalle, verlaten uitziende toren stond—kreeg Thor ineens het gevoel dat hij achterom moest kijken. Toen zag hij Forg. Thor was verast om te zien dat Forg geleidelijk achterop was geraakt en achter de groep was gaan rijden. Terwijl Thor toekeek, zag hij hoe Forg zijn paard omdraaide, aanspoorde en zonder waarschuwing de andere kant op galoppeerde.
Thor begreep het niet. Waarom had Forg hen zo plotseling verlaten? Naast hem jankte Krohn.
Net toen Thor begon te verwerken wat er gebeurde, bereikten ze de heuveltop. Ze verwachtten om niets anders te zien dan lege vlaktes.
Maar het kleine leger van de Krijgsmacht hield abrupt stil. Als verstijfd zaten ze in hun zadels. Daar, wachtend, was het hele McCloud leger. Ze waren recht de val in gelopen.
HOOFDSTUK VIER
Gwendolyn haastte zich door de kronkelende straten van het Koninklijk Hof, met Akorth en Fulton achter haar, die Godfrey droegen. Ze baande zich een weg tussen de mensen door. Ze was vastberaden om de genezer zo snel mogelijk te bereiken. Godfrey mocht niet sterven, niet na alles wat ze hadden doorgemaakt, en zeker niet zo. Ze kon bijna Gareths zelfingenomen glimlach voor zich zien als hij het nieuws van Godfreys dood kreeg—en ze was vastberaden om de uitkomst te veranderen. Ze wilde alleen dat ze hem eerder had gevonden.
Terwijl Gwen een hoek om ging en het stadsplein opliep, begon het behoorlijk druk te worden om haar heen. Ze keek op en zag Firth, wiens levenloze lichaam nog steeds aan een balk bungelde, de strop strak om zijn nek. Instinctief draaide ze zich om. Het was een afschuwelijk aanzicht, een herinnering aan haar broers kwaadaardige streken. Ze had het gevoel dat ze hem niet kon ontkomen, waar ze ook ging. Het was vreemd om te bedenken dat ze de dag ervoor nog met Firth had gesproken—en nu hing hij daar. Het voelde alsof de dood haar inhaalde—en of hij ook haar op de hielen zat.
Hoe graag Gwen ook een andere route wilde nemen, ze wist dat over het plein de snelste weg was, en ze zou niet aan haar angsten toegeven; ze dwong zichzelf om vlak langs het bungelende lichaam te lopen. Tot haar verassing zag ze de Koninklijke beul, gekleed in zwarte gewaden, die haar de weg versperde.
Even dacht ze dat hij haar ook zou doden—tot hij boog.
“Mijn vrouwe,” sprak hij nederig, “er zijn tot dusver nog geen Koninklijke orders gegeven met betrekking tot wat er met het lichaam moet gebeuren. Ik heb nog geen instructies ontvangen over of ik hem een fatsoenlijke begrafenis moet geven, of in het massagraf moet gooien.”
Gwen stopte, gefrustreerd dat deze last nu op haar schouders viel; Akorth en Fulton stopten vlak naast haar. Ze keek op, haar ogen samengeknepen tegen de zon, naar het lichaam dat slechts enkele meters bij haar vandaan hing. Ze stond op het punt om door te lopen en de man te negeren, toen ze zich ineens bedacht. Ze wilde gerechtigheid voor haar vader.
“Gooi hem in een massagraf,” zei ze. “Ongemarkeerd. Geef hem geen speciale riten of begrafenis. Ik wil dat zijn naam nooit in de geschiedenisboeken terecht komt.”
Hij boog zijn hoofd, en ze voelde eindelijk een beetje gerechtigheid. Dit was tenslotte de man die haar vader had gedood. Hoewel ze een hekel had aan gewelddadige uitingen, liet ze geen tranen om Firth. Ze voelde dat haar vaders geest bij haar was, sterker dan ooit, en het voelde wat vrediger.
“Nog één ding,” voegde ze toe, terwijl ze zich weer tot de beul wendde. “Haal het lichaam nu naar beneden.”
“Nu, mijn vrouwe?” vroeg de beul. “Maar de koning heeft orders gegeven om het voor onbepaalde tijd te laten hangen.”
Gwen schudde haar hoofd.
“Nu,” herhaalde ze. “Dat zijn zijn nieuwe orders,” loog ze.
De beul boog en haastte zich weg om het lichaam naar beneden te halen.
Gwen twijfelde er niet aan dat Gareth gedurende de dag uit zijn raam zou kijken—en als hij zou zien dat het lichaam was verdwenen, zou dat een mooie herinnering zijn aan dat de dingen niet altijd zouden gaan zoals hij wilde.
Gwen wilde net weer doorlopen toen ze een herkenbaar gekrijs hoorde; ze draaide zich om. Daarboven, op de balk, zag ze de valk Estopheles. Ze hield een hand voor haar ogen tegen de felle zon, om zich ervan te verzekeren dat haar ogen haar niet in de maling namen. Estopheles krijste weer en spreidde haar vleugels, waarna ze ze weer sloot.
Gwen kon voelen dat de vogel de geest van haar vader droeg. Zijn ziel, zo rusteloos, was weer een stapje dichter bij vrede.
Plotseling kreeg Gwen een idee; ze floot en strekte haar arm uit, en Estopheles vloog naar beneden en landde op haar pols. De vogel was zwaar, en haar klauwen boorden zich in Gwens huid.
“Ga naar Thor,” fluisterde ze naar de vogel. “Zoek hem op het slagveld. Bescherm hem. GA!” riep ze, terwijl ze haar arm omhoog strekte.
Ze keek toe hoe Estopheles met haar vleugels klapperde en hoger en hoger de lucht in vloog. Ze bad dat het zou werken. Er was iets heel mysterieus aan die vogel, vooral haar connectie met Thor, en Gwen wist dat alles mogelijk was.
Gwen vervolgde haar weg door de kronkelende straten richting het huisje van de genezer. Ze passeerden door meerdere gewelfde poorten, de stad uit, en ze ging zo snel als ze kon, biddend dat Godfrey het zou halen.
De tweede zon stond al laag toen ze een kleine heuvel in de uithoeken van het Koninklijk Hof beklommen en het huisje van de genezeres in het zicht kwam. Het was een simpel huisje met één kamer, witte muren van klei, met een klein raam aan elke kant en een kleine, gewelfde eikenhouten deur aan de voorkant. Aan het dak hingen allerlei gekleurde planten en het huisje werd omgeven door een uitgestrekte kruiden tuin en bloemen in alle kleuren en maten. Het huisje zag eruit alsof het midden in een plantenkas was neergezet.
Gwen rende naar de deur en klopte meerdere keren aan. De deur ging open, en voor haar verscheen het verschrikte gezicht van de genezeres.
Illepra. Ze was al haar hele leven genezeres van de Koninklijke familie, en ze kende Gwen al vanaf het moment dat ze kon lopen. En toch zag Illepra er jong uit—sterker nog, ze leek nauwelijks een dag ouder dan Gwen. Haar huid glom, en ze had vriendelijke, groene ogen die haar nauwelijks een jaar ouder dan achttien deden lijken. Gwen wist dat ze behoorlijk wat ouder was dan achttien, wist dat haar verschijning bedrieglijk was, en ze wist ook dat Illepra één van de slimste en meest getalenteerde mensen was die ze ooit had ontmoet.
Illepra’s blik viel op Godfrey. Ze liet de beleefdheden achterwege terwijl haar ogen zich wijd opensperden. Ze haastte zich langs Gwen naar Godfreys zijde en legde een hand op zijn voorhoofd. Ze fronste.
“Breng hem naar binnen,” beval ze de twee mannen, “en haast je.”
Illepra ging weer naar binnen en opende de deur wijder, en ze haastten zich het huisje in. Gwen volgde hen naar binnen en sloot de deur achter hen.
Het was donker binnen, en het duurde even voor haar ogen aan de duisternis gewend waren; en toen zag ze dat het huisje nog precies zo was als ze zich herinnerde: klein, schoon, en volgestouwd met allerlei soorten planten, kruiden en brouwsels.
“Leg hem daar neer,” beval Illepra de mannen op een bloedserieuze toon. “Op dat bed, daar in de hoek. Trek zijn shirt en schoenen uit. En verlaat ons.”
Akorth en Fulton deden wat hen werd opgedragen. Terwijl ze zich de deur uit haastten, greep Gwen Akorths arm.
“Blijf buiten de wacht houden,” beval ze. “Wie achter Godfrey aan zat kan het nog steeds op hem voorzien hebben. Of op mij.”
Akorth knikte en hij en Fulton gingen naar buiten. Ze sloten de deur achter zich.
“Hoe lang is hij al zo?” vroeg Illepra dringend, terwijl ze aan Godfreys zijde knielde en zijn pols, maag en keel voelde.
“Sinds gisteravond,” antwoordde Gwen.
“Gisteravond!” herhaalde Illepra, en ze schudde bezorgd haar hoofd. Ze onderzocht hem zwijgend, en haar gezicht betrok.
“Het ziet er niet goed uit,” zei ze uiteindelijk.
Ze legde weer een handpalm op zijn voorhoofd. Deze keer sloot ze haar ogen, en ze haalde diep adem. Er viel een zware stilte in de kamer, en Gwen begon haar tijdsbesef te verliezen.
“Vergif,” fluisterde Illepra uiteindelijk. Ze hield haar ogen gesloten, alsof ze zijn toestand kon uit zijn gedachten kon aflezen.
Gwen verwonderde zich altijd over haar vaardigheden; ze had het nog nooit bij het verkeerde eind gehad, in ieder geval niet voor zover zij wist. En ze had meer levens gered dan het leger had genomen. Ze vroeg zich af of het een aangeleerde vaardigheid was, of dat ze het geërfd had; Illepra’s moeder was ook een genezeres geweest, en haar moeder voor haar. Maar Illepra had ook elke vrije minuut van haar leven gewijd aan het bestuderen van brouwsels en geneeskunde.
“Een zeer krachtig vergif,” voegde Illepra toe. Ze klonk zelfverzekerd. “Eén die ik slechts zelden tegenkom. Een zeer duur vergif. Wie hem ook heeft getracht te doden wist wat hij deed. Het is ongelofelijk dat hij niet gestorven is. Deze moet sterker zijn dan we denken.”
“Dat heeft hij van mijn vader,” zei Gwen. “Hij was zo sterk als een stier. Dat waren alle MacGils.”
Illepra ging de kamer door en mengde verschillende kruiden op een houten blok. Ze sneed ze en verpulverde ze en voegde ondertussen vloeistof toe. Het eindproduct was een dikke, groene zalf. Ze haastte zich naar Godfrey toe en bracht de zalf aan op zijn keel, onder zijn armen en op zijn voorhoofd. Toen ze klaar was, liep ze weer naar de andere kant van de kamer en goot verschillende vloeistoffen, één rood, één bruin en één paars, bij elkaar. Het brouwsel siste en borrelde. Ze roerde er met een lange, houten lepel door heen, en haastte zich toen terug naar Godfrey om de vloeistof op zijn lippen aan te brengen.
Godfrey reageerde niet; Illepra reikte achter zijn hoofd, tilde het iets omhoog en goot de vloeistof in zijn mond. Het meeste liep langs zijn wangen naar beneden, maar een gedeelte ervan slikte hij door.
Illepra depte de vloeistof van zijn mond en kaak, en leunde toen zuchtend achterover.
“Zal hij het overleven?” vroeg Gwen, paniekerig.
“Misschien,” zei ze somber. “Ik heb hem alles gegeven dat ik heb, maar het zal niet genoeg zijn. Zijn leven ligt in de handen van het lot.”
“Wat kan ik doen?” vroeg Gwen.
Ze draaide zich om en staarde Gwen aan.
“Bid voor hem. Het zal een lange nacht worden.”
HOOFDSTUK VIJF
Kendrick had vrijheid—echte vrijheid—nooit echt gewaardeerd. Tot vandaag. De tijd die hij opgesloten in de kerker had doorgebracht, had zijn kijk op het leven veranderd. Nu waardeerde hij alle kleine dingen—het gevoel van de zon, de wind in zijn haar, buiten zijn. Terwijl hij op zijn paard reed en voelde hoe de aarde zich onder hem uitstrekte, hoe hij zijn wapenrusting weer aan had, zijn wapens bij zich had, en samen met zijn broeders de strijd tegemoet reed—het zorgde dat hij zich voelde alsof hij uit een kanon was geschoten. Hij voelde een roekeloosheid die hij nog nooit eerder had gevoeld.
Kendrick galoppeerde, laag over zijn paard gebogen, zijn vriend Atme aan zijn zijde, en hij was zo dankbaar voor de kans om met zijn broeders te mogen vechten. Hij wilde het gevecht niet missen, en was vastberaden om zijn stad van de McClouds te bevrijden—en hen te laten boeten voor de invasie. Hij verlangde naar bloedvergieten, hoewel hij wist dat het ware doelwit van zijn wraakzuchtigheid niet de McClouds waren, maar zijn broer, Gareth. Hij zou hem nooit vergeven voor het feit dat hij hem had laten opsluiten, dat hij hem had beschuldigd van de moord op zijn vader, dat hij hem in het bijzijn van zijn mannen had laten arresteren—en dat hij had getracht hem te executeren. Kendrick wilde wraak nemen op Gareth—maar omdat hij dat niet kon doen, in ieder geval niet vandaag, zou hij zich op de McClouds afreageren.
Als Kendrick zou terugkeren naar het Koninklijk Hof, echter, zou hij de rekening vereffenen. Hij zou doen wat hij kon om zijn broer te laten aftreden en zijn zus Gwendolyn te laten kronen.
Ze naderden de stad. Grote, opbollende zwarte wolken rolden naar hen toe en vulden Kendricks neusgaten met bijtende rook. Het deed hem pijn om een MacGil stad zo te zien. Als zijn vader nog had geleefd, dan zou dit nooit gebeurd zijn; als Gareth hem niet had opgevolgd, dan zou dit ook nooit gebeurd zijn. Het was een schande, een smet op de eer van de MacGils en de Zilveren. Kendrick bad dat het nog niet te laat was om de mensen te redden, dat de McClouds er nog niet al te lang waren, en dat er niet veel mensen gewond of gedood waren.
Hij spoorde zijn paard aan en ging voor de anderen uitrijden terwijl ze aanvielen, als een zwerm bijen, richting de open poort naar de stad. Ze stormden naar binnen en Kendrick trok zijn zwaard, voorbereid om het leger van de McClouds te lijf te gaan. Hij liet een luide strijdkreet uit, evenals alle mannen om hem heen, klaar voor de impact.
Maar terwijl hij door de poort de stoffige stad in draafde, was hij verbijsterd door wat hij zag: niets. Overal om hem heen zag hij tekenen van een invasie—verwoesting, brand, geplunderde huizen, lijken, kruipende vrouwen. De dieren waren gedood en de muren waren besmeurd met bloed. Het was een slachtpartij geweest. De McClouds hadden deze onschuldige mensen verwoest. De gedachte maakte Kendrick misselijk. Het waren lafaards.
Maar wat Kendrick verbaasde was dat de McClouds nergens te bekennen waren. Hij begreep het niet. Het was alsof het gehele leger bewust geëvacueerd was, alsof ze hadden geweten dat ze kwamen. De branden woedden nog hevig, en het was duidelijk dat ze doelbewust waren aangestoken.
Kendrick begon te beseffen dat het allemaal een afleidingsmanoeuvre was. Dat de McClouds het leger van de MacGils hierheen hadden willen lokken.
Maar waarom?
Kendrick draaide zich met een ruk om en keek om zich heen, om te zien of één van zijn mannen miste, of er een contingent naar een andere plek was geleid. Zijn gedachten werden overspoeld door een gevoel, het gevoel dat dit allemaal was opgezet om een deel van zijn mannen apart te krijgen, om hen in een hinderlaag te lokken. Hij keek overal en vroeg zich af wie er miste.
En toen drong het tot hem door. Er miste iemand. Zijn schildknaap.
Thor.
HOOFDSTUK ZES
Thor zat op zijn paard, bovenop de heuvel, de groep met leden van de Krijgsmacht en Krohn naast hem, en keek uit op het verontrustende uitzicht voor hem: zo ver als het oog reikte zag hij troepen van de McClouds, allemaal te paard, een uitgestrekt leger dat hen opwachtte. Ze waren erin geluisd. Forg moest hen hier opzettelijk hebben heen geleidt, moest hen verraden hebben. Maar waarom?
Thor slikte terwijl hij hun vermoedelijke dood in de ogen keek.
Er klonk een luide strijdkreet toen het McCloud leger plotseling aanviel. Ze waren slechts enkele honderden meters bij hen vandaan, en ze naderden snel. Thor wierp een blik over zijn schouder, maar er was geen versterking te bekennen. Ze stonden er alleen voor.
Thor wist dat hij geen keus had dan stand houden, hier op deze kleine heuvel, bij de verlaten toren. Hun kansen waren onmogelijk, en ze zouden met geen mogelijkheid kunnen winnen. Maar als hij ging, dan zou hij dapper gaan en het als een man tegen hen opnemen. Zoveel had hij wel geleerd bij de Krijgsmacht. Vluchten was geen optie; Thor bereidde zich voor op zijn dood.
Thor draaide zich om en keek naar de gezichten van zijn vrienden, en hij zag dat ook zij bleek waren van angst; hij zag de dood in hun ogen. Maar ze bleven moedig. Geen van hen verrekte een spier, hoewel hun paarden onrustig steigerden en er vandoor wilden gaan. Ze hielden ze in. De Krijgsmacht was nu een eenheid. Ze waren meer dan alleen vrienden; de Honderd had van hen een team van broeders gemaakt. Ze zouden elkaar niet in de steek laten. Ze hadden allemaal een gelofte afgelegd, en hun eer stond op het spel. En voor de Krijgsmacht was eer heiliger dan bloed.
“Heren, ik geloof dat we een gevecht tegemoet gaan,” kondigde Reece langzaam aan terwijl hij zijn zwaard trok.
Thor haalde zijn slinger tevoorschijn. Hij wilde zoveel mogelijk van hen uitschakelen voor ze hen zouden bereiken. O’Connor trok zijn korte speer, terwijl Elden zijn werpspeer tevoorschijn haalde; Conval hief zijn werphamer, en Conven zijn pikhouweel. De andere jongens van de Krijgsmacht, de jongens die Thor niet kende, trokken hun zwaarden en hieven hun schilden. Thor kon de angst in de lucht voelen terwijl het gedonder van de paardenhoeven dichterbij kwam en het geluid van de strijdkreten van de McClouds opsteeg, als onweer dat op het punt stond hen te raken. Thor wist dat ze een strategie nodig hadden—maar welke?
Krohn snauwde. Thor haalde inspiratie uit Krohns onverschrokkenheid: hij klaagde nooit, hij keek nooit om. Sterker nog, de haren op zijn rug gingen overeind staan en hij liep langzaam naar voren, alsof hij van plan was het leger alleen te lijf te gaan. Thor wist dat hij in Krohn een ware strijdmakker had gevonden.
“Denk je dat de anderen ons komen versterken?” vroeg O’Connor.
“Niet op tijd,” antwoordde Elden. “We zijn er door Forg ingeluisd.”
“Maar waarom?” vroeg Reece.
“Ik weet het niet,” antwoordde Thor, die zijn paard aanspoorde, “maar ik ben bang dat het iets met mij te maken heeft. Ik denk dat iemand me dood wil.”
Thor voelde hoe de anderen zich omdraaiden en hem aangaapten.
“Waarom?” vroeg Reece.
Thor haalde zijn schouders op. Hij wist het niet zeker, maar hij had het vermoeden dat het iets te maken had met de politieke spelletjes in het Koninklijk Hof, en de moord op MacGil. Waarschijnlijk was het Gareth. Misschien zag hij Thor als een bedreiging.
Thor voelde zich verschrikkelijk om het feit dat hij zijn strijdbroeders in gevaar had gebracht, maar hij kon er nu niets meer aan veranderen. Het enige dat hij kon doen was proberen hen te verdedigen.
Thor had er genoeg van. Hij schreeuwde en dreef zijn paard aan, en barstte in een volle galop naar voren. Hij zou niet wachten tot het leger bij hem zou zijn. Hij zou de eerste klappen uitdelen, er wellicht een aantal kunnen uitschakelen, en zijn vrienden een kans geven om te vluchten als ze daartoe besloten. Als hij vandaag zou sterven, zou hij eervol en onbevreesd zijn dood tegemoet rijden.
Doodsbang maar vastberaden om het niet te laten zien, galoppeerde Thor verder en verder voor de anderen uit, de heuvel af, richting het naderende leger. Naast hem sprintte Krohn, die hem moeiteloos bij leek te houden.
Thor hoorde een schreeuw terwijl zijn broeders achter hem aan reden, in een poging hem bij te houden. Ze lagen nauwelijks twintig meter achter hem en lieten een strijdkreet horen. Thor bleef voor hen uit rijden, en het voelde goed dat hij hen achter zich had.
Voor Thor brak een contingent van krijgers, ongeveer vijftig man, los van het McCloud leger. Ze kwamen recht op Thor af. Ze waren ongeveer honderd meter van hem verwijderd en kwamen snel dichterbij. Thor haalde zijn slinger tevoorschijn, legde er een steen in, en wierp. Hij mikte op hun leider, een grote man met een zilveren borstplaat, en zijn worp was perfect. Hij raakte de man aan de basis van zijn keel, tussen de platen van zijn wapenrusting, en de man viel van zijn paard.
Terwijl hij viel, viel zijn paard met hem, en een tiental paarden struikelde, waardoor hun berijders ook tegen de grond gingen.
Voor ze konden reageren had Thor alweer een andere steen te pakken en hij wierp. Weer was het een perfecte worp, en hij raakte één van de voorste krijgers op zijn slaap, waardoor hij zijdelings van zijn paard viel. Tijdens zijn val nam hij nog een aantal andere krijgers mee, alsof het dominostenen waren.
Terwijl Thor door bleef galopperen, vloog er een speer langs zijn hoofd, toen een werphamer en een pikhouweel, en hij wist dat zijn broeders van de Krijgsmacht hem steunden. Hun wapens raakten de McCloud soldaten met een dodelijke precisie, en meerdere van hen vielen van hun paarden, waardoor de soldaten die vlak achter hen reden ook vielen.
Thor was opgetogen om te zien dat ze er al in waren geslaagd om enkele tientallen van de McCloud soldaten uit te schakelen, sommigen van hen met directe voltreffers maar de meesten door het struikelen over vallende paarden. Het voorste contingent van vijftig man lag nu op de grond, omgeven door stofwolken.
Maar het McCloud leger was sterk, en nu was het hun beurt om terug te vechten. Terwijl Thor op ongeveer dertig meter afstand kwam, kwamen er meerdere wapens zijn kant op. Er kwam een werphamer recht op zijn gezicht af, en Thor dook op het laatste moment. Het ijzer suisde langs zijn oor en miste hem op enkele centimeters. Met dezelfde snelheid kwam er een speer op hem af, en hij dook de andere kant op. De punt schaafde de buitenkant van zijn wapenrusting en miste hem net. Er kwam een pikhouweel zijn kant op, en Thor hief zijn schild en blokkeerde hem. De pikhouweel bleef in zijn schild vastzitten, en Thor rukte hem eruit en wierp hem terug naar zijn aanvaller. Zijn worp was raak, en de pikhouweel boorde zich in de borstkas van de man, dwars door zijn maliënkolder heen; de man schreeuwde het uit en zakte dood op zijn paard in elkaar.
Thor bleef aanvallen. Hij reed recht op het leger af, een zee van soldaten in, bereid om de dood te ontmoeten. Hij schreeuwde en hief zijn zwaard, en zijn strijdbroeders achter hem volgden zijn voorbeeld.
De impact was enorm. Een enorme krijger reed op hem af, hief een dubbelzijdige bijl, en ging voor Thors hoofd. Thor dook, en terwijl hij langs hem reed en de bijl over zijn hoofd ging haalde hij zijn zwaard door de maag van de soldaat; de man schreeuwde het uit en zakte op zijn paard in elkaar. Terwijl hij viel vloog zijn bijl uit zijn handen, en hij raakte één van de paarden, die gillend van de pijn steigerde en zijn berijder afwierp.
Thor bleef aanvallen. Hij galoppeerde dwars door honderden van de McCloud krijgers heen, terwijl de één na de ander naar hem uithaalde met zwaarden, bijlen, en knuppels. Hij blokkeerde de aanvallen met zijn schild of ontweek ze, duikend, zwaaiend met zijn zwaard. Hij was te snel en te wendbaar voor hen, en dat hadden ze niet verwacht. Als enorm leger konden ze niet snel genoeg manoeuvreren om hem te stoppen.
Het geluid van metaal tegen metaal rees op, terwijl hij van alle kanten tegelijk werd aangevallen. Hij blokkeerde de één na de ander met zijn schild en zwaard. Maar hij kon ze niet allemaal stoppen. Een zwaard schampte zijn schouder, en hij schreeuwde het uit van de pijn terwijl het bloed uit de wond gutste. Gelukkig was de wond oppervlakkig, en het weerhield hem er niet van om terug te vechten.
Thor, die met beide handen vocht, was omgeven door McCloud krijgers, en spoedig werd hij vergezeld door de andere leden van de Krijgsmacht. Het geluid van zwaarden die tegen schilden aan sloegen, speren die paarden raakten, werpsperen die tegen wapenrustingen aan kwamen en het geschreeuw van beide kanten werd steeds luider terwijl de McClouds tegen de jongens van de Krijgsmacht vochten.
De Krijgsmacht had het voordeel dat ze een kleine en wendbare strijdmacht waren, tien van hen ten midden van een enorm, traag bewegend leger. Er was een flessenhals, en niet alle McCloud krijgers konden hen tegelijkertijd bereiken. Thor vocht tegen twee of drie man tegelijk, maar niet meer dan dat. En zijn broeders voorkwamen dat hij van achteren werd aangevallen.
Toen één van de krijgers Thor verraste en uithaalde met zijn strijdvlegel, sprong Krohn hoog de lucht in. Het luipaard beet zich vast in zijn pols; hij scheurde zijn hand eraf en het bloed spatte alle kanten op, waardoor de soldaat gedwongen werd van richting te veranderen vlak voor de strijdvlegel Thors schedel kon raken.
Alles gebeurde als in een waas terwijl Thor vocht en uithaalde naar alle richtingen. Hij gebruikte alles wat hij had om aan te vallen, om zijn broeders te beschermen, en om zichzelf te verdedigen. Instinctief deed hij een beroep op zijn eindeloze dagen van training, waarbij hij van alle kanten werd aangevallen, in alle denkbare situaties. Het voelde bijna als een tweede natuur. Ze hadden hem goed getraind, en hij voelde zich in staat om het aan te kunnen. Zijn angst was constant aanwezig, maar het lukte hem om het onder controle te houden.
Terwijl Thor vocht en vocht en zijn armen zwaar werden en zijn schouders moe, galmen Kolks woorden door zijn hoofd:
Je vijand zal nooit op jouw voorwaarden met je vechten, maar op die van hem. Oorlog betekent voor jou iets anders dan voor een ander.
Thor zag hoe een korte, brede krijger met beide handen een ketting met metalen punten hief en rondzwaaide. Hij stond op het punt op Reece zijn hoofd te raken, en Reece zag het niet aankomen; hij zou gedood worden.
Thor sprong van zijn paard en wist de krijger te tackelen voor hij de ketting losliet. Met zijn tweeën vielen ze met een harde klap op de grond. Thors adem werd uit zijn longen geperst en hij rolde, terwijl de paardenhoeven om hem heen gevaarlijk dichtbij kwamen. Hij worstelde met de krijger, en terwijl de man op het punt stond om Thors ogen uit te steken met zijn duimen, hoorde Thor plotseling een gekrijs—en zag hij Estopheles naar beneden zalen en haar klauwen door de ogen van de man boren voor dat hij Thor pijn kon doen. De man schreeuwde en bedekte zijn ogen, en Thor gaf hem een elleboog, waardoor hij van hem af vloog.