Kitabı oku: «Een Toernooi Van Ridders », sayfa 2

Yazı tipi:

HOOFDSTUK DRIE

Kendrick stormde door het droge woestijnlandschap met Brandt en Atme aan zijn zijde en de zestal Zilver naast hem. Het was alles wat er van de broederschap van de Ring over was en ze reden samen als in oude tijden. Terwijl ze reden, ze waagden zich dieper en dieper de Grote Woestenij in, voelde Kendrick het gewicht van nostalgie en verdriet. Het deed hem aan de hoogtij dagen in de Ring denken, omgeven door Zilver en door zijn strijdbroeders, naar de strijd rijdend met duizenden mannen. Hij had met de beste ridders die het koninkrijk had te bieden gereden, de ene nog een grotere krijger dan de ander. En overal waar hij kwam schalden trompetten en snelden de dorpelingen op ze af om ze te begroeten. Hij en zijn mannen waren overal welkom en ze bleven tot diep in de nacht wakker. Ze vertelden strijdverhalen, over heldendom, over schermutselingen met monsters die uit het ravijn tevoorschijn kwamen – of erger, van voorbij de wildernis.

Kendrick knipperde, hij had stof in zijn ogen en hij kwam weer bij zijn positieven. Het was nu een andere tijd, een andere plaats. Hij keek achterom en zag de acht mannen van de Zilver en verwachtte duizenden meer bij ze te zien. Maar de realiteit kwam langzaam dichterbij toen hij zich besefte dat deze acht alles was wat ervan over en hij realiseerde zich hoeveel er veranderd was. Zouden die dagen van roem weer ooit hersteld worden?

Kendrick’s idee van wat een krijger maakte was met de jaren veranderd. En tegenwoordig merkte hij dat een krijger niet alleen door vaardigheid en eer werd gemaakt – maar door doorzettingsvermogen. De aanleg om door te gaan. Het leven had een manier om je met zoveel hindernissen, moeilijkheden, tragedies, verliezen – en vooral zoveel verandering te overladen. Hij had meer vrienden verloren dan hij kon tellen en de Koning waar hij zijn hele leven voor had geleefd, leefde niet eens meer. Zijn thuisland was verdwenen. En hij wist niet eens meer waarvoor. Hij wist dat hij ernaar zocht. En het was die aanleg om door te gaan, misschien wel boven alles, wat een krijger maakte, wat een man de tand des tijds liet doorstaan wanneer er zovelen wegvielen. Het was wat echte krijgers van de voorbijgaanden onderscheidde.

“ZANDMUUR VOORUIT!” riep een stem.

Het was een vreemde stem, één waar Kendrick nog steeds aan moest wennen. Hij keek op en zag Koldo, de oudste zoon van de Koning. Zijn zwarte huid viel in de groep op en hij leidde de groep soldaten van de Bergrug. In de korte tijd dat Kendrick hem had leren kennen, had hij respect voor Koldo gekregen. Hij zag hoe hij zijn mannen leidde en hoe zijn mannen naar hem opkeken. Hij was een ridder waar Kendrick trots op was om naast te rijden.

Koldo wees naar de horizon, Kendrick keek en zag waar hij naartoe wees – eigenlijk hoorde hij het voordat hij het zag. Het was een scherp gefluit, net als een orkaan, en Kendrick dacht aan zijn tijd in de Woestenij toen hij er half-bewusteloos doorheen gesleept werd. Hij herinnerde zich het razende zand, roerend als een tornado die maar niet verdween, een solide muur vormend die hoog in de lucht rees. Het zag er ondoordringbaar uit, als een echte muur, en het zorgde ervoor dat de Bergrug van de rest van het Keizerrijk werd verborgen.

Terwijl het fluiten luider werd, zag Kendrick er tegenop om er weer doorheen te gaan.

“SJALEN!” beval een stem.

Kendrick zag Ludvig, de oudste van de tweeling van de Koning, een lange witte doek pakken en het over zijn gezicht wikkelen. Eén voor één volgden de andere soldaten zijn voorbeeld.

Naast Kendrick kwam de soldaat die zichzelf als Naten geïntroduceerd had, een man waar Kendrick meteen een hekel aan had, rijden. Hij was opstandig tegen Kendrick’s toegewezen leiding en hij was oneerbiedig.

Naten grijnsde naar Kendrick en zijn mannen terwijl hij dichterbij kwam rijden.

“Je denkt dat je deze missie leidt,” zei hij, “alleen maar omdat de Koning jou toegewezen heeft. Maar je weet niet eens genoeg om je mannen tegen de Zandmuur te bedekken.”

Kendrick staarde naar de man terug, zag in zijn ogen dat hij een onuitgelokte haat voor hem had. Eerst dacht Kendrick dat hij zich gewoon door hem bedreigd voelde, een buitenstaander – maar nu zag hij dat het alleen maar een man was die het fijn vond om te haten.

“Geef hem de sjalen!” riep Koldo ongeduldig naar Naten.

Nadat er nog meer tijd voorbij was gegaan en de zandmuur nog dichterbij was gekomen, het zand ging tekeer, reikte Naten eindelijk naar beneden en gooide de zak met sjalen naar Kendrick. Het raakte hem ruw tegen de borst terwijl hij reed.

“Deel dit aan je mannen uit,” zei hij, “of eindig uiteengesneden door de muur. Het is jouw keuze – het maakt mij niet echt veel uit.”

Naten reed weg, zwenkte naar zijn mannen terug en Kendrick deelde vlug de sjalen aan zijn mannen uit. Hij kwam naast ze rijden en gaf ze aan hen. Toen wikkelde Kendrick zijn eigen sjaal over zijn hoofd en gezicht, net als de anderen van de Bergrug deden. Hij wikkelde het een aantal keer om zijn hoofd, totdat hij zich zeker voelde maar nog steeds kon ademen. Hij kon er nauwelijks doorheen kijken, de wereld was onduidelijk en wazig in het licht.

Kendrick zette zichzelf schrap terwijl ze dichterbij kwamen en het geluid van het woelend zand oorverdovend werd. Ze waren er vijftig meter vandaan en de lucht was gevuld met het geluid van het zand wat van hun uitrusting afkaatste. Een tel later voelde hij het.

Kendrick dook de Zandmuur in en het was alsof hij zich in een kolkende oceaan van zand onderdompelde. Het geluid was zo hard dat hij niet eens het kloppen van zijn eigen hart in zijn oren kon horen, terwijl het zand iedere centimeter van zijn lichaam omhelsde, vechtend om erin te komen, om hem uit elkaar te scheuren. Het kolkende zand was zo intens dat hij Brandt of Atme niet kon zien, die net een paar meter van hem vandaan waren.

“DOORRIJDEN!” riep Kendrick naar zijn mannen. Hij vroeg zich af of ze hem wel konden horen en hij stelde zichzelf net zo gerust. De paarden hinnikten als gekken, vertraagden, gedroegen zich raar en Kendrick zag dat het zand in hun ogen kwam. Hij schopte harder en bad dat zijn paard niet ter plekke zou stoppen.

Kendrick bleef doorgaan, hij dacht dat het nooit zou eindigen – en toen kwamen ze er eindelijk uit. Hij kwam er aan de andere kant uit met zijn mannen naast hem, terug in de Grote Woestenij. Een open lucht en leegte begroette hem aan de andere kant. De Zandmuur werd langzaam rustiger terwijl ze verder reden. En toen de kalmte was teruggekeerd merkte Kendrick dat de mannen van de Bergrug hem en zijn mannen verbaasd aankeken.

“Niet gedacht dat we het zouden overleven?” vroeg Kendrick aan Naten terwijl hij terug staarde.

Naten haalde zijn schouders op.

“Het maakt mij niets uit,” zei hij en reed met zijn mannen weg.

Kendrick wisselde een blik met Brandt en Atme uit terwijl ze allemaal hun vraagtekens hadden over deze mannen van de Bergrug. Kendrick had het vermoeden dat het een lange en moeilijke weg zou zijn om hun vertrouwen te winnen. Ten slotte waren hij en zijn mannen buitenstaanders. Zij waren degenen die dit spoor gemaakt hadden en de moeilijkheden voor hun hadden veroorzaakt.

“Recht vooruit!” riep Koldo.

Kendrick keek en zag in de woestijn het spoor wat dankzij hem en de anderen van de Ring was overgebleven. Hij zag hun voetsporen, nu in het zand gehard, de horizon in verdwijnen.

Koldo stopte waar ze geëindigd waren. Hij wachtte even, net als de anderen, hun paarden hijgden. Ze keken allemaal naar beneden en bestudeerden ze.

“Ik had verwacht dat de woestijn ze weg zou vagen,” zei Kendrick verrast.

Naten grijnsde naar hem.

“Deze woestijn vaagt niets weg. Het regent nooit – en het onthoudt alles. Deze afdrukken van jullie zou ze zo naar ons toe brengen – en zou tot de ondergang van de Bergrug leiden.”

“Hou ermee op hem op te jutten,” zei Koldo duister tegen Naten, zijn stem vol met gezag.

Ze draaiden zich om en zagen hem dichtbij staan, Kendrick voelde zich dankbaar jegens hem.

“Waarom zou ik?” antwoordde Naten. “Deze mensen hebben dit probleem veroorzaakt. Ik kon nu veilig in de Bergrug zijn.”

“Ga zo door,” zei Koldo, “en ik stuur je nu meteen naar huis. Je wordt van deze missie gehaald en zal aan de Koning uitleg moeten geven waarom je deze toegewezen aanvoerder minachtend hebt behandeld.”

Naten, eindelijk nederig, keek naar beneden en reed naar de andere kant van de groep toe.

Koldo keek naar Kendrick en knikte naar hem met respect, de ene aanvoerder tegen de andere.

“Ik verontschuldig me voor weerstand van mijn mannen,” zei hij. “Zoals je weet, kan een aanvoerder niet altijd voor al zijn mannen spreken.”

Kendrick knikte respectvol terug en had nu nog meer bewondering voor Koldo.

“Is dit het spoor van jouw mensen?” vroeg Koldo en keek naar beneden.

Kendrick knikte.

“Zo te zien wel.”

Koldo zuchtte, draaide zich om en volgde het.

“We zullen het tot het einde volgen,” zei hij. “Zodra we het einde bereiken, zullen we terugkeren en het uitwissen.”

Kendrick was in de war.

“Maar laten we zelf geen spoor achter als we terug gaan?”

Koldo gebaarde en Kendrick volgde zijn blik. Hij zag verschillende apparaten die er als harken uitzagen achterop de paarden vastgezet.

“Vegers,” legde Ludvig uit die naast Koldo kwam. “Zij zullen ons spoor uitwissen terwijl we rijden.”

Koldo glimlachte.

“Dit heeft de Bergrug eeuwenlang onzichtbaar voor onze vijanden gehouden.”

Kendrick bewonderde de vindingrijke apparaten. Toen klonk er een kreet terwijl de mannen hun paarden aanspoorden, zich omkeerden en het spoor volgden. Ze galoppeerden door de woestijn, terug de Woestenij in, richting de horizon van leegte. Ondanks zichzelf, keek Kendrick achterom en wierp een laatste blik op de Zandmuur. En voor de een of andere reden werd hij overspoeld door het gevoel dat hij nooit, nooit, meer zou terugkeren.

HOOFDSTUK VIER

Erec stond aan de boeg van het schip, samen met Alistair en Strom en hij keek zorgelijk naar de nauwer wordende rivier. Vlak achter hem was zijn kleine vloot, het alles wat over was van wat van de Zuidelijke Eilanden was gevaren. Ze kronkelden op deze eindeloze rivier, steeds maar dieper in het hart van het Keizerrijk. Op sommige punten was de rivier zo breed als een oceaan, konden ze de oevers niet zien en het water was helder; maar nu zag Erec dat het aan de horizon smaller werd. Ze kwamen bij een knelpunt van misschien maar twintig meter breed en het water werd troebel.

De professionele soldaat in Erec stond op scherp. Hij hield niet van krappe plekjes als hij zijn mannen leidde en hij wist dat de nauwer wordende rivier zijn vloot vatbaarder voor een hinderlaag maakte. Erec keek over zijn schouder en zag geen teken van de enorme Keizerlijke vloot die ze op zee ontvlucht waren; maar dat betekende niet dat ze er niet waren, ergens. Hij wist dat ze de achtervolging nooit op zouden geven totdat ze hen gevonden hadden.

Met zijn handen op de heupen draaide Erec weer terug en vernauwde zijn ogen. Hij bestudeerde aan beide kanten het eenzame Keizerrijk, dat zich eindeloos uitstrekte met grond van gedroogd zand en harde rotsen, armoedige bomen en geen enkel teken van beschaving. Erec tastte de oevers af en was ten minste dankbaar dat hij geen forten of Keizerlijke bataljons aan de rivier zag liggen. Hij wilde zo snel mogelijk met zijn vloot stroomopwaarts naar Volusia zeilen, Gwendolyn en de anderen vinden en ze bevrijden – en dan daar weggaan. Hij zou ze over de zee naar de veiligheid van de Zuidelijke Eilanden brengen, waar hij ze kon beschermen. Hij wilde onderweg geen enkele afleiding.

Maar aan de andere kant baarde de onheilspellende stilte en het uitgestorven landschap hem zorgen: verstopte het Keizerrijk zich daar, wachtende om ze te besluipen?

Erec wist dat er een nog groter gevaar was dan wachten op een aanval van de vijand. Dat was verhongeren. Dat was een veel dringender zorg. Zij doorkruisden een eenzame woestenij en al hun voorraden waren bijna op. Terwijl Erec daar stond, voelde hij het knagen in zijn buik. Hij had zichzelf en de anderen al veel te lang op een rantsoen van één maaltijd per dag gezet. Hij wist dat als ze in dit landschap niet snel wat voedsel zouden vinden, ze een veel groter probleem zouden hebben. Zou deze rivier ooit eindigen? vroeg hij zich af. En als ze nu nooit Volusia zouden vinden?

En erger: als Gwendolyn en de anderen daar nu niet meer waren? Of al dood waren?

“Nog één!” riep Strom.

Erec draaide zich om en zag een van zijn mannen een vislijn omhoog halen met een helder gele vis eraan. Het plofte op het dek neer. De zeeman stapte erop en Erec ging er samen met de anderen omheen staan en keek neer. Hij schudde teleurgesteld zijn hoofd: twee hoofden. Het was nog een giftige vis die in overvloed leek te leven in deze rivier.

“Deze rivier is vervloekt,” zei de man en smeet zijn hengel neer.

Erec liep naar de reling terug en bekeek teleurgesteld het water. Hij voelde een aanwezigheid en zag Strom naast hem komen staan.

“En wat als deze rivier ons niet naar Volusia brengt?” vroeg Strom.

Erec zag de bezorgdheid in het gezicht van zijn broer en hij deelde het.

“Het zal ons ergens heen leiden,” antwoordde Erec. “En het brengt ons naar het noorden. Als het niet naar Volusia is, dan steken we het land te voet over en vechten we ons ernaartoe.”

“Moeten we dan onze schepen achter laten? Hoe kunnen we dan uit deze plek ontsnappen? Naar de Zuidelijke Eilanden terugkeren?”

Erec schudde langzaam zijn hoofd en zuchtte.

“Misschien helemaal niet,” antwoordde hij eerlijk. “Geen enkele zoektocht naar eer is veilig. En heeft dat ooit jou of mij tegen gehouden?”

Strom draaide zich naar hem om en glimlachte.

“Dat is waar we voor leven,” antwoordde hij.

Erec glimlacte terug en zag Alistair aan zijn andere kant verschijnen. Ze hield de reling vast en keek over de rivier uit, die steeds maar smaller werd. Haar ogen waren glazig en ze had een verre blik. Erec voelde dat ze in een andere wereld verloren was. Hij had ook een andere verandering aan haar opgemerkt – hij wist niet zeker wat het was, alsof er een geheim was die ze niet wilde vertellen. Hij wilde het zo graag aan haar vragen, maar hij wilde niet snuffelen.

Er klonk een koor van hoorns en Erec draaide zich geschrokken om en keek. Zijn hart zakte toen hij zag wat er opdoemde.

“SNEL NADEREND!” schreeuwde een zeeman hoog vanuit de mast en hij wees als een krankzinnige. “KEIZERLIJKE VLOOT!”

Erec rende samen met Strom over het dek naar de achtersteven toe. Hij rende langs zijn mannen, allemaal klaar voor de strijd, ze grepen hun zwaarden, bereidden hun bogen voor, bereidden zichzelf mentaal voor.

Erec bereikte de achtersteven, greep de reling en keek. Hij zag dat het waar was: daar, in de bocht van de rivier, net een paar honderd meter van ze vandaan, was een rij Keizerlijke schepen met hun zwarte en gouden zeilen.

“Ze moeten ons spoor gevonden hebben,” zei Strom naast hem.

Erec schudde zijn hoofd.

“Ze zijn ons de hele tijd gevolgd,” zei hij. “Ze hebben alleen gewacht om zich te laten zien.”

“Gewacht op wat?” vroeg Strom.

Erec wees over zijn schouder stroomopwaarts.

“Dat,” zei hij.

“Ze hebben op het smalste punt van de rivier gewacht,” zei Erec. “Gewacht tot we in één rij moesten zeilen en te ver waren om terug te keren. Ze hebben ons precies waar ze ons willen hebben.”

Erec keek weer naar de vloot en terwijl hij daar stond, kreeg hij een ongelooflijk gevoel van concentratie, zoals hij vaak kreeg wanneer hij zijn mannen leidde en ze in crisissituatie zaten. Hij kreeg ineens een inval, zoals vaak in tijden als deze, en hij had een idee.

Erec draaide zich naar zijn broer.

“Beman dat schip naast ons,” beval hij. “Ga ermee naar de achterkant van onze vloot. Haal iedere man ervan af – zet ze op het schip ernaast. Hoor je me? Haal dat schip leeg. Zodra het schip leeg is, ben jij de laatste die het verlaat.”

Strom keek terug en was in de war.

“Wanneer het schip leeg is?” echode hij. “Ik begrijp het niet.”

“Ik ben van plan om het te slopen.”

“Te slopen?” vroeg Strom verbouwereerd.

Erec knikte

“Op het meest smalle gedeelte, waar de oevers elkaar bijna raken, draai je het schip zijdelings en verlaat het. Het zal een wig creëren – de dam die we nodig hebben. Niemand zal ons meer kunnen volgen. Ga nu!!” riep Erec.

Strom kwam onmiddellijk in actie. Hij volgde de bevelen van zijn broer op, of hij het nu met hem eens was of niet. Zodra hij op het andere schip landde, begon hij bevelen uit te delen en de mannen kwamen in actie. Ze sprongen één voor één van hun schip op die van Erec.

Erec werd bezorgd toen hij hun schepen van elkaar af zag drijven.

“Beman de touwen!” riep Erec naar zijn mannen. “Gebruik de haken – hou de schepen bij elkaar!”

Zijn mannen volgden zijn bevel op, renden naar de zijkant van het schip en grepen de werpankers. Ze gooiden ze door de lucht, haakten ze in het schip naast ze en trokken uit alle macht zodat de schepen niet verder uit elkaar zouden drijven. Het versnelde het proces en tientallen mannen sprongen van de ene reling naar de andere, onderwijl haastig hun wapens pakken terwijl ze het schip verlieten.

Strom hield toezicht, hij schreeuwde bevelen, hij zorgde ervoor dat iedere man het schip verliet en verzamelde ze allemaal totdat hij er zeker van was dat er niemand meer aan boord was.

Strom keek Erec in zijn ogen en Erec keek goedkeurend toe.

“Wat doen we met de voorraden op het schip?” riep Strom over het lawaai uit. “En de resterende wapens?”

Erec schudde zijn hoofd.

“Laat liggen,” riep hij terug. “Blijf alleen achter ons en vernietig het schip.”

Erec rende naar de boeg, leidde zijn vloot en zeilde ze naar de vernauwing.

“ENKELE RIJ!”

Al zijn schepen kwamen achter hem toen de rivier op zijn smalst werd. Erec zeilde met zijn vloot door en ondertussen keek hij achterom. Hij zag dat de Keizerlijke vloot snel dichterbij kwam, ze waren nog maar amper honderd meter van ze vandaan. Hij zag hoe honderden Keizerlijke troepen de bogen pakten en hun pijlen voorbereidden, ze zetten ze in brand. Hij wist dat ze bijna binnen bereik waren; er was geen tijd te verspillen.

“NU!” riep Erec naar Strom, net toen het schip van Strom, de laatste van de vloot, het smalste punt bereikte.

Strom, die nog wachtte, hief zijn zwaard en sneed de helft van de touwen die hem aan Erec’s schip verbond door. Tegelijkertijd sprong hij naar Erec’s schip over. Hij sneed ze door net toen het verlaten schip in de vernauwing terecht kwam en onmiddellijk dreef het het roerloos.

“DRAAI HET ZIJWAARTS!” beval Erec zijn mannen.

Zijn mannen grepen de touwen die nog aan één kant van het schip waren overgebleven en trokken zo hard als zij konden. Totdat het schip, kreunend van protest, langzaam zijwaarts tegen de stroming in draaide. Eindelijk pakte de stroming het op en plaatste zich stevig in de rotsen. Het zat tussen de twee oevers vast, het hout kreunde en het begon te kraken.

“HARDER TREKKEN!” riep Erec.

Ze trokken en trokken en Erec rende om zich bij ze te voegen. Ze kreunden allemaal terwijl ze uit alle macht trokken. Langzaam lukte het ze om het schip te draaien en hielden ze het stevig vast terwijl het zich steeds dieper in de rotsen vastzette.

Toen het schip stopte met bewegen, stevig vast, was Erec eindelijk tevreden.

“SNIJ DE TOUWEN DOOR!” riep hij, wetende dat het nu of nooit was. Hij voelde dat zijn eigen schip vastliep.

Erec’s mannen hakten de resterende touwen door en haalde de schepen uit elkaar – en geen moment te vroeg.

Het verlaten schip begon krakend ineen te storten, het drijfhout blokkeerde de rivier flink – en het volgende moment zag de lucht zwart terwijl brandende Keizerlijke pijlen op Erec’s vloot afkwamen.

Erec had zijn mannen net op tijd uit de weg gehaald: de pijlen landden allemaal op het verlaten schip en kwamen twintig meter te kort om Erec’s vloot te bereiken. Ze dienden nu alleen maar om het schip in brand te steken, wat nog een andere hindernis tussen hun en het Keizerrijk creëerde. Nu was de rivier ontoegankelijk.

“Volle zeilen vooruit!” riep Erec.

Zijn vloot zeilde zo snel als ze kon, ze pakten de wind en er kwam meer en meer afstand tussen hun en hun blokkade. Ze zeilden verder en verder noordwaarts, veilig voor de Keizerlijke pijlen. Er kwam nog een salvo van pijlen en deze kwamen in het water terecht. Ze spletterden en sisten overal rond het schip terwijl ze het water raakten.

Ze zeilden verder en Erec stond aan de boeg. Hij keek tevreden toe hoe de Keizerlijke vloot tot een halt geroepen werd door het brandende schip. Eén van de Keizerlijke schepen probeerde het onbevreesd te rammen – maar het enige wat gebeurde was dat het in brand vloog. Honderden Keizerlijke soldaten schreeuwden, omringd door vlammen en sprongen overboord – en hun brandend schip creëerde een nog grotere zee van wrakhout. Toen hij ernaar keek, bedacht Erec dat het Keizerrijk er dagenlang niet doorheen zou kunnen komen.

Erec werd door een stevige hand aan zijn schouder gepakt en hij zag Strom glimlachend naast hem staan.

“Eén van je meest geïnspireerde strategiën,” zei hij.

Erec glimlachte terug.

“Goed gedaan,” antwoordde hij.

Erec draaide zich om een keek stroomopwaarts. Het water kronkelde alle kanten op en hij was er nog niet gerust op. Ze hadden deze slag gewonnen – maar wie wist welke hindernissen nog voor ze lagen?