Kitabı oku: «Slaaf, Krijger, Koningin », sayfa 14

Yazı tipi:

HOOFDSTUK DERTIG

Ceres had het gevoel dat haar hart zou exploderen toen ze haar vader in de deuropening van haar kamer zag staan. Hij was gekleed in mooie kleren en zijn gezicht was niet langer bleek. Hij had weer kleur op zijn wangen, en hij glimlachte. En die ogen… Wat was het geweldig om zijn vriendelijke, liefdevolle ogen weer te zien, de ogen die ze vertrouwde en haar vermoeide zenuwen meteen kalmeerden.

Ze wilde opstaan en naar hem toe rennen, maar haar boeien hielden haar tegen.

Zijn blik viel op de kettingen, en hij kreeg een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht. Hij liep door de kamer en sloeg zijn armen om haar heen.

Ze drukte hem stevig tegen zich aan en begroef haar gezicht in zijn borst. De warmte van zijn lichaam en de tederheid van zijn omhelzing deden haar ogen tranen van vreugde.

“Ik heb je zo gemist,” fluisterde ze.

“Ik hou van je,” zei hij.

Gedurende een gelukzalig moment hielden ze elkaar vast. Alles was mooi, en Ceres voelde zich veilig en geliefd.

Maar toen voelde ze haar vader verdwijnen in haar armen. Hij vervaagde stukje bij beetje, en zijn lichaam implodeerde in het niets. Het voelde alsof zij zelf stierf met zijn vertrek.

“Nee,” jammerde ze terwijl ze hem probeerde tegen te houden.

“Vader!” schreeuwde ze. Ze sloot haar ogen, en toen was hij weg.

Zonlicht verwarmde haar gezicht. Toen ze haar ogen open deed stond ze ineens in de arena van het Stadion. Er kwamen zeven krijgsheren op haar af, en de menigte schreeuwde om haar bloed. Haar polsen waren niet langer geboeid, maar ze had geen wapens om zichzelf mee te verdedigen. Doodsbang keek ze om zich heen, zoekend naar een uitweg. Maar de krijgsheren hadden haar omsingeld, en ze kon geen kant op. Ze was wapenloos en niet in staat om terug te vechten. Toen de krijgsheren haar aanvielen liet ze zich schreeuwend op haar knieën vallen, en drukte ze haar handpalmen tegen haar ogen.

Met een schreeuw ontwaakte Ceres onder het raam. Ze baadde in het zweet en de tranen stonden in haar ogen. De stenen vloer voelde koud en hard. De kettingen ratelden toen ze haar gezicht in haar handen begroef, en ze gaf een schreeuw die zich door de nacht drong.

Wat een afschuwelijke nachtmerrie, dacht ze. Maar wat betekende het? Was het een voorteken? Ze sloeg haar armen om zich heen. Ze voelde zich zo leeg, zo weerloos, zo ruw.

Ze schrok toen de deur ineens krakend open ging, en toen ze een mannelijk figuur in de donkere deuropening zag staan, dacht ze in haar half-ontwaakte toestand dat Thanos was teruggekomen.

“Thanos?” fluisterde ze, overspoeld door opwinding.

“Is dat wat hij ’s nachts doet, jou opzoeken?” zei de man.

De haren in Ceres’ nek gingen recht overeind staan toen ze Lucious’ stem herkende. Ze wist onmiddellijk dat ze in gevaar was, en omdat haar polsen en enkels geboeid waren, kon ze niet ontsnappen.

“Ik had je al een tijdje niet meer gezien en ik maakte me zorgen om je,” zei Lucious.

“Dat betwijfel ik.”

Hij kwam dichterbij, en zijn gezicht verscheen in het maanlicht.

“Ga weg of ik ga gillen,” zei Ceres. Haar ademhaling werd oppervlakkig.

“En wie zal je dan komen redden? Niet Thanos. Niet de koning of de koningin. Niet de soldaten van het Rijk.”

Ze stond op, pakte een gouden drinkbeker van de tafel en gooide die naar hem. Maar hij ontweek hem snel, en de beker vloog door de open deur en tuimelde van de trap af.

Lucious sloeg de deur dicht en stormde op Ceres af. Hij hield haar polsen tegen de muur achter haar en drukte zijn lichaam tegen het hare. Zijn adem stonk naar alcohol.

Ze schreeuwde en schopte hem tegen zijn scheen, maar hij legde een hand over haar mond heen en zette zijn knieën tussen haar benen zodat ze ze niet kon bewegen. Met gehaaste vingers trok hij haar rok omhoog, en heel even liet hij haar mond los en drukte hij zijn lippen tegen de hare.

Gal rees op in haar keel, en Ceres deed haar mond open en beet hem zo hard als ze kon. Hij trok terug en sloeg haar met een gesloten vuist in haar gezicht. Zijn gouden ring sneed Ceres in haar wang.

Ze dwong zichzelf om de pijn te negeren en schreeuwde zo luid als ze kon, maar hij propte een stuk stof in haar mond. Zijn handen futselden weer met haar rok en hij drukte zijn sterke heupen tegen haar aan. Hij had een wilde blik in zijn ogen, de barbaarse glinstering van een primitieveling.

“Je hebt zoveel problemen voor me veroorzaakt dat je me wel een beetje plezier verschuldigd bent,” siste hij.

Gesmoorde geluiden ontsnapten uit haar mond terwijl ze met al haar kracht tegen hem vocht, maar hij was te sterk en zij was geboeid.

Ineens viel hij op de grond, bewegingsloos. Ze keek over haar schouder en werd overspoeld met opluchting toen ze Anka zag staan, een zilveren kaarshouder in haar hand.

“Anka,” bracht Ceres uit. Haar knieën trilden zo hevig dat ze nauwelijks kon staan.

Anka rende naar Ceres toe en stak gehaast een sleutel in de boeien rond haar enkels en polsen om haar te bevrijden.

Met trillende handen trok Ceres het stuk stof uit haar uitgedroogde mond. Anka greep Ceres bij haar schouders en keek in haar ogen.

“Er komen soldaten aan. Rennen!” zei Anka.

“Deze keer moet je met me mee komen,” zei Ceres.

“Nee, ik moet blijven.”

Anka draaide zich om en rende de deur uit. Ze verdween in het donkere trappenhuis, en haar gehaaste voetstappen vervaagden geleidelijk.

Ceres schraapte zichzelf bij elkaar. Ze dwong zichzelf om in beweging te komen, hoewel ze zich het liefst in een hoekje zo opkrullen en huilen. Onderweg naar de deur gaf ze Lucious een snelle trap in zijn maag. Ze had hem nooit gemogen, maar nu zou haar haat branden elke keer dat ze hem zag. Ze zou zich dit moment herinneren, oh, maar al te goed.

Met bezwete handen rende ze de trap af, maar net toen ze beneden kwam werd ze van rechts benaderd door een groep soldaten van het Rijk, hun zwaarden getrokken.

Ze keek naar links, maar daar kwamen net zoveel soldaten aan.

Toen hoorde ze voetstappen achter zich, maar voor ze zich kon omdraaien voelde ze hoe ze door een hard object tegen haar achterhoofd werd geslagen. En toen werd alles zwart.

HOOFDSTUK EENENDERTIG

Stephania zat achterin de troonzaal en bracht haar waaier naar haar lippen om haar gegaap te verbergen. Deze saaie raad van oude idiote mannen was zo oninspirerend dat ze dacht dat ze zou flauwvallen van verveling. Ze hadden urenlang gediscussieerd—in dezelfde slaapverwekkende, monotone toon—over hoe de raad geld verloor, dat het hof slecht bestuurd werd, en dat het verzet, als het doorzette, het Rijk veel schade toe zou brengen. Ze hadden het al drie keer gehad over dat het verzet al de helft van het goud van de koning had gekost, alsof de hoogwaardigheidsbekleders het maar niet konden bevatten.

En toch, na uren van zinloos gebazel en tientallen absurde ideeën, hadden ze nog steeds geen oplossing. Geen één. Stephania had teveel van deze bijeenkomsten bijgewoond, luisterend naar deze onnozele dwazen, en dit bewees voor haar weer dat het allemaal hersenloze apen waren die deden alsof ze wisten waar ze over praatten en wat ze deden.

“Zijn er nog meer kwesties te bespreken?” zei de koning vanaf zijn troon.

Niemand zei iets. Goddank, dacht Stephania. Ze kon niet wachten tot ze deze muffe ruimte uit kon. Haar achterste deed pijn omdat ze zo lang op deze onbeklede stoel had gezeten. Sinds de aankondiging dat Thanos met Ceres zou trouwen, was ze gedegradeerd tot de achterste rij bij de uitgang, waar ze naast de minst belangrijke hoogwaardigheidsbekleder in het hele Rijk moest zitten. Haar zitplaats was het verste weg van de koning.

Ik zorg wel dat ik weer bij de koning in de gratie kom, besloot ze. Spoedig.

Net toen ze dacht dat de bijeenkomst voorbij was stond Cosmas, die vooraan zat, op en vroeg hij of hij de koning mocht toespreken.

Stephania rolde met haar ogen. Zou deze dag dan nooit eindigen? Ze wist dat hij de oude, seniele, slechthorende bejaarde was die veel om Thanos gaf—een beetje teveel, dacht Stephania—maar wat zou hij in vredesnaam te zeggen kunnen hebben dat in een raadsbijeenkomst als deze nog toegevoegde waarde zou hebben. Het enige dat de oude man deed was de hele dag rollen lezen in de bibliotheek, naar de sterren kijken, en praten over dingen die er niet echt toe deden—in ieder geval niet voor het Rijk.

Stephania merkte op dat de andere hoogwaardigheidsbekleders ook geen interesse hadden in de oude bok. Ze keken allemaal even verveeld uit hun ogen.

Ze luisterde met een half oor terwijl ze het bloemenpatroon op haar groene zijden jurk bestudeerde en met haar waaier wapperde. De oude academicus hield een rol omhoog.

“Er is mij gevraagd om deze brief aan Thanos te bezorgen,” zei Cosmas. “Hij is van Ceres.”

Hij had Stephania’s aandacht. Misschien was de oude academicus toch niet zo’n dwaas als ze had gedacht. Hij heeft me zeker misleid, dacht Stephania, want ze was in de veronderstelling geweest dat de oude man nog trouwer was aan Thanos dan aan de koning of het Rijk. Maar misschien had ze het mis gehad.

Ze onderdrukte een glimlach. Nu zou dat meisje, Ceres, ter dood veroordeeld worden en kon Stephania met Thanos trouwen. Alles zou weer goed komen. Wat een geluk. Wat een geluk! Misschien lachten de goden haar toch toe.

Stephania keek toe hoe de koning zwijgend de brief las. Zijn wenkbrauwen leken steeds verder over zijn dikke gezicht te vallen. Toen hij klaar was keek hij op.

“Heb jij dit gelezen?” vroeg de koning aan Cosmas.

Cosmas deed een stap naar voren.

“Ja, en daardoor wist ik dat ik u erover moest vertellen,” zei hij. “Het meisje is een leugenachtige dief, een rebel in ons midden.”

Iedereen in de ruimte snakte verontwaardigd naar adem, en er ontstond chaos.

“Stilte! Stilte!” zei de koning.

“Ze mag niet met Prins Thanos trouwen!” schreeuwde een adviseur.

“Hang het meisje op voor verraad!” zei een ander.

Er ontstond een commotie. Sommigen riepen naar de koning om de oplichtster gevangen te nemen, anderen eisten dat ze onmiddellijk werd gedood.

“Stilte!” riep de koning weer, en het volume daalde naar een gedempt gefluister. “We kunnen haar niet zomaar doden. De rebellen zullen weer gaan rellen, en we kunnen ze nog niet allemaal aan.”

“Maar we moeten iets doen,” zei een adviseur. “U bent toch zeker niet van plan om een samenzweerster te laten blijven, zodat ze informatie aan het hoofdkwartier van het verzet kan doorspelen?”

Stephania kreeg ineens een briljant idee, en ze snakte naar adem. Een paar hoofden draaiden zich naar haar om, en ze glimlachte, wetend dat dit idee haar kans was om weer het lievelingetje te worden. Ze moest alleen haar mond opendoen.

“Mag ik een suggestie doen, Uwe Excellentie?” zei ze luid en duidelijk terwijl ze opstond.

De ogen van de koning en koningin gleden naar haar toe.

“Alstublieft, het zal ook helpen om geld voor het Rijk te genereren,” zei ze toen ze hun aarzeling voelde.

“Goed dan, spreek,” zei de koning. “Maar hou het kort.”

Stephania liep naar voren, haar hakken klikkend tegen de marmeren vloer. Honderden ogen volgden elke stap die ze nam. Ze onderdrukte een grijns, zwelgend in de aandacht, dolblij dat ze zo’n geweldig idee had om te presenteren, terwijl de zogenaamd meest machtige en intelligente mannen en vrouwen van het Rijk daar niet op waren gekomen. Ze wist dat de koning haar idee fantastisch zou vinden. En misschien zouden de koning en koningin haar dan meer macht geven—macht over Ceres.

Toen ze onder aan de trap naar de tronen kwam, boog Stephania diep voor de koning en koningin.

“Tot dusver heeft Uwe Excellentie Ceres geweldig gebruikt om het Rijk te versterken. En ik zie een mogelijkheid omdat nog eens te doen,” zei Stephania.

“Wel, waarom vertel je ons daar niet eens over,” zei de koningin stijfjes.

“Gooi Ceres niet uit ons midden,” zei Stephania. “En executeer haar niet. In plaats daarvan…gebruik haar om het Rijk welvarender te maken dan ooit tevoren.”

Het werd stil in de ruimte, op wat gefluister na, en Stephania kon voelen dat ze spoedig weer in de gratie zou zijn.

“En hoe stel je voor dat we dat aanpakken?” vroeg de koning.

“Maak haar een permanente deelnemer van de Killings,” zei Stephania.

Het was nu zo stil in de ruimte dat Stephania de lucht in en uit haar neusgaten kon horen gaan.

“Ze is een meisje,” riep iemand.

“Niemand wil een gewone burger afgeslacht zien worden,” zei een ander.

Stephania werd ongeduldig van deze bekrompen, kortzichtige oude rotten.

“Ceres zal spoedig een koninklijke vrouwe zijn, een noviteit, een woeste vechter in haar eigen recht,” zei ze. “Ik heb haar zien vechten, en ze heeft Lucious verslagen. Ik weet zeker dat mensen van ver zouden komen om haar te zien.”

De koning kneep zijn ogen samen en wreef over zijn bebaarde kin.

“Laat de toeschouwers een premie betalen om de krijgsprinses te zien,” voegde Stephania toe.

De koning keek naar de koningin, en de koningin trok een wenkbrauw op.

“De krijgsprinses,” zei de koning. “Ik zal erover nadenken, maar ik vind het nu al een uitstekend idee. Goed gedaan, Stephania. Goed gedaan.”

Stephania boog weer en liep terug naar haar plek, extreem trots op zichzelf voor het feit dat ze zo’n geniaal plan had bedacht. Niet alleen zou haar idee het Rijk geld opleveren, het zou ook een persoonlijk doel dienen.

Wraak.

Eindelijk zou Thanos van haar zijn.

HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG

Wat een tijdverspilling, dacht Sartes terwijl hij onder de wilg in hun tuin zat. Hij was bezig met aardappelen schillen, en de wind trok gestaag aan zijn bordeauxrode tuniek. Rexus had gezegd dat Sartes te jong was om bij het verzet te vechten, en hij had hem naar huis gestuurd om te wachten tot hij groter was, om zich nutteloos te voelen, om over Nesos’ dood na te denken, om te denken aan hoe Ceres binnen de muren van het paleis gevangen zat en mishandeld en misbruikt en gemarteld werd.

Hij gooide een aardappel in de pot en begon er nog één te schillen.

Hoe kon Rexus nu van hem verwachten dat hij hier bleef zitten en niets deed? Hoe kon hij lijden onder de consequenties van de oorlog zonder te helpen? Hij wist dat hij niet te jong was, maar de rebellen zagen dat niet. Het feit dat hij klein gebouwd was betekende niet dat hij geen vaardigheden had die in de oorlog tegen het Rijk van nut zouden kunnen zijn.

Maar hoe hard hij Rexus ook had gesmeekt om te mogen blijven, Sartes was uiteindelijk naar huis gestuurd om bij zijn moeder te blijven en aardappelen te schillen en haar slaafje te spelen.

Sartes keek op toen hij ineens het geknars van wielen over de grindweg hoorde. Hij zag de blauw met gouden vlag van het Rijk boven een gesloten wagen wapperen. Achter de wagen marcheerden tientallen soldaten van het Rijk in twee perfect rechte rijen.

De voordeur van het huis ging krakend open, en Sartes’ moeder liep de veranda op. Ze tuurde met samengeknepen ogen naar de wagen, een frons op haar bezicht.

“Ga naar binnen, Sartes,” zei ze.

“Moeder—”

“Ik zei, ga nu naar binnen!” schreeuwde ze.

Sartes snoof en smeet het mes in de emmer met water en aardappelen. Terwijl hij het huis inliep, maakte hij zich druk over hoe oneerlijk het was dat iedereen hem als een hulpeloos kind behandelde.

“En je komt niet naar buiten tot ik het zeg, hoor je?” beet zijn moeder.

Sartes sloeg de deur achter zich dicht en ging bij de keukentafel zitten. Hij tuurde door de halfopen luiken naar buiten en zag dat de wagen van het Rijk voor hun tuin halt hield.

Er sprong een soldaat van het Rijk van de wagen af. Hij liep naar Sartes’ moeder toe, een rol met het zegel van het Rijk in zijn hand.

“We zijn hier om uw eerstgeboren zoon voor het koninklijke leger te rekruteren,” zei de soldaat terwijl hij de rol aan Sartes’ moeder wilde overhandigen.

Sartes zag dat zijn moeder een blik op de rol wierp, maar hem niet aanpakte.

“Ceres is mijn dochter, en zoals u weet, zal zij met Prins Thanos trouwen,” zei ze.

Sartes stond op en sloop naar het luik toe. Hij luisterde aandachtig.

“De koning heeft bepaald dat we alle eerstgeboren zoons rekruteren,” zei de soldaat van het Rijk.

“Mijn oudste zoon is dood,” zei ze, een trilling in haar stem.

“En uw andere zoons?” vroeg de soldaat.

“Hoe durft u dat van mij te vragen?” zei Sartes’ moeder.

“De koning heeft u of uw familie geen excuus gegeven om hem of het Rijk niet te dienen. Dus ik vraag u nogmaals, heeft u nog andere zoons?” vervolgde de soldaat.

“Zelfs als ik wel een andere zoon zou hebben, wat niet het geval is, dan zou hij spoedig de schoonbroer van de Prins zijn, wat betekent dat het koninklijke leger hem niet kan claimen.”

De soldaat deed dreigend een stap in haar richting, en even dacht Sartes dat hij zijn moeder zou slaan. Hij wilde bijna naar buiten stormen, maar hij wist dat hij dan later met zijn moeder te maken zou krijgen, of gerekruteerd zou worden voor het koninklijke leger. En geen van die opties klonk verleidelijk.

“Mag ik er dan vanuit gaan dat u bij het verzet hoort?” gromde de soldaat.

“Waarom zou u in vredesnaam zoiets denken?” vroeg Sartes’ moeder.

“Omdat u zich verzet tegen het bevel van de koning.”

“Ik hoor niet bij het verzet,” zei ze.

“Dus u volgt het bevel van de koning op?”

“Ja.”

“Gaat u dan opzij zodat ik uw huis kan doorzoeken.”

“U heeft het recht niet om mijn huis te doorzoeken,” beet ze.

“Ik heb orders om iedereen te doden die zich verzet!” brulde de soldaat. “En nu uit de weg, slet!”

Sartes snakte naar adem. Hij besefte dat als hij er niet vandoor ging, de soldaten hem zouden meenemen en hij gedwongen zou worden om voor het koninklijke leger te vechten. Hij wilde naar de achterkamer lopen, maar op dat moment stootte hij een stoel omver die met een klap op de grond viel. Struikelend rende hij de achterkamer in, en toen hoorde hij een soldaat de voordeur intrappen.

Maar voor Sartes door het raam kon ontsnappen was de soldaat al bij hem. De bruut greep Sartes bij zijn arm en sleurde hem weer naar de woonkamer, maar Sartes greep een stoel en slingerde hem naar de soldaat toe. De stoel raakte hem tegen zijn hoofd en het bloed gutste uit zijn voorhoofd.

De soldaat schreeuwde het uit en viel op de grond. Hij liet Sartes’ arm los, en Sartes rende weer naar de achterkamer.

Hij rukte de luiken open en sprong het raam uit. Zijn hart ging als een wild beest tekeer, en hij dacht aan niets anders dan naar het veld komen. Hij passeerde de schuur, het weiland nu dichtbij, maar toen hoorde hij zijn moeder schreeuwen.

Niet in staat om verder te rennen draaide hij zich om. Tot zijn grote afschuw zag hij dat de soldaat een mes tegen de keel van zijn moeder hield.

“Moeder!” riep hij.

“Vermoord me alsjeblieft niet,” bracht zijn moeder uit. “Sartes, je laat je moeder toch niet sterven, of wel?”

Even was Sartes in tweestrijd. Als hij terugging, zou hij gedwongen worden om tegen zijn vrienden te vechten, tegen alles waar hij in geloofde. Vrijheid, voorspoed, eerlijkheid. Hij zou degenen waar hij van hield moeten doden. Hij zou geforceerd worden om hetgeen waarvan hij wist dat het de waarheid was te vernietigen. Maar als hij bleef rennen, zouden de soldaten hem misschien alsnog inhalen, en zijn moeder zou gedood worden.

Hij kon niet leven met de wetenschap dat hij de reden zou zijn dat de vijand zijn moeders keel zou doorsnijden.

Terwijl er drie soldaten op hem af renden, stak hij zijn handen in de lucht, als teken van overgave. Hij hield zijn blik op zijn moeder gericht en zag de opluchting in haar ogen toen de dolk bij haar keel werd weggehaald. Hij voelde zich gerustgesteld, maar ook verbitterd.

De soldaten werkten Sartes tegen de grond, rukten zijn armen achter zijn rug en bonden zijn polsen met touw vast. Ze trokken hem omhoog en sleurden hem langs zijn moeder, haar ogen gevuld met tranen.

“Sartes,” huilde ze. “Mijn kind.”

Ze ging de soldaten achterna, haar armen naar hem uitgestrekt, haar vingers graaiend naar zijn shirt.

Een soldaat sloeg haar in het gezicht en ze viel met een gil in het uitgedroogde gras.

De soldaten gooiden Sartes in de wagen, waar nog drie andere jongens zaten, en deden de deur op slot.

“Dit zal ik mezelf nooit vergeven,” huilde zijn moeder. “Nooit!”

De bestuurder klapte met de zweep en de wagen kwam met een schok in beweging. Sartes’ moeder krabbelde overeind en klemde haar vingers om de tralies, een wanhopige blik in haar ogen.

“Kom bij me terug, Sartes, beloof het me!”

Maar Sartes keek weg, en hij beloofde zijn moeder niets. Vanwege haar, wist hij, was zijn leven voorbij. Vanwege haar zou hij moeten vechten aan de kant van de oorlog die Nesos had gedood, aan de kant die Ceres van hem had afgenomen, en aan de kant die zijn familie had verscheurd.