Kitabı oku: «Ridder, Erfgenaam, Prins », sayfa 2

Yazı tipi:

HOOFSTUK TWEE

Berin kon de opwinding voelen. De nerveuze energie was voelbaar op het moment dat hij de tunnel in stapte. Hij volgde Anka door het ondergrondse gangenstelsel, met Sartes aan zijn zijde. Hij passeerde wachters die respectvol naar hem knikten, rebellen die zich van hot naar her haastten. Hij liep door de Wachterspoort en voelde wat het verzet had bereikt.

Nu, zo leek het, hadden ze een kans.

“Deze kant op,” zei Anka, gebarend naar een uitkijkpunt. “De anderen wachten op ons.”

Ze liepen door stenen gangen die eruit zagen alsof ze altijd al hadden bestaan. De Ruïnes van Delos, diep onder de grond. Berin liet zijn hand over het gladde gesteente glijden, bewonderend op de manier waarop alleen een smid dat kon. Hij verwonderde zich over hoe lang deze tunnels al bestonden, over wie ze had gebouwd. Misschien dateerden ze zelfs uit het tijdperk van de Ouden, lang geleden.

En dat deed hem denken aan de dochter die hij had verloren.

Ceres.

Het gekletter van hamers op metaal en de plotselinge hitte van vuur rukte Berin uit zijn gedachten. Hij zag een tiental mannen zwoegen, druk in de weer met het produceren van borstplaten en korte zwaarden. Het herinnerde hem aan zijn oude werkplaats, aan dagen toen zijn familie nog niet verscheurd was.

Ook Sartes staarde naar de werkende mannen.

“Ben je in orde?” vroeg Berin.

Sartes knikte.

“Ik mis haar ook,” zei Berin. Hij legde een hand op Sartes’ schouder, wetend dat hij aan Ceres dacht, die altijd bij de werkplaats had rondgehangen.

“Dat doen we allemaal,” merkte Anka op.

Even stonden ze daar met zijn drieën, en Berin wist dat ze allemaal beseften hoe veel Ceres voor hen had betekent.

Hij hoorde Anka zuchten.

“Het enige dat we kunnen doen is blijven vechten,” voegde ze toe, “en wapens blijven smeden. We hebben je nodig, Berin.”

Hij probeerde zich te concentreren.

“Doen ze alles dat ik heb gezegd?” vroeg hij. “Verhitten ze het metaal voldoende voor het blussen? Anders wordt het niet hard.”

Anka glimlachte.

“Dat kun je na de meeting zelf zien.”

Berin knikte. Op deze manier kon hij zich in ieder geval nog nuttig maken.

***

Sartes liep naast zijn vader en achter Anka terwijl ze hun weg door de tunnels vervolgden. Er waren hier beneden meer mensen dan hij kon bevatten. Mannen en vrouwen verzamelden voorraden, oefenden met wapens, en liepen door de gangen. Sartes herkende een aantal van hen als voormalige dienstplichtigen, bevrijd uit de greep van het leger.

Ze kwamen uit in een spelonkachtige ruimte, voorzien van stenen sokkels waar misschien ooit standbeelden op hadden gestaan. In het licht van flikkerende kaarsen kon Sartes de leiders van het verzet zien, die al op hen stonden te wachten. Hannah, die het niet eens was geweest met de aanval, keek nu zo blij dat het leek alsof zij degene was geweest die het had voorgesteld. Oreth, die nu als één van Anka’s belangrijkste plaatsvervangers fungeerde, leunde met zijn slanke postuur tegen de muur, glimlachend in zichzelf. Sartes spotte het forse silhouet van Edrin, de voormalige havenwerker, bij de rand, en hij zag Yeralts glinsterende sieraden. De zoon van de koopman leek bijna misplaatst hier. Ze lachten en maakten grapjes met elkaar.

Ze zwegen toen ze naderden, en nu kon Sartes het verschil zien. Voorheen hadden ze bijna met tegenzin naar Anka geluisterd. Maar nu, na de hinderlaag, zag hij respect in hun ogen. Voor Sartes zag ze er nu nog meer uit als een leider. Haar rug was recht, en ze kwam zelfverzekerder over.

“Anka, Anka, Anka!” begon Oreth, en al snel begonnen de anderen mee te doen, zoals de andere rebellen ook hadden gedaan na het gevecht.

Sartes voegde zich bij hen. De naam van de leider van het verzet galmde door de ruimte. Pas toen Anka om stilte gebaarde stopten ze.

“We hebben het goed gedaan,” zei Anka, terwijl er ook op haar gezicht een glimlach verscheen. Het was voor het eerst sinds het gevecht dat Sartes haar had zien glimlachen. Ze was te druk geweest met zorgen voor het vervoeren van de slachtoffers vanaf de begraafplaats. Ze had een oog voor detail, en haar talent bloeide op in het verzet.

“Goed?” herhaalde Edrin. “We hebben ze verpletterd.”

Sartes hoorde de doffe dreun van zijn vuist tegen zijn handpalm toen hij zijn punt benadrukte.

“We hebben ze verwoest,” stemde Yeralt in, “dankzij jouw leiderschap.”

Anka schudde haar hoofd. “We hebben ze samen verslagen. We hebben ze verslagen omdat we allemaal onze bijdrage hebben geleverd. En omdat Sartes ons de plannen heeft gebracht.”

Sartes voelde hoe zijn vader hem naar voren duwde. Dat had hij niet verwacht.

“Anka heeft gelijk,” zei Oreth. “We zijn Sartes veel verschuldigd. Hij heeft ons de plannen gebracht, en hij was degene die de dienstplichtigen wist te overtuigen om zich bij ons aan te sluiten. Het verzet heeft nu meer leden dankzij hem.”

“Half-getrainde dienstplichtigen,” zei Hannah. “Geen echte soldaten.”

Sartes keek naar haar. Ze was er vanaf het begin af aan al op tegen geweest dat hij mee deed. Hij mocht haar niet, maar daar ging het niet om. De rebellen waren allemaal deel van iets dat groter was dan zij zelf.

“We hebben ze verslagen,” zei Anka. “We hebben een gevecht gewonnen, maar dat is niet hetzelfde als het Rijk verpletteren. We hebben nog een lange weg te gaan.”

“En ze hebben nog altijd een heleboel soldaten,” zei Yeralt. “Een lange oorlog tegen hen zou ons wel eens heel veel slachtoffers kunnen kosten.”

“Je telt de kosten nu?” kaatste Oreth terug. “We hebben het hier niet over één of andere zakelijke investering, waarbij je de balansgegevens wil zien voor je toezegt.”

Sartes kon de ergernissen horen. Toen hij voor het eerst bij de rebellen was gekomen, was hij in de veronderstelling geweest dat ze een groot, verenigd iets waren, dat alleen maar dacht aan de noodzaak om het Rijk te verslaan. Inmiddels was hij erachter gekomen dat het ook maar gewoon mensen waren, allemaal met hun eigen dromen en wensen. En dat maakte het alleen maar indrukwekkender dat Anka manieren had gevonden om hen bijeen te houden na Rexus’ dood.

“Het is de grootste investering die er is,” zei Yeralt. “We geven alles dat we hebben. We riskeren onze levens, in de hoop dat het allemaal beter zal worden. Als we falen, dan loop ik net zoveel gevaar als jullie.”

“We zullen niet falen,” zei Edrin. “We hebben ze al eens verslagen. Dat zullen we nog een keer doen. We weten waar ze zullen aanvallen en wanneer. We kunnen hen elke keer opwachten.”

“We kunnen nog meer doen,” zei Hannah. “We hebben de mensen laten zien dat we ze aan kunnen. Dus waarom nemen we niet terug wat van ons is?”

“Wat had je in gedachten?” vroeg Anka. Sartes kon zien dat ze het overwoog.

“We heroveren de dorpen, één voor één,” zei Hannah. “We schakelen de soldaten die er zijn uit voor Lucious in de buurt komt. We laten de mensen zien wat er mogelijk is, en er zal hem een vervelende verassing te wachten staan wanneer ze zich tegen hem verzetten.”

“En wat als Lucious en zijn mannen hen doden omdat ze zich verzetten?” wilde Oreth weten. “Wat dan?”

“Dan laat het gewoon zien hoe kwaadaardig hij is,” hield Hannah vol.

“Of de mensen zien dat we hen niet kunnen beschermen.”

Sartes keek om zich heen, verrast dat ze het idee serieus namen.

“We zouden mensen in de dorpen kunnen achterlaten zodat ze niet bezet kunnen worden,” suggereerde Yeralt. “We hebben de dienstplichtigen nu bij ons.”

“Ze zouden het niet lang volhouden als het leger komt,” kaatste Oreth terug. “Ze zouden er sterven, samen met de dorpelingen.”

Sartes wist dat hij gelijk had. De dienstplichtigen hadden niet dezelfde training gehad als de harde soldaten in het leger. Bovendien hadden ze zo erg geleden in het leger, dat de meesten van hen waarschijnlijk doodsbang waren.

Hij zag Anka gebaren om stilte. Deze keer duurde het wat langer voor die kwam.

“Oreth heeft een punt,” zei ze.

“Natuurlijk ben je het weer met hem eens,” kaatste Hannah terug.

“Ik ben het met hem eens omdat hij gelijk heeft,” zei Anka. “We kunnen niet zomaar dorpen binnen rijden, roepen dat ze bevrijd zijn en dan maar op het beste hopen. Zelfs met de dienstplichtigen hebben we nog niet genoeg vechters. Als we op één plek samenkomen, geven we het Rijk een kans om ons te verpletteren. Als we alle dorpen afgaan, dan zullen ze ons één voor één afmaken.”

“Als er genoeg dorpen overtuigd kunnen worden om zich te verzetten, en ik mijn vader overhaal om huurlingen in te schakelen…” suggereerde Yeralt. Sartes merkte op dat hij zijn gedachte niet afmaakte. De zoon van de koopman had niet echt een antwoord.

“En wat dan?” vroeg Anka. “Hebben we dan wel genoeg mensen? Als het zo simpel was, dan hadden we het Rijk jaren geleden al omvergeworpen.”

“Dankzij Berin hebben we nu betere wapens,” merkte Edrin op. “Dankzij Sartes kennen we hun plannen. We zijn in het voordeel! Vertel het haar, Berin. Vertel haar over de zwaarden die je hebt gemaakt.”

Sartes keek om naar zijn vader, die zijn schouder ophaalde.

“Ja, ik heb goede zwaarden gemaakt, en de anderen hebben er voldoende gemaakt die ermee door kunnen. Ja, een aantal van jullie hebben nu wapenrustingen, en zijn dus beter beschermd. Maar ik kan jullie vertellen: het gaat niet alleen om het zwaard. Het gaat ook om de hand die het vast heeft. Een leger is als een mes. Je kunt het zo groot maken als je wilt, maar zonder een kern van goed staal, zal het bij de eerste testpoging al breken.”

Misschien, als de anderen meer tijd hadden doorgebracht met het maken van wapens, dan hadden ze begrepen hoe serieus zijn vader deze woorden nam. Maar Sartes kon zien dat ze niet overtuigd waren.

“Wat moeten we anders?” vroeg Edrin. “We kunnen deze kans niet aan ons voorbij laten gaan door hier te blijven zitten wachten. Ik zeg, laten we een lijst maken met dorpen om te bevrijden. Tenzij jij een beter idee hebt, Anka?”

“Ik wel,” zei Sartes.

Zijn stem klonk zachter dan zijn bedoeling was. Met een bonzend hart deed hij een stap naar voren. Hij had zichzelf verrast door zijn mond open te doen. Hij was zich er maar al te goed van bewust dat hij veel jonger was dan alle anderen hier. Hij had zijn rol vervuld tijdens het gevecht, hij had zelfs een man gedood, maar er was nog altijd een deel van hem dat het gevoel had dat hij hier geen recht van spreken had.

“Dat is dan afgesproken,” begon Hannah. “We—”

“Ik zei, ik heb een beter idee,” herhaalde Sartes, en deze keer was zijn stem hoorbaar.

De anderen keken naar hem.

“Laat mijn zoon spreken,” zei zijn vader. “Jullie hebben zelf gezegd dat hij heeft bijgedragen aan de overwinning. Misschien kan hij jullie nu voor de dood behoeden.”

“Wat is je idee, Sartes?” vroeg Anka.

Iedereen keek naar hem. Sartes dwong zichzelf om zijn stem te verheffen. Hij dacht aan hoe Ceres gesproken zou hebben, maar ook aan de zelfverzekerdheid die Anka had laten zien.

“We kunnen niet naar de dorpen gaan,” zei Sartes. “Dat is precies wat ze willen dat we doen. En we kunnen niet alleen op de kaarten vertrouwen die ik heb meegebracht, want zelfs als ze nu nog niet door hebben dat we hun plannen kennen, dan zal dat niet lang meer duren. Ze zullen ons de open vlakte op lokken.”

“Dat weten we al,” zei Yeralt. “Ik dacht dat je zei dat je een plan had.”

Sartes liet zich niet op zijn kop zitten.

“Wat als er een manier was om het Rijk te raken waar ze het niet verwachten, en tegelijkertijd harde vechters te rekruteren? Wat als we de mensen in opstand konden laten komen met een symbolische overwinning, een overwinning die groter is dan het beschermen van een dorp?”

“Wat had je in gedachten?” vroeg Anka.

“De krijgsheren in het Stadion bevrijden,” zei Sartes.

Er volgde een lange, verbijsterde stilte. Iedereen staarde hem aan. Hij kon de twijfel in hun ogen zien, en Sartes wist dat hij door moest gaan.

“Denk er maar eens over na,” zei hij. “Bijna alle krijgsheren zijn slaven. De adel gooit ze de arena in alsof ze speelgoed zijn. De meesten van hen zouden dankbaar zijn voor een kans om dat leven te ontvluchten, en ze vechten beter dan de meeste soldaten.”

“Dat is gestoord,” zei Hannah. “Het centrum van de stad op die manier aanvallen. Er zullen overal soldaten zijn.”

“Het bevalt me wel,” zei Anka.

De anderen keken naar haar, en Sartes werd overspoeld door dankbaarheid voor haar steun.

“Ze zouden het niet verwachten,” voegde ze toe.

Er viel weer een stilte.

“We zouden geen huurlingen nodig hebben,” zei Yeralt terwijl hij over zijn kin wreef.

“Mensen zouden in opstand komen,” voegde Edrin toe.

“We zouden het moeten doen tijdens de Killings,” merkte Oreth op. “Dan zijn alle krijgsheren op één plek, en zijn er meer mensen om het te zien gebeuren.”

“De volgende Killings zijn tijdens het Bloedmaan Festival,” zei zijn vader. “Dat is over zes weken. In zes weken kan ik veel wapens maken.”

Deze keer zei Hannah niets. Misschien voelde ze het tij keren.

“Dus we zijn het eens?” vroeg Anka. “We bevrijden de krijgsheren tijdens het Bloedmaan Festival?”

Sartes zag de anderen één voor één knikken. Uiteindelijk stemde zelfs Hannah in. Hij voelde de hand van zijn vader op zijn schouder. Hij zag de goedkeuring in zijn ogen, en dat betekende alles voor hem.

Hij hoopte alleen dat zijn plan hen niet allemaal de dood in zou sleuren.

HOOFDSTUK DRIE

Ceres droomde, en in haar dromen zag ze legers die elkaar aanvielen. Ze zag zichzelf aan hun hoofd vechten, gekleed in een wapenrusting die glom in de zon. Ze zag zichzelf een uitgestrekte natie leiden, vechtend in een oorlog die het lot van de mensheid zou bepalen.

Maar ze zag zichzelf ook om zich heen turen, zoekend naar haar moeder. Ze reikte naar haar zwaard, en toen ze naar beneden keek zag ze dat ze geen zwaard had.

Ceres ontwaakte met een schok. Het was nacht, en de zee, verlicht door het maanlicht, strekte zich eindeloos voor haar uit. Ze dobberde in haar kleine schip, en er was geen land in zicht. Alleen de sterren vertelden haar dat ze nog op de goede koers zat.

Bekende sterrenstelsels glinsterden boven haar. Daar was de Drakenstaart, laag in de lucht, onder de maan. Daar was het Oog der Ouden, gevormd rond één van de meest heldere sterren in de duisternis. Het schip dat de bosmensen hadden gebouwd, of laten groeien, leek nooit van haar route af te wijken, zelfs niet als ze moest rusten of eten.

Aan de stuurboordzijde van de boot zag Ceres lichtjes in het water. Lichtgevende kwallen dreven voorbij, als wolken onder het wateroppervlak. Ceres zag iets snellers, het silhouet van een pijlvormige vis die door de school glipte en hier en daar een kwal greep voor de tentakels van de anderen hem konden raken. Ceres keek ze na tot ze in de diepte waren verdwenen.

Ze at een stukje van het zoete, sappige fruit dat de eilandbewoners haar hadden meegegeven. Toen ze was vertrokken had het geleken alsof ze genoeg had om weken mee te kunnen overleven. Nu leek het niet zoveel meer. Ze betrapte zichzelf erop dat ze aan de leider van de bosmensen dacht. Hij was zo knap, op een vreemde, asymmetrische manier. Door de vloek was zijn huid hier en daar mossig groen, of ruw als schors. Zou hij nu op het eiland zitten, bezig met het maken van zijn vreemde muziek? En zou hij nu ook aan haar denken?

Er begon mist uit het water op te stijgen, een mist die steeds dikker werd en het maanlicht leek te weerspiegelen. Op een gegeven moment kon ze zelfs de nachtelijke hemel niet meer zien. De mist wervelde om de boot heen, en de tentakels van de mist strekten zich als vingers uit. Gedachten aan Eoin leken onvermijdelijk te leiden naar gedachten aan Thanos. Thanos, die gedood was op het strand van Haylon, voordat Ceres hem had kunnen vertellen dat ze niets had gemeend van de wrede dingen die ze tegen hem had gezegd toen hij vertrok. Daar, alleen op haar boot, kon Ceres niet ontsnappen aan het gevoel dat ze hem miste. De liefde die ze voor hem had gevoeld was als een draad die haar terug trok naar Delos, ondanks het feit dat Thanos daar niet meer was.

Het deed pijn om aan Thanos te denken. De herinnering voelde als een open wond die nooit meer zou genezen. Er waren zoveel dingen die ze moest doen, maar geen van die dingen zou hem terugbrengen. Er waren zoveel dingen die ze zou hebben gezegd als hij hier was geweest, maar hij was hier niet. Ze was alleen in de leegte van de mist.

De mist bleef om de boot heen wervelen, en nu kon Ceres rotsscherven uit het water zien steken. Sommigen waren vlijmscherp zwart basalt, maar anderen hadden de kleuren van de regenboog. Het leken net gigantische juwelen, ingezet in het kolkende blauw van de oceaan. Sommigen waren voorzien van markeringen die wervelden en cirkelden, en Ceres wist niet of ze op natuurlijke wijze waren ontstaan, of dat ze gegraveerd waren door een menselijke hand.

Was haar moeder ergens, daar achter die rotsen?

Die gedachte kwam met een golf van opwinding, die door haar lichaam ging als de mist die om de boot heen wervelde. Ze ging haar moeder zien. Haar echte moeder, niet degene die haar altijd had gehaat en haar bij de eerste mogelijkheid aan een slavenhouder had verkocht. Ceres wist niet hoe deze vrouw was, maar alleen al het feit dat ze de kans kreeg om daar achter te komen was opwindend voor haar.

Sterke stromingen trokken aan haar boot, en dreigden het roer uit haar hand te rukken. Ceres betwijfelde dat ze dit had kunnen volhouden als ze niet de kracht had gehad die diep in haar zat. Ze trok het roer opzij, en haar kleine boot reageerde met een bijna levende gratie terwijl ze vlak langs één van de rotsen gleed.

Ze zeilde verder tussen de rotsen door, en met elke rots die ze voorbij ging, dacht ze aan hoe ze dichter bij haar moeder kwam. Wat voor vrouw zou ze zijn? In haar visioenen was ze onduidelijk geweest, maar Ceres kon fantaseren en hopen. Misschien was ze lief, vriendelijk, liefdevol; alles dat haar moeder in Delos nooit was geweest.

Wat zou haar moeder van haar vinden? Ceres raakte bevangen door die gedachte, terwijl ze de boot door de mist manouvreerde. Ze wist niet wat ze moest verwachten. Misschien zou haar moeder naar haar kijken en iemand zien die niet in staat was geweest om succesvol te zijn in het Stadion, iemand die niets meer was geweest dan een slaaf van het Rijk, iemand die de persoon waar ze het meest van hield had verloren. Wat als haar moeder haar afwees? Wat als ze hardvochtig was, of wreed, of onvergeeflijk?

Of misschien, heel misschien, zou ze wel trots zijn.

Ceres kwam zo plotseling uit de mist dat het leek of er een gordijn werd opgetrokken. De zee was nu vlak, vrij van de tandachtige rotsen waar ze net tussendoor was gevaren. Ze zag meteen dat er iets anders was. Het licht van de maan leek nu feller, en daarom heen wervelden spiraalnevels in kleurige vlekken. Zelfs de sterren leken anders, en Ceres kon de bekende sterrenbeelden die er eerder waren geweest niet meer zien. Een komeet baande zich een weg langs de horizon, vuurrood gemengd met geeltinten en andere kleuren die in de wereld beneden geen equivalent hadden.

Nog vreemder was de kracht die Ceres in haar polsslag voelde, alsof het op deze plek reageerde. Het leek zich in haar uit te strekken, en gaf haar de mogelijkheid deze nieuwe plek te ervaren op honderden verschillende manieren waar ze nooit eerder aan had gedacht.

Ceres zag een vorm uit het water oprijzen, een lange, slangachtige nek die oprees en vervolgens weer tussen de golven dook. Het wezen kwam weer heel even omhoog, en Ceres kreeg de indruk dat er iets enorms door het water zwom. Toen was het weer verdwenen. Er fladderden wezens door het maanlicht die eruitzagen als vogels, en pas toen ze dichterbij kwamen zag Ceres dat het zilverkleurige motten waren, groter dan haar hoofd.

Ineens werden haar oogleden zwaar. Ceres zette het roer vast. Ze ging liggen, en liet de slaap toe.

***

Ceres ontwaakte door het gekrijs van vogels. Ze knipperde tegen het zonlicht en ging rechtop zitten, en zag toen dat het helemaal geen vogels waren. Twee wezens met de lichamen van grote katachtigen vlogen boven haar hoofd. Ze hadden vleugels als die van een adelaar, hun roofvogel-bekken wijd open. Ze leken echter niet van plan om dichterbij te komen. Ze cirkelden simpelweg boven de boot, waarna ze weer wegvlogen.

Ceres keek hen na. En terwijl ze hen nakeek, zag ze het piepkleine vlekje van een eiland aan de horizon opdoemen. Zo snel als ze kon hees Ceres het kleine zeil weer, in een poging de wind te vangen die langs haar heen raasde.

Het vlekje werd groter. Terwijl Ceres dichterbij kwam, zag ze wat eruitzagen als meer rotsen die uit de zee omhoog rezen. Maar dit waren niet dezelfde rotsen als in de mist. Dit waren vierkante, gebouwde dingen, gemaakt van regenboogmarmer. Sommigen zagen eruit als de torens van grote gebouwen die onder de golven waren verdwenen.

Er stak een halve gewelfde poort uit de zee omhoog, zo enorm dat Ceres zich niet kon voorstellen wat er onder door zou kunnen zijn gegaan. Ze keek over de reling, en het water was zo helder dat ze de zee bedding kon zien. Het was niet ver naar de bodem, en Ceres zag de wrakstukken van eeuwenoude gebouwen liggen. Ze waren dichtbij genoeg om erheen te zwemmen. Maar dat deed ze niet, zowel vanwege de dingen die ze al in het water had gezien, als vanwege wat er voor haar lag.

Dit was het. Het eiland waar ze de antwoorden zou vinden waar ze naar zocht. Waar ze meer te weten zou komen over haar kracht.

Waar ze eindelijk haar moeder zou ontmoeten.